| |
| |
| |
Ed Leeflang
door R.L.K. Fokkema en Mario Molegraaf
1. Biografie
Ed Leeflang werd op 21 juni 1929 geboren in Amsterdam als enig kind van F.H. Leeflang, een grossier in modeartikelen, en N.H. Doff. Zijn moeder wekte al vroeg zijn belangstelling voor muziek, liederen en taal. Zij overleed in 1942 te Haarlem, waarheen de familie in 1940 was verhuisd. In Amsterdam zat hij op de 7e Montessorischool. Na enige jaren een hbs te hebben bezocht, stapte hij in 1945 over naar de afdeling gymnasium van het Christelijk Lyceum te Haarlem. Als scholier schreef hij zijn eerste gedichten. Een mede door hem verzorgde lyceumbloemlezing werd door de schoolleiding in beslag genomen, omdat daarin erotisch aandoende verzen stonden.
Tussen 1952 en 1956 woonde Leeflang in Zandvoort, hij was in die tijd redacteur van de Zandvoortsche Courant, vertaalde artikelen en volgde colleges kunstgeschiedenis en Frans aan de Universiteit van Amsterdam. Nadat hij echtgenoot en vader was geworden, koos hij voor zekerheid. Via een spoedcursus behaalde hij in 1956 de onderwijzersakte. Inmiddels was hij aan de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag begonnen met de studie MO-Nederlands. Die zette hij voort aan de Vrije Leergangen in Amsterdam en rondde hij af aan de Katholieke Leergangen in Tilburg.
Leeflang gaf een jaar les in Amsterdam. Van 1957 tot 1962 was hij leraar Nederlands aan de Haanstra-kweekschool in Leiden. Van 1960 tot 1962 had hij dezelfde functie aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Nadien werkte hij twaalf jaar aan het Professor Zeemanlyceum in Zierikzee, waarvan enige jaren als conrector. In 1974 keerde
| |
| |
hij terug naar Amsterdam, waar hij verbonden was aan de Montessori-afdeling van de Pedagogische Academie H. Bouman.
In zijn Zeeuwse jaren was Leeflang begonnen liedteksten te schrijven, onder meer voor het Vrouwenkabaret van Natascha Emanuels, voor Jan van Rhenen (in 1976 uitgebracht op diens lp Liedjes van de koude grond) en vooral voor de Vlaamse troubadour Miel Cools (onder meer te beluisteren op diens in 1973 uitgebrachte lp Nachten dat de spin niet spint). Aanvankelijk schreef hij liedjes om zelf te vertolken. Zo zong hij voor Geerke, de in een tehuis in Zeeland opgenomen geestelijk gehandicapte dochter van hem en de kunstenares Sonja Toebes. Later had hij een langdurige relatie met de actrice Marja Lieuwen.
Een inzending van gedichten verwierf in 1953 een eervolle vermelding van de jury van het Reina Prinsen Geerligs-fonds. Tot verschijning van de poëzie in de Windroos-serie kwam het echter niet, ondanks een aankondiging op de flap van Guillaume van der Grafts Vogels en vissen. Na kritische opmerkingen van redacteur Ad den Besten zag de auteur af van publicatie. Hij debuteerde eind 1979, op zijn vijftigste, met De hazen en andere gedichten. Voorpublicaties verschenen in Maatstaf. Naast poëzie droeg hij in dat tijdschrift beschouwingen bij over beeldende kunst. Veel eerder had hij meegewerkt aan Literair Paspoort. Later zou hij zijn gedichten vooral in De Tweede Ronde publiceren, terwijl in Ons Erfdeel poëzierecensies van hem verschenen. Leeflang was initiatiefnemer en presentator van de Nacht van de Poëzie in Utrecht, onderhield veel contacten in de literaire wereld en had vaak zitting in jury's. Zelf ontving hij in 1980 de Jan Campert-prijs voor De hazen en andere gedichten en in 1991 de A. Roland Holst-Penning voor zijn gehele oeuvre. Op 17 maart 2008 overleed hij te Amsterdam aan longkanker. Behalve tal van ongepubliceerde gedichten, het hij onder meer dagboekbladen, liedteksten en uitgebreide correspondenties met Wim Hofman, H.H. ter Balkt, Rutger Kopland en anderen na.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap / Kritiek
Toen Ed Leeflang in 1979 debuteerde met De hazen en andere gedichten, ging dat met enig tumult gepaard. Gelijktijdig publiceerde ook J. Eijkelboom zijn eerste bundel. Beiden werden door hun destijds zeer trendgevoelige uitgever, De Arbeiderspers, naar voren geschoven als échte Vijftigers - op grond van hun leeftijd, maar ook met de polemische suggestie dat de rol van de dichters voortgekomen uit de Beweging van Vijftig zou zijn uitgespeeld. Ad Zuiderent bekritiseerde de advertenties als onnodige ‘commerciële polarisering [...] waarvoor de poëzie van beide zijden te goed is’.
| |
Thematiek
De ophef paste slecht bij het werk van beide auteurs, zeker Ed Leeflang was een dichter die de stilte zocht. Het is zelfs zo dat mensen in zijn poëzie in het algemeen een ondergeschikte rol spelen. In het gedicht ‘De hoge venen’ uit Bezoek aan het vrachtschip (1985) verklaart de dichter: ‘Ik wil ver lopen om de soort te horen zwijgen.’ Waarop hij vertelt hoe hij de afgelegen Hautes Fagnes in trekt, in het noordoosten van de Ardennen. Leeflang is een dichter van het landschap, zij het niet zozeer van dit landschap. Hij is vooral verbonden met Zeeland. En Zeeland ook een beetje met hem, want op een uithoek van de in 1986 opengestelde Oosterscheldekering staat een tekst van zijn hand:
Het is een zin die óók in een van zijn dichtbundels had kunnen staan, in Bewoond als ik ben (1981) bijvoorbeeld. Deze bundel eindigt met een gedicht over de bekendste schilder die Zeeland heeft voortgebracht, de laatzeventiende-eeuwer Adriaen Coorte: ‘De schilder van asperges en frambozen/ heeft ook citroen en klapbes uitgekozen/ om lof te spreken van de stof.’ De bundel begon met een gedicht over een weel, bevolkt door voor Zeeland heel kenmerkende vogels, kluten, die, aldus de dichter, ‘hun opgewipte breinaaldbek door/ ondiep helder water maaien’.
| |
Verwantschap
Niet zo lang daarvoor, in Betreffende vogels (1974), had Hans
| |
| |
Warren ook al een gedicht aan deze vogel gewijd: ‘De kluut is gemaakt voor weglaattechniek/ wit op zwart en zwart op wit.’ Ed Leeflang zet in zijn werk iets voort waarmee Warren al vroeg is gestopt. Warrens ‘Thuiskeer in Zeeland’ uit Vijf in je oog (1954) is ongeveer diens laatste gedicht over het Zeeuwse landschap. Het belangrijkste verschil is dat deze zich vooral ophield bij de Westerschelde, op Zuid-Beveland, terwijl het gebied van Leeflang vooral noordelijker lag: de Oosterschelde, Schouwen-Duiveland.
| |
Publieke belangstelling
In de luttele jaren tussen zijn debuut en de openstelling van de Oosterscheldekering had Leeflang naam gemaakt. Zijn eerste bundel werd bekroond en moest worden herdrukt. Al snel volgden Bewoond als ik ben en Op Pennewips plek (1982). Deze laatste bundel verscheen in de voor poëzie vrij hoge oplage van 2.500 exemplaren. Toen de gemoederen waren bedaard, daalden de oplagen naar een gemiddeld niveau, maar Leeflang had inmiddels een blijvende plaats gekregen in de Nederlandse poëzie. Al had er volgens sommigen meer in gezeten. Zo uitte Judith Herzberg in het nawoord van de postuum verschenen bundel Gaandeweg (2009) de veronderstelling: ‘Als Ed niet zo bescheiden en teruggetrokken had geleefd, zou hij zeker als een van Nederlands belangrijkste dichters bekend zijn.’
| |
Traditie
Leeflang had - zoals met zo'n houding te verwachten viel - niet zelf de confrontatie met de Vijftigers gezocht. Hij lijkt hen juist te hebben ontweken: in afwachting van een voor zijn werk gunstiger klimaat had hij zijn poëtisch debuut ruim een kwarteeuw uitgesteld. De revolutie van de Vijftigers heeft Leeflang niet onverschillig gelaten, maar heeft voor zijn eigen wijze van dichten uiteindelijk weinig uitgemaakt. Dat lijkt ook de strekking van de slotstrofe van ‘Over de schoonheid’ uit Begroeyt met pluimen (1991): ‘In schaamte om schoonheid zouden we leven./ Van schrik meteen maar ons woord gegeven./ Het rijm en de ratten zijn gebleven.’ De strofe wordt iets minder cryptisch voor wie zich realiseert dat hij verwijst naar de slotregels van Luceberts ‘school der poëzie’ uit apocrief/ de analphabetische naam (1952): ‘rijmratten, hoon,/ hoon nog deze veel te schone poëzieschool’.
Leeflang geloofde niet in dichterlijke vooruitgang: de poëzie
| |
| |
hoeft voor hem geen nieuwe wegen te zoeken, want de oude zijn goed genoeg. Daarom zocht hij aansluiting bij de traditie. Zo is zijn ‘En later’ uit Eenden op één nacht ijs (1999) een antwoord op ‘Appelboompjes’ van M. Vasalis. Bij haar gaat het over ‘twee jonge appelbomen/ [...]/ bestemd, mijn zustertjes, - als ik -/ te worden, rijpen en vrucht te dragen’. Leeflangs appelbomen zijn juist zeer bejaard:
Appelbomen, onder elke arm een kruk
krom van moeten en van torsen
uitgestrompeld in een weide, denk aan
wormen, aan teveel, aan het onderworpen
willen baren, aan de vorsten en de stormen
waarin krassend vogels waaien
aan de neiging om breeduit te lijden
om de al voorbije lust en wil
aan hoe het begon, aan zusters
die ons krakend overleven. Dit terzijde.
| |
Ontwikkeling
Zo bedaagd is zijn werk lang niet altijd, maar wel zo bezonnen. Juist doordat zijn debuut laat en rijp was, heeft zijn werk daarna geen grote veranderingen meer ondergaan. Sommige gedichten uit Gaandeweg hadden ook in zijn eerste bundel kunnen staan. Wel nam geleidelijk aan het aantal gedichten met toespelingen op kunst en literatuur toe, terwijl het aantal rechtstreeks autobiografische gedichten leek af te nemen. ‘De anekdote in de gedichten krijgt een meer autobiografisch karakter,’ schreef Wam de Moor over de laatste jaren van Leeflangs loopbaan. Maar wat er verder ook veranderde, in de bijna dertig jaar dat hij als dichter voor het publiek hoorbaar was, klonk steeds dezelfde kalme stem.
| |
Kunstopvatting
Toch kun je dit oeuvre opvatten als een protest, al is het dan een protest zonder spandoeken en schrille schreeuwen. Zijn protest richt zich juist tegen een wereld waarin het schrille
| |
| |
schreeuwen de overhand heeft gekregen. Zoals in het gedicht ‘Ideeënbus’ in Liereman (1996):
Deel deze instrumenten liever uit
het virginaal de luit de hommel
viola mondboog clavichord
het hakkebord de tamboerijnen
theorben rietfluiten klaret
het ingelegd spinet de oet
alle traverso's van ivoor
en stouw de zalen vol daarna
het willig oor verloor de moed
met drums en electronica.
Alle muziekinstrumenten uit de eerste vier strofen (onbekende als ‘oet’, een Arabische luit, en ‘hommel’, een aan de doedelzak verwant instrument, maar ook bekendere), zijn instrumenten naar het hart van de dichter, die dicht bij de natuur staan. De ‘drums en electronica’ waardoor ‘het willig oor’ de moed verloor, brengen weliswaar veel volume voort, maar voldoen niet aan de menselijke maat. Iets dergelijks, zo lijkt de dichter te willen betogen, is niet alleen op de muziek, maar op het hele bestaan van toepassing, ook op de dichtkunst. ‘Ideeënbus’ kun je lezen als een pleidooi voor meer warmte en minder kunstmatigheid.
| |
Kritiek
In zijn eigen werk hield hij zich aan deze eis. Zijn gedichten zijn persoonlijk van aard, beschrijven op aanschouwelijke wijze herkenbare situaties in het menselijk leven en de natuur en roepen in eenvoudige taal emoties op. Deze poëzie streeft, in Leeflangs eigen woorden, naar een ‘doorzichtige complexiteit’. Ook wil hij een poëzie schrijven met bemoedigende strekking of, in aan Carel Peeters ontleende woorden, met een ‘weerbare melancholie’. Blijkens ‘De zuiging’ (in Bewoond als ik ben) is hij afkerig van gedichten die ‘van aard en humeur’ zijn gezuiverd. Hij stelt zich op als de realist van het gewonde verlangen
| |
| |
tegenover de door hem als ‘de mystieken van het gewonde verlangen’ bestempelde dichters van abstracte, autonome poëzie. Het succes van Leeflangs eerste dichtbundels wees op een verandering in het literaire klimaat: de romantisch-realistische poëzieopvatting was het verloren terrein aan het terugwinnen. Recensenten als Peter Nijmeijer en Wiel Kusters waren daar niet gelukkig mee. Volgens hen gebruikte Leeflang de taal als een denksysteem dat aan het leven wordt opgelegd en te weinig als een autonoom fenomeen waarin en waarmee naar nog ongekende werkelijkheden wordt gezocht. Ze verwierpen de thematiek van het klein geluk en het groot gemis en typeerden deze als verouderd.
Jaap Goedegebuure bestreed van meet af aan de opvatting dat Leeflang anekdotische poëzie zou schrijven: de dichter hanteerde de anekdote als metafoor voor een levensgevoel, een psychische gesteldheid. Op grond hiervan plaatste hij, net als andere critici, Leeflangs gedichten in de traditie van de poëzie van het menselijk tekort en van de bedrieglijke eenvoud. Aan de andere kant signaleerde hij een overexploitatie van de taal. Anderen verweten hem zijn gebrek aan bondigheid (Willem Jan Otten) en een zekere slordigheid (Piet Gerbrandy); Tomas Lieske daarentegen prees juist zijn ‘vreemde grilligheid’.
| |
Stijl
In Leeflangs poëzie komen inderdaad soms moeizame formuleringen en redeneringen voor. Een portret van een egel uit Bezoek aan het vrachtschip (1985) wringt zich in wendingen als: ‘In liefde moet hij zijn,/ wij wachten hem doodstil.’ Een omslachtig gedicht uit Bewoond als ik ben blijkt tot één zin terug te brengen: heeft de dichter nu wél of niet een sperwer gezien. Maar meestal is hij juist een goede observator die bijvoorbeeld in een gedicht uit Late zwemmer (1992) indringend een dode mol kan tekenen. In de gedichten over zijn geestelijk gehandicapte dochter, uit De hazen en andere gedichten en de cyclus ‘Een groene linnenkast’ uit Bewoond als ik ben, is hij indringend direct. Welbewust, want hij vreest de onwaarachtigheid die stilering met zich meebrengt. De cyclus opent dan ook zo:
Lang heb ik niet over haar durven schrijven uit angst voor één kunstzinnig woord.
| |
| |
zoals ze meegaat naar de Hema
- voorzichtig bij het serviezenvak -
| |
Relatie leven/werk
In het werk van Leeflang gaan poëzie en leven nauw samen. Zijn eerste twee bundels vormen haast een beknopte autobiografie. Zo staat in zijn debuut een reeks van drie gedichten, ‘Ter herinnering aan Nieske Doff, over het levenseinde van zijn moeder. Hij weet nog precies wanneer en waar zij hem het slechte nieuws vertelde:
We liepen op de Overtoom. Het was er
avond; regen viel verspreid. Er kwam
oorlog aan. Mijn moeder wist die dingen.
Voor een drogist met het jaartal 4711
bleven we, als hadden we iets nodig, staan.
Ze zei: er komt een nare tijd. Ik heb een bult -
ze wees - een bultje hier; ze gaan opereren.
| |
Thematiek
Zo eenvoudig is zijn werk niet altijd. Soms zijn de beeldspraak en verwijzingen gecompliceerd. De bundel Gaandeweg begint met het gedicht ‘Alcyon’, waarbij nogal wat kennis van de mythologie wordt voorondersteld, en besluit met het gedicht ‘Alsnog aan Vuillard’, waarbij van de lezer wordt verwacht dat die het werk van deze schilder voor zich ziet. De titels van zijn boeken haken soms bij andere literatuur aan. Begroeyt met pluimen dankt de titel aan een regel van P.C. Hooft; vogels spelen een belangrijke rol in deze bundel. Pennewip uit de titel van Leeflangs derde dichtbundel, Op Pennewips plek, is vernoemd naar de onderwijzer uit Multatuli's Woutertje Pieterse, het prototype van de schoolfrik. De bundel gaat dan ook over leraren en leerlingen, over het onderwijs in de moderne tijd, wat bijvoorbeeld inhoudt dat verwijzingen naar de multiculturele samenleving niet ontbreken. Een navrant gedichtje is gewijd aan Fati- | |
| |
ma: ‘Eerst mag ze niet meer/ mee met zwemmen.// Dan moet ze helpen thuis/ en komt niet terug.// Ze weet al genoeg;/ misschien zelfs teveel.’
De betrokkenheid is groot (‘Ik ben wel enigszins aan ze getrouwd/ en aan hun zakdoeken en neuzen,’ zegt een van de leerkrachten over de leerlingen) en ongetwijfeld verwerkte de dichter ervaringen uit zijn eigen loopbaan.
In Bezoek aan het vrachtschip is het autobiografische element minder sterk. Het lange titelgedicht is een metafoor voor de wereld waarin wij leven. De ik zoekt naar een zingeving van het bestaan; die vindt hij hooguit in liefde voor elkaar en de aandacht voor het geringe. Het gedicht eindigt:
Ik zoek een laatste westers rijm. Het zal zijn mussen.
De ordeloze onzin die ze gaan verkopen; het wordt dag.
Dat zo de mensen leven mogen. Ik voel tranen. Dat het mag.
| |
Kunstopvatting
In De hazen en andere gedichten vindt de afstand die Leeflang ervaart in zijn relaties tot familie en verwanten een parallel in zijn vastgelopen verhouding tot de poëzie en in het verlies aan natuurlijkheid. Het kost ‘inkt en slapeloosheid niet bij de aarde te horen’. Het verlangen naar een natuurlijk leven bepaalt ook Leeflangs verhouding tot de literatuur. Het is typerend dat hij van Bredero het meest is blijven houden: diens taal en zang zijn nog te gebruiken in het hedendaagse Amsterdam. Zijn voorkeur voor wat ‘zomaar’ gebeurt en onbegrijpelijk is (‘Van poëzie’ in De hazen en andere gedichten), betekent niet dat hij kennis van de cultuur onnuttig vindt. In Op Pennewips plek spreekt hij van ‘geluk of ramp van de belezenheid’ en in zijn debuut heeft hij ten aanzien van de poëzie eveneens een dubbelzinnig antwoord:
Het is niet zeker wat verbeelding is,
wat poëzie aanricht, woordkunst ontwricht.
wie stapt behouden uit een gedicht?
| |
Stijl
Ook in Bewoond als ik ben probeert hij zijn belevingswereld zo min mogelijk te interpreteren. Symboliek vermijdt hij of veront- | |
| |
schuldigt hij bij voorbaat wanneer ze niet ‘van genoeg respect getuigt/ voor zeden en gewoonten van een plant’ Leeflang formuleert dit in een voor hem kenmerkende stijlfiguur: de personificatie van de natuur, van de dingen.
| |
Visie op de wereld
De titel van de bundel geeft al aan dat het streven naar de staat van onbeschreven blad niet kan slagen: de dichter staat in een traditie, de taal is niet neutraal en de mens kan niet bestaan zonder pogingen tot rationele zingeving van de wereld. De titel duidt ook op zijn gewetensvolle manier van leven. De aanhef van ‘Oppas’ luidt: ‘Je lichaam is niet onbewoond/ maar toch, je geest is vaak van huis./ Er is een oppas die een opdracht heeft.’ Wie zijn wij in verhouding tot de natuur? In het gedicht ‘Late zwemmer’, volgens Ad Zuiderent ‘een van de hoogtepunten uit Leeflangs hele werk’, de afsluiting van de gelijknamige bundel, geeft hij een indruk van onze nietigheid. De zwemmer uit het gedicht (zeker niet de enige zwemmer in deze poëzie) gaat ver de zee in, maar stuit op een totale desinteresse van de elementen: ‘De schouderophaal van mijn zee duurt lang’. De zee, de natuur, de wereld en de kosmos zijn volkomen onverschillig. Die houding staat in schril contrast tot die van de mensen die zich uit alle macht aan het bestaan vastklampen. Het is een neiging waarmee de dichter spot in ‘Ballade van de jaren’, in Liereman:
Lees in stations de gebiedende wijzen,
de zucht te genezen, de drang aan te prijzen:
vrij veilig, drink minder, niet lozen, behoud
de grutto, gireer, red het regenwoud,
laat van je horen, vermager en blijf
van de verte, de stilte, de bomen, mijn lijf.
| |
Ontwikkeling
Judith Herzberg had het in het nawoord van Gaandeweg over ‘de dikke pakken gedichten die nog niet gebundeld zijn’. Ook al mag men aannemen dat het mooiste werk voor Gaandeweg werd geselecteerd, er is reden in te stemmen met haar wens ‘dat er ooit een verzameld werk zal komen’. Niet alleen omdat
| |
| |
er kennelijk nog zo veel ongepubliceerde gedichten zijn, maar ook vanwege de wonderlijke bibliografie. Sommige van zijn beste gedichten staan alleen in moeilijk toegankelijke uitgaven. Zo verscheen zijn bundel Eenden op één nacht ijs uitsluitend als relatiegeschenk. Weliswaar werd een aantal gedichten overgenomen in Gaandeweg, maar ‘Paar’, waarmee Eenden op één nacht ijs opende, moet menigeen missen. In zijn meest geslaagde werk schemert steeds het hogere door het lagere, wordt het algemene achter het alledaagse getoond, zonder dat er iets wordt geforceerd. ‘Paar’ is tegelijk een originele natuurimpressie én een vers over het menselijk bestaan:
Hoe konden ze blijven geloven
dat op maar één nacht ijs
piano en bed kunnen staan;
niet dat ze zweven, ze komen
zien al het nieuws, gaan op reis
en bleven wat anderen waren,
| |
Visie op de wereld
In ‘Het andere huis’ (in Gaandeweg) verwees hij nogmaals naar onze opdracht als ‘oppas’ waaraan wij, met ons geloof in vooruitgang, hebben verzaakt: ‘Maar in de schaduw van de kastanje/ horen wij het gonzen van de bijen/ als het gedempte ziedend alarm/ van de wereld die wij verdringen.’
Misschien trok hij zich daarom zo graag terug op Schouwen-Duiveland, een soort reservaat waarop de vooruitgang minder vat heeft. Hier kon hij de nog enigszins onbedorven aarde ervaren, de vogels, de bloemen, het wisselen van de seizoenen, en vooral het getij. Hij dicht in deze afscheidsbundel nog eens over de Oosterschelde: ‘Geen geliefd koningskind verdronk/ in deze stroom, geen heiland werd erin gedoopt [...]/ En zij die altijd leefden van dit water, kweekten er mossels, geen mystiek.’ Zo'n dichter wilde hij zijn, de gewoonste dichter aan de gewoonste kust.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Robert Flacelière, Zo leefden de Atheners ten tijde van Pericles. Vertaling E. Leeflang. Baarn 1960, Hollandia, E (vert.). |
Pondje proza een: verhalenboek voor de middenklassen van het voortgezet onderwijs. Samenstelling Ed Leeflang. Amsterdam 1973, Meulenhoff Educatief, Bl. |
[Coby Goudzwaard, [...] en Ed Leeflang (red.)], Op ons lijf geschreven. Een bundel van 25 niet eerder gepubliceerde verhalen en gedichten voor de bovenbouw samengesteld en becommentarieerd door leerlingen. Amsterdam 1974, Meulenhoff Educatief, Bl. |
Pondje proza twee: verhalenboek voor de midden- en bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Samenstelling Ed Leeflang. Amsterdam 1975, Meulenhoff Educatief, Bl. |
Pondje proza internationaal: verhalenboek voor de middenklassen en de bovenbouw van het voortgezjet onderwijs. Samenstelling Ed Leeflang en Jurriaan Leeflang. Amsterdam 1978, Meulenhoff Educatief, Bl. |
Arnold Lobel, Kikker en Pad zijn vrienden. Vertaling Ed Leeflang. Amsterdam [1979], Ploegsma, J (vert.). (opgenomen in Alle verhalen van Kikker en Pad, 1996) |
Arnold Lobel, Muizenverhalen. [Vertaald door Ed Leeflang], Amsterdam [1979], Ploegsma, J. (vert.) |
Ed Leeflang, Achtertuin. Amsterdam 1979, J. Meijer, G. (opgenomen in De hazen en andere gedichten) |
Ed Leeflang, De hazen en andere gedichten. Amsterdam 1979, De Arbeiderspers, GB. |
Arnold Lobel, Bij Uil thuis. Vertaling Ed Leeflang, Amsterdam 1980, Ploegsma, J. (vert.) |
Ed Leeflang, Bewoond als ik ben. Gedichten. Amsterdam 1981, De Arbeiderspers, GB. |
Ed Leeflang, Op Pennewips plek. Gedichten. Amsterdam 1982, De Arbeiderspers, GB. |
Ed Leeflang, Nel van Lith. Beelden. Amsterdam 1984, SSP, E. |
Ed Leeflang, De Veren. Met tekeningen van Rein Dool. Middelburg 1984, Zeeuws Kunstenaarscentrum, Slibreeks, nr. 25, GB. (enkele gedichten werden eerder gepubliceerd in Bewoond als ik ben; andere later in Bezoek aan het vrachtschip) |
Ed Leeflang, April. Terhorst 1985, Ser J.L. Prop, G. (opgenomen in Begroeyt met pluimen) |
Ed Leeflang, Bezoek aan het vrachtschip. Gedichten. Amsterdam 1985, De Arbeiderspers, GB. |
Ed Leeflang, Hoezo, gedichten lezen. Cursusmateriaal. Z.pl. [1985 of later], Vereniging de Samenwerkende Landelijke Pedagogische Centra, E. |
Ed Leeflang, Gedicht onder druk. Illustratie Nico Wijnberg. Amsterdam [1986], Drukkerij Peco, G. (opgenomen in Gaandeweg) |
Ed Leeflang, Chinees Nieuwjaar. Den Haag [1986], Mikado Pers, G. (opgenomen in Late zwemmer) |
Annie M.G. Schmidt, De uilebril. Gedichten in grote letters. Samenstelling Ed Leeflang.
|
| |
| |
Amsterdam 1988, Querido, GB. |
Ed Leeflang, Kerkwijk. Met een prent van Lucas van Blaaderen Arnhem 1990, Stichting Beeldende Kunst Gelderland, Gelderland in proza, poëzie en prenten, G. |
Ed Leeflang, Zandvoort. Met prent van Ed Drukkers. Haarlem 1991, Stichting Culturele Raad Noord-Holland, Noord-Holland in proza, poëzie en prenten, G. (opgenomen in Late zwemmer) |
Ed Leeflang, Begroeyt met pluimen. Gedichten. Tekeningen Peter Vos. Amsterdam 1991, De Arbeiderspers, GB. |
Ed Leeflang, Lied van de rook. Terhorst 1992, Ser J.L. Prop, G. (opgenomen in Late zwemmer) |
Ed Leeflang, Late zwemmer. Gedichten. Amsterdam 1992, De Arbeiderspers, GB. |
Ed Leeflang, ‘Het Zeelandgevoel’ (11). Bij Zijpe en elders. Gedichten en notities over dierbare plekken. In: Zeeuws Tijdschrift, jrg. 42, nr. 5, 1992, pp. 166-169, E. |
Ed Leeflang en Marguerite Berreklouw, Nieuwe alinea. Voortgezft schrijven in de montessorischool. Utrecht 1993, Projectgroep Montessori APS, E. |
Ed Leeflang, Wachtend op het lied. [Amsterdam 1993], De Veerpers, G. (opgenomen in Liereman) |
Alle Poëten. 33 Gedichten uit het poëziefonds van De Arbeiderspers. Samenstelling Peter de Boer en Ed Leeflang. Amsterdam/Antwerpen 1994, De Arbeiderspers, Bl. |
Ed Leeflang, Twee zeeuwse uilen. [Amsterdam 1995, De Veerpers], GC. |
Ed Leeflang, Liereman. Gedichten. Amsterdam/Antwerpen 1996, De Arbeiderspers, GB. |
Ed Leeflang, Brief. Amsterdam [1997], De Veerpers, G. |
Ed Leeflang, Drempeltijd. Woubrugge [1997], Avalon Pers, G. |
Ed Leeflang, Domein. Woubrugge 1998, Avalon Pers, G. (eerder opgenomen in Bezoek aan het vrachtschip) |
Ed Leeflang, Sleutelbos. Gedichten uit zeven bundels. Amsterdam/Antwerpen 1999, De Arbeiderspers, GB/Bl. |
Ed Leeflang, Eenden op één nacht ijs. Gedichten. Schoonhoven 1999, Perfect Service, GB. (vijf gedichten zijn opgenomen in Gaandeweg) |
Ed Leeflang, De linten. Terhorst 2002, Ser J.L. Prop, G. |
Ed Leeflang, Ode aan de kwee. Met houtsnede van Rosemarijn van Limburg Stirum. Delft 2004, De Zwaluw, G. (opgenomen in Gaandeweg) |
Ed Leeflang, Bitterzoet bevernel. Terhorst 2006, Ser J.L. Prop, GC. (opgenomen in Gaandeweg) |
Ed Leeflang, Gaandeweg. Gedichten. Bezorgd en samengesteld door Judith Herzberg. Amsterdam/Antwerpen 2009, De Arbeiderspers, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Aad Nuis, Jan Eijkelboom, Ed Leeflang. Het uitzingen van het leven. In: Haagse Post, 12-4-1980. (onder meer over De hazen en andere gedichten) |
Karel Soudijn, Elke zondag zijn wij weer ouders. In: NRC Handelsblad, 2-5-1980. (over De hazen en andere gedichten) |
Hans Warren, Poëzie van Ed Leeflang. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-5-1980. (over De hazen en andere gedichten) |
Ad Zuiderent, Ed Leeflang en Jan Eijkelboom. Dichters die hun eigen therapeut zijn. In: De Tijd, 31-10-1980. (onder meer over De hazen en andere gedichten) |
Ad Zuiderent, Ed Leeflang: ‘Tegen de botte doodsdrift in’. In: Jan Campertprijzen 1980. 's-Gravenhage 1980, pp. 32-45. (over De hazen en andere gedichten) |
Renate Rubinstein, Leeflang. In: Renate Rubinstein, Twee eendjes en wat brood. Amsterdam 1981, pp. 120-124. (over De hazen en andere gedichten) |
Hans Warren, Gedichten. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4-7-1981. (onder meer over Bewoond als ik ben) |
Jaap Goedegebuure, De herwaardering van de verstaanbaarheid. In: Haagse Post, 11-7-1981. (over Bewoond als ik ben) |
Karel Soudijn, Grensovergangen. In: NRC Handelsblad, 31-7-1981. (over Bewoond als ik ben) |
Willem Jan Otten, Uit angst voor een kunstzinnig woord. In: Vrij Nederland, 22-8-1981. (over Bewoond als ik ben) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 29, nr. 8/9, augustus-september 1981, pp. 116-117. (over Bewoond als ik ben) |
Peter Zonderland, Ed Leeflang: traditie. In: de Volkskrant, 5-9-1981. (over Bewoond als ik ben) |
R. Fokkema, Een realist van het gewonde verlangen. In: Trouw, 18-12-1981. (over Bewoond als ik ben) |
Ad Zuiderent, Mandelstam had gelijk: gedichten heb je nooit uit. In: De Tijd, 9-4-1982. (over Bewoond als ik ben) |
Rob Schouten, Ieder goed gedicht is meegenomen. Nieuwe bundels van Ed Leeflang en Jan Eijkelboom. In: Vrij Nederland, 18-12-1982. (onder meer over Op Pennewips plek) |
K.L. Poll, Wat niet voor ons bestemd is. In: NRC Handelsblad, 14-1-1983 (over Op Pennewips plek) |
Guus Middag, Meester-dichter. In: Het Parool, 16-2-1983. (over Op Pennewips plek) |
Daniël Billiet, In verkeerde plannen geboren. In: Knack, 20-4-1983. (over Op Pennewips plek) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 31, nr. 3, 1983, pp. 76-78. (over Op Pennewips plek) |
Peter Nijmeijer, Spraakmakende dichters beetje te begrijpelijk. In: de Volkskrant, 3-6-1983. (over Op Pennewips plek en J. Eijkelboom, De gouden man) |
Michiel van Kempen, Dichterschap van een verloren natuurlijkheid. De poëzie van Ed Leeflang. In: Op grond van de tekst. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Karel Meeuwesse enz. Samengesteld onder redactie van de Vakgroep Nederlands[e] letterkunde van de twintigste eeuw van de Katholieke Universiteit te Nijmegen. Utrecht 1983, pp. 273-286. |
Martin de Koning, De verborgen roman in ‘De hazen’. In: Maatstaf, jrg. 32, nr. 1, 1984, pp. 88-96. |
Renate Rubinstein, Onderwijsgedichten. In: Renate Rubinstein, Naar de bliksem? Ik niet. Amsterdam 1984, pp. 231-233. (over Op Pennewips plek) |
Jan Kuijper, Zo zijn de bijwoorden rondjes. Gesprek naar aanleiding van het gedicht ‘Bijwoorden’. In: De Revisor, jrg. 11, nr. 6, december 1984, pp. 37-40. (tweegesprek over Leeflangs gedicht met de eerste regel ‘Ik vroeg me af hoe ik je heb bepaald’ uit de cyclus ‘De woordsoorten’, opgenomen in Bezoek aan het vrachtschip) |
Ares Koopman, Voor de school én voor het leven - over Ed Leeflang, Meester Penne- |
| |
| |
wip en mr. K.L. Poll. In: Maatstaf, jrg. 33, nr. 1, januari 1985, pp. 99-110. (over Op Pennewips plek en de recensie daarop van K.L. Poll) |
Hans Warren, Poëzie. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 27-7-1985. (onder meer over Bezoek aan het vrachtschip) |
Jaap Goedegebuure, Falen zonder op te geven. In: Haagse Post, 10-8-1985. (over Bezoek aan het vrachtschip) |
René T'Sas, Schrijven is een soort erotiek voor de geest. In: Hervormd Nederland, 17-8-1985. (interview) |
Peter Nijmeijer, Geloven in de taal, zolang het duurt. De schetsmatige, risicoloze poëzie van Ed Leeflang. In: de Volkskrant, 20-9-1985. (over Bezoek aan het vrachtschip) |
Wiel Kusters, De dichter en de woordsoorten. In: NRC Handelsblad, 27-9-1985. (over Bezoek aan het vrachtschip) |
Ad Zuiderent, Een dichter daalt af in de machinekamer. In: De Tijd, 11-10-1985. (over Bezoek aan het vrachtschip) |
Roel Richelieu van Londersele, Ed Leeflang is de grootste Nederlandse dichter... In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 9-10, november-december 1985. (over Bezoek aan het vrachtschip) |
Harry Scholten, Een mooi gelegenheidsgedicht. In: Onze Taal, jrg. 56, nr. 4, april 1987, p. 47. (over de regels op de Oosterscheldekering) |
[Herman de Coninck en] Piet Piryns, Je vlucht als je je niet uitspreekt over wat je ontroert, kwelt of opwindt.’ In: [Herman de Coninck en] Piet Piryns, Er is nog zoveel ongezegd. Vraaggesprekken met schrijvers. Antwerpen 1988, pp. 41-51. (interview) |
Joz Brummans, Margreet Janssen Reinen, Henk Reurslag, ‘Een gedicht moet niet als een bord pap uit elkaar vallen’. Ed Leeflang. In: Iambe, jrg. 9, nr. 33, januari 1990, pp. 13-19. (interview) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 36, nr. 339, maart-april 1992, pp. 183-192. (over Begroeyt met pluimen) |
Jooris van Hulle, Ed Leeflang. Narillend van te veel heelal. In: Poëziekrant, jrg. 16, nr. 5, september-oktober 1992, pp. 4-9. (interview) |
Gerdi Preger, ‘De Schoone Waardin’ in gesprek met dichter Ed Leeflang. In: Zeeuws Tijdschrift, jrg. 42, nr. 5, 1992, pp. 162-164. (interview) |
Ad Zuiderent. Van het onooglijke houden. Ed Leeflang, Late zwemmer. In: Trouw, 10-12-1992. |
Rob Schouten, Geen ding of het begint zijn eigen ode. In: Vrij Nederland, 16-1-1993. (over Late zwemmer) |
Maarten Doorman, Een gevoelig beschouwer van het leven, melancholiek en berustend. In: de Volkskrant, 26-2-1993. (over Late zwemmer) |
Peter de Boer, ‘Van God los maar om de kikkers en alle kweepeer begaan’. In: Trouw, 26-4-1996. (over Liereman) |
Rob Schouten, Wat genoeg is voor zo een dag. In: Vrij Nederland, 18-5-1996. (over Liereman) |
Hans Warren, Getekend aan het verleden. Ed Leeflang: Liereman. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 24-5-1996. |
Kees van 't Hof, Daarin moet je maar blijven. In: Ons Erfdeel, jrg. 39, nr. 4, september-oktober 1996, pp. 600-602. (over Liereman) |
Piet Gerbrandy, Misschien was ik de dorpen langsgegaan. In: de Volkskrant, 13-8-1999. (over Sleutelbos) |
Koen Vergeer, Het niet mooier maken dan het is. Ed Leeflang, een dichter van hollen en stilstaan. In: De Morgen, 2-9-1999. (over Sleutelbos) |
Herman de Coninck, Wat er niet is, blijft. Over Ed Leeflang. In: Herman de Coninck, Het proza. Deel 1. Amsterdam/Antwerpen, 2000, pp. 130-148. |
Herman de Coninck, Het vermogen om over te blijven. Bij het herlezen van Ed Leeflang. In: idem, pp. 251-258. |
Kees Fens, Dichter Ed Leeflang overleden. In: de Volkskrant, 22-3-2008. |
Kester Freriks, Mens ontwricht door een gedicht. In: NRC Handelsblad, 22-3-2008. (necrologie) |
Judith Herzberg, Ernstig geluk. Poëzie. Ed Leeflang. In: Vrij Nederland, 7-3-2009. (over Gaandeweg) |
Arie van den Berg, Rouw is een gewoonte.
|
| |
| |
In: NRC Handelsblad, 27-3-2009. (over Gaandeweg) |
Mario Molegraaf, De pijl wijst slechts één kant op: terug. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-3-2009. (over Gaandeweg) |
Janitta Monna, Doorzichtige complexiteit. In: De Groene Amsterdammer, 22-4-2009. (over Gaandeweg) |
Erik Jan Harmens, Zwanenzang van een nederig mens. In: Trouw, 6-6-2009. (over Gaandeweg) |
Remco Ekkers, Schedel en vedel. In: Poëziekrant, jrg. 33, nr. 5, augustus-september 2009, p. 80. (over Gaandeweg) |
Wam de Moor, Ed Leeflang, van anekdote tot emblema. In: Streven, jrg. 76, nr. 8, september 2009, pp. 748-752. (over Gaandeweg) |
Jeroen Dera, Afslaan naar een nieuw adres. Nagelaten gedichten van Ed Leeflang. In: Ons Erfdeel, jrg. 53, nr. 1, februari 2010, pp. 158-160. (over Gaandeweg) |
120 Kritisch lit. lex.
februari 2011
|
|