| |
| |
| |
Geert Mak
door Ton Brouwers
1. Biografie
Geert Ludzer Mak werd geboren op 4 december 1946 te Vlaardingen. Hij is het zesde kind van Catrinus Mak en Geertje van der Molen en uit dit gezin de enige zonder verleden in Nederlands-Indië. Zijn vader, die vanaf 1929 werkzaam was als gereformeerd predikant te Medan, kwam onder de Japanse bezetting tijdens de tweede wereldoorlog als krijgsgevangene in Birma terecht, terwijl zijn moeder met twee kinderen in een vrouwenkamp werd geïnterneerd, een broer in een mannenkamp vastzat en de twee andere kinderen in Nederland verbleven. Na de hereniging in Nederland volgend op de bevrijding completeerde Geert dit gezin, waarin hij - mede gezien de bijzondere omstandigheden tijdens de oorlogsjaren - de rol van typisch nakomertje kreeg toebedeeld.
Mak groeide op in Leeuwarden, waar zijn vader werd beroepen. Van 1959 tot 1965 bezocht hij het Gereformeerd Gymnasium aldaar. Na zijn eindexamen (Gymnasium A) verhuisde hij naar Amsterdam om er rechten te studeren, eerst aan de Vrije Universiteit en vanaf 1967 aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij zich specialiseerde in staatsrecht en rechtssociologie. Vijf jaar later sloot hij zijn studie af met een scriptie over staatsnoodrecht. Van 1966 tot 1969 was hij redacteur van het studentenblad van de VU, Pharetra.
Vanuit zijn juridische achtergrond was Mak aan het begin van de jaren zeventig actief in de alternatieve hulporganisatie Release en van 1970 tot 1973 ook als medewerker van de Tweede-Kamerfractie van de Pacifistisch Socialistische Partij (een partij die later zou opgaan in GroenLinks). Vanaf eind 1973
| |
| |
was hij korte tijd wetenschappelijk medewerker staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Utrecht. In dezelfde periode begon Mak artikelen te schrijven voor kritische opiniebladen als De Nieuwe Linie en De Groene Amsterdammer. Van dit laatste blad werd hij in 1975 fulltime redacteur, een functie die hij tien jaar zou vervullen. Hij schreef met name over binnenlandse kwesties, Amsterdam en nieuwe sociale bewegingen zoals de kraakbeweging. Sinds 1985 is Mak freelance journalist. Hij is onder meer betrokken geweest bij diverse projecten van het politiek-cultureel centrum De Balie in Amsterdam en was buitenlandredacteur bij VPRO-radio, redacteur bij het literaire tv-programma ‘Hier is Adriaan van Dis’ en eindredacteur van een losbladige uitgave over de geschiedenis van Amsterdam. Ook is hij vanaf 1985 vaste medewerker van NRC Handelsblad, sinds 1994 als columnist.
Behalve in de al genoemde periodieken zijn artikelen van Mak verschenen in Raster en in het tijdschrift voor literaire non-fictie Atlas, waarvan hij medeoprichter en redacteur is. Hij speelde tevens een belangrijke rol bij de oprichting van het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten in 1990. Vijf jaar later hield hij de eerste Trudy van Asperen-lezing in de Rode Hoed te Amsterdam (over ethiek en journalistiek). Een van zijn boeken, Een kleine geschiedenis van Amsterdam (1995), verscheen in Duitse vertaling; een Engelse vertaling ervan is in voorbereiding.
Mak is van 1969 tot 1979 getrouwd geweest. Sinds 1992 leeft hij samen met zijn partner Mietsie Ruiters. Zijn woonplaats is nog altijd Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Het in 1991 in Atlas verschenen verhaal ‘Het eiland’ markeert een omslag in het werk van Geert Mak. Alles wat daarvoor van hem is verschenen, betreft reguliere journalistiek of gelegenheidswerk, terwijl zijn belangrijkste publicaties van na die datum gezien kunnen worden als voorbeelden van literaire non-fictie. Ofschoon er in zijn geschriften uit de jaren tachtig wel enige aanzetten tot een meer experimentele of literair getinte journalistieke benadering zijn terug te vinden, met name in The Amsterdam dream (1986), is de breuklijn die door zijn werk loopt, opmerkelijk diep uitgesneden. Geen van zijn vroege geschriften rechtvaardigt herlezing omwille van de manier van vertellen of de overtuigingskracht van het proza zelf, terwijl boeken als De engel van Amsterdam (1992) en Hoe God verdween uit Jorwerd (1996) hieraan juist hun bijzondere belang ontlenen. Uit al het werk van Mak spreekt weliswaar een vèrgaande maatschappelijke betrokkenheid, maar sinds ‘Het eiland’ getuigt zijn werk eveneens van literair engagement, van belangstelling voor de kunst van de non-fictie en het aftasten van de grenzen ervan.
| |
Thematiek
‘Het eiland’ is een kroniek van het leven in de jaren tachtig op het KNSM-eiland, een klein schiereiland in het Amsterdamse IJ op een steenworp afstand van het Centraal Station. Het werd aan het einde van de negentiende eeuw aangelegd ten behoeve van de scheepvaart en is inmiddels, nadat het in de jaren zeventig zijn havenfunctie verloor, volgepropt met postmoderne architectuur en volgestroomd met dito bewoners. Mak richt zijn aandacht echter op de kleine gemeenschap van kunstenaars, zwervers, krakers, buitenlanders en andere outcasts die daar tijdens het vacuüm van de jaren tachtig in de verlaten pakhuizen en havengebouwen zou opbloeien en na een decennium, bij de komst van de slopers, weer volledig uiteenspatte. Hij
laat zien hoe zich in die periode op een spontane manier een alternatieve eilandmaatschappij ontwikkelde, gebouwd op creativiteit, kleinschaligheid en sobere ambities - waarden die juist in schril contrast staan met die van de omringende grote stad met haar jachtige, gereguleerde leven en planmatige economie. Door de besloten ruimte, de kleurrijke karakters en het simpele pioniers- | |
| |
relaas met de onafwendbare tragische ontknoping krijgt het verhaal op een natuurlijke manier een epische of zelfs mythische dimensie. Dit effect is bovendien te danken aan de rustige, respectvolle en onsentimentele toon die Mak heeft weten te vinden. Op klassieke wijze thematiseert het verhaal het menselijk verlangen naar eenvoud en geborgenheid en het uiteindelijk illusoire karakter daarvan. Het eiland valt ten prooi aan de naburige stad.
Vooral in De engel van Amsterdam en Hoe God verdween uit Jorwerd bouwt Mak voort op deze thematiek. De ondertitel van het eerstgenoemde boek luidt ‘Anatomie van een stad’. Mak is echter niet uit op een zo neutraal of compleet mogelijk ontleden van een willekeurig dood lichaam, maar zoekt juist die plekken en situaties op waar het Amsterdam van deze tijd - de stad als levend organisme - kampt met een moeilijke of onregelmatige ademhaling. Zo komt hij niet alleen terecht op het KNSM-eiland (‘Het eiland’ vormt het slothoofdstuk van het boek), maar gaat hij ook op zoek naar de verwaarloosde of vereenzaamde bewoners in de onzichtbare binnenkamers van de stad, trekt hij op met daklozen en op straat levende drugsverslaafden, betreedt hij de wereld van toekomstloze stadsjongeren en stelt hij de zelfgenoegzaamheid van de gegoede burgers van de Scheldestraat aan de kaak. In dit boek onderzoekt Mak in welke mate de stad in de jaren negentig een thuis kan bieden aan haar bewoners. Met het oog op de voortrazende economie en de snel wisselende etnische samenstelling van de stadsbevolking laat hij ook zien dat het anticiperen op sociale en economische veranderingen van steeds groter belang wordt voor de gemeentepolitiek - een zaak die daarom meer dan voorheen de betrokkenheid van de inwoners vereist.
In een van de meest geslaagde stukken uit De engel van Amsterdam, ‘God vrezen aan de Prinsengracht’, schrijft Mak: ‘om een stad te laten ademen is platteland nodig, heel veel platteland’ (p. 65). Dit besef ligt aan de basis van zijn boek over Jorwerd. Het Friese dorp fungeert als een uitkijkpost van waaruit Mak de vèrgaande technologische en economische veranderingen op het Nederlandse platteland tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw in kaart brengt. Ook in het dorp is het op soberheid en geborgenheid gerichte leven in de knel geko- | |
| |
men, steeds meer onder druk komen te staan door schaalvergroting, mondiale concurrentie en marktwetten. Net als het eiland wordt Jorwerd door Mak beschreven als een microkosmos met een individuele sociale dynamiek. Aandacht voor het dorpsgebeuren wisselt hij af met reflecties over het dorpsleven in het algemeen en de bredere historische context van verandering, waar ook de bewoners vanJorwerd, zijn personages, ieder op hun eigen manier deel van uitmaken. De grondtoon van het boek is die van de milde nostalgie. Mak schrijft bijvoorbeeld dat gesprekken met boeren over melkquota, robots, embryo-implantaties en andere aspecten van het vertechnologiseerde agrarische bedrijf altijd weer uitkwamen bij de zintuiglijke basis van het boerenbestaan, zoals het land, het vee en de horizon. ‘En in de stallen,’ zo voegt hij toe, ‘hing nog altijd de oeroude geur van melk, vermengd met hooi en een vleugje mest, de zoete melange die voorwereldlijk is en tegelijk van alle tijden, en die een mens gek kan maken van heimwee naar iets dat hij nooit heeft gekend’ (p. 131). Mede door dit soort lyrische passages, waarin Mak diepere lagen van bewustzijn aanboort, tilt hij zijn proza boven dat van de reguliere journalistiek uit.
In Een kleine geschiedenis van Amsterdam (1995) en Het stadspaleis (1997) gaat hij in op het verleden van de Nederlandse hoofdstad. Het eerste boek geeft een chronologisch overzicht van het ontstaan en de ontwikkeling van die stad tot het eind van de twintigste eeuw, het tweede gaat over een van haar meest opzienbarende gebouwen, het paleis op de Dam. In beide boeken toont Mak zich een bevlogen verteller en net als het boek over Jorwerd illustreert vooral Een kleine geschiedenis van Amsterdam Maks vermogen tot synthese. Hij laat zich daarbij kennen als een ambachtelijk schrijver die ook zijn onzekerheden durft te laten zien; door interpretatie en speculatie lijmt hij de scherven en stukjes verleden aan elkaar zonder de lijmnaden te verbergen. Zijn historische methode is verder vergelijkbaar met zijn etnografisch-journalistieke werkwijze: hij probeert het verleden leven in te blazen door steevast te zoeken naar het particuliere en het zintuiglijke, naar beeld, geur, klank en sfeer - door stelselmatig de aandacht te richten op de individuele dimensie, de specifieke gebeurtenis, het concrete bouwwerk.
| |
| |
| |
Visie op de wereld
De historische belangstelling van Mak sluit aan bij zijn behoefte om tot meer inzicht te komen in brede ontwikkelingen en veranderingen in de samenleving (dit laatste woord moet in zijn geval heel letterlijk worden begrepen). Hierbij speelt een gevoel van maatschappelijke solidariteit, vooral met de sociaal zwakkeren, een motiverende rol. In zijn boeken belicht Mak steeds het leven van gewone of kansarme mensen en de manier waarop zij zich onder de druk van de woekering van de tijd in het door kapitaal en technologie gestuurde Nederland al dan niet staande kunnen houden.
| |
Stijl / Techniek
Maar Mak is er evenzeer op gericht om die omvangrijke problematiek in een toegankelijke, verhalende stijl te verwoorden. Hij verrijkt zijn doorgaans zakelijke proza, dat altijd primair gericht is op het uitzetten en vasthouden van de grote lijn van zijn verhaal, met een scala aan kunstgrepen: het evocatief beschrijven van een gebeurtenis, het uitvergroten van een detail, het citeren van een veelzeggende zinsnede, het inzoomen op een van de personages of het plaatsen van een persoonlijke kanttekening. Een veel toegepaste verteltechniek is het metaforische gebruik van anekdotes of specifieke locaties. Zo biedt het relaas van de bewoning van één Amsterdams pand door de eeuwen heen (aan het begin van De engel van Amsterdam) een stadsgeschiedenis in een notendop. In het hoofdstuk over het Amsterdam van de achttiende eeuw in Een kleine geschiedenis van Amsterdam fungeren de regelmatig terugkerende extreem koude winters als een symbool voor het verval van de stad in die periode.
Op stilistisch niveau is de herhaling van woorden en zinsstructuur een belangrijk principe. Menige alinea is in haar geheel rond deze technieken opgebouwd, vooral in het boek over e Jorwerd. Daarnaast hanteert Mak ook regelmatig beeldende taal om een situatie aanschouwelijk of een emotie invoelbaar te maken. Een voorbeeld is de tweede alinea uit Hoe God verdween uit Jorwerd (die tevens illustreert hoe de herhaling van ‘soms’ de alinea van structuur voorziet): ‘Het was stil geworden in het dorp. Soms reden er schoolkinderen langs de weg, gebogen, driftig trappend, in lange slierten, tassen vol huiswerk achterop. Soms zag je in de verte een boer, hollend langs een sloot. Soms was er iets met een schaap, of er zat een trekker vast. Soms
| |
| |
kwam er rook uit een schoorsteen.’ Deze beelden, gezien door de ogen van Peet, een van de oude dorpsbewoners, die in de eerste alinea is geïntroduceerd, dienen de tegenwoordige stilte en verlatenheid van het dorp op te roepen.
Het voorbeeld maakt tegelijkertijd duidelijk dat Maks beeldende taalgebruik niet altijd een optimaal effect heeft: de ‘lange slierten’ drukken misschien eerder levendigheid uit en wekken de suggestie van een kinderrijk dorp, het beeld van de langs een sloot rennende boer komt onnatuurlijk over en de sporadisch rokende schoorsteen maakt de stilte van de dagen in Jorwerd nauwelijks beter inleefbaar. Daarnaast leidt een te ver doorgevoerde herhaling wel eens tot dor proza. Elders in hetzelfde boek hanteert de auteur bijvoorbeeld in negen opeenvolgende zinnen dezelfde persoonsvorm ‘waren’ (p. 54-55) of in vijf opeenvolgende zinnen tien keer de werkwoordsvorm ‘was’ (p. 177-178). En in Het stadspaleis schrijft hij dat er op zeker moment ‘een golf van nationalisme door Nederland golfde’ (p. 108). Hoewel de boeken van Mak bijzonder rijke passages bevatten, is zijn proza stilistisch gezien niet altijd in balans.
| |
Publieke belangstelling
Dat hij zijn onderwerpen niettemin op een boeiende manier weet uit te werken, blijkt uit de aanzienlijke publieke respons op zijn werk. Dit geldt vooral voor Een kleine geschiedenis van Amsterdam en Hoe God verdween uit Jorwerd. Het eerstgenoemde werd in de eerste tien maanden na verschijning vijf keer herdrukt, terwijl van het laatstgenoemde binnen een jaar zestigduizend exemplaren zijn verkocht (in acht herdrukken). Menig lezer ging in het hierin beschreven dorp kijken. Mak zelf toont zich in een interview verrast door het succes van dit boek, maar, zo voegt hij toe, ‘achteraf denk ik dat Jorwerd het juiste boek op het juiste moment was. De periode van glans en glamour is voorbij. Iedereen is op zoek naar authenticiteit, naar echtheid.’
| |
Kunstopvatting
Maks eigen streven naar ‘echtheid’ kan gezien worden als de kern van zijn visie op het schrijven. Ook al is hij door zijn aandacht voor verteltechniek schatplichtig aan de literaire traditie, als journalist wil hij alleen verhalen schrijven die vastgeklonken zijn aan de harde, tastbare werkelijkheid. In een essay over verhalende journalistiek, ‘Het eeuwige slepen met de loden bal’ (1993), wijst hij op de grenzen ervan: ‘Emoties, drijfveren, dro- | |
| |
men, de non-fictie schrijver moet zich beperken tot wat uitgesproken of wat waargenomen wordt. Wat er ten diepste in een mens omgaat blijft grotendeels het terrein van de fictie.’ De schrijver van literaire non-fictie kiest voor het keurslijf van de realiteit. Ook al is deze zelfopgelegde beperking volgens Mak wel eens een opgave, het blijft zijn elementaire uitdaging om met behulp van verhaaltechnieken en andere literaire middelen het tastbare verleden of de zichtbare werkelijkheid - en niets dan dat - op oorspronkelijke wijze, fris en levendig, in woorden te vangen.
| |
Kritiek
Gezien de eveneens buitengewoon positieve recensies van zijn boeken, lijkt Mak hierin geslaagd. Wel moet worden aangetekend dat zijn werk tot nu toe slechts bij uitzondering vanuit een literaire of stilistische invalshoek is beschouwd. In een bespreking van het boek over Jorwerd signaleert Robert Anker verrassend genoeg dat ‘literaire franje’ zou ontbreken en hij waardeert het boek ook om die reden; hij noemt het ‘uitstekende lectuur’. Anil Ramdas plaatst het echter wel uitdrukkelijk in een literaire context en zegt te zijn meegesleept door de krachtige, weemoedige toon waarin het is geschreven en die hem doet denken aan het werk van Gabriel García Marquez. De boeken over Amsterdam zijn vooral beoordeeld vanuit een verteltechnisch en historisch of historiografisch perspectief. Van Een kleine geschiedenis van Amsterdam prijst Geert van Istendael de verhalende opbouw, de treffende personages, de nauwkeurige uitleg van Mak en diens ‘koele journalistenblik’. Richter Roegholt vindt dat hetzelfde boek ‘met vaart en overtuiging’ is geschreven en dat het zijn pit ontleent aan de pendelbewegingen tussen ‘samenhang en detail’.
| |
Relatie leven/werk
Een van de middelen die Mak hanteert om zijn boeken en verhalen die samenhang en overtuiging te geven, is het inbrengen van een subjectieve dimensie. Zo zet hij in ‘Steen en aarde aan de Burgwal’, het eerste essay van De engel van Amsterdam, de deur van zijn grachtenpand open om de lezer op een slimme manier zijn boek binnen te lokken en aldus bij zijn onderwerp te betrekken. Met ditzelfde doel maakt hij de lezer regelmatig deelgenoot van de manier waarop hij zijn materiaal verzamelt, bijvoorbeeld hoe hij bij toeval iets in een archief ontdekt, of hoe
| |
| |
hij de sfeer van een omgeving ervaart. Het streven naar journalistieke objectiviteit wordt soms gecompliceerd door zijn etnografische werkwijze. In de verantwoording bij Hoe God verdween uit Jorwerd schrijft Mak dat tijdens zijn verblijf in het dorp zijn beoogde rol van buitenstaander in de Jorwerder gemeenschap al snel onhoudbaar bleek en veranderde in die van deelnemer, buurman en vriend. Daarnaast bevat zijn werk ook meer ondubbelzinnig autobiografische elementen. In ‘Mijn vader van teer en touw’ (1993) geeft hij een reconstructie van de Schiedamse jeugd van zijn vader in de beginjaren van de twintigste eeuw. En tegen het einde van het boek over Jorwerd brengt Mak zijn eigen jeugd in Friesland ter sprake. Hij vertelt de lezer onder meer over zijn moeder met ‘haar Friese trots en haar helder blauwe ogen’ en laat ons weten hoe hij in zijn jonge jaren worstelde met de ‘Friese kant’ van zichzelf, een aspect van zijn identiteit dat hij op latere leeftijd juist is gaan waarderen (p. 271-272).
Ondanks dergelijke verwijzingen naar het eigen leven kan het werk van Mak niet autobiografisch genoemd worden. In het stuk over zijn vader schetst hij bijvoorbeeld vooral de verschuivingen in het sociaal-economische milieu waarin de man opgroeide. In ander werk heeft het gebruik van persoonlijke elementen vooral een literaire of retorische functie en blijft het als zodanig ondergeschikt aan zijn thematiek en onderwerpen. In een interview naar aanleiding van het boek over Jorwerd zegt Mak over de relatie tussen zijn schrijverschap en zijn werk: ‘Ik ben een professioneel schrijver, ik gebruik het schrijven van een boek niet om met mijn eigen verleden in het reine te komen. Ik wilde puur een boek over het platteland maken. Iedereen wil altijd de schrijver achter het boek wegtrekken en hem tussen de lezer en het boek in plaatsen. Dat vind ik een kwalijke tendens. Het boek is af, mijn werk is klaar, het is nu een zaak tussen de lezer en het boek.’
| |
Traditie / Verwantschap
Mak verwijst hier indirect naar een belangrijk spanningsveld in de traditie waarbinnen hij werkt. De schrijver ‘achter het boek’ is voor een goed begrip van dat boek doorgaans van gering belang, maar dit geldt niet noodzakelijk voor de schrijver in het boek. In hoeverre, met andere woorden, is de auteur van jour- | |
| |
nalistieke non-fictie ook als een personage in zijn werk aanwezig? In de Amerikaanse literaire journalistiek onderscheidt men in dit verband wel twee benaderingen, één waarbij het zakelijk weergeven van de werkelijkheid voorop staat en de persoonlijke omstandigheden, twijfels en emoties van de auteur zoveel mogelijk buiten beeld blijven en één waarin de auteur die omstandigheden juist als een filter op zijn onderwerp legt om op die manier het betekenispotentieel ervan uit te buiten. Hoewel Mak bijvoorbeeld in De engel van Amsterdam blijk geeft van betrokkenbeid bij het leven aan de zelfkant van de stad, kiest hij in zijn beschrijving ervan toch voor distantie en vooral nuchterheid. Tijdens de jaren zeventig en tachtig ontstond overigens ook binnen de journalistiek in Nederland, met name bij opiniebladen als Haagse Post en Vrij Nederland, een grotere aandacht voor onderzoek, verhaaltechnieken, taal en een meer of minder persoonlijke verslaggeving. Het is deze journalistieke traditie, waarvan Lieve Joris de bekendste exponent is, die aan de basis ligt van Maks literaire non-fictie van de jaren negentig. In tegenstelling tot Joris, die vrijwel uitsluitend over andere, haar vreemde werelden schrijft, verkent Mak het culturele landschap van zijn eigen land, zoals Geert van Istendael dat op vergelijkbare wijze voor België doet.
Vanuit zijn journalistieke achtergrond schrijft Mak sinds ‘Het eiland’ met zo'n inzet, vaardigheid en diepgang, dat zijn werk een literair karakter heeft gekregen. Anderzijds wordt er vanuit de literatuur voortdurend en misschien in groeiende mate aansluiting gezocht bij andere tekstvormen en conventies, waaronder die van de journalistiek. Als gevolg van de postmoderne aandacht voor narrativiteit en de geconstrueerdheid van taalbouwsels wagen steeds meer auteurs van literaire fictie zich in de grensgebieden met (auto)biografie, essayistiek, geschiedenis, filosofie of journalistiek, in een poging de bestaande grenzen op te rekken en aldus de literatuur met nieuwe vormen, ideeën en emoties te verrijken. De non-fictie van Mak staat midden in deze ontwikkeling. Hoezeer hij zich ook committeert aan de feitelijke werkelijkheid, klaarblijkelijk in het geloof dat daarin de meeste waarheid verscholen zit, sinds ‘Het eiland’ bevindt hij zich met zijn werk op een steeds drukker literair kruispunt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Geert Mak e.a., Wie gelooft nog in de rechtsstaat? Over demokratie, recht en geweld. Amsterdam 1980, De Groene Amsterdammer, Groene cahier, E. |
Geert Mak e.a., Moet het muziektheater alles opeten? Z.pl. 1982, Nederlands Theater Instituut, E. |
Geert Mak en Flip Schrameijer, Migranten en geestelijke gezondheidszorg. Een literatuurstudie. Utrecht 1983, Nederlands Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, Literatuurstudie. |
Geert Mak, Buitenparlementaire actie. De discussie over vormen van protest en burgerlijke ongehoorzaamheid. Leiden 1984, Stichting Burgerschapskunde, E. |
Geert Mak, Mijn gezondheid is gebarsten als glas! Arbeidsongeschikte Marokkanen en Turken: hun ziekte, hun hulpverleners. Een buurtonderzoek. Amsterdam 1985, OSA, Bewerking onderzoeksrapport. |
Han Singels (foto's) en Geert Mak (teksten), Foto's voor de Groene. Amsterdam 1985, NV weekblad De Groene Amsterdammer, Fotoboek. |
Geert Mak, The Amsterdam dream. Korte geschiedenis van de politieke cultuur in de jaren tachtig. Amsterdam 1986, Baliefonds/De Populier, E. |
Geert Mak, Een bres in de stad. De geschiedenis van De IJsbreker. Amsterdam 1987, De IJsbreker/Trouw, E. |
Geert Mak en Paul Kuypers, Aangeschoten wild. Over macht, moraal en politiek. Amsterdam 1988, De Balie, E. |
Geert Mak en Agneet Zuidervoort, Ja kun je krijgen. Het patiëntenperspectief. Utrecht 1989, Landelijk Patienten/Consumenten Platvorm. |
Geert Mak e.a., Als de dag van gisteren. Honderd jaar Amsterdam en de Amsterdammers. Zwolle 1990, Waanders, Populaire geschiedenis. |
Hans Bekker en Paul Kuypers (red.), Afzien van macht. Adviseren aan een andere overheid. Interviews en tekstredactie door Geert Mak. 's-Gravenhage 1990, SDU. |
Dolf Hartkamp, Geen nieuw begin, dit waaien in september. Gedichten en verhalen. Samengesteld door Mieke Thijs en Geert Mak. Amsterdam 1990, M. Thijs, Tekstuitgave |
Geert Mak, Inleiding. In: Reportages uit Nederland. De geschiedenis in meer dan honderd ooggetuigenverslagen. Samengesteld door Geert Mak. Amsterdam 1991, Prometheus, pp. 17-28, Bl. (vierde druk onder de titel Ooggetuigen van de vaderlandse geschiedenis. Meer dan honderd reportages uit Nederland: 1996, Ooievaar; vijfde druk onder de titel Ooggetuigen van de vaderlandse geschiedenis in meer dan honderd reportages: 1997, Prometheus) |
| |
| |
Geert Mak, Het eiland. In: Atlas, nr. 1, 1991, pp. 3-26, E. (opgenomen in De engel van Amsterdam) |
Geert Mak, De engel van Amsterdam. Anatomie van een stad. Amsterdam 1992, Atlas, EB. (achtste druk: 1997, Pandora) |
Geert Mak, Aan mijn oudtante, Maaike van der Molen-Zandstra (over het Nederlandse Landschap). In: Adriaan van Dis e.a., Alles is te koop. Amsterdam 1992, Nijgh & Van Ditmar, pp. 9-22, E. |
Geert Mak, Voorgoed verdwaald in Utopia. In: H.M. van den Brink e.a., Het nieuwe Nederland. Amsterdam 1993, Nijgh & Van Ditmar, pp. 9-27, E. |
Geert Mak, Het eeuwige slepen met de loden bal. Over verhalen en journalistiek. In: Raster, nr. 61, 1993, pp. 136-144, E. |
Geert Mak, Mijn vader van teer en touw. In: Atlas, nr. 5, 1993, pp. 3-28, E. |
Geert Mak, Niet meer alleen van zwart naar wit. Utrecht 1993, Stichting Publiek Domein, E. |
Geert Mak, Een kleine geschiedenis van Amsterdam. Amsterdam 1995, Atlas, EB. (negende, herziene druk: 1996) |
Michel Pellanders (foto's) en Geert Mak (tekst), Flirt. Amsterdam 1995, De Verbeelding, Fotoboek. |
Geert Mak, Hoe God verdween uit Jorwerd. Een Nederlands dorp in de twintigste eeuw. Amsterdam 1996, Atlas, EB. |
Geert Mak, Inleiding. In: G.H. Breitner en Harold Strak, In de vallei van Josaphat. Amsterdam 1996, Basalt, pp. 4-7, E. |
Geert Mak, Het stadspaleis. De geschiedenis van het paleis op de Dam. Amsterdam 1997, Atlas, EB. |
Geert Mak, Het ontsnapte land. Amsterdam 1998, Stichting CPNB, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Koen Koch, De inventaris van een bescheiden nachtmerrie. Geert Mak en de politieke cultuur van de jaren tachtig. In: Vrij Nederland, 6-12-1986. (over The Amsterdam dream) |
J.M. den Uyl, Te veel teleurstelling, te weinig hoop. In: De Groene Amsterdammer, 21-1-1987. (over The Amsterdam dream) |
Peter van den Berg, Zwervers in het centrum, yuppen in de Jordaan. In: de Volkskrant, 24-12-1992. (over De engel van Amsterdam) |
Lodewijk Brunt, Op zoek naar de ziel van de hoofdstad. In: NRC Handelsblad, 9-1-1993. (over De engel van Amsterdam) |
Ursula den Tex, Aan de gewassen en ongewassen kant van de samenleving. In: Vrij Nederland, 23-1-1993. (over De engel van Amsterdam) |
Paul Arnoldussen, Geert Mak schrijft een verrassende geschiedenis van Amsterdam. In: Het Parool, 20-1-1995. (over Een kleine geschiedenis van Amsterdam) |
Willem Ellenbroek, Amsterdam was al vanaf het begin een moderne stad. In: de Volkskrant, 28-1-1995. (over Een kleine geschiedenis van Amsterdam) |
Richter Roegholt, De geur van Amsterdam. In: NRC Handelsblad, 18-2-1995. (over Een kleine geschiedenis van Amsterdam) |
Geert van Istendael, Een vleesgeworden antimonument. De geschiedenis van Amsterdam. In: Vrij Nederland, 25-2-1995. |
Martha Bakker en Severien Burkens, Een olifant in een porseleinkast. In: Skript, jrg 17, nr. 4, winter 1995, pp. 242-251. (interview over Een kleine geschiedenis van Amsterdam) |
Ruud van Haastrecht, Geert Mak bewijst andermaal zijn liefde voor Amsterdam. In: Trouw, 29-9-1995. (over Een kleine geschiedenis van Amsterdam) |
Martin Hendriksma., Een Fries Indianendorp. In: De Groene Amsterdammer, 13-11-1996. (interview over Hoe God verdween uit Jorwerd) |
Sytske van Aalsum, Friesland als het Florida van Nederland. In: Trouw, 15-11-1996. (interview over Hoe God verdween uit Jorwerd) |
Greta Riemersma, Een tikje uit de route. Hoe het in Jorwerd zo ver heeft kunnen komen. In: de Volkskrant, 15-11-1996. |
Peter van Brummelen, De stille revolutie in Jorwerd (Fr.). In: Het Parool, 23-11-1996. (interview) |
Anil Ramdas, Een dorp aller dorpen. Het Macondo van Mak. In: NRC Handelsblad, 29-11-1996. (over Hoe God verdween uit Jorwerd) |
Robert Anker, Een eeuwenoude wereld. Geert Mak over het Friese dorp Jorwerd. In: Het Parool, 24-1-1997. |
Leonie van den Schoor, Kuieren over de dorpsstraat. De kleine geschiedenis van Geert Mak. In: Humanist, maart 1997, pp. 16-21. (interview over Hoe God verdween uit Jorwerd) |
Wim Heiko Houtsma, Schrijver Geert Mak: Meer natuur in de stad. In: Natuur en milieu, april 1997, p. 18-19. (interview) |
Goffe Jensma, Hoe Geert Mak in Jorwerd kwam. Verleden en toekomst van het Nederlandse platteland. In: De Gids, jrg. 160, nr. 6, juni 1997, pp. 466-470. (over Hoe God verdween uit Jorwerd) |
Frans Kotterer, Achtste wereldwonder ontsnapte aan verlaagd plafond. In: Het Parool, 24-7-1997. (over Het stadspaleis) |
Sytske van Aalsum, Ja jonge, sa wie it, zeggen ze op het Friese platteland. In: Trouw, 21-10-1997. (over het succes van Hoe God verdween uit Jorwerd) |
Caspar Janssen, Hoe de toerist verscheen in Jorwerd. In: HP/De Tijd, 9-1-1998. (over het Mak-toerisme in Jorwerd) |
69 Kritisch lit. lex.
mei 1998
|
|