| |
| |
| |
Rudie van Lier
door Michiel van Kempen
1. Biografie
Rudolf Asueer Jacob van Lier werd op 24 augustus 1914 geboren te Paramaribo. Hij behoorde tot wat hij zelf in zijn proefschrift noemde, de gegoede, geassimileerde, gekleurde koloniale burgerij. Voor de kinderen uit deze klasse gold bijna altijd dat zij na het lager en het begin van het middelbaar onderwijs naar Nederland werden gestuurd om er verder te studeren. En zo gebeurde ook met Rudie van Lier. Hij bezocht van 19 29 tot 1934 het gymnasium te 's-Gravenhage. In deze tijd al kwam hij in contact met de kring rond het tijdschrift Forum; hij en de neerlandicus Fred Batten zouden de jongeheren van Forum genoemd worden. Bij Menno ter Braak was Van Lier kind aan huis; Ter Braak zou zijn essay-bundel Mephistophelisch aan hem opdragen. In oktober 1935 logeerde Van Lier bij E. du Perron in Parijs. Voorts had hij geregeld contact met Marsman, Greshoff, Van der Veen en de Van Schendels.
In de eerste jaargang van Forum (1932, nr. 2) maakte hij zijn debuut met het vers ‘De gestorven scholier’; hij deed dit onder de naam R. van Aart, omdat zijn vader er bezwaar tegen maakte dat hij als scholier onder zijn eigen naam een spotvers op de schoolmeesters zou publiceren.
Van 1934 tot 1941 studeerde Van Lier aan de Rijksuniversiteit Leiden geschiedenis, culturele antropologie en sociologie. Na zijn kandidaatsexamen studeerde hij van 1937 tot 1938 aan de Sorbonne en de Ecole des Hautes Etudes te Parijs geschiedenis, filosofie en culturele antropologie.
| |
| |
Van 1943 tot 1945 was hij secretaris van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag. Hij frequenteerde de illegale bijeenkomsten van een kring vrienden die lezingen organiseerde over alle mogelijke culturele onderwerpen. Na de oorlog was hij verbonden aan de voorlichtingsafdeling van de PWD-Unit van Schaef Mission to the Netherlands te Den Haag, vervolgens aan de Britse Ambassade aldaar. Gedurende het jaar 1946 was hij tegelijkertijd redacteur buitenland van Het Parool, eveneens in Den Haag. In deze tijd werkte hij mee aan de tijdschriften Criterium en Libertinage, maar hij beschouwde zichzelf toch altijd als een ‘vreemdeling’ in de kring van figuren rond deze periodieken.
In 1947 studeerde Van Lier als fellow van de Rockefeller Foundation sociologie en culturele antropologie aan de Universiteit van Chicago en de North-Western University te Evanston. In de jaren 1947-1948 verbleef hij voor studiedoeleinden in het Caraïbisch gebied, resulterend in de dissertatie Samenleving in een grensgebied waarop hij in 1949 cum laude promoveerde. Zij geldt als een standaardwerk op het terrein van de sociaal-historische geschiedschrijving van Suriname en werd in 1971 ook in het Engels vertaald.
Van 1948 tot 1950 was Van Lier hoofd van de afdeling West-Indië van de Stichting voor Culturele Samenwerking te Amsterdam. In 1949 werd hij in Leiden benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de sociologie en cultuurkunde van Suriname, de Nederlandse Antillen en het Caraïbisch gebied. Hij bekleedde daarnaast van 1951 tot 1956 het ambt van directeur van het Planbureau van de regering van Suriname en bleef nog tot 1958 regeringsadviseur. In 1955 werd hij gewoon hoogleraar en hoofd van de Afdeling Agrarische Sociologie voor de Ontwikkelingslanden aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Tevens bleef hij verbonden aan de Leidse universiteit als buitengewoon hoogleraar met als speciale taak het onderwijs in de toegepaste sociologie van de niet-westerse landen. In 1980 ging hij met emeritaat.
Van Lier deed onderzoek in een groot aantal ontwikkelingslanden, vervulde op veel plaatsen gastdocentschappen en adviseurswerk en was lid van veel commissies en besturen. Hij
| |
| |
was redactielid van de reeks Bronnen voor de Studie van Bosneger samenlevingen. In 1962 werd hij corresponderend lid van de Academia Columbiana de Historia van de Republiek Colombia, in 1976 Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en in 1979 verkreeg hij een eredoctoraat van de University of the West-Indies.
Van Liers wetenschappelijke arbeid maakte dat hij jarenlang literair niets van zich liet horen - afgezien van een handvol culturele essays. Na de verschijning van enkele bundels rond de oorlog wachtte hij tot 1974 aleer met een nieuwe poëziebundel te komen. Daaraan ging welgeteld één gedicht (in het Suriname-nummer van Tirade in 1973) vooraf.
Rudie van Lier was gehuwd met Nelly Jacqueline Meurs en had drie kinderen. Hij overleed te Wageningen op 28 mei 1987. Om zijn nagedachtenis te eren stelde de Landbouwuniversiteit de ‘Rudie van Lier-lezingen’ in, cycli van lezingen met een oorspronkelijke visie die met welsprekendheid moeten worden gepresenteerd, want Van Lier was een prater in de goede zin van het woord: ‘Ik weet pas wat ik denk als ik hoor wat ik zeg,’ luidde een van zijn gevleugelde uitspraken.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Kritiek
Al met zijn vroegst gepubliceerde gedicht, ‘De gestorven scholier’, verwierf Van Lier zich direct bekendheid. G.H. 's-Gravensande nam het als openingsgedicht op in de bloemlezing Jonge most (1936) dat werk van onder meer Achterberg, Bloem, Greshoff, Nijhoff, Vestdijk en Hendrik de Vries bevatte. De gezaghebbende criticus Jan Greshoff schreef: ‘Het staat voor mij als een paal boven water, dat de jonge Van Lier onder zijn tijdgenoten de meest begaafde was.’ Hij ontwaarde in het proza van Praehistorie (1946) ‘enkele zeer treffende bladzijden’, maar laakte de ‘gewichtigdoenerij’. Memorerend dat het jeugdwerk van Praehistorie nooit door rijper werk werd gevolgd, ging Greshoff uiteindelijk zover te spreken van ‘verdrietige bewijzen van onvermogen’. Het was waar: Van Lier had zich nog geen persoonlijke vorm eigen gemaakt en nuchter constateerde hij dit ook zelf in wat zijn meest aangehaalde gedicht zou worden, ‘Uit vrees’, verschenen in Forum (jrg. 2, 1933, nr. 8):
Uit vrees mijn eigen stem te hooren
Droomde ik meer gedichten dan ik schreef
Later ging hun geluid verloren
In de trage engten, waarin ik leef.
Ik zwijg soms, want de vele malen
Dat ik mijn eigen stem versta
Klinkt het als duizenden verhalen
Waartusschen ik verscholen sta.
| |
Ontwikkeling
Het werk van Van Lier valt uiteen in tweeën: de drie bundels die alle de titel Praehistorie dragen, bevatten het jeugdwerk: het laatste gedicht is van 1942. De poëzie van Rupturen, gepubliceerd exact dertig jaar na de ‘Verzamelde gedichten’, geeft werk uit de jaren 1944-1973 (afgezien van vier jeugdverzen in de afdeling ‘Nazending’). De debuutbundel Praehistorie (1939) bevat met zijn 25 gedichten in feite een keuze uit het vroege werk dat in Praehistorie (1944) met zijn 81 gedichten bijeengebracht is.
| |
| |
| |
Stijl / Techniek
Van Lier hanteerde elke dichtvorm die zich aandiende; alleen voor de volksballade bleek hij een zekere voorkeur te hebben: zij bood hem de mogelijkheid ernst aan ironie te paren, raffinement aan naïveteit. Zijn poëzie is traditioneel naar de vorm (rijmend, metrisch), maar de gedichten zijn vaak merkwaardig ongeschaafd. ‘Zich vormproblemen stellen betekende voor hem inbreuk maken op het spontane.’ (Gomperts) Zo valt soms een regel uit de toon, stokt ritme of metrum, of stoort een woordherhaling. De ik-figuur in zijn verhaal ‘De drie veeren’ noemt zichzelf een ‘geremd lyricus’ en die kenschets gaat evenzeer op voor Van Lier. We kunnen in zijn werk lyrische vervoering aantreffen naast de nuchterste analyse; binnen één verhaal vinden we een zin als: ‘Het kwam mij voor dat de kamer hoog boven de stad stond en dat regen en sterren om mij heen ruischten.’ naast: ‘Liefde kon acuut zijn - sexueele voorbeschiktheid - en uitte zich dan door een onmiddellijk verlangen naar het lichaam van de andere, waarbij zich geestelijke elementen konden instellen, of ze kon uitgaan van een geestelijke voorbeschiktheid, waarbij zich langzamerhand een dierlijke adaptatie van de een aan de ander voltrok.’
| |
Kunstopvatting
Verwantschap
Van Lier schrijft in de inleiding tot Praehistorie (1944): ‘Ik geloof, dat het de jonge André Gide was, die zich ergens met eenige bezorgdheid de vraag stelde: “Suis-je aimable?”. De dichter van deze verzen heeft zich daar nooit genoeg om bekommerd. Evenmin heeft hij zich zorgen gemaakt over de kunst. Hij schreef zijn verzen meestal onmiddellijk neer en heeft ze nooit gevijld of geschaafd. [Mijn vrienden] zullen inzien, dat oprechtheid mijn eenige zorg is geweest.’ Met deze woorden bekent Van Lier zich rechtstreeks tot de poëticale opvattingen van Forum.
| |
Visie op de wereld
Van Liers grondhouding tegenover de werkelijkheid zou men kunnen aanduiden met: een alzijdige relativering.
Vriend, wij schuilden hier niet
nergens is troost, maar wij
aanvaarden onaangetast, wat
in het moment is gegeven.
| |
| |
Hij hechtte te veel aan de droom om een pure realist genoemd te worden. Maar terwijl aan zijn werk hier en daar een dromerig trekje niet vreemd is, is het wel duidelijk dat de aanduiding van zijn Roodkapje (een versie van het bekende sprookje, maar dan door Van Lier van een sterk erotisch accent voorzien) als ‘een romantisch spel in een romantisch bosch’ van ironie doortrokken is. Er is bij Van Lier gewichtigdoenerij, naast een neiging tot het studentikoze, maar als geheel heeft zijn poëzie te veel diepgang om studentikoos te heten. Van Lier is vaak ironisch, de aanduiding ‘cynicus’ werd echter terecht door Ter Braak bestreden. Hij was een agnosticus, maar wie zijn werk heeft gelezen, denkt bij die term aan de schertsende regels uit zijn enige prozaboek (p. 45):
- | U bent een agnosticus, mijnheer! |
- | Pardon, gij kunt mij gerust bij mijn naam noemen. |
Vanwaar deze moeilijk te klassificeren houding?
| |
Relatie leven/werk
Thematiek
Rudolf van Liers afstamming kent een rijke verscheidenheid: joods, protestants, creools (zoals hij in het onuitgegeven geschrift Families onder de keerkring liet zien). Hij werd in Suriname geboren, het land dat hij aanduidde als een ‘Samenleving in een grensgebied’. In een interview in 1986 zei hij daarover: ‘Ik heb het privilege gehad dat ik op de rand van groepen en beschavingen geboren ben. Ik ga ervan uit dat de intellectueel per definitie marginaal is. Is hij dat niet, dan is hij geen intellectueel, want zijn intellect plaatst hem aan de rand en buiten de groep.’ In Suriname al ontdekte Van Lier de magie van de poëzie - zijn oudste gedicht is van 1926, dus toen Van Lier twaalf jaar was! In de inleiding tot Praehistorie (1944) schrijft hij: ‘Een geheimzinnig bedrijf van afzondering, maar zijn liefste spel. Het was een tocht naar een wereld, waarin alles was, zoals het moest zijn, vol oorspronkelijke zin, natuurlijk en vrij. Een wereld met onbegrensde mogelijkheden. Verzen waren de tooverformules, die de poort openen konden tot dit gebied.’ Het is dit verlangen naar een wereld die alles omsluit dat in zijn vroegste poëzie en in het fraaie prozastuk ‘Fragmenten’ verwoord wordt.
| |
Visie op de wereld
Al van jongs af aan kreeg dat verlangen concreet gestalte: Holland. Maar als de grote verhuizing over de oceaan eenmaal
| |
| |
heeft plaatsgevonden, vindt er een definitieve verschuiving plaats: ‘Het gevoel van het kind, dat toen tusschen twee landen stond, is uitgegroeid tot mijn verlangen, dat zich tusschen twee werelden beweegt’ (‘Fragmenten’, pp. 15-16) Zo is Van Lier zich altijd in een grensgebied blijven bewegen. In een (ongepubliceerde) lezing heeft de socioloog L. de la Rive Box erop gewezen hoe wezenlijk dit was voor Van Lier als literator en als wetenschapsman. In zijn denken onder invloed van de filosoof Karl Jaspers kende hij aan grenssituaties enerzijds een negatieve betekenis toe (zij plegen de dingen op losse schroeven te zetten en in stukken uiteen te doen vallen), anderzijds geloofde Van Lier - evenals de historicus F.J. Turner - in de grens als symbool van de hoop. Grenzen vragen erom verlegd te worden en kunnen het begin zijn van een ‘nieuwe mens’ levend in een ‘nieuwe orde’. ‘Grenswaarts’, het slotgedicht uit Rupturen, illustreert dit goed:
wat hier aan de grond ontstijgt
of in de toppen der bomen beweegt,
van liefde en wanhoop vervuld.
| |
Techniek
In dit verband is ook de situering van Van Liers verhalen interessant: ‘In een schoolschrift geschreven’ introduceert een man die de ik-figuur altijd ontmoette ‘op het punt, waar de groote weg en het boschpad elkaar ontmoetten’; ‘Christoforiana’ verwijst natuurlijk naar de man die Christus het water over droeg (maar de hoofdpersoon wordt hier ongelovig); ‘De drie veeren’ is een liefdesgeschiedenis waarvan de cruciale momenten zich afspelen in het schemerdonker.
| |
Thematiek
In het vroege werkvan Van Lier speelt de confrontatie van rede en gevoel een bijzondere rol. Zijn verzen openbaren zijn drang naar een leven vol van grootse daden, waarvoor echter het denken een obstakel vormt. Het vulkanische temperament van Van Lier verzette zich tegen de kleinburgerlijkheid van gezin en school (hij schreef nogal wat verzen over conflicten met lera- | |
| |
ren); liever dan ‘het klein geluk’ was hem ‘een hoogte woest en eenzaam’.
| |
Ontwikkeling
Het is opvallend om te zien hoe in het jeugdwerk zich een vroeg oude persoonlijkheid openbaart, terwijl de oudere Van Lier bijwijlen een opmerkelijke frivoliteit tentoonspreidt. Als hij nog maar zestien jaar oud is dicht hij bijvoorbeeld:
Toen ik mij eens in de spiegel bezag,
Met felle oogen, en ik huiverde voor mijn eigen zijn,
Toen heb ik lafheden en enkele onware deugden
Weggerukt van mijn eigen ziel,
Maar hoeveel rest er nog?
Doch van nu af aan zal ik mijzelf streng bezien
En een wachter stellen voor mijn mond.
En de dichter op leeftijd schrijft:
Wie zei iets van de matrozen,
die lieden zijn van zessen klaar,
maar heeft een volk geen matrozen
dan komt het nooit behoorlijk klaar.
Chronologisch sluiten het vroege werk en de poëzie uit Rupturen wel op elkaar aan; ergens tussen het vroege werk en het latere werk echter moeten de breuken ontstaan zijn waarnaar de laatste bundel, die werk van zonder meer betere kwaliteit geeft, vernoemd is. Praehistorie - de titel zegt het al - geeft het werk dat aan Van Liers arbeid als ontwikkelingssocioloog voorafgaat. Rupturen laat de stem horen van de man die de hoge verwachtingen van het dadenrijke leven niet heeft kunnen inlossen en die zich nu bezint op wat de liefde nog aan wezenlijke waarde te bieden heeft, op ‘de kilte van volstrekt verlies’ en de dood.
In de dertig jaar dat Van Lier niet met proza of poëzie van zich liet horen, publiceerde hij geen boek van een vergelijkbare betekenis als Samenleving in een grensgebied, wel een flink aantal culturele essays. Zijn predispositie tot dit genre vinden we op karakteristieke wijze toegelicht in het korte opstel ‘Essayisme’,
| |
| |
verschenen in het reclametijdschrift van de Haagse boekhandel Boucher: ‘...het is juist de eigenschap van het essay dat aan de idee een emotie voorafgegaan is, die het persoonlijk bestempeld heeft. Wat voor de andere kunstvormen het beeld of het verhaal is, is voor den essayist de idee. Ook hierin is het essay tusschenvorm, dat het zich op het grensgebied van sentiment en gedachte beweegt.’ [cursivering MvK]
Van Liers niet-wetenschappelijke opstellen bezitten ook dat persoonlijke stempel dat ze tot essays maakt. Voor de schrijver ervan geldt wat Van Lier in zijn allereerste opstel over Adriaan van der Veen schreef: ‘De auteur identificeert zich nergens met een collectiviteit, evenmin de “ik” van zijn verhaal.’ Niettemin keerde Van Lier uiteindelijk zelf weer tot de poëzie terug.
| |
Thematiek
Van Lier onderscheidt zich in ieder geval hierin van zijn Nederlandse generatiegenoten - Hoornik, Gomperts, Vasalis, Aafjes, Lehmann - dat we bij hem een typisch migrantenmotief vinden: het zich nergens thuisvoelen van de emigrant, van de tussen wal en schip geraakte. Het gedicht ‘Ergens wonen’ opent aldus:
Nergens meer thuis te zijn
niet in het uur, niet in het land,
bleef een gegeven mogelijkheid.
| |
Verwantschap
Dezelfde problematiek is ook te vinden in het vroege werk van Albert Helman - iets ouder dan Van Lier. Meer nog heeft hij gemeen met zijn klasgenoot uit Suriname Hugo Pos (die overigens pas veel later zijn debuut maakte). Bij beiden vinden we de voorliefde voor muziek, de openheid in erotische zaken, het besef van het ouder-worden, de relativerende toon, het komische, de voorkeur voor het puntdicht.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Het werk van Van Lier is grotendeels onbekend gebleven, doordat het in uiterst kleine ‘vriendenoplages’ gedrukt werd. Eerst Rupturen verscheen in een handelseditie. Het moet uit zijn persoonlijke contacten verklaard worden, dat de critici van
| |
| |
rond de oorlog - Greshoff, Marsman, Van der Veen - zich weliswaar nogal kritisch over zijn werk uitlieten, maar toch uiteindelijk hun stukken in positieve zin besloten. Rupturen werd wisselend ontvangen: Hans Warren vond er geen enkel gedicht in om blij mee te zijn, R.L.K. Fokkema meende dat Van Lier nog niets aan zeggingskracht had ingeboet. Eerst in recente opstellen (Nord, Van Kempen, Gomperts) werd op de eigen stem van Van Lier als dichter gewezen. Op een enkel stuk na moet zijn proza als gedateerd beschouwd worden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
(Verspreide wetenschappelijke publikaties en rapporten van Van Lier en vertalingen van zijn werk zijn niet opgenomen. Een lijst ervan is te vinden in: B.F. Galjart, J.D. Speckmann J. Voorhoeve (eds.), ‘Een andere in een ander’; Liber amicorum voor R.A.J. van Lier. Leiden z.j. [1982], Instituut Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-westerse Volken Rijksuniversiteit Leiden, ICA-publicatie No. 52, pp. 309-313.)
R. van Lier, Ter inleiding. In: Adriaan van der Veen, Geld speelt de groote rol. Brugge 1938, De Garve/Ach. van Acker, p. 3, E. |
R. van Lier, Notities over J. Greshoff. In: De jongste generatie over J. Greshoff. Den Haag 1938, H.P. Leopold's Uitgevers maatschappij, p. 15, E. |
R. van Lier, Praehistorie. Gedichten. Den Haag 1939, H.P. Leopold's Uitgevers-mij, De Vrije Bladen, jrg. 16, schrift II, februari 1939, GB. (geheel opgenomen in Praehistorie 1944) |
R. van Lier, Essayisme, Schat der Boecken, in 't licht gegeven 15-XI-1940 Den Haag 1940, L.J.C. Boucher, najaarsnummer van Zwart op Wit, E. |
Rudie van Lier, Praehistorie. z.p. [september 1944], Het Zwarte Schaap [A.A. Balkema, F.E.A. Batten, A. Morriën], GB. (hierin opgenomen Praehistorie 1939; het colofon vermeldt: Verzamelde gedichten) |
Rudie van Lier, Roodkapje. Een romantisch spel in een romantisch bosch. [Amsterdam 1946], onder het teeken van Het Zwarte Schaap uitgegeven door De Bezige Bij, verlucht door Emile Brumsteede, T. (eerder verschenen in Praehistorie 1939 en Praehistorie 1944) |
Rudie van Lier, Praehistorie. Proza. Tekstverzorging: Fred Batten. [Amsterdam 1946], door 't Verguld Blazoen uitgegeven voor Het Zwarte Lam, VB. |
R.A.J. van Lier, Cultureel leven van Indianen en Bosnegers. In: Ons koninkrijk in Amerika, West-Indië. 's-Gravenhage 1947, Van Hoeve, pp. 206-218, E. |
Rudolf van Lier, Samenleving in een grensgebied. Een sociaal-historische studie van Suriname. Leiden 1949, Martinus Nijhoff, Dissertatie. (2e herziene uitgave Deventer 1971, Van Loghum Slaterus; 3e opnieuw herziene uitgave Amsterdam 1977, S. Emmering) |
R.A.J. van Lier, Ontwikkeling en karakter van de Westindische maatschappij. 's-Gravenhage 1950, Martinus Nijhoff, Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het buitengewoon hoogleraarschap in de sociologie en cultuurkunde van Suriname, de Nederlandse Antillen en het Caraïbisch gebied, 26 mei 1950. |
Suriname en zijn buurlanden, Lichtplekken in het oerwoud van Guyana. Met een voorwoord van R.A.J. van Lier. Meppel 1951, Boom, E. |
| |
| |
R.A.J. van Lier, Cultuur en wetenschap in koninkrijksverband. In: Vox Guyanae, 1e jrg., 1955, pp. 6-11, E. |
R.A.J. van Lier, In Memoriam Claudius Henricus de Goede (1879-1955). In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde, deel III, 1955, 14e aflevering, pp. 321-324, E. |
R.A.J. van Lier, Sociale beweging in transculturatie; een wereldhistorisch probleem. 's-Gravenhage 1956, Martinus Nijhoff, Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleraarschap in de empirische sociologie en sociografie van niet-westerse gebieden aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, 28 februari 1956. |
R.A.J. van Lier, De culturele ontwikkeling van Suriname en de Nederlandse Antillen; Continent in groei. In: De Gids, jrg. 119, nr. 8-9, augustus-september 1956, pp. 245-254, E. |
R.A.J. van Lier, De culturele betrekkingen tussen Nederland en Suriname; (Verleden, heden, toekomst). In: Culturele activiteit in Suriname; Beginselen, feiten en problemen. Gedenkboek C.C.S. 1947-1957. Onder redactie van Lou Lichtveld. Paramaribo 1957, Stichting Cultureel Centrum Suriname, pp. 36-43, E. |
R. van Lier, Actuele maatschappelijke problemen rond de verhouding Suriname-Nederland. In: Mamjo, nr. 1, 1961, pp. 20-28, E. |
R.A.J. van Lier, Universiteit en maatschappij in het perspectief der ontwikkeling. Rede uitgesproken ter gelegenheid van de opening van de Universiteit van Suriname op 1 november 1968. Deventer 1970, Van Loghum Slaterus, Wetenschappelijke rede. |
Rudolf van Lier, Rupturen. Amsterdam [1974], G.A. van Oorschot, GB. |
John Gabriël Stedman. Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana I-IV. Opnieuw uitgegeven naar de oorspronkelijke editie Amsterdam 1799-1800 met inleiding en aantekeningen door Prof. Dr. R.A.J. van Lier hoogleraar aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Amsterdam 1974, S. Emmering [Drie delen: deel 1: I-II, deel 2: III-IV, deel 3: Aantekeningen], Teksteditie. |
Rudolf van Lier, Analecta. In: Tirade, nr. jrg. 20, 215/216, mei-juni 1976, pp. 342-350, Aforismen. |
Suriname omstreeks 1850. 22 tekeningen en aquarellen door Hendrik Huygens (1810-1867). Met een inleiding waarin vele bijzonderheden over de kunstenaar en de beschrijving van de tekeningen en aquarellen door Prof. Dr. R. van Lier/Suriname around 1850.22 drawings and watercolours by Hendrik Huygens (1810-1867). With an introduction containing many details about the artist and a description of the drawings and water-colours by Professor R. van Lier. Amsterdam 1978, S. Emmering, E. |
R.A.J. van Lier, H.J. Adriaanse, W.A. van den Berg, T. Koopmans. Macht en on- |
| |
| |
macht van de intelligentsia. Den Haag 1979, Martinus Nijhoff, Twaalfde Symposium van de Sociëteit voor Culturele Samenwerking, E. |
R.A.J. van Lier, Stuurmanskunst en sociale beweging. Afscheidsrede uitgesproken door Prof.dr. R.A.J. van Lier op 2 oktober 1980. [Wageningen] 1980, [Landbouwhogeschool Wageningen], Wetenschappelijke rede. |
R.A.J. van Lier, Discontinuity and the social sciences: a plea for praxeology. (Address given on the occasion of the reception of an honorary doctor's degree of the University of the West Indies at the St. Augustine Campus (Trinidad) on the 27th January, 1979.) Wageningen 1979, Landbouwhogeschool, Wetenschappelijke rede. |
R.A.J. van Lier, Cultuur in Suriname. In: OSO, jrg. 1, nr. 1 (nieuwe serie), mei 1982, pp. 17-26, E. |
Rudolf van Lier, Bonuman; een studie van zeven religieuze specialisten in Suriname. Leiden 1983, Instituut Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-westerse volken Rijksuniversiteit Leiden, ICA-publicatie No. 60, Wetenschappelijke studie. |
R.A.J. van Lier, Bij het afscheid van Silvia W. de Groot. In: Suriname: slavernij, abolitie en nasleep; essays ter ere van Silvia W. de Groot, OSO, jrg. 2, nr. 2, december 1983, pp. 119-120. E. |
Rudolf van Lier, Tropische tribaden; een verhandeling over homoseksualiteit en homoseksuele vrouwen in Suriname. Dordrecht/Providence 1986, Foris Publications/Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde Caribbean Series 4, Wetenschappelijke studie. |
R. van Lier, Vier gedichten. In: Tirade, jrg. 30, nr. 304, mei/juni 1986, pp. 331-334, G. |
Rudolf van Lier, Gedichten. In: Maatstaf, jrg. 34, nr. 11-12, november-december 1986, pp. 77-78, G. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
(Van de literatuur over Van Liers wetenschappelijke publikaties zijn hier slechts die bijdragen opgenomen die ook voor zijn literaire werk van belang zijn.)
H. Marsman, R. van Lier, Praehistorie. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 3-3-1939. |
Ernst Groenevelt, Terug naar wat meer zang en melodie. In: De Avondpost, 16-4-1939. (over Praehistorie 1939) |
E. du Perron, Van goede en slechte Bloemlezingen; Greshoff verdient Strafwerk voor Gepruts; Van Lier een betere Gids voor Poëzie der Jongeren. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 22-7-1939. (Over Praehistorie) |
Adriaan Movrieu [= Adriaan Morriën], Voorloopige afrekening. In: Kroniek van Kunst en Kultuur, 5e jrg., nr. 3, 15-12-1939. (over Praehistorie 1939) |
Adriaan van der Veen, Momentopnamen van jonge dichters. In: Het Vaderland, 26-12-1939. (over Praehistorie) |
J. Greshoff, ‘Praehistorie’ waarop geen historie volgt; Rudie van Lier, een bron zonder rivier. In: Nieuwe Courant, 18-12-1946. (over Praehistorie 1944 & 1946) |
B.W. Schaper, Een sleutel tot Suriname, het werk van Dr. R.A.J. van Lier. In: Eldorado, jrg. 2, 1950, nr. 5-6, pp. 44-49. (algemeen met accent op historisch werk) |
Menno ter Braak, De ‘cynici’. In: Menno ter Braak, Verzameld Werk 7 Kronieken, Amsterdam 1952, pp. 188-194. (over Praehistorie 1939, afgezet tegen Controversen van Eric van der Steen) |
Menno ter Braak/E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. (vier delen). Amsterdam 1962-1967. (veelvuldig over Van Lier in zijn Forum-periode) |
F.E.M. Mitrasing, Samenleving in een grensgebied. In: Vrije Stem, 7-3-1974. |
Hans Warren, Nieuwe poëziebundels: Dood Tij. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 15-6-1974. (over Rupturen) |
H[ans] v[an] S[traten], Nieuwe verzen van R. van Lier: stem nog even pregnant In: Utrechtsch Nieuwsblad, 6-7-1974. (over Rupturen) |
R.L.K. Fokkema, Primaire poëzie van een ouderwordend heer. In: Trouw, 31-8-1974. (over Rupturen) |
H. van Galen Last, De politiek en de onschuld van poëzie. In: NRC Handelsblad, 22-1-1975. (over Rupturen) |
[Anoniem], Prof. Dr. R.A.J. van Lier ten afscheid. In: Sticusa Journaal, 1976, nr. 1. (algemeen) |
Rudi Boltendal, Rutger Kopland, met kop en schouders. In: Leeuwarder Courant, 11-9-1976. (over nieuwe dichtbundels waaronder Rupturen) |
Ed. Hoornik, R. van Lier. In: Ed. Hoornik, Kritisch proza. Amsterdam 1978, pp. 77-81. (over Praehistorie 1939) |
H. van de Belt (e.a.), Essays in rural sociology: in honour of R.A.J. van Lier. Wageningen 1981. |
Sandew Hira, Van Priary tot en met De Kom; de geschiedenis van het verzet in Suriname 1630-1940. Rotterdam 1982. (marxistische kritiek op Van Lier) |
B.F. Galjart, J.D. Speckmann, J. Voorhoeve (eds.), ‘Een andere in een ander’; liber amicorum voor R.A.J. van Lier. Leiden z.j. [1982]. Hierin onder meer:
- | B.F. Galjart, Van Lier als socioloog: een persoonlijke interpretatie, pp. 11-17. (over Van Liers persoonlijkheid) |
- | Max Nord, Het literaire leven van R.A.J. van Lier, pp. 291-307. (algemeen) |
|
Ben Scholtens, ‘Samenleving in een grensgebied’ anno 1984. In: SWI-Forum, jrg. 1, nr. 2, december 1984, pp. 22-25. |
Herman Vuijsje, Met discriminatie moeten we net zo omgaan als met onze agressiviteit en
|
| |
| |
seksualiteit In: NRC Handelsblad, 23-1-1986. (interview) |
C.E.S. Choenni, Prof. dr. R.A.J. van Lier: verruimde visie en komprehensiviteit vereist! In: Span'noe, jrg. 14, 1987, nr. 2, pp. 9-12. (algemeen) |
W.F.L. Buschkens, In Memoriam Dr. R.A.J. van Lier (1914-1987). In: Mare, 11-6-1987. (algemeen) |
H. van Galen Last, Tweevoudig afscheid. In: NRC Handelsblad, 15-6-1987. (algemeen; anekdotisch) |
E.Th. Waaldijk, Bij de dood van professor Rudolf van Lier. In: Weekkrant Suriname, 20-6-1987. (algemeen) |
Michiel van Kempen, Ergens, maar het daglicht onthult niet waar. Rudolf van Lier 1914-1987 in memoriam. In: Kalá (tijdschrift van de Academie voor Hoger Kunsten Cultuuronderwijs, Paramaribo) jrg. 2, nr. 1, juli 1987, pp. 23-27. (over de ontwikkeling van de poëzie) |
[Anoniem], Oud-bestuurslid prof. dr. R.A.J. van Lier overleden. In: Sticusa Journaal, 31-7-1987. (algemeen) |
Gert Hekma, Rudolf van Lier, Tropische tribaden. In: Homologie, juli/augustus 1987. |
J.A.A. Bervoets, Plaatsingslijst van het archief van Prof. Dr. R.A.J. van Lier (1914-1987) over de jaren 1945-1986. Den Haag 1987. |
Silvia W. de Groot, In memoriam professor dr. R.A.J. van Lier. In: OSO, jrg. 6, nr. 2, december 1987, pp. 219-226. (algemeen) |
Peter Meel, ‘Van Lier stierf als teleurgesteld man’; Surinaams cultuurbeleid gefaald. In: Weekkrant Suriname, 2-1-1988. (over de geestelijke nalatenschap van Van Lier, met verslag van de lezing van L. de la Rive Box) |
J.D. Speckmann & G.W. Locher, In Memoriam Rudolf Asueer Jacob van Lier. In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde, jrg. 144, 1988, pp. 3-18. (algemeen) |
Michiel van Kempen, Sisterhood en mati-spel. In: De Ware Tijd, 28-1-1989. (over Tropische tribaden) |
Ineke Phaf, Man en vrouw zijn even ‘swietie’. In: OSO, jrg. 8, nr. 1, mei 1989, pp. 109-114. (over Tropische tribaden) |
H.A. Gomperts, Rudolf Asueer Jacob van Lier Paramaribo 24 augustus 1914-Wageningen 28 mei 1987. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1987-1988. Leiden 1989, pp. 180-196. (algemeen over het literaire werk, met aandacht voor Van Liers afstamming) |
Michiel van Kempen, Surinaamse schrijvers en dichters. Amsterdam 1989, p. 170. (plaatsing van Van Lier binnen de Surinaamse literatuur) |
Verhalen van Surinaamse schrijvers. Gekozen en van een nawoord voorzien door Michiel van Kempen. Amsterdam 1989. (herdruk van het eerste deel van Van Liers ‘Fragmenten’, pp. 27-29, met korte plaatsing van Van Lier binnen de Surinaamse literatuur, p. 244) |
Gert Oostindië, De onvoltooide dekolonisatie en de geschiedschrijving van Suriname. In: Leidschrift, themanummer Suriname beeld van een onafhankelijke republiek, jrg. 6, nr. 2, april 1990, pp. 5-26. (plaatsing van Samenleving in een grensgebied binnen de Surinaamse historiografie) |
40 Kritisch lit. lex.
februari 1991
|
|