| |
| |
| |
Paul Lebeau
door Rudolf van de Perre
1. Biografie
Paul Pieter Victor Lebeau werd als oudste van twee kinderen geboren te Borgerhout op 29 juni 1908 uit een Antwerpse moeder en een Limburgse vader. Hij stamt uit een familie van leraren en handelaars. Hij volgde de Grieks-Latijnse humaniora aan het Sint-Jan Berchmanscollege te Antwerpen (1920-1926). Daarna studeerde hij Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven, waar hij in 1930 promoveerde op het (onuitgegeven) proefschrift Het dilettantisme in de Nederlandse literatuur. Na zijn militaire dienst werd hij in 1931 benoemd tot leraar aan de rijks-middelbare school te Borgerhout. In 1934 werd hij met een studie over het dilettantisme als levenshouding in de West-Europese literatuur laureaat in de interuniversitaire wedstrijd voor reisbeurzen van de staat. Met die beurs volgde hij in 1934 en 1935 cursussen in de vergelijkende literatuurstudie aan de Sorbonne te Parijs (waar hij in contact kwam met onder anderen Colette, F. Mauriac, H. Massis en J. Romains) en aan de Friedrich-Wilhelms-Universitat te Berlijn (waar hij colleges kreeg van enkele beroemde experts op dit gebied). Daarna werd hij leraar, achtereenvolgens aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen (1936), te Deurne (1942) en te Hoboken. In 1958 werd hij docent, later hoogleraar Duits en Nederlandse letterkunde aan de Economische Hogeschool Sint-Aloysius (later UFSAL) en vanaf 1960 ook aan de Facultés Universitaires St. Louis te Brussel, tot aan zijn pensionering in 1978.
Paul Lebeau was medeoprichter van de Antwerpse literaire kring De Tafelronde en van 1953 tot 1959 redacteur van het
| |
| |
gelijknamige tijdschrift, waarin hij de christelijk-traditionele opvatting vertegenwoordigde. Sinds 1960 was hij redacteur van Dietsche Warande & Belfort. Hierin publiceerde hij de meeste van zijn essays. In 1970 werd hij verkozen tot lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. In de periode 1976-1977 was hij voorzitter van de Scriptores Catholici (later Christiani).
Lebeau is een van de weinigen in Vlaanderen die wetenschappelijk onderzoek en een academische carrière combineerden met een schrijversloopbaan. Naast essays, die nooit in boekvorm gepubliceerd werden, schreef hij een reeks romans en verhalen. In 1950 ontving hij voor Johanna-Maria de driejaarlijkse prijs van de provincie Antwerpen voor de roman. Zijn meest populaire boek, Xanthippe, werd driemaal bekroond: in 1959 met de prijs van de Scriptores Catholici, in 1960 met de Literatuurprijs van Hilvarenbeek en met de romanprijs van de provincie Antwerpen. In 1981 ontving hij de prijs voor letterkunde van de provincie Antwerpen voor zijn gehele oeuvre.
Paul Lebeau huwde in 1942 met Ida Greefs en had twee kinderen. Zijn hele leven woonde hij in zijn geboorteplaats Borgerhout bij Antwerpen. Hij overleed te Brussel op 18 oktober 1982.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
In zijn roman De blauwe bloem (1951) laat Paul Lebeau een van de personages, de dweepziekte intellectualist Frans Delacroix, een studie schrijven onder de titel Tussen Logos en Bios. Met deze woorden heeft Lebeau in feite de kern van zijn eigen thematiek aangeduid. Zijn romans en verhalen bewegen zich namelijk in een conflictsituatie tussen intellectualisme en vitalisme, tussen rationele beheersing en het verlangen naar spontane uitlevingsdrift, het conflict dus tussen geest en stof, tussen het apollinische en het dionysische. Het feit dat de intellectualistisch ingestelde mannelijke hoofdpersonages van Lebeau afwijzend staan tegenover het biologisch-seksuele, dat geïncarneerd wordt door de vrouw, belast in grote mate de verhouding tussen beide geslachten en is een bron van voortdurende spanningen. Deze geaardheid van de man veroorzaakt de innerlijke tweespalt en accentueert de desintegratie in de mens. Van Vlierden sprak in dat verband bij Lebeau terecht over ‘de tragiek van het intellectualisme’.
| |
Visie op de wereld
Lebeau plaatst deze thematiek tegen de achtergrond van de culturele en morele problemen van zijn tijd. Vooral in zijn eerste romans werd hij beïnvloed door de belangrijkste tendensen in de Europese literatuur van het fin de siècle, waar hij in zijn wetenschappelijk werk mee bezig was: dilettantisme, dandyisme en decadentisme. In die romans laat hij zijn hoofdpersonages op dilettantische wijze ‘experimenteren’ met het leven en op eclectische wijze kiezen voor de momentane roes, zonder zich over te geven of te binden aan iets absoluuts of standvastigs. Juist omdat Lebeau met zijn personages, geslingerd tussen hoog en laag, goed en kwaad, wél streeft naar een ideaal, klaagt hij uiteindelijk het verraad van de intellectueel aan, die zijn opdracht verzaakt. Zijn werk krijgt aldus paradoxaal genoeg een antivitalistisch karakter.
| |
Kunstopvatting
Als academisch gevormd en intellectueel schrijver wilde Lebeau gehoor geven aan de oproep, die August Vermeylen enkele jaren vóór zijn debuut had gedaan, de Vlaamse literatuur met ‘more brains’ te ondersteunen, om op Europees niveau te kunnen meepraten. In een interview in De Linie ver- | |
| |
klaarde Lebeau: ‘Ik streef naar een literatuur die ook aan de behoeften van de geest voldoet. Mij interesseert de mens in zijn worsteling met de levensproblemen, de mens op zoek naar de waarheid.’ Noch De Pillecyns muzikale atmosfeerschepping, noch Elsschots gepolijste zakelijkheid van het burgerlijk bestaan konden hem geheel bevredigen. En evenmin was hij met Walschap van oordeel dat de roman alleen maar een verhaal is. ‘Voor mij is de roman niet louter een verhaal. Een “story” en personages volstaan niet. Er moet ook een geestelijke spankracht in steken.’ Die opvatting gaf zijn romans een enigszins essayistisch karakter, dat de zuiver epische ontwikkeling niet altijd ten goede kwam.
| |
Kritiek
Lebeau schreef zijn eerste roman, Het experiment, in 1935, tijdens zijn studieverblijf in Parijs. Hij werd pas gepubliceerd in 1940. Dit debuut wekte in de kritiek een meer dan gewone, zelfs controversiële belangstelling. De in die jaren gezaghebbende katholieke criticus Em. Janssen S.J. oordeelde dat de roman niet alleen een gebrek aan organische eenheid vertoonde, maar hij noemde hem zelfs, omwille van de drukkende freudiaanse sfeer, ‘een schunnig boek’, dat niemand goed zou doen. P. de Vree daarentegen vond het compositorisch een wonderlijk geslaagd boek, bovendien een staaltje van ‘ongemeen sterke verstandelijke en zielkundige analysekunst’, een boek dat de lezer ‘een weldoende reis’ waarborgde.
| |
Thematiek
In Het experiment experimenteert de knappe student en veelbelovende jonge advocaat Walter Bieleman zowel met zijn jeugdige geestelijke als met zinnelijke ervaringen. Hij splitst zijn wezen om, aangespoord door een mefistofelische vriend, ongeremd te kunnen genieten, zonder zijn geestelijke activiteiten te schaden. Het meisje waarop hij verliefd werd, stoot hij op cynische wijze van zich af, om het diepere in hem, zijn betere ik te vrijwaren. Hij komt tot de conclusie dat het enige experiment waartoe de mens op de wereld is, is: waardig te worden aan God, ‘de opperste vorm van Vrijheid’. Hiermee krijgt de roman aan het slot een wat onverwachte religieuze wending, die het hoofdpersonage echter geen ultieme bevrediging kan bieden. In feite rekent Lebeau in dit boek af met een geblaseerde en dilettantische elite van jonge intellectuelen tijdens
| |
| |
het interbellum, de avant-garde uit die tijd, die zich op geraffineerde wijze aan hun eigenlijke taak onttrekken. Het experiment bleek uiteindelijke ‘een démasqué van het dilettantisme’ (M. Janssens) te zijn.
| |
Ontwikkeling
Mijn vriend Max (1942) is een overgangsroman. Deze bijwijlen poëtische hondengeschiedenis, doorspekt met wijsgerige gedachten, verhaalt de vriendschap tussen de auteur en zijn herdershond, die hij zijn levensfilosofie laat vertolken. Deze verraadt opnieuw zijn scepticisme tegenover mens en wereld en tegenover de vrouw. Het motto luidt: ‘Ein freies Leben, ein Leben ohne Frauen’, maar het cynisme uit Het experiment heeft hier plaatsgemaakt voor relativerende ironie.
Met De zondenbok (1947) nam Lebeau zijn vroegere thematiek weer op. De ik-figuur heeft, op aanraden van een monnik, zijn levensbiecht neergeschreven in een dagboek om zich van zijn verleden te bevrijden. Dat verleden is hier gesitueerd tegen de achtergrond van de strijd die de jonge Vlaamse intellectuelen tijdens het interbellum moesten voeren tegen de verfranste toestanden in het rooms-confessionele onderwijs: het conflict tussen Vlaams-nationalisme en geloof. Andermaal ligt de dweperige vriendschap met een oudere, demonische vriend mede aan de basis van zijn ontreddering en andermaal leidt de liefde tot een catastrofe. De thematiek van het intellectualisme als zegen én doem is in De zondenbok nadrukkelijker verbonden met de thematiek van goed en kwaad. Veelbetekend is de uitspraak ‘dat bewustheid lijden is, onbewustheid genot, onverantwoordelijkheid onschuld’. De levensbiecht van de hoofdfiguur is niet alleen een middel om zich te bevrijden van walg en wroeging, maar ook een pleidooi pro domo, om de ‘zondebokken’ op te speuren, die schuld hebben aan zijn ondergang. Ten slotte komt hij tot het inzicht dat alleen God ‘onze rust, onze uitkomst en onze verzadiging’ waarborgt. Het stelt hem in staat, al is het illusieloos, de draad van het leven weer op te nemen. In tegenstelling tot Het experiment is deze roman doordrongen van een hartstochtelijke gevoelstoon en wordt het einde op pathetische wijze voorbereid.
| |
Traditie / Verwantschap
In zijn behandeling van goed en kwaad, zonde en genade, boetedoening en verzoening, is Lebeau schatplichtig aan voor- | |
| |
al Franse auteurs als Georges Bernanos en François Mauriac, vertegenwoordigers van de pessimistische katholieke psychologische roman. In de Vlaamse literatuur was een dergelijke, vrijmoedige en indringende benadering van die thematiek op dat ogenblik ongewoon. Bij het verschijnen van De zondenbok noemde Paul Hardy Lebeau daarom ‘een talent, waarvan het gehalte zeldzaam is in deze lage landen’.
| |
Thematiek
In zijn volgende romans, het tweeluik Johanna-Maria (1950) en De blauwe bloem (1951), schakelde Lebeau over naar een meer objectief verhalende stijl. Met Johannar-Maria beeldde hij de levensloop uit van een altruïstische vrouw, die zich heel haar leven ten dienste stelt van anderen, maar haar lot aanvaardt op basis van haar geloof. Zij is de eerste vrouw in het werk van Lebeau die een geestelijke meerwaarde bezit. Toch groeien twee mannen uit tot de hoofdfiguren. In Johanna-Maria is dat haar vader Viktor van Deylst, een zwakkeling, een vitalist ‘op het vulgaire plan’, aldus de auteur. In de blauwe bloem vertegenwoordigt haar enige zoon het vitalisme op geestelijk vlak. Getekend door erfelijkheid en milieu, ontpopt hij zich na moeilijke kinderjaren tot een schitterend student en gaat hij aanvankelijk geheel op in de vreugden van de geest. Als hij eveneens de liefde ontdekt, maar in de beleving ervan gehinderd wordt door zijn overbezorgde moeder, wordt zijn geloof in de vrouw en in God aangetast. Filosofie en wetenschap bevredigen hem niet langer. De blauwe bloem, symbool van de hoogste levensintensiteit, vindt hij uiteindelijk, ná haar dood, in de figuur van zijn moeder die, zonder het te beseffen, het meest van allen intens had geleefd. Opnieuw is de uitkomst van religieuze aard: naastenliefde stimuleert tot hogere liefde, de liefde tot God.
In Het Siegfriedmotief, of De overbodigen (1954) staat, meer dan de relatie man-vrouw, de vriendschap centraal, al speelt de vrouw in deze eigentijdse roman (oorlog en repressie) eveneens een belangrijke rol. De integere en diepgelovige volksjongen John Nardus en de verwende rijkeluiszoon Xavier Lembach hebben een bloedvriendschap gesloten, die gesymboliseerd wordt door het hoornmotief uit Tannhäuser van Richard Wagner. Hun vriendschap wordt doorkruist door een jonge, welgestel- | |
| |
de vrouw, die voor Xavier een geschikte bruid lijkt. Zij wordt echter door hem vernederd en trouwt, om zich te wreken, met John, die haar aanbidt. Als zij jaren na hun duister oorlogsverleden elkaar opnieuw ontmoeten, zijn de rollen omgekeerd, zowel op materieel als op geestelijk gebied. Xavier heeft door veel lijden God gevonden, John is op het slechte pad geraakt. De goede is slecht geworden, de slechte goed. Na een lang en pijnlijk gesprek kan Xavier John ertoe bewegen, ondanks alles, naar zijn vrouw terug te keren. Alleen God kan het gevoel van overbodigheid, dat ze beiden hebben gekend, wegnemen. In zijn sterkste novelle, De kleine Karamazov (1958), die een gelijkaardig thema behandelt, gaat Lebeau nog een stap verder. Hier triomfeert de vriendschap over de tegenstellingen die de vrouw tussen twee mannen oproept. De bedrogen vriend herstelt namelijk door het offer van zijn leven het echtelijk geluk bij de andere.
| |
Techniek
Tot dusver gaf Lebeau zijn romans een klassiek verloop in een rechtlijnig verhaalperspectief. Wel nam hij vaker zijn toevlucht tot de dagboektechniek (ten dele in Het experiment, geheel in De zondenbok) of liet hij een ik-personage aan het woord. In Het Siegfriedmotief experimenteert hij met de vorm en krijgt het verhaal een chiastische structuur. Het eigenlijke gebeuren beperkt zich tot een ontmoeting. Die leidt tot een uitvoerig gesprek, waarin in flashbacks de levensgeschiedenis van beide protagonisten wordt gereconstrueerd, om op die wijze een psychologische verklaring voor hun daden te geven. Een gevangeniscel is voor beiden het snijpunt waarop hun leven een andere wending krijgt en leidt tot de kruisgewijze ontknoping. Ondanks de modernere vormgeving is dit Lebeaus minst geslaagde roman.
| |
Relatie leven/werk
Door het feit dat Lebeau in zijn verhalen de problemen verwerkt waar hij zelf geestelijk en in het begin ook wetenschappelijk mee bezig was, is er als vanzelf een directe band tussen leven en werk. Bovendien werden deze problemen geplaatst tegen een eigentijdse achtergrond en in een vaak herkenbaar autobiografisch kader (jeugdjaren, studie-opleiding, academisch milieu). Een aantal van zijn romans is dan ook interessant als tijdsdocument en minder als verhaal dat een schepping van de verbeelding is.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Met Xanthippe (1959) schreef Lebeau niet alleen zijn opmerkelijkste en meest succesvolle boek, maar bereikte hij op thematische vlak ook een belangrijk punt in zijn ontwikkeling. In feite kan de novelle De laatste roos (1956) beschouwd worden als een soort prelude tot deze roman. Tijdens een kunstreis naar Italië wordt een ongehuwde, oudere professor in de kunstgeschiedenis verliefd op een studente. Hij hoopt dat hij haar via hun gemeenschappelijke esthetische belangstelling voor zich zal kunnen winnen. Zij verlangt echter naar geestelijke en lichamelijke eenheid en laat zich inpalmen door een levenslustige, weinig kunstzinnige vriend van de professor, die pas dan beseft dat hij een laatste kans om het leven ten volle te beleven, heeft laten voorbijgaan.
| |
Thematiek
Stijl / Verwantschap
Xanthippe is de enige roman van Lebeau die in een historisch kader wordt gesitueerd: het Athene van Pericles in de vijfde eeuw vóór Christus. De roman is opgevat als een apologie, een in de ik-vorm geschreven pleidooi van Xanthippe, bestemd voor haar zonen, alvorens zij de gifbeker zal drinken om haar man, Socrates, in de dood te volgen. Uit haar zelfverdediging treedt zij niet tevoorschijn als de helleveeg die de geschiedenis van haar heeft gemaakt, maar als een onafhankelijke en intelligente vrouw. Niet de vriendschap - hier is ze op haar beurt spelbreker - speelt in deze roman, zoals in de vorige, een overheersende rol, wel de liefde. Door het feit dat Lebeau schrijft vanuit het standpunt van de vrouw, ondergaat zijn thematiek als vanzelf een evolutie. Het wordt duidelijk dat de reden van de spanningen en de wanverhouding tussen man en vrouw te vinden is in het intellectualisme van de man. Socrates, in wie zij het ideaalbeeld zag, geeft in de eerste plaats gehoor aan zijn demon, de wijsgerige bespiegeling, die hij beoefent met zijn vrienden. Seksuele drift ziet hij als zwakheid. Xanthippe ervaart die polariteit als zeer pijnlijk: ‘Want dat is de doem van 't lot der vrouwen. Wanneer zij een man haar lichaam schenkt geeft zij hem meteen haar ziel’. De man schenkt echter de totaliteit van zijn wezen niet. Dat is de oorzaak van het huwelijksdrama dat zich ook aan Xanthippe en Socrates voltrekt. Xanthippe werd omschreven als een ‘indrukwekkende karakterschepping’ en in stilistisch opzicht als Lebeaus gaafste, in men- | |
| |
selijk opzicht als zijn rijpste werk (Westerlinck). De roman werd eveneens gezien als een rehabilitatie van de vrouw, die de vermeende misogynie van Lebeau voorgoed doorprikt en hem mede heeft geholpen ‘de tragiek van het intellectualisme’ in belangrijkste mate te overwinnen. ‘En daarin berust uiteindelijk zijn onvervreemdbare
oorspronkelijkheid.’ (Van Vlierden) Anders dan in zijn overige verhalen en romans gebruikt Lebeau in Xanthippe een plechtstatige, licht archaïserende taal en een stijl die aanleunt bij de klassieke teksten zelf. Op die wijze brengt hij de couleur locale naderbij. Lebeau schreef de roman bovendien op een ogenblik dat, zoals in Nederland Vestdijk bijvoorbeeld, nog andere Vlaamse auteurs (Gijsen, Lampo, Walschap, Rosseels, Gronon) een eigentijdse en moderne visie of problematiek projecteerden in een bijbels of historisch gegeven.
| |
Thematiek
Na Xanthippe volgde nog de novelle Zomer te Zilverberg (1962), waarin het altruïsme van de vrouw en de onvervulbaarheid van de liefde opnieuw het hoofdthema vormen. Het autobiografische Voltooid verleden tijd (1967) bevat met milde ironie opgediste herinneringen aan zijn studententijd, militaire dienst en leraarschap. Voor het overige publiceerde Lebeau nog sporadisch enkele gevarieerde, vaak wrange kortere verhalen over eenzaten, zonderlingen en marginalen. Enkele spelen zich af in het soldatenmilieu of in de academische wereld, andere bevatten herinneringen aan de naoorlogse tijd en repressie, en in een verhaal als ‘Boppa's laatste liefde’ tekent hij met vertedering de relatie tussen opa en kleinkind. Deze verhalen vallen meestal op door hun diepgang, hun psychologische trefzekerheid en een stilistische zuiverheid, die niet altijd in zijn romans aanwezig is.
| |
Publieke belangstelling
Terwijl het werk van Paul Lebeau in Nederland nagenoeg onbekend is gebleven, kon het in Vlaanderen op een vrij grote respons bogen, vooral tijdens de eerste twee decennia van zijn schrijverschap. Het herhaaldelijk heruitgegeven Het experiment vormde de aanloop, Xanthippe, dat een bestseller werd, het hoogtepunt in die curve. Dit boek kende een voor Vlaanderen ongewoon aantal herdrukken (34e in 1987) en werd ook een klassieker in het secundair onderwijs. De belangstelling voor
| |
| |
het overige werk van Lebeau is de laatste jaren gaandeweg verminderd.
| |
Kritiek
De kritische receptie volgt zowel kwantitatief als kwalitatief ongeveer dezelfde lijn. Het experiment trok onmiddellijk de aandacht, weliswaar vanuit verschillende oogpunten, maar niet het minst toch omwille van het intellectualistische karakter, waardoor Lebeau zich in gunstige zin van de toenmalige romanliteratuur in Vlaanderen onderscheidde. Ook zijn volgende romans mochten op de belangstelling van critici met uiteenlopende achtergrond rekenen. Xanthippe gaf aanleiding tot een tweede piek in de kritische receptie, die ook de artistieke waarde van het boek beklemtoonde. Daarna loopt het aantal beoordelingen sterk terug. Niettemin hebben enkele critici (Van Vlierden, Janssens, Smeyers) over het geheel van zijn werk substantiële bijdragen geschreven. Zij kennen Lebeau een eigen plaats toe naast auteurs als F. de Pillecyn, R. Gronon, A. Demedts, M. Rosseels en B. Kemp, die in Vlaanderen tot de meest toonaangevende prozaschrijvers van katholieke signatuur gerekend worden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Paul Lebeau, Het dilettantisme als levenshouding in de literatuur. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 33, nr. 12, december 1933, pp. 809-820 en jrg. 34, nr. 1, januari 1934, pp. 6-19, E. |
Paul Lebeau, Het experiment. Antwerpen 1940, De Nederlandsche Boekhandel, R. (3e druk: Hasselt 1965, Heideland, Vlaamse Pockets 153; 5e druk, met inleiding van Marcel Janssens: Leuven 1983, De Clauwaert) |
Luc Daems (red.), Mijn vriend Max. Antwerpen 1942, De Nederlandsche Boekhandel, R. (bewerkt voor schooluitgave, commentaar en aantekeningen door Frans Verbiest: Antwerpen 1957, Ontwikkeling, Bibliotheek van Vlaamse Letteren) |
Luc Daems (red.), De zondenbok. Antwerpen 1947, Standaard Boekhandel, R. (2e druk, onder de titel De zondebok: Hasselt 1960, Heideland, Vlaamse Pockets 20) (opgenomen in Omnibus 1985) |
Luc Daems (red.), Johanna-Maria. Leuven 1950, De Clauwaert, R. (opgenomen in Omnibus 1963) |
Luc Daems (red.), De blauwe bloem. Leuven 1951, De Clauwaert, R. (opgenomen in Omnibus 1963) |
Luc Daems (red.), Het Siegfriedmotief of De overbodigen. Leuven 1954, De Clauwaert, R. (opgenomen in Omnibus 1985) |
Luc Daems (red.), De laatste roos. Leuven 1956, De Clauwaert, N. (opgenomen in De tijdvreter) |
Luc Daems (red.), De kleine Karamazow. Leuven 1958, De Clauwaert, N. (opgenomen in De tijdvreter) |
Luc Daems (red.), Xanthippe. Leuven 1959, De Clauwaert, R. (bewerkt voor schooluitgave, commentaar en aantekeningen door P. Govaerts en B.F. van Vlierden: Leuven 1969, De Clauwaert, Caleidoscoop der Nederlandse Letteren) |
Luc Daems (red.), De kunst van het essay. In: Noordgouw, jrg. 1, 1961, pp. 93-101, E. |
Luc Daems (red.), Zomer te Zilverberg. Leuven 1962, De Clauwaert, N. (opgenomen in De tijdvreter en in Omnibus 1985) |
Luc Daems (red.), Omnibus. Brussel 1963, D.A.P. Reinaert Uitgaven, R/N. (waarin opgenomen Johanna-Maria, De blauwe bloem, Het weerzien) |
Luc Daems (red.), Voltooid verleden tijd. Leuven 1967, De Clauwaert, Autobiografie. |
Luc Daems (red.), De tijdvreter en andere verhalen. Leuven 1972, De Clauwaert, VB. (waarin onder meer De laatste roos, De kleine Karamazow, Zomer te Zilverberg) |
Luc Daems (red.), Het Thomaskruis en andere verhalen. Leuven 1979, De Clauwaert, VB. |
Luc Daems (red.), Verzamelde verhalen. Leuven 1979, De Clauwaert, VB. (Hierin zijn alle eerder verschenen novellen en verhalen opgenomen.) |
Luc Daems (red.), Omnibus. Leuven 1985, Davidsfonds, R/N. (bevat De zondebok, Het Siegfriedmotief, of De overbodigen, Zomer te Zilverberg) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. van de Wiele, Een experiment? In: Nieuw Vlaanderen, jrg. 6, nr. 16, 20 april 1940, pp. 4-5. |
Em. Janssen, Paul Lebeau. Het experiment: roman. In: Boekengids, jrg. 18, nr. 4, april-oktober 1940, pp. 148-149. |
Paul de Vree, Kroniek van het proza. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 40, nr. 11-12, november-december 1940, pp. 650-653. (over Het experiment) |
Bert Ranke, Een merkwaardig debuut. In: Bert Ranke, Proefvluchten boven den Parnassus. Antwerpen 1941, pp. 155-169. (over Het experiment) |
W. Vaerewyck, De roman van een hond. In: Westland, jrg. 1, nr. 1, juni 1942, pp. 85-88. (over Mijn vriend Max) |
Paul de Vree, Paul Lebeau. Mijn vriend Max. In: Contact, jrg. 8, nr. 1-3, juni 1942, pp. 3-4. |
Bert Ranke, Een Vlaamsche humoristische roman. In: Waag, jrg. 7, nr. 48, 3 december 1943, pp. 762-763. (over Mijn vriend Max) |
Hubert Lampo, Het Experiment - typische Stadsroman. In: Hubert Lampo, De jeugd als inspiratiebron. Brussel 1943, pp. 91-102. (over Het experiment) |
Paul Hardy, Romankroniek. In: Boekengids, jrg. 25, nr. 3, maart 1947, pp. 86-87. (over De zondenbok) |
Piet van Aken, Paul Lebeau. De zondenbok. In: Volksgazet, 3-7-1947. |
Raymond Herreman, Paul Lebeau. De zondenbok. In: Vooruit, 20-11-1947. |
Paul Hardy, Vlaamse Romans. In: Boekengids, jrg. 29, nr. 3, maart 1951, pp. 73-74. (over Johanna-Maria) |
Paul Hardy, Ervaring en Fantasie. In: Boekengids, jrg. 30, nr. 3, maart 1952, pp. 76-77. (over De blauwe bloem) |
Bert Ranke, Tussen Logos en Bios. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 97, nr. 8, oktober 1952, pp. 498-500. (over De blauwe bloem) |
Paul Hardy, Vlaamse Romans. In: Boekengids, jrg. 32, nr. 7, juli-augustus 1954, pp. 217-218. (over Het Siegfriedmotief) |
Paul van Meer, Het Siegfriedmotief van Paul Lebeau. In: Streven, jrg. 8, 1, nr. 1, oktober 1954, pp. 81-82. |
Hubert Lampo, Paul Lebeau, Xanthippe. In: Volksgazet, 19-3-1959. |
André Demedts, Paul Lebeau, Xanthippe. In: Het Nieuwsblad, 26-3-1959. |
Bernard Kemp, Paul Lebeau. Xanthippe. In: De Linie, 1-5-1959. |
Urbain van de Voorde, Het lot der vrouw van een groot man. In: De Standaard, 18-6-1959. (over Xanthippe) |
Paul Hardy, Mensen zoals Wij. In: Boekengids, jrg. 37. nr. 5, juni 1959, pp. 164-166. (over Xanthippe) |
B.F. van Vlierden, Het Driemanschap Duribreux - Lebeau - Demedts. In: Streven, jrg. 12, nr. 10, juli 1959, pp. 950-954. (over Xanthippe) |
Albert Westerlinck, Een meesterlijke roman van Lebeau. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 104, nr. 7, augustus-september 1959, pp. 446-448. (over Xanthippe) |
Bert Ranke, Xanthippe en Lucinda, of Wat is de waarheid? In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 105, nr. 6, juni-juli 1960, pp. 454-456. |
B.F. van Vlierden, Paul Lebeau: de tragiek van het intellectualisme. In: Streven, jrg. 14, nr. 9, juni 1961, pp. 870-877. (algemeen) |
Bernard Kemp, Paul Lebeau. In: Toortsen, nr. 11, 1962, pp. 29-31. (algemeen) |
José de Ceulaer, Het leven intens beleven. In: José de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Antwerpen 1962, pp. 54-60. (interview) |
M.R. Sels, Van Het Experiment tot Xanthippe. De roman van Paul Lebeau. Antwerpen 1963. (monografie) |
| |
| |
K[ees] F[ens], Paul Lebeau. In: De Tijd, 19-6-1964. (algemeen) |
Marcel Janssens, Paul Lebeau. Voltooid verleden tijd. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 113, nr. 1, januari 1968, pp. 72-73. |
Paul Hardy, Paul Lebeau zestig. In: Vlaanderen, jrg. 17, nr. 6 (102), november-december 1968, pp. 434-435. |
R.F. Lissens, Paul Lebeau, lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. In: Wetenschappelijke Tijdingen, jrg. 29, nr. 2, maart-april 1970, pp. 141-142. |
Gaston Durnez, Paul Lebeau. De mens gaat vóór. In: Gaston Durnez, Jullie worden later gek dan wij. Tielt 1971, pp. 219-228. (algemeen) |
Frans Verbiest, Paul Lebeau aan de eer. In: Noordgouw, jrg. 12, nr. 3-4, 1972, pp. 243-259. (algemeen) |
Pieter G. Buckinx, Prof. Dr. Paul Lebeau. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1972, 2, pp. 185-188. |
Karel Jonckheere, Paul Lebeau. Literatuur als homeopathie. In: Karel Jonckheere, Toon mij hoe je schrijft. Tielt 1972, pp. 109-112. |
Jozef Smeyers, Paul Lebeau. In: Boekengids, jrg. 56, nr. 5, juni 1978, omslag. (algemeen) |
Pieter G. Buckinx, Paul Lebeau. Antwerpen-Amsterdam 1979. (monografie) |
Remi van de Moortel, Kroniek van het Vlaams proza. In: Boekengids, jrg. 58, nr. 1, januari 1980, p. 2. (over Het Thomaskruis en andere verhalen) |
Luc Decorte, Paul Lebeau. Het Thomaskruis en andere verhalen. In: Argus, jrg. 3, nr. 17, 1980, pp. 467-468. |
Marcel Janssens, Paul Lebeau zeventig. In: Marcel Janssens, Woorden en waarden. Essays over literatuur. Brugge 1980, pp. 298-313. (algemeen) |
August Keersmaekers, In memoriam Paul Lebeau. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1983, 1, pp. 67-69. |
Hubert Lampo, Lijkrede Paul Lebeau. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1983, 1, pp. 79-81. |
Maria Rosseels, Herdenking van Paul Lebeau. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1983, 3, pp. 537-539. |
Marc de Smet, Een ontvoogdende schrijver: Paul Lebeau. In: Ons Erfdeel, jrg. 27, nr. 2, maart-april 1984, pp. 269-271. (algemeen) |
Luc Daems (red.), Een kwartet van prozaschrijvers. In: Vlaanderen, jrg. 33, nr. 4-5 (202-203), september-december 1984, waarin onder meer: |
Luc Daems (red.), Sonja Vanderlinden, Paul Lebeau, een christelijk humanist, pp. 320-324. |
Luc Daems (red.), Frank Liedel, Herinnering, essentie, evolutie, pp. 325-329. |
Luc Daems (red.), Marcel Janssens, Paul Lebeau en de kritiek, pp. 330-333. |
Luc Daems (red.), Bert Peleman, Paul Lebeau, een Borgerhoutse boergondiër, pp. 333-335. |
Luc Daems (red.), Luc Decorte, Bio- en bibliografie ‘van’ en ‘over’, pp. 335-339. |
Marc de Smet, Prins Lebeau en de schone slaapster. In: 't Kofschip, jrg. 13, nr. 2, maart-april 1985, pp. 43-48. (algemeen) |
Marcel Janssens, Lebeau Paul. In: Marcel Janssens (red.), Geboekstaafd: Vlaamse prozaschrijvers na 1945. Leuven 1988, pp. 178-181. (algemeen) |
J. Smeyers, Paul Lebeau: Xanthippe. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 2, juni 1989. |
62 Kritisch lit. lex.
augustus 1996
|
|