| |
| |
| |
Herman Leenders
door Frans Deschoemaeker
1. Biografie
Herman Leenders werd geboren te Brugge op 10 mei 1960, als zoon van Jozef Leenders en Bernadetta Lutin. Zijn vader was staatsbeambte, zijn moeder regentes.
Hij volgde middelbaar onderwijs in zijn geboortestad en studeerde verder te Kortrijk en Leuven, waar hij in 1983 aan de Katholieke Universiteit het diploma behaalde van licentiaat in de Germaanse filologie.
In 1983 huwde hij met Hilde van Deynse en vestigde hij zich in de plattelandsgemeente Adegem, een deelgemeente van Maldegem in Oost-Vlaanderen. In hetzelfde jaar werd hij ambtenaar, eerst bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en vanaf 1987 bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten. Momenteel woont hij te Kanegem, op de grens tussen Oost- en West-Vlaanderen.
Herman Leenders publiceerde voor het eerst in 1979, in de literaire tijdschriften Boulevard en Yang. Later werkte hij als dichter en prozaïst mee aan Dietsche Warande & Belfort, De Vlaamse Gids, Maatstaf, Nieuw Wereldtijdschrift, De Gids, De Brakke Hond, Hollands Maandblad en Revolver.
Het werk van Herman Leenders werd herhaaldelijk onderscheiden. Voor Ogentroost ontving hij in 1993 de Hugues C. Pernathprijs en de Cees Buddingh'-prijs en in 1995 de Prijs van de Provincie West-Vlaanderen. Voor Het mennegat werd hem in 1997 eveneens de Prijs van de Provincie West-Vlaanderen toegekend. Het mennegat werd in 1995 ook genomineerd voor de Dordrechtse debutantenprijs en voor de Geertjan Lubberhuizenprijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Toen Herman Leenders op tweeëntwintigjarige leeftijd met Mijn landschap (1982) debuteerde, was dat een bundel die inhoudelijk en formeel reeds vooruitwees naar zijn ‘herdebuut’ - de term is van Rob Schouten - Ogentroost (1992), de bundel die tien jaar later verscheen en hem bij een ruimer publiek bekend maakte. Uit Mijn landschap, dat de ondertitel Een beeldinventaris meekreeg, spreekt een romantisch levensgevoel, nog onhandig verpakt in beelden ontleend aan landschappelijke tegenstellingen, binnen het keurslijf van strenge, uit twee kwatrijnen opgebouwde gedichten.
| |
Stijl / Techniek
Ook in Ogentroost is het landschap alomtegenwoordig - een somber, desolaat, agrarisch landschap in de greep van overwegend nevelige seizoenen, waarover nog nauwelijks anders dan clichématig kan worden geschreven. Maar Leenders slaagt erin dit landschap haast geruisloos te transformeren en het bijwijlen een mythische allure toe te dichten. Krachtige beelden en visuele metonymieën worden afgewisseld met koele registraties, soms louter opsommingen, die een irreëel karakter krijgen door de afstand tussen de observerende ikpersoon en de realiteit. Er staat, vaak letterlijk, een glazen scherm tussen de waarnemer en de dingen. Glas is een belangrijk motief. Door het venster wordt het landschap de huiskamer binnengevoerd en gevat in het kijkkastje van een kwatrijn, waarin een flard werkelijkheid door middel van verfijnde beeld- en klankassociaties een miniatuur, een icoon wordt. De verrekijker brengt het landschap dichterbij en isoleert een detail, het melkglas geeft het een illusoire waas. Glas weerspiegelt ook en toont een niet tastbare werkelijkheid waartegen vogels zich te pletter vliegen, zoals ook de bladspiegel een achter de woorden liggende wereld, zinderend van leven, laat vermoeden:
Bladspiegel
Het is een klap waar je van opkijkt.
Onder het raam ligt een vogellijkje.
| |
| |
Mijn fata morgana van glas:
koeien die bloeien tussen het gras
en wolken die drijven alsof ze echt zijn.
Achter het spiegelschrift van je dromen
Dood zijn doet geen pijn.
Ook louter formeel heeft de dichter dit scherm ingebouwd. De in bijna elk gedicht voorkomende vergelijkende voegwoorden ‘als’ en ‘alsof’ duiden, samen met de parlandostijl en de concrete visualisatie, op het onvermogen zich achter de zichtbare dingen te begeven.
| |
Ontwikkeling
Landlopen (1995), de volgende bundel, begint verrassend met het zes bladzijden lange ‘Amatus’, een episch gedicht bestaande uit veertig kwatrijnen, dat sterk aan Nijhoffs Awater doet denken. Het is het vervreemdende relaas van de observatie van een anonieme ambtenaar in zijn kantoor. De dichter slaat hem gade vanuit zijn eigen kantoor aan de overkant van de straat. Is deze ambtenaar een spiegelbeeld, een afsplitsing, een zielsverwant? Een ontmoeting blijft uit. Na een tocht door de onderwereld van een station, waarbij motieven opduiken uit de Aeneïs van Vergilius, ziet hij de vertrouwd geworden onbekende terug in zijn treincoupé, achter glas, in een andere coupé op een belendend spoor. ‘Waar moeten wij kijken / om elkaar te ontwijken?’, vraagt de dichter zich af. Het einde is raadselachtig, tragisch, meerzinnig en verwijst naar de geladen anekdotiek van Achterberg.
De toon van ‘Amatus’ zet zich door in de andere gedichten; minder doorwrochte metaforen dan in het vroegere werk, meer anekdotiek en een kale mededeling met vervreemdende accenten. Minder statische observatie ook, en meer beweging.
| |
Relatie leven/werk
Tussen Ogentroost en Landlopen in publiceerde Herman Leenders Het mennegat (1994), een verhalenbundel met autobiografische trekjes. In dit boek worden de toponiemen Blakkeveld, Helle, Mollevijver en Galgenakker uit het mythische landschap van Ogentroost langzamerhand geografisch gesitueerd: de streek van Maldegem, waar de ikfiguur tijdens de jaren tachtig samen met
| |
| |
zijn gezin een plattelandswoning betrok. In het agrarische Blakkeveld, waar de verstedelijking nog maar een verre dreiging is, wijdt hij zich aan scherpe observaties en bespiegelingen, terwijl hij ondertussen het verhaal doet van het land en zijn bewoners. Tegen de elementaire natuur, waarin licht en duisternis, zomer en winter, leven en (vooral) dood de toon aangeven, steekt het menselijk bedrijf nogal schril af. Vooral de kleinburgerlijke huisbaas fungeert als een regelrechte stoorzender. Wanneer hij na negen jaar de huur opzegt, eindigt abrupt een periode die, ondanks de onherbergzaamheid van het land en de lichte ontheemding van de ikfiguur, bepaald idyllische kenmerken had gekregen. Blakkeveld kan alleen nog in taal gereconstrueerd worden. Naarmate het einde van het eerste deel nadert, krijgen de bladzijden dan ook meer en meer het karakter van een nostalgische zoektocht naar de verdwenen tijd.
| |
Techniek
De korte, autonome prozafragmenten, die slechts geleidelijk onderlinge verbanden, een verhaallijn en een overkoepelende visie reveleren, wekken de indruk ontstaan te zijn uit dagboeknotities. Een paar keer citeert de auteur trouwens woordelijk gedateerde dagboekfragmenten. Sommige taalblokjes zijn van een hoog poëtisch gehalte. Gedichten uit Ogentroost lijken hier embryonaal reeds aanwezig, soms wordt de concrete aanleiding tot een gedicht geschetst. Daarom ook doet het eerste deel van Het mennegat denken aan een work in progress, een inkijk in het laboratorium van de dichter.
| |
Thematiek
Het verlies van de woning te Blakkeveld staat symbool voor een ruimer, existentieel gemis. Dit blijkt uit het tweede deel, waarin de auteur, in datzelfde gefragmenteerde proza, scènes oproept uit de ambtenarij, het onderwijs, een rusthuis en het rijke Vlaamse verenigingsleven. Het zijn wrange schetsen, waarin vooral stereotiepe losers ten tonele gevoerd worden, die nooit een biografie zullen krijgen omdat hun levens nergens toe leiden en waarin de kilte, de berekening, de ingewikkelde potsierlijkheid van menselijke verhoudingen soms indringend getekend worden.
Verlies van onschuld, integriteit, waarachtigheid, verbeelding en nog veel meer zijn de overheersende thema's. Leenders ontmaskert het zogenaamd zinvolle leven als grauw en betekenis- | |
| |
loos. De zoektocht naar een verloren paradijs en het besef van de vergeefsheid daarvan vormen het centrale thema van zijn werk. Herman Leenders is een lucide romanticus: ‘Achter het spiegelbeeld van je dromen / kun je niet komen.’
| |
Visie op de wereld
‘Alles heeft zijn reden’, concludeert de dichter in ‘Alsof’. Het gedicht is een droge opsomming van wat door het raam waargenomen wordt en uit niets blijkt enig verband of enige reden. De reden van alles wordt de mens niet geopenbaard. Maar de dichter kan doen alsof. Hij kan gras, grachten, water, wilgen en vee vastklinken binnen een gezichtspunt, binnen de formele orde van een gedicht.
Kijken kan troost bieden. Vaak zit er in de beeldspraak iets van opgewektheid tegen beter weten in: ‘Zoals bruine suiker oplost in pap / zo hangen de wolkenslierten in de avondlucht.’ Ogentroost is ook woordentroost.
| |
Kunstopvatting
In het werk van Herman Leenders is de mol een belangrijk motief. Zijn blindheid staat in scherp contrast met de visualiteit van deze poëzie. Wellicht is het noodzakelijk in volslagen duisternis de bovenwereld te ondermijnen en te ‘doorgronden’ om echt te kunnen zien. Poëzie is de subversieve, in het verborgene werkende kracht, die het vanzelfsprekende op losse schroeven zet, die ‘onrust aanricht en schade’ (Ogentroost, p. 31). Afkerig van het barse licht van de werkelijkheid gaat de dichter in de taalmaterie zijn weg naar het licht, al is dit licht meestal niet meer dan een troostrijke gedachte: ‘Is er dan niet de kool / die niet bevriest? De wortel / in de grond? Als witlof / dat groeit in het donker’ (Ogentroost, p. 55).
Met een zintuiglijk beeldenarsenaal vol suggestiviteit en meerzinnigheid verzet Leenders zich tegen een terneerdrukkende, eendimensionale en massieve werkelijkheid. Hij zou echter niet die lucide romanticus zijn als hij zich ook niet bewust was van de begoocheling van de taal, van de schone leugen die poëzie is. In het gedicht ‘Schouwen-Duiveland’ (Landlopen, p. 49) schrijft hij: ‘De zee glinsterde. Je had de zon in je ogen. / Het perfecte alibi voor poëzie.’
| |
Traditie
Met betrekking tot de poëzie van Herman Leenders is de term ‘subversief’ nochtans steeds te relativeren. Reeds door de keuze van de titel Ogentroost drukt hij zijn respect uit voor de traditie.
| |
| |
In 1647 schreef Constantijn Huygens Eufrasia. Ooghentroost voor zijn halfblinde vriendin Lucretia van Trello. Guido Gezelle schreef in Rijmsnoer het gedicht ‘Ogentroost’, waarin ‘de vloer van Vlaanderens landouwen’ een vertroosting is voor het besef van vergankelijkheid. J.H. Leopold spreekt over ‘der rozen ogentroost’ en nog in 1961 publiceerde Karel Jonckheere een bundel met deze titel. ‘Amatus’ draagt duidelijk de signatuur van Nijhoff en Achterberg. Leenders heeft het werk van A. Roland Holst intensief bestudeerd en ook dat heeft sporen nagelaten in zijn werk: de gedragen beeldspraak in zijn debuutbundel en het systematisch hanteren van het dubbele kwatrijn dat wel ontleend lijkt aan Een winter aan zee.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Leenders zet zich niet af tegen de traditie, maar put rijkelijk uit haar verworvenheden, als een miniaturist met een eerder ouderwetse poëtica waarin volop plaats is voor de mooi ogende, afgeronde metafoor, strakke strofenbouw, muzikaliteit, ritme en rijm. Hij schaaft behoudend aan een organisch totstandkomend oeuvre. Recente ontwikkelingen in de hedendaagse poëzie gaan grotendeels aan hem voorbij. Alhoewel zijn universum versplinterd is, is alles in zijn poëtica gericht op synthese, op een bezield verband, op een bevattelijk beeld, ingebed in de rustverwekkende ademhaling van een kwatrijn. Het leverde hem een scherpe kritiek op van zijn leeftijdgenoot Dirk van Bastelaere, die deze poëzie afdeed als mooie plaatjesmakerij, braaf, conventioneel en voorbijgaand aan het postmoderne schrijf- en leesavontuur. Yves T'Sjoen waardeerde daarentegen de plastische beeldspraak en de precieuze, geserreerde stijl.
Het debuut Mijn landschap werd nauwelijks opgemerkt, maar Ogentroost werd in Nederland en Vlaanderen gunstig ontvangen, druk besproken en meermaals bekroond. Men prees vooral het originele gezichtspunt, de homogeniteit en de flair waarmee de clichés van een aardse, natuurgebonden poëzie werden ontweken en doorgeprikt. Landlopen en ook Het mennegat kregen beduidend minder respons en de tekortkomingen werden benadrukt. Meerdere critici waren van mening dat de dichter in Landlopen weliswaar zijn blikveld probeert te verruimen, maar dat de beelden minder sterk zijn en het kale parlando soms lijdt aan overexplicitering en weinigzeggende woordspelingen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Herman Leenders, Mijn landschap. Een beeldinventaris. Gent 1982, Yang Poëzie Reeks, GB. |
Herman Leenders, Ogentroost. Amsterdam 1992, De Arbeiderspers, GB. |
Herman Leenders, Het mennegat. Amsterdam 1994, De Arbeiderspers, VB. |
Herman Leenders, In naam van de liefde. In: Manu Claeys en Jan Denolf (samenst.), Jonge sla. Vlaams literair talent. Leuven/Amsterdam 1994, Kritak/Meulenhoff, pp. 21-30, V. |
Herman Leenders, Alsof dit een gedicht is. In: Wie nu nog zwijgt moet alles vrezen. Dichters tegen racisme. Antwerpen 1994, EPO, pp. 118-119, G. |
Herman Leenders, De voetsporen van Adriaan Roland Holst. In: Maatstaf, jrg. 42, nr. 3-4, maart-april 1994, pp. 134-137, E. |
Herman Leenders, Jephta en de koorknaap. In: Hollands Maandblad, jrg. 36, nr. 9, september 1994, pp. 30-32, V. |
Herman Leenders, Landlopen. Amsterdam 1995, De Arbeiderspers, GB. |
Herman Leenders, Het engeltje. In: Revolver, jrg. 25, nr. 2, oktober 1998, pp. 39-51, V. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jooris van Hulle, Drie nieuwe dichters. Bartels, De Greve, Leenders. In: Poëziekrant, jrg. 7, nr. 1-2, januari-april 1983, p. 4. (over Mijn landschap) |
Bernard Dewulf, Herman Leenders: opvallend debuut. In: Tmuzet, jrg. 6, nr. 52, 1983, p. 21. (over Mijn landschap) |
Koenraad Goudeseune, Poëzie die tegen een duw kan. In: De Morgen, 18-12-1992. (over Ogentroost) |
Guus Middag, Landschap op huiskamerformaat In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 120-123. (over Ogentroost) |
Filip Rogiers, Landschap zonder idylle. In: Poëziekrant, jrg. 17, nr. 1, januari-februari 1993, pp. 18-19. (over Ogentroost) |
Rob Schouten, Dood zijn doet geen pijn. In: Vrij Nederland, 13-2-1993. (over Ogentroost) |
Piet Thomas, Herman Leenders dicht over leven en dood op het land. Als verse wonden in oud hout. In: De Standaard, 20-3-1993. (over Ogentroost) |
Noor Hellmann, In de stad wordt de dood weggehouden. In: NRC Handelsblad, 11-6-1993. (interview) |
Gertjan Vincent, Het is hier net een slaapzaal. In: Trouw, 21-6-1993. (interview) |
Remco Ekkers, Een schraal alsof. In: Poëziekrant, jrg. 17, nr. 4, juli-augustus 1993, p. 33. (over Ogentroost) |
Paul Demets, Witlof in het donker. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 4, september-oktober 1993, pp. 597-599. (over Ogentroost) |
Joris Gerits, Ogentroost. In: Streven, jrg. 60, nr. 10, 1993, pp. 942-944. |
Herman de Coninck, Debutantenbal. In: Herman de Coninck, De vliegende keeper. Essays over poëzie. Amsterdam 1995, pp. 185-189. (over Ogentroost) |
Frank Hellemans, Van boom tot boer. In: Knack, 4-1-1995. (over Het mennegat) |
Jan-Hendrik Bakker, Verhalen van een dichter. In: Haagsche Courant, 13-1-1995. (over Het mennegat) |
Kristien Hemmerechts, Alleen maar scherven. In: De Morgen, 20-1-1995. (over Het mennegat) |
Janet Luis, Verdwaald in het ziekenhuis. Schrijnende verhalen van Herman Leenders. In: NRC Handelsblad, 27-1-1995. (over Het mennegat) |
Annemiek Neefjes, Voorbij het mennegat. In: Vrij Nederland, 25-2-1995. (over Het mennegat) |
Y. Né, Een landloper strekt zijn benen. In: De Stem, 11-8-1995. (over Landlopen) |
Geert Buelens, Gewoon verdubbeld. In: De Morgen, 25-8-1995. (over Landlopen) |
Joris Gerits, Een bekende scanner. In: Poëziekrant, jrg. 19, nr. 5, september-oktober 1995, p. 11. (over Landlopen) |
Guus Middag, Nergens een natte dweil. In: NRC Handelsblad, 1-9-1995. (over Landlopen) |
Rob Schouten, Een museum van herinneringen. In: Vrij Nederland, 23-9-1995 (over Landlopen) |
Herman Rohaert, Landlopen. In: Appel, jrg. 20, nr. 3, oktober 1995, pp. 205-206. |
Yves T'Sjoen, ‘Mijn fata morgana van glas’. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 140, nr. 6, december 1995, pp. 779-787. (algemeen) |
Dirk de Geest, Landlopen. In: Leesidee, jrg. 1, nr. 10, december 1995, p. 797. |
Dirk van Bastelaere, Een haring in de salon: over ideologie en conformisme in de poëzie van Herman Leenders. In: Parmentier, jrg. 7, nr. 1, 1996, pp. 19-32. (algemeen) |
Jooris van Hulle, Herman Leenders. Het mennegat. In: Jooris van Hulle, Wilde inkt en ambrozijn. Vlaams proza in de jaren negentig. Leuven 1997, pp. 148-149. |
Koen Vergeer, De binnenkant van het landschap. De poëzie van Herman Leenders. In: Ons Erfdeel, jrg. 41, nr. 3, mei-juni 1998, pp. 422-430. (algemeen) |
74 Kritisch lit. lex.
augustus 1999
|
|