| |
| |
| |
Sjoerd Leiker
door Siem Bakker
1. Biografie
Sjoerd Leiker werd geboren op 28 mei 1914 in Drachten. Hij was het oudste kind van Aafke Veenstra en Pieter Leiker, die een klein grossiersbedrijf in manufacturen had. In 1929 verhuisde het gezin naar Groningen, waar Sjoerd Leiker in 1933 de opleiding aan de Christelijke Kweekschool met succes afsloot. Later zou hij nog een akte MO-Frans verwerven. Hij stond slechts enkele maanden voor de klas. Na vijf maanden militaire dienst in 1934 vond hij werk bij uitgeverij Bosch & Keuning in Baarn, waar hij in 1936 redactiechef werd. Tot zijn werkzaamheden behoorde onder meer het redigeren van boeken in de Libelle-reeks en van het literaire tijdschrift Elckerlyc, dat hij in 1937 samen met Pieter Keuning oprichtte. Bij Bosch & Keuning verscheen ook zijn eerste boek, de verhalenbundel Zonderlinge zielen. Eerder publiceerde hij gedichten en verhalen in De Vrije Bladen, De Werkplaats en Opwaartsche Wegen. Zijn eerste roman, De laatste man (1939), was een uitgave van G.F. Callenbach. Het succes hiervan maakte in 1939 een verblijf van een half jaar in Zuid-Frankrijk mogelijk, vanwaar hij vanwege de mobilisatie naar Nederland moest terugkeren. Tijdens deze mobilisatieperiode, van augustus 1939 tot mei 1940, was hij gelegerd in Haarlem, waar hij tot mei 1943 bleef wonen.
Uit februari 1943 dateren zijn eerste contacten met Geert Lubberhuizen, die in 1944 leidden tot de oprichting van De Bezige Bij. Leiker trad op als de eerste voorzitter van het bestuur, waarna hij nog van 1946 tot 1948 secretaris was. Onder het pseudoniem Menno van Haarsma verscheen zijn roman
| |
| |
Drie getuigen als een clandestiene uitgave van De Bezige Bij.
Van maart 1945 tot september 1945 was hij medewerker van de Nederlandse Stichting voor Psychotechniek in Utrecht; vervolgens was hij enige maanden werkzaam bij de Psychologische Dienst van het Ministerie van Oorlog. Daarna was hij tot 1948 in dienst van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, als secretaris van de Ereraad voor de Letterkunde. Gedurende de jaren 1947 en 1948 was hij redactiesecretaris van het tijdschrift De Nieuwe Stem.
Vervolgens zou Leiker voor lange tijd werkzaam zijn in de journalistiek. Eerst was hij, van 1948 tot 1952, directeur van de Regionale Omroep Noord te Groningen. In 1953 werd hij redacteur van de Friese editie van Het Vrije Volk in Leeuwarden en tenslotte chef-redacteur van dezelfde krant van 1955 tot 1967. Daarnaast was hij van 1962 tot 1966 ook redacteur van het Friese literaire tijdschrift De Tsjerne. In 1967 verhuisde hij naar Hoorn om nog drie jaar in zijn standplaats Amsterdam verbonden te zijn aan Het Vrije Volk als algemeen redacteur. Daarna werd hij weer zelfstandig.
Zijn laatste roman, Op blote voeten, verscheen in 1970. Van 1974 tot 1984 was hij redacteur van het Algemeen Maçonniek Tijdschrift. Een aantal van zijn eigen bijdragen aan dit tijdschrift van vrijmetselaren werd in 1981 gebundeld in Onder ons gezegd en gezwegen. Behalve aan de reeds genoemde periodieken werkte Leiker mee aan De Standaard, Opgang, Podium, Het Woord, De Groene Amsterdammer, Vrij Nederland (onder het pseudoniem Simon le Croyant), In de Waagschaal en PEN-Kwartaal. Zijn Friese werk werd verzameld in In wolk fan tsjûgen (1976).
Prijzen bleven hem niet onthouden: in 1958 ontving hij voor Drie getuigen de Hendrik de Vries-prijs, in 1971 voor zijn gehele oeuvre de Marianne Philips-prijs en in 1984 de Piter Jelles-Priis (P.J. Troelstra-prijs) van de gemeente Leeuwarden. In 1973 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Sedert 26 oktober 1953 was Leiker gehuwd met de schrijfster en vertaalster Tine Kooijmans. Uit zijn eerdere huwelijk met Margit Kis werd een dochter geboren. Op 15 december 1988 overleed hij, vierenzeventig jaar oud, in zijn woonplaats Hoorn, de plaats waar sinds 1992 de Stichting Sjoerd Leiker
| |
| |
Fonds is gevestigd. Deze stichting, in het leven geroepen door zijn echtgenote, heeft als doel onder meer een driejaarlijkse literaire prijs en een daarbij behorende bronzen legpenning uit te reiken aan een Nederlandse auteur, ouder dan vijftig jaar.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Verwantschap / Traditie
In zijn vroegste proza al manifesteert Leiker zich als een denker. Niet zozeer in eigen, expliciete betogen als wel in het scheppen van personages vol innerlijke onzekerheid, wroetend in hun sombere zielen. “Bannelingen zijn wij op deze aardbodem”, predikt Job de Ruiter, die het einde van de wereld en de komst van de Heer verwacht (Zonderlinge zielen, 1938). Geloof en haat kunnen niet samengaan, geloof en barmhartigheid daarentegen wel. Geheel zónder geloof valt er niet te leven, evenmin zonder integriteit en trouw. De gekwelde zielen in De laatste man (1940) zijn met hun nadruk op individuele twijfel allesbehalve eenvormig: ze zijn christelijk, maar ze zijn het ook weer niet; ze zijn kerks of ze zijn het niet; bevindelijk of bijgelovig. Deze verscheidenheid leidt ertoe dat voor de critici gelijkenis van Leikers werk optreedt met dat van uiteenlopende schrijvers. De verwevenheid van de thematiek met religieuze motieven doet denken aan zowel De waterman van Arthur van Schendel als aan het calvinisme in Herman de Mans Het wassende water. Door de manier waarop natuurbeelden en agrarische sfeer functioneren, in motieven als de tegenstelling tussen leven en droom, en qua rituelen rond geboorte en huwelijk, verschilt de wereld van Leiker niet veel van die welke Antoon Coolen oproept. Maar er waren ook critici die iets varr de benauwde tragiek en bezetenheid van Dostojevski's figuren herkenden.
| |
Techniek
Met het dorp vergroeide personages houden weinig van hun aanvankelijke zekerheden over. Hun vooroordelen worden voortdurend gelogenstraft, in het bijzonder wanneer een nieuweling zijn onverwachte intrede in de gemeenschap doet: een vagebond, een schoolmeester of een uit het zich geraakt familielid. In Zwarte Jan (1941) zijn het een gepensioneerde “Indisch oudstrijder” en zijn halfbloed zoon die in een Fries dorp voor de opschudding zorgen. Met het psychologiserende vertellen loopt een gematigd moraliseren gelijk op. De schoolmeester in Leiker is nooit ver weg. Bovendien voegt hij een historische situering toe. De geschiedenis van Sint Willibrordus in Friesland rond het jaar 696, de lotgevallen van een pre- | |
| |
historische offersteen, locale gebeurtenissen uit de zeventiende eeuw en recente koloniale elementen zijn ingrediënten die van Zwarte Jan meer dan een doorsnee streekroman maken.
| |
Visie op de wereld
Leikers verhaalfiguren begrijpen noch het leven van iemand anders noch dat van zichzelf. Wel blijft er een zeker uitzicht op een beter leven in hen bewaard. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de arts Mattheus in de roman Johannes Wezeman of de eenzaamheid over een huis (1941). Plaats van handeling is voornamelijk het Groningse platteland, waar deze arts uit communistisch idealisme zijn praktijk opgeeft en een leven in armoede verkiest. Als geestelijk houvast leest hij geregeld in De gebroeders Karamazov. Dostojevki's boek maar ook diens leven zelf dient als ondersteuning van thematische aspecten: ‘sober (leven) in een soort zelfkastijding (en toch) geketend aan zijn eens met ontsteltenis ervaren animale drift, die zijn leven verkeerd had in smart’. De ommekeer, het voornemen zich weer in dienst te stellen van de gemeenschap in plaats van zich eraan te onttrekken, wordt eveneens verwoord met een expliciet beroep op Dostojevski's denken over doem en schuld.
Idealistische wereldverbeteraars duiken, zoals gezegd, regelmatig op in Leikers vroege werk. In het wat drakerig eindigende titelverhaal uit Herinnering aan een mensch en andere verhalen (1942) beveelt een zoon zijn moeder bij verkiezingen haar stem uit te brengen op een communist (we schrijven omstreeks 1918):
‘Jij bent toch op een Christelijke school’, stotterde zij.
‘Wat heeft de school daar mee te maken’, zei hij meedogenloos hard.
‘Jij behoort bij de verdrukten, dus stem jij een verdrukte, die voor je belangen op zal komen.’
In een ander verhaal uit dezelfde bundel, ‘Danse macabre’, worden onder de dreiging van de Eerste Wereldoorlog ‘de geloovigen meer geloovig’ en denken velen ‘dat de leer van Marx tegelijk het evangelie (is), dat de wereld in stand kan houden’.
| |
Ontwikkeling
Verteltechnisch betekent Drie getuigen, geschreven in de winter
| |
| |
van 1941-1942 en gepubliceerd in het voorjaar van 1944, een flinke stap vooruit. De schrijver durft ook meer complexiteit aan. Zijn het in Zwarte Jan en Johannes Wezeman bewuste doorbrekingen van de chronologie die opvielen, in Drie getuigen kiest Leiker voor een compositie waarin meer dan één stem het grondig onderbouwde verhaal doet. De raadselachtige persoonlijkheid van Evert Jans Jeltema, de hoofdfiguur, wordt van drie kanten belicht: angst, verliefdheid en intelligentie zorgen voor een steeds wisselende kijk. Dat Leiker in zijn proza tegelijk de ontraadseling en de vergroting van het raadsel lijkt na te streven, bewijst wel de verandering die hij in de vijfde druk aanbracht in de slotregels van Drie getuigen. De gestorven Jeltema blijft haast tastbaar aanwezig in de vorm van een alsnog ingelaste mysterieuze ontmoeting. Leiker, die meestal zweeg over zijn vroegere romans en verhalen, beschouwde deze roman als zijn eigenlijke romandebuut.
| |
Thematiek
De verzetservaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog, de nauwe betrokkenheid daarna bij de Ereraad en de professionele functies op psychologisch terrein hebben zijn thematiek geactualiseerd en verscherpt. Hoe gering is de afstand tussen verliezers en overwinnaars? Hoe blijf je jezelf in een oorlog? Hoe verhouden machthebbers en overheersten zich tot elkaar? Het zijn zulke levenskwesties die de kernvragen zijn in zijn naoorlogse proza.
| |
Ontwikkeling
Er zijn de machtelozen (die eens zullen getuigen!) en degenen die macht hebben over anderen (met misbruik van vertrouwen en uiteindelijk schuldgevoelens als de onvermijdelijke gevolgen). De verhouding tussen collectivistische ideologie en een individualistische levenshouding is geconcretiseerd in de lotgevallen van een Hongaarse gevangene in handen van Russische communisten (‘Een handvol spijkers’, in: Buitengaats, 1949). Leikers sympathie ligt in dit geval ongetwijfeld bij de man ‘die nergens thuishoort’, al is dit evenzeer het gevolg van een keuze als van het noodlot. De mens is als de worm die door laarzengestamp tussen de kelderstenen naar boven is gekropen en dan hopeloos probeert de afgesneden weg terug naar de aarde te vinden. Dit slotbeeld van ‘Een handvol spijkers’ veranderde Leiker - die een aartsverbeteraar was - in een late- | |
| |
re versie in een worm die zich bevindt in een kluit aarde die eerst naar binnen wordt geworpen en vervolgens naar buiten. Zijn naoorlogse stijl is soberder, beknopter. Er is meer vaart in zijn proza, doordat hij noterend is gaan schrijven. Deze reportagevorm, waarbij het feitenrelaas de innerlijke roerselen overheerst, kenmerkt onder meer de verhalenbundel Smalle bruggen naar de vrijheid (1958). De existentialistische titel belooft overigens te veel: alsof het - hoe dan ook - mogelijk zou zijn zich in dit leven een volstrekte vrijheid te verwerven. Steeds weer zullen afkomst, bovenpersoonlijke gebeurtenissen, de doem van het verleden interveniëren in de individueel uitgestippelde levensweg. Het is niet te voorspellen hoe de reacties van anderen zullen zijn, en welke de gevolgen van wat men onderneemt. Ook wie zich afzijdig houdt en meent daardoor ‘een vrije vogel’ te zijn, komt in zijn vrijheid niet ver en blijft uiteindelijk - buiten zijn schuld - ‘een speelbal’. Een opmerkelijk verschil met de eerdere
en latere romans is dat de verhalen in Smalle bruggen naar de vrijheid zo universeel gelokaliseerd zijn: geen Fries of Gronings platteland, maar de hele wereld als decor.
| |
Techniek
De roman De voorspelling (1953) heeft de nodige kenmerken van een streekroman (‘uit turf, jenever en achterdocht, heeft God de mens gewrocht’). Tegelijk is er sprake van een detective- achtige aanpak. In korte zinnen en zakelijke beschouwingen schetst Leiker rond plaatsen als Akkrum, Beetsterzwaag en Drachten een geheimzinnige misdaadgeschiedenis. Typerend voor zijn schrijverschap is de wijze waarop ook deze roman doorspekt is met algemene morele of direct aan de Bijbel ontleende wijsheden:
In het ouderlijk huis was hem altijd voorgehouden: wees voorzichtig gelijk de slangen en oprecht gelijk de duiven. En: laat uw woorden weinige zijn.
Geslaagder als roman - dertien jaar later - is De achtervolgers (1967). De thematiek van deze ogenschijnlijke verzetsroman is algemeen menselijk. Rechtvaardigheids- en plichtsgevoel bepalen de gedragingen van Egbert van Haersma, landeigenaar,
| |
| |
en de altijd in maatschappelijke oppositie zijnde Jan Ongeluk. Beider worsteling om de individuele vrijheid wijst op regelrechte voortzetting van het voorgaande werk. De hoofdfiguren in De achtervolgers leveren strijd tegen beperkende opvoedingsidealen, tegen de Duitse overheersers of tegen kapitalistische onderdrukkers. Herkenbaar is als steeds de verbondenheid met het verleden, in persoonlijke maar ook in cultuurhistorische zin:
Wat wij nu meemaken is de beproeving van de geesten. In tijden van onderdrukking, zegt Tacitus, is het altijd maar een kleine minderheid, die gehoorzaamt aan een innerlijk gebod, de vrijheid van de geest en de waardigheid van de mens. ‘Hun daden, schijnbaar vruchteloos, zijn van eeuwige waarde en een voorbeeld voor alle tijden.’
| |
Relatie leven/werk
Kunstopvatting
Verspreid komen in De achtervolgers historische gebeurtenissen aan de orde die Leiker van nabij meemaakte: het werklozenoproer in 1934 in de Amsterdamse Jordaan, het chaotische begin van de mobilisatie in 1939 en de verschrikkingen van de bezettingsjaren. Het resultaat van dit alles, de situatie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog, is dat geen van de personages zich gelukkig voelt. De bevrijding heeft slechts teleurstelling en cynisme gebracht. De schrijver rest niet veel meer dan hierover op een relativerende wijze helderheid te verschaffen:
Jan Ongeluk, de geïsoleerde eenling, wiens verleden, vergeleken bij dat van ons, brandschoon is en wiens toekomst om die reden wel beveiligd zal zijn, herinnert mij aan de geuren van kalmoes en wilde spirea, zo gulzig opgesnoven in onze jongenstijd. Het is een vleug van zuiverheid, gemengd met verloren gewaande gevoelens en verwachtingen, die achterhaalbaar worden in ogenblikken van heimwee. Het is een helder signaal uit de jeugd. Uit een bestaan, dat nog zo oorspronkelijk was. De ervaringen, die daar met het klimmen van de jaren over heen zijn gestort, zijn verwarrend en chaotisch. Al schrijvende probeer ik er een beetje orde in te brengen. Het blijft groeperen en hergroeperen, want voor wie nog leeft is niets definitief aan deze zijde van de slagboom van de dood.
De voorliefde van Leiker voor een hoofdfiguur met de naam Van Haersma uit zich opnieuw in Wachten bij de grens (1968).
| |
| |
Ditmaal is het een vijftigjarige bankier die in een dorpje vlakbij de Duitse grens op zoek is naar de waarheid omtrent de verdwijning van zijn zuster Esther tijdens de oorlog. Het verhaal van deze vrouw, die betrokken was bij een verzetsgroep en onder meer Joodse kinderen in vrijheid bracht, is voor een deel geënt op Leikers eigen betrokkenheid bij de illegale activiteiten van De Bezige Bij. Integriteit en verraad zijn hier onontwarbaar verwerkt. Net als zijn personage Edo van Haersma is de schrijver een eenzame observator aan de grens, een verkenner in het geheimzinnige grensgebied van leven en dood, liefde en haat, trouw en verraad; een gebied waarin de mens gemakkelijk verdwaalt en de grens van zijn geweten overschrijdt. Door schijnbaar terloops het verhaal in de mythologische context te zetten van Orpheus en Eurydice, Charon en de Styx en Theseus in het labyrinth weet Leiker van dit oorlogsverhaal een universeel menselijke tragedie te maken.
De strijd om innerlijke vrijheid is de kern van zijn laatste roman. Op blote voeten (1970) heeft de oorlog niet meer als onderwerp - die is nog slechts als herinnering, zij het geen onbelangrijke, aanwezig. Een mislukt huwelijk brengt Hendrik Wester, die trekken vertoont van Leiker zelf, van de ene vergissing in de andere. Hij wordt een zwerver, een verliezer, en zegt tenslotte van zichzelf:
Ik zal wel altijd ontevreden blijven over mijzelf. Je kunt veel willen en veel kunnen, maar als je aan iets begint zijn de gevolgen niet te overzien. Daarover ligt de nevel van de onwetendheid.
| |
Relatie leven/werk
Het autobiografische karakter van Leikers romans en verhalen is des te duidelijker geworden toen zijn memoires verschenen (De waterklok, 1991). Deze herinneringen bestrijken namelijk voor een groot deel de vertelde tijd uit zijn fictionele werk: de Tweede Wereldoorlog, de ondergrondse pers, de onderduikers, overvallen, de helden en de slachtoffers:
Overigens had ik bij mijn optreden als secretaris van de Ereraad helemaal niet het gevoel dat ik bezig was Nederland te bevrijden van verschrikkelijke misdadigers. Je weet van het menselijk tekort. Je weet dat het je zelf ook had kunnen overkomen. Iedereen maakt fouten. (De Tijd, 6 mei 1988)
| |
| |
Net als de hoofdfiguren in zijn romans tast Leiker in De waterklok als zijn eigen psychoanalyticus zijn verleden af. De tegenstrijdigheden in zijn persoonlijkheid verbeeldde hij, naar eigen zeggen, in twee contrasterende ‘modellen’: demonische heersersfiguren tegenover onmachtige, ontwortelde mensen. Als schrijver is hij, in de geest van Hendrik Wester uit Op blote voeten, geresigneerd, contemplatief en zelfdistantiërend, en doet hij niets anders dan nagaan wat er met de mens gebeurt.
| |
Kritiek
Zijn obsessie voor de gewone man in de maalstroom van allesvernietigende krachten is misschien het best verbeeld in Smalle bruggen naar de vrijheid. Sommige critici zien Leikers eigen desillusies en neiging tot afzijdigheid in deze obsessie én de fascinatie voor de onvoorspelbare relatie tussen vrijheid en fatum. Andere herkennen bij hem juist een streven naar onafhankelijkheid en een hardnekkig rechtvaardigheidsgevoel.
| |
Publieke belangstelling
Een werkelijk groot en blijvend lezerspubliek bezit Leiker niet. Toch had De laatste man een oplage van 80.000 exemplaren, bracht Drie getuigen het tot een vijfde druk en vertalingen in het Engels, Duits en Fries. Zwarte Jan werd in 1946 in het Tsjechisch vertaald. Het verhaal ‘De overval’, afkomstig uit Smalle bruggen naar de vrijheid, werd in 1970 door Wolters-Noordhoff uitgegeven in een aparte editie voor Middelbare Scholen en in 1974 door de NCRV tot televisiedocumentaire bewerkt. Een keuze uit zijn Friestalige verhalen, essays en gedichten verscheen in 1976 onder de titel In wolk fan tsjûgen. Het historische jeugdboek Spionnen in het rijk van Attila beleefde een tweede druk in 1953 en een derde in 1981, gevolgd (in 1983) door een Duitse vertaling. Van Smalle bruggen naar de vrijheid verscheen in 1967 een tweede, en met waardering van enkele jongere critici, in 1987 een derde druk.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Martien Beversluis en Sjoerd Leiker (samenst.), Het scheidende jaar, [Een bundel herfstpoëzie]. Baarn 1937, Bosch & Keuning [= Elekerlyc, jrg. 1, nr. 10, oktober 1937] Bl. |
Sjoerd Leiker, Zonderlinge zielen. Baarn 1938, Bosch & Keuning, Elckerlyc-boekjes nr. 7, NB. |
Sjoerd Leiker, Hoe zal ik U ontvangen? [Kerstbrief]. Den Haag [1940], J.N. Voorhoeve, N. |
Sjoerd Leiker, De zilversmid. Een kerstverhaal. Den Haag [1941], J.N. Voorhoeve, N. |
Sjoerd Leiker, De laatste man. Nijkerk 1940, G.F. Callenbach, Nobelreeks, R. |
Sjoerd Leiker, Johannes Wezeman of de eenzaamheid overeen huis. Lochem 1941, De Tijdstroom, R. |
Sjoerd Leiker, Zwarte Jan. Nijkerk 1941, G.F. Callenbach, R. |
Sjoerd Leiker, Herinnering aan een mensch en andere verhalen. Lochem 1942, De Tijdstroom, VB. |
Menno van Haarsma, Drie getuigen. Utrecht 1944, De Bezige Bij, Quousque Tandem-reeks nr. 10, R. (vanaf de 2e druk, 1946, onder eigen naam; 5e, gewijzigde druk: Apeldoorn 1982, Van Walraven, De Zilverschoonreeks nr. 11) |
Sjoerd Leiker, De heksenmeester, Utrecht 1944, Schildpad-reeks [= Jac. P. Romijn], Derde tiental, nr. 2, N. |
Sjoerd Leiker, Spoken op de schaats. Baarn 1945, Bosch & Keuning, N. (opgenomen in Smalle bruggen naar de vrijheid) |
Sjoerd Leiker, Het clandestien verschenen proza. In: Ad Interim, jrg. 2, nr. 9. 1945-1946, pp. 308-315, E. |
Sjoerd Leiker, Spionnen in het rijk van Attila of de strijd om Orléans, het Stalingrad van het jaar 451. Amsterdam 1946, De Bezige Bij, J. (3e druk: Amsterdam 1981, Elsevier BV) |
Sjoerd Leiker, Buitengaats. 's-Graveland 1949, De Driehoek, Podium-reeks, VB. |
Sjoerd Leiker, De voorspelling. Amsterdam 1953, De Bezige Bij, R. |
Sjoerd Leiker, Smalle bruggen naar de vrijheid. Den Haag 1958, H.P. Leopolds Uitgeversmij, VB. |
Sjoerd Leiker, De achtervolgers. Den Haag 1967, H.P. Leopolds Uitgeversmij, R. |
Sjoerd Leiker, Wachten bij de grens. Den Haag 1968, H.P. Leopolds Uitgeversmij, R. |
Sjoerd Leiker, De overval. Groningen 1970, Wolters-Noordhoff, N. [Met een inleiding door Sjoerd Leiker, pp. 7-12] (eerder in Smalle bruggen naar de vrijheid) |
Sjoerd Leiker, Op blote voeten. 's-Gravenhage 1970, Leopold, R. |
Sjoerd Leiker, Het geweer naast de schemerlamp. In: PEN-Kwartaal nr. 40, maart-mei 1980, E. |
Sjoerd Groenman en Sjoerd Leiker, Onder ons gezegd en gezwegen. Bespiegelingen van vrijmetselaren over mens en wereld. Bussum 1981, Het Wereldvenster, EB. |
| |
| |
Sjoerd Leiker (eindredactie), West-Friesland in de jaren 40/45. Schetsen van het verzet in Oostelijk West-Friesland. Hoorn 1983, Comité 1940-1945 en Stichting Westfriese Krant, (met vier bijdragen van Sjoerd Leiker), EB. |
Sjoerd Leiker, Drie miniaturen. Hoorn 1984, Eigen beheer, VB. |
Sjoerd Leiker, Geuzenkerst. Deventer 1988, Ypse-Fecit [= H.J. Kraaijenbrink], N. |
Sjoerd Leiker, Verzegeld in zand. Deventer 1989, Ypse-Fecit, G.B. |
Jan van Baar, Paul Koedijk en Sjoerd Leiker (redactie), Verzet in West-Friesland. De illegaliteit in westelijk West-Friesland en in de Wieringermeer in de jaren 1940-'45. Schoorl 1990, Uitgeverij Pirola, EB. |
Jan van Baar, De waterklok. Herinneringen en beschouwingen. Amsterdam 1991, De Bezige Bij, EB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], [Over Zonderlinge zielen]. In: De Standaard. 14-1-1939. |
Piet IJspaard, [over Zonderlinge zielen]. In: De Amsterdammer, 24-2-1939. |
[Anoniem], [Over De laatste man] In: De Standaard, 19-10-1940. |
[Anoniem], [Over Zwarte Jan]. In: De Standaard, 31-5-1941. |
Clara Eggink, [Over De laatste man]. In: Critisch Bulletin, jrg. 12, nr. 7-8, juli-augustus 1941, p. 195. |
H.B., [Over Johannes Wezeman, of de eenzaamheid van een huis]. In: De Standaard, 14-11-1941. |
Theo J. van der Wal, Op zoek naar zichzelf. In: Critisch Bulletin, jrg. 13, nr. 4, april 1946, pp. 174-176. (over Spoken op de schaats) |
C.J. Kelk, Drie stemmen in proza. In: De Groene Amsterdammer, 27-6-1946. (onder meer over Drie getuigen) |
Hendrik de Vries, ‘Buitengaats’ In: Het Vrije Volk, 25-3-1950. |
F[okke] S[ierksma], Sjoerd Leiker: ‘Buitengaats’. In: De Groene Amsterdammer, 25-3-1950. |
S. Vestdijk, Ontwortelden in twee wereldoorlogen. In: Algemeen Handelblad, 27-5-1950. (over Buitengaats, in het bijzonder het verhaal ‘Een handvol spijkers’) |
C.J. Kelk, Greep naar oorspronkelijkheid. In: De Groene Amsterdammer, 13-2-1954. (over De voorspelling) |
J. Greshoff, ‘De voorspelling’, treffende roman van Sjoerd Leiker. In: Het Vaderland, 27-2-1954. |
Victor Varangot, Drijfveer en drijfkracht. In: Critisch Bulletin, jrg. 21, nr. 7, juli 1954, pp. 263-265. (over De voorspelling en Drie getuigen) |
K. Fens, Novellen van Sjoerd Leiker. In: De Linie, 19-7-1958. (over Smalle bruggen naar de vrijheid) |
Dick Ouwendijk, Zeer goede novellen van Sjoerd Leiker. In: Elseviers Weekblad, 26-7-1958. (over Smalle bruggen naar de vrijheid) |
Anne Wadman, Novellen van Sjoerd Leiker. Dossier Europa. In: Leeuwarder Courant, 9-8-1958. (over Smalle bruggen naar de vrijheid) |
Hans Warren, Zeven novellen over het bestaan in ontredderde tijden. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 9-8-1958. (over Smalle bruggen naar de vrijheid) |
C. Rijnsdorp, ‘Smalle bruggen naar de vrijheid’. In: Nieuwe Haagsche Courant, 14-2-1959. |
Richter Roegholt, ‘De achtervolgers’ overtuigend panorama van oorlogsgeneratie. In: Het Vrije Volk, 27-10-1967. |
Rico Bulthuis, Sjoerd Leiker greep in roman terug naar de bezetting. In: Haagsche Courant, 4-11-1967. (over De achtervolgers) |
C.J. Kelk, ‘De achtervolgers’. In: De Groene Amsterdammer, 18-11-1967. |
C. Rijnsdorp, ‘Wachten bij de grens’. In: Nieuwe Haagsche Courant, 28-9-1968. |
Willem Brandt, Verzetsroman. In: Nieuwe Apeldoornsche Courant, 15-2-1969. (over Wachten bij de grens) |
G. Zalsman, Oorlog en verzet bij Sjoerd Leiker. In: NRC Handelsblad, 9-8-1969 (over Wachten bij de grens) |
J. van Doorne, Nieuw Nederlands proza. In: Trouw, 5-9-1970. (over Op blote voeten) |
Rico Bulthuis, Illusies en dromen in reisverhalen ontmaskerd. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 12-9-1970. (over Op blote voeten) |
Alfred Kossmann, Een verteller en een vertelster. In: Het Vrije Volk, 26-9-1970. (over Op blote voeten) |
Anne Wadman, Leven met voorbehoud. In: Leeuwarder Courant, 20-3-1971. (over Op blote voeten) |
C.J. Kelk, ‘Op blote voeten’: Marianne Philipsprijs 1971 voor Sjoerd Leiker. In: De Groene Amsterdammer, 27-3-1971. |
| |
| |
W.A. Braasem, Strijd en geweld: achtergrond van Sjoerd Leikers schrijversleven. In: Het Vaderland, 31-3-1971. |
Richter Roegholt, De geschiedenis van De Bezige Bij 1942-1972. Amsterdam 1972. (onder meer over het aandeel van Sjoerd Leiker in de oprichting van De Bezige Bij en zijn rol in de naoorlogse geschiedenis ervan) |
Ben Dull, Sjoerd Leiker en de overval. In: Het Parool, 4-5-1974. (over de novelle en de documentaire ‘De overval’) |
Wam de Moor, Het wantrouwen en de getuigen van Sjoerd Leiker. In: Wam de Moor, Meester en leerling. In de voetsporen van S. Vestdijk. Kritieken. Den Haag 1978, pp. 83-87. (over de thematiek in een vijftal werken) |
Jan Kooistra, Leiker vertilt zich aan ‘Drie getuigen’. In: Drentse en Asser Courant, 3-7-1982. |
Froukje Hoekstra, De omgekeerde wereld & ander boekennieuws. In: Nieuwsblad van het Noorden, 6-7-1982. (over Drie getuigen) |
Jan David Ietswaart, ‘Drie getuigen’, een roman die blijft. In: Algemeen Maçonniek Tijdschrift, jrg. 36, nr. 10, 1982, pp. 231-232. (zowel een algemeen typerende beschouwing als een commentaar bij de vijfde, gewijzigde druk van Drie getuigen) |
Lisette Lewin, Het clandestiene boek 1940-1945. Amsterdam 1983, pp. 118-128. (onder meer over de drukgeschiedenis van Drie, getuigen en het clandestiene fonds van De Bezige Bij) |
Wim Hazeu, Sjoerd Leiker. In: Wim Hazeu, Het literair pseudoniemenboek. Baarn 1987, pp. 56-58. (Leiker verklaart zijn pseudoniemen Simon le Croyant en Menno van Haarsma) |
Jaap Goedegebuure, Existentieel. In: Haagse Post, 5-9-1987. (over Smalle bruggen naar de vrijheid) |
Matthijs van Nieuwkerk, Leiker over de helden en slachtoffers. In: Het Parool, 11-9-1987. (vraaggesprek) |
G.F.H. Raat, Zonder bestaansgrond. In: de Volkskrant, 11-12-1987. (over Smalle bruggen naar de vrijheid) |
Wam de Moor, Sjoerd Leiker, de aanklager van foute schrijvers. In: De Tijd, 6-5-1988. (vraaggesprek) |
Wim Schouten, Een vak vol boeken. Amsterdam 1988, pp. 29, 51 (over Sjoerd Leiker en de eerste jaren van De Bezige Bij) |
Peter van Beek, Vergeten oorlogsnovelle van Sjoerd Leiker toch uitgegeven. In: Trouw, 6-10-1988. (over Geuzenkerst) |
Tjitte de Vries, Sjoerd Leiker, de ‘aanklager’. In: Het Vrije Volk, 10-11-1988. (over de Tweede Wereldoorlog als hoofdthema in het oeuvre) |
Freark Dam, Novelle van Sjoerd Leiker ‘aan de vergetelheid ontrukt’. In: Leeuwarder Courant, 18-11-1988. (over Geuzenkerst) |
Tjitte de Vries, Sjoerd Leiker, beeldhouwer van de oorlog, medeoprichter van De Bezige Bij en openbare aanklager van foute schrijvers, publiceert zijn memoires. In: Het Vrije Volk, 26-11-1988. (biografisch overzichtsartikel) |
Peter van Beek, Sjoerd Leiker wist dat verhalen hem zouden overleven. In: Trouw, 19-12-1988. |
N. van der Zouwe, In memoriam br. Sjoerd Leiker. In: Algemeen Maçonniek Tijdschrift, jrg. 22, 1988, p. 41. |
Peter van Beek, ‘Verzegeld in zand’, literair testament van Sjoerd Leiker. In: Leeuwarder Courant, 24-2-1989. |
Peter van Beek, In memoriam Sjoerd Leiker. In: Woordwerk, jrg. 7, nr. 7, 1989, pp. 46-47. |
F. Bordewijk, Stalen van het goede boek. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Deel 12. Kritisch proza. Amsterdam 1989, pp. 93-96. (over Drie getuigen) |
F. Bordewijk, Drietal uit de Podium-reeks. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Deel 12. Kritisch proza. Amsterdam 1989, pp. 404-407. (over Buitengaats) |
Wim Hazeu, Nawoord. In: Sjoerd Leiker, De waterklok. Amsterdam 1991, pp. 252-258. |
| |
| |
Marius van Melle, Verzet. In: NRC Handelblad, 4-5-1991. (over Verzet in West-Friesland) |
J.J. Peereboom, Godgeleerde zonder God. In: NRC Handelsblad, 20-9-1991. (over De waterklok) |
Ruud Verdonck, Leiker week nooit af van koers. In: Trouw, 27-9-1991. (over De Waterklok) |
Tjitte Piebenga, Sjoerd Leiker probeerde een honnête homme te zijn. In: Leeuwarder Courant, 25-10-1991. |
‘Door drucken Aenvallen’. Een bijzondere collectie oorlogsuitgaven geschonken door Sjoerd Leiker. Met een voorwoord door Klaas Vos. Catalogus Athenaeumbibliotheek, Deventer 1992. |
Siem Bakker, Sjoerd Leiker. In: Jaarboek van de Maatschappij iler Nederlandse Letterkunde te Leiden 1991-1992. Leiden 1993, pp. 129-143. (levensbericht) |
Wim Wennekes, Geert Lubberhuizen, uitgever. Het mysterie van de Van Miereveldstraat. Amsterdam 1994. (onder meer over de rol van Leiker in de coöperatieve uitgeverij De Bezige Bij) |
H. Jongsma, Sjoerd Leiker. In: Biografisch woordenboek van Nederland. Vierde deel, 1994, pp. 295-296. |
63 Kritisch lit. lex.
november 1996
|
|