Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur
(1980-2015)–Sander Bax, Hugo Brems, Tom van Deel, Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||
Peter van Lierdoor Ralph Aarnout1. BiografiePetrus Adrianus Gerardus Maria van Lier werd geboren op 23 december 1960 te Eindhoven. Zijn jeugd bracht hij door in het Brabantse dorp Reusel. Hij genoot een katholieke opvoeding. Zijn vader was technicus, zijn moeder fabrieksarbeider. Na de middelbare school en militaire dienst studeerde Van Lier enige tijd aan een bibliotheekacademie. Vanaf zijn 25ste studeerde hij filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde over filosofie in De Uil van Minerva en Stoicheia. Zijn doctoraalscriptie, Van absurdisme tot mystiek, verscheen in bewerkte vorm onder dezelfde titel bij uitgeverij Damon in Best. Sinds zijn afstuderen wijdt hij zich volledig aan zijn schrijverschap. Van Lier publiceerde gedichten in Tirade, De Zingende Zaag, De Gids, Nieuw Wereldtijdschrift, Parmentier, Yang en Optima. Essays van zijn hand verschenen onder meer in De Gids, Tirade en Spektator. Voor zijn debuutbundel Miniem Gebaar ontving Van Lier in 1996 de Prijs van de Vlaamse Gids, voor de bundel Gegroet o... ontving hij in 1999 de Jan Campertprijs. Van Lier woont en werkt in Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||
2. Kritische beschouwingThematiekDe thematiek in het werk van Peter van Lier is opmerkelijk constant. In zijn essayistische werk, in zijn poëzie en in het poëtische proza uit Links, rechts (2001) omcirkelt Van Lier voortdurend dezelfde vragen. Dit zijn vragen van uiterst existentiële aard. Hij gaat op onderzoek naar de werkelijkheid die de mens omringt. Hoe ongrijpbaar is die werkelijkheid? Hoe ongrijpbaar is onze ervaring van die werkelijkheid? Is het mogelijk die werkelijkheid te representeren? De wereld die Van Lier in zijn proza en zijn poëzie schetst, is als de wereld van een kind. Van Lier meet zich een volstrekt naïeve houding aan, een houding van ongeschonden verwondering. Tegelijkertijd is hij zich er terdege van bewust hoe vol de werkelijkheid is. Om de werkelijkheid te ervaren moet men zich richten op de ogenschijnlijk nietszeggende details. Pas wanneer men zich openstelt voor deze details, ze met een scherpzinnige, maar tegelijk onbevooroordeelde blik tegemoet treedt, heeft men toegang tot de werkelijkheid, kan men haar ervaren. Van Lier beschrijft veel scènes en ogenblikken in de natuur. Hoe een koe voor zich uit kijkt, hoe een vlinder tegen een boomstam waait, et cetera. Ook het stadse leven heeft een plaats in zijn werk. Hiervan zoekt hij echter nadrukkelijk de rustige, verstilde kant op. Hij beschrijft een duif in een dakgoot, somt eigenschappen van een huis op, geeft een indruk van een zomeravond in een achtertuin, et cetera. Van Lier ontleedt het menselijk bewustzijn nauwkeurig. Hij beschrijft hoe moeilijk het is de beoogde staat van onaangedaanheid te bereiken, hoeveel zelfdiscipline men hiertoe nodig heeft. Een voorbijkomend vliegje of een opkomende tandpijn kan de beoogde geestelijke rust al verstoren. De mens is snel afgeleid, zeker in de moderne samenleving. In zijn essay Van absurdisme tot mystiek (1994) veroordeelt Van Lier de moderne samenleving expliciet. In zijn poëtische werk klinkt slechts een milde aanklacht door. Auto's, bijvoorbeeld, worden in Links, rechts steevast voorgesteld als brute rustverstoorders. Daarnaast dient de mens allerlei neigingen en driften te onderdrukken. Men dient voorbij waardeoordelen en andere hiërarchische ordeningen te denken. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||
Wanneer men erin slaagt de werkelijkheid onbevooroordeeld tegemoet te treden, breekt er een groot geluksgevoel aan. Op deze momenten doet men een mystieke ervaring op. Daar waar Van Lier een eenwording met de werkelijkheid beschrijft, wordt zijn werk tot een ontleding van begrippen als opgewektheid en geluk. De dichter gaat op zoek naar antwoorden op vragen als: Hoe is het mogelijk in een werkelijkheid die zo vol is, zo absurd en ongrijpbaar is, toch tevreden te zijn? Hoe kan de mens, ondanks zoveel, toch oprecht van zijn leven genieten? Volgens Van Lier liggen mystiek en absurdisme in elkaars verlengde. De mens zal zich tevreden moeten stellen met het tekort van zijn leven. Sterker nog: de mens moet zijn best doen genoegen te scheppen in het tekort van zijn leven. Het is deze paradox die Van Lier keer op keer verwoordt. Oftewel: ‘De zon zorgt ook voor schaduwen: prima, meer dan / prima.’ | |||||||||||||||||||||||||||
StijlDe stijl en het woordgebruik in het poëtische werk van Van Lier zijn simpel. Van Lier gebruikt over het algemeen heldere beelden en eenvoudige woorden. Bovendien zijn dit veelal dezélfde woorden, waardoor de beelden weinig uiteenlopen. De archaïsmen die hij gedoseerd aanwendt, geven het taalgebruik soms een haast wetenschappelijke toon. Tegelijkertijd benut hij elementen uit de spreektaal (‘zo bruin als wat’, ‘tot en met’) en soms zelfs vulgaire woorden (‘reet’, ‘stront’). Met deze vulgaire woorden krijgt zijn werk absurde trekjes. Over het algemeen is de toon echter afstandelijk en grenst hij aan de spreektaal. De neologismen die Van Lier gebruikt, passen in dit beeld. Ze zijn helder en beeldend en vallen als neologismen nauwelijks op. Voorbeelden zijn ‘waaimomenten’ en ‘meisjeselementen’. Bij nadere beschouwing blijkt hoe bedrieglijk het eenvoudige woordgebruik is. In een zin als ‘De zon zorgt ook voor schaduwen: prima, meer dan / prima’ gaat een heel wereldbeeld schuil. Ook frases als ‘zo'n heerlijke dag’, ‘zulk weer’ en ‘onder meer’ hebben een enorme zeggingskracht. In al hun beperktheid leveren deze en andere simpele formuleringen commentaar op de mogelijkheden van de taal en de mogelijkheid de werkelijkheid te ervaren. Juist het fragmentarische, onvoltooide karakter van veel formuleringen geeft het werk zijn inhoud. Fragmentarisme speelt ook op een hoger niveau een belangrij- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||
ke rol. In Miniem gebaar (1995) en Links, rechts omschrijft Van Lier stemmingen en impressies veelal met behulp van meerdere fragmenten, losse beelden. Daarbij laat hij de grammatica grotendeels intact. In zijn tweede bundel, Gegroet o... (1998), gaat hij volgens hetzelfde procédé te werk, maar laat hij zich iets minder gelegen liggen aan regels van grammaticale ordening. Zinnen hebben in deze bundel veelal geen begin of geen eind, of bestaan slechts uit één woord of woordgroep. Uit de cyclus ‘Zo mooi’: Stromend water. De vingers
daarin, gespreid. Boomwortels.
Zakdoek voor het
snotteren? Ach nee.
Ook maakt Van Lier in zijn tweede bundel meer gebruik van gedachtestreepjes en nevenschikkingen met komma's. De stijl is hier dus nog tastender, omcirkelender dan in Miniem gebaar en Links, rechts. | |||||||||||||||||||||||||||
TechniekHet vertelperspectief is een interessant onderdeel van het poëtische werk van Van Lier. In sommige gedichten uit Miniem gebaar en Gegroet o... is een lyrisch ik aanwijsbaar, soms wordt er gesproken van ‘men’, soms wordt er een ‘jij’ of een niet nader aangeduide persoon toegesproken. De gedichten in genoemde dichtbundels zijn min of meer tijdloos. In alle gedichten - dus niet alleen in die waarin een ik aanwijsbaar is - wordt, behalve objectieve, ook subjectieve informatie verstrekt. De verteller is overal even onopvallend als nadrukkelijk aanwezig. Het poëtische proza uit Links, rechts zit iets ingewikkelder in elkaar. Er is duidelijk tijdsverloop in aanwijsbaar en de verteller presenteert zich nadrukkelijk als verteller. Het vertelperspectief in Links, rechts contrasteert dus met dat in de - eerder verschenen - dichtbundels. Bij nader inzien blijkt echter dat Van Lier in al zijn werk hetzelfde procedé toepast. Door objectieve en subjectieve informatie te vermengen en nadrukkelijk fragmentarische informatie te verstrekken, stelt hij keer op keer de vraag naar de manier waarop observaties tot stand komen aan de orde. Daar waar objectieve en subjectieve informatie gemengd wor- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||
den, ontstaat commentaar op de tekst zelf. ‘Ook waterwegen zijn wegen, inderdaad,’ heet het in Gegroet o... Met het woord ‘inderdaad’ levert de verteller commentaar op de eerder verstrekte objectieve informatie; hierdoor vraagt de lezer zich af van wie de gedachte dat waterwegen ook wegen zijn, afkomstig is. Dergelijke vragen roept Van Lier vaker op door veelvuldig gebruik van woorden als ‘kennelijk’, ‘blijkbaar’, ‘schijnbaar’ en een vragend tussenvoegsel als ‘-toeval?-’. Zeer opvallend aan de verstechniek is het experimentele gebruik van paginawit en de experimentele regelscheiding. Ze versterken de indruk van fragmentarisme en voorzichtigheid, die zinsbouw en woordkeus ook oproepen. Enjambementen en verdeling van bladwit bepalen het tempo waarin de lezer de informatie tot zich neemt en richten de aandacht van de lezer op de meest betekenisvolle elementen. Regelmatig zijn de verdeling van het bladwit en de regelscheiding ook iconisch te interpreteren. Dit geldt niet alleen voor het werk in beide dichtbundels, maar ook voor het poëtische proza in Links, rechts. Het volgende voorbeeld van iconiciteit komt uit Miniem gebaar. Het uitstel waarvan in dit gedicht sprake is, wordt ook grafisch weergegeven: Glimlach maar, nu een windvlaag
het
water rimpelt, de
mannen, onder andere, doet dobberen - onder
meer. - Glimlach gerust ook daarna,
vrouwen, stel uit die
groet.
Het grootste verschil tussen Links, rechts en de andere bundels is gelegen in het verschil in tijdsverloop en de samenhang tussen de verschillende observaties. Die samenhang is in Links, rechts zeer sterk. Maar daarmee is niet gezegd, dat de dichtbundels geen samenhang kennen. Vooral Gegroet o... is hecht opgebouwd. Zeer programmatisch opent en sluit de bundel met een verzameling ‘voltooide fragmenten’. Afzonderlijke gedichten uit de bundel steunen in thematisch opzicht op elkaar en door de gebruikte beelden verwijzen ze naar elkaar. | |||||||||||||||||||||||||||
KunstopvattingPeter van Lier beschouwt poëzie als een hulpmiddel om men- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||
sen, dieren en dingen om hem heen in hun aanwezigheid te waarderen, en voorbij te gaan aan het menselijk tekort. Daarbij speelt niet alleen de rede een rol; Van Lier probeert zijn gedichten vanuit een zo leeg mogelijk bewustzijn te laten ontstaan. In zijn essay ‘Mooi, zo mooi’ (1999) benadrukt hij dat hij nooit met zekerheid kan vaststellen wat hij precies met zijn gedichten bedoelt. Het eigenlijke mysterie van de poëzie kan volgens Van Lier ook door de dichter niet ontrafeld worden. | |||||||||||||||||||||||||||
VerwantschapBij een school, stijl of stroming is Van Lier moeilijk te plaatsen. Hij afficheert zich niet uitdrukkelijk met een bepaald tijdschrift, dweept niet met voorgangers en treedt niet regelmatig op met dezelfde collega-dichters. In interviews en publicaties constateert hij meerdere malen parallellen tussen thematiek en stijl in zijn eigen werk en in het werk van generatiegenoten Oosterhoff, Duinker en Michel en voorgangers als Beckett en Faverey. Daarmee bevestigt hij de indrukken van meerdere critici. Ook met het werk van filosofen als Lyotard en Heidegger voelt Van Lier verwantschap. Hij wil echter nadrukkelijk niet in iemands voetsporen treden. | |||||||||||||||||||||||||||
Publieke belangstellingAl sinds zijn debuut is Peter van Lier een vooraanstaand dichter in het Nederlands taalgebied. Hij publiceert regelmatig in literaire tijdschriften, hij wordt geïnterviewd, en zijn werk wordt bij verschijnen direct besproken. Bovendien wordt dit werk uitgegeven door gerenommeerde uitgeverijen. Een al te grote publiekstrekker is hij echter niet. Zijn bundels verschenen in beperkte oplages en werden tot nu toe niet herdrukt. | |||||||||||||||||||||||||||
KritiekAls gezegd heeft van Lier niet te klagen over gebrek aan belangstelling voor zijn werk bij de pers. Miniem gebaar werd in vrijwel alle belangrijke kranten en tijdschriften besproken. Er is vooral veel aandacht voor de thematiek van de bundel en voor de filosofische achtergrond van de dichter. De toegankelijkheid van de bundel wordt geprezen; toch wordt ook meerdere malen opgemerkt dat Van Lier wel erg nadrukkelijk gewoon wil doen. Maar weinig recensenten hebben aandacht voor de stijl waarin de bundel geschreven is. Voor Gegroet o... heeft eveneens bijna de voltallige pers belangstelling. De dichter wordt om dezelfde redenen geprezen en berispt als bij zijn debuut, de Volkskrant is bij monde van Piet Ger- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||
brandy verrukt, in NRC Handelsblad schrijft Guus Middag een gematigd positieve recensie. Een kwestie die ten tijde van Miniem gebaar niet aan de orde kwam, maar nu herhaalde malen opduikt: probeert Van Lier een antwoord te vinden op de vragen die het leven stelt, of negeert hij ze, vlucht hij weg in ironie en idylle? De recensenten komen er niet helemaal uit, maar geven Van Lier het voordeel van de twijfel. Voor het experimentele proza in Links, rechts is in de pers beduidend minder belangstelling. Alleen de Volkskrant en Trouw besteden aandacht aan het werk. Omdat Links, rechts oninteressant is? Wie het stuk van Piet Gerbrandy in de Volkskrant leest, zou het zeker denken. Volgens Gerbrandy is niet alleen Van Liers experiment mislukt, maar heeft hij in zijn nieuwe boek ook niets interessants te vertellen. Het oordeel van Tom van Deel in Trouw is positiever. Hoewel Van Deel niet precies kan zeggen wat hij met het boek aan moet, noemt hij Links, rechts een ‘hoogst opmerkelijk prozadebuut’ en ‘een obsederend experiment’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina A-1]
| |||||||||||||||||||||||||||
3. Primaire bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina B-1]
| |||||||||||||||||||||||||||
4. Secundaire bibliografie
87 Kritisch lit. lex. |
|