| |
| |
| |
Jan Lauwereyns
door Carl de Strycker
1. Biografie
Johan Marc José Lauwereyns werd geboren op 13 mei 1969 in Berchem als zoon van de restauranthouder Frank Lauwereyns en Yolande Heremans. Hij heeft nog een jongere broer, Bart. Na de klassieke humaniora (Grieks-Latijn) aan het Sint-Michielscollege van Brasschaat gaat Lauwereyns naar de K.U. Leuven om er communicatiewetenschappen te studeren. Na een jaar trekt hij echter naar de filmopleiding aan het Nationaal Radio en Film Instituut te Brussel. In 1989 keert hij terug naar de Leuvense universiteit waar hij begint aan een studie psychologie. Hij studeert in 1994 af met een scriptie over oogbewegingen. Van 1994 tot 1998 werkt Lauwereyns aan promotieonderzoek dat hij afsluit met het proefschrift De intentionaliteit van visuele selectieve aandacht. Tijdens een studieverblijf in de Verenigde Staten ontmoet hij de Japanse linguïste Shizuka Sakurai met wie hij trouwt en twee kinderen krijgt: in 2001 een dochter, Nanami, en in 2006 een zoon, Shinsei.
Tussen 1998 en 2002 is Lauwereyns postdoctoraal onderzoeker aan de Juntendo University van Tokio in Japan. Van 2002 tot 2003 doet hij onderzoek aan de U.S. National Institutes of Health in Bethesda, Maryland; vanaf 2003 tot 2010 is hij als docent verbonden aan de School of Psychology van de Victoria University in Wellington, Nieuw-Zeeland. Sinds 2010 is hij professor aan de Graduate School of Systems Life Sciences van de Japanse Kyushu Universiteit in Fukuoka. Over zijn onderzoek publiceert Lauwereyns in gerenommeerde internationale wetenschappelijke tijdschriften zoals Nature en Neuron. Na een aantal publicaties in tijdschriften als De brakke hond, Yang
| |
| |
en Dietsche Warande & Belfort debuteert Lauwereyns in 1999 met Nagelaten sonnetten. Die bundel wordt genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs. In 2003 is hij laureaat van de Hugues C. Pernath-prijs voor de bundel Buigzaamheden en in 2006 wordt hij met Splash genomineerd voor de driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor Kritiek & Essay.
Lauwereyns is kernredacteur van DW&B en vast medewerker van Parmentier.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
Hoewel hij voor zijn debuutbundel verschillende lovende kritieken kreeg, was het toch de recensie van Dirk van Bastelaere, de voorman van de Vlaamse postmodernen, die Lauwereyns echt op de kaart zette. Van Bastelaere noemde Nagelaten sonnetten (1999) ‘het beste en interessantste poëziedebuut van de afgelopen jaren’ en vond de bundel een nieuwe stap in de Vlaamse literatuur: ‘Als de poëzie van Lauwereyns “postmodern” is, dan bewandelt ze in geen geval de platgetreden paden.’
| |
Thematiek / Relatie leven/werk
Volgens de criticus waren de ‘problematische verhoudingen tussen visuele waarneming, taal en kennis’ het hoofdthema van de gedichten. Die opmerking werd niet enkel ingegeven door enkele dominante motieven die betrekking hebben op het kijken (onder meer het gebruik van fotografisch jargon), maar ook en vooral door Lauwereyns' wetenschappelijke carrière. Zelf omschreef de dichter in Vivisectie van een dichtbundel de inzet van zijn debuutverzen als een poging tot het vastleggen van anekdotes. Het gaat daarbij vaak om banale gebeurtenissen zoals een mug die aanvalt terwijl je in bad zit (‘Kamergeleerde’), het doden van een wesp (‘Uitnodiging voor een onthoofding’) of observaties tijdens het lopen (‘Uit het wandelingenboek’). De gedichten trachten de indrukken zo pregnant mogelijk te verwoorden om zo de belevingen te bewaren.
| |
Techniek / Kunstopvatting
Daarbij zou de klassieke vorm van het sonnet behulpzaam moeten zijn, maar de gedichten zijn nagelaten sonnetten in de zin van mislukt. Ze bestaan weliswaar uit twee strofen met in de tweede een wending, maar formeel voldoen ze niet aan de eisen van deze klassieke vorm. Dat verzet tegen de vorm illustreert meteen dat de hele onderneming tot falen gedoemd is. De idee dat poëzie de tijd zou kunnen stilzetten en de dingen vereeuwigen, wordt als een leugen ontmaskerd. In het slotgedicht, ‘Splash’, heet het: ‘Het meer is werkelijk niet op papier te zetten.’ Niet enkel is het gedicht ongeschikt om belevingen of objecten vast te leggen (‘meer’ in de betekenis van ‘grote plas water’), het slaagt er ook niet in om datgene te vatten wat de loutere afbeelding ontstijgt (‘meer’ als ‘surplus’). De dichter moet uiteindelijk toegeven dat poëzie, wanneer ze geen conser- | |
| |
verende functie heeft, nutteloos is en legt zich neer bij de vergankelijkheid:
De tijd kan nauwelijks beter zijn best doen
om stil te blijven staan. Hij mag het nu dan
ook overnemen en verder geen herinneringen
ophalen in gedichten die niet snel van
Nagelaten sonnetten is dus het verslag van een echec: de dichter slaagt er niet in om de functie en het nut van poëzie aan te tonen en doet er dus beter het zwijgen toe. Daarom presenteert Lauwereyns zijn gedichten als een bundeling postume verzen. Zo'n mislukking impliceert immers noodzakelijk het einde van het dichterschap.
| |
Techniek / Thematiek
Bij die problematiek sluit ook Blanke verzien (2001) aan. Opnieuw staat de vraag naar het waarom van het schrijven centraal. Hierbij valt wel een formele verschuiving waar te nemen. Hoewel de bundel nog een aantal verzen bevat dat volgens het procedé van Nagelaten sonnetten tot stand is gekomen, bestaat het overgrote deel van de gedichten uit verhalen in versvorm. Anders dan de titel doet vermoeden gebruikt Lauwereyns daarvoor geen rijmloze vijfvoetige jamben, maar naar proza neigende parlandoverzen.
De cyclus ‘Het zwijgen van de dichter’, die gedistilleerd is uit een nooit uitgegeven romanmanuscript, vertelt het verhaal van de in een ezel getransformeerde Shizuka (Japans voor ‘stil’) en Uwe Yser (een gedeeltelijk anagram van Lauwereyns), een ‘gewezen dichter,/ negenentwintig jaar oud,/ uit het land van wafels, barokke schilderkunst/ en Manneken Pis’. In deze afdeling wordt de Orpheus-mythe omgekeerd: de dichter verkeert niet in een impasse doordat zijn vrouw is gestorven, maar zal zijn geliefde juist moeten vermoorden om opnieuw te kunnen schrijven. De dichtkunst lijkt immers pas zin te hebben, wanneer ze ingezet wordt om doden weer tot leven te wekken. Dat is de idee die geopperd wordt in ‘Ars poëtica’, waarin een vers geciteerd wordt van Achterberg, wiens poëzie helemaal in het teken staat van het opwekken van de gestorven geliefde: ‘mijn
| |
| |
gedicht kon uitkomst bieden/ want alle moleculen/ riep het weerom/ uit hun verstrooiing. Alle.’ Zo'n literatuuropvatting wordt echter afgewezen als een illusie: ‘het lijk bleef verkoold,/ haar huid kreeg geen kleur’.
Orpheus speelt ook een rol in ‘Biologie van de dichterlijke ziel’, waarin Lauwereyns de drang naar het dichten onderzoekt. De gedichten zijn het lyrische pendant van het artikel ‘Het dempen van de schreeuw’ (2000), waarin hij een wetenschappelijk experiment beschrijft dat aan de hand van oogbewegingen het wezen van de dichtkunst wil doorgronden. Centraal uitgangspunt daarbij is de stelling van Maurice Blanchot die in de bundel tot tweemaal toe opduikt:
de beweging van het verlangen
dat het lot verbrijzelt en
de bezorgdheid om het gezang en
met deze geïnspireerde en onbekommerde beslissing
Blanchot interpreteert Orpheus' omkijken als een verlangen naar stilte en het moment waarop poëzie niet meer hoeft. Lauwereyns' proeven lijken dit te bevestigen en opnieuw is de conclusie dat hij dus maar beter kan stoppen met schrijven. Dat inzicht resulteert in de cyclus ‘Wie is bang?’, waarin de zelfmoord van de dichter wordt geënsceneerd en die gebaseerd is op het schilderij ‘Who is Afraid of Red, Yellow and Blue’ van Barnett Newman.
| |
Kritiek / Ontwikkeling
Hoewel de recensenten overwegend positief reageren op zijn onderzoek naar het wezen van de poëzie, heeft Lauwereyns zelf het gevoel op een doodlopend spoor te zijn beland. In zijn volgende bundel gooit hij het dan ook zowel inhoudelijk als vormelijk over een andere boeg. In Buigzaamheden (2002) voelt hij zich niet meer verplicht om zich voor het schrijven te verantwoorden, en niet langer gehinderd door die dwang maakt
| |
| |
hij nu verzen voor het plezier. In gesprek met Jeroen de Preter zegt hij: ‘Ik ben een voorstander van l'art pour l'art. [...] Onder kunst om de kunst versta ik kunst waar je de mensheid niet mee wilt verbeteren. In wezen gaat het om kunst die wil entertainen.’
| |
Kunstopvatting / Techniek
Die nieuwe literatuuropvatting leidt op stilistisch vlak tot een minder verhalende, gebalde, elliptische poëzie die meer gericht is op taalexploratie en ook een nieuwe functie aan het gedicht toekent. Dat heeft niet langer als doel om de werkelijkheid te fixeren, maar moet een andere blik op de wereld mogelijk maken. In taal kunnen immers dingen die in de werkelijkheid ondenkbaar zijn: ‘Taal achterna? Om helder te zien/ wat nergens te bespeuren valt.’ Vanaf nu bepaalt niet langer de realiteit de poëzie, maar schept de taal een nieuwe werkelijkheid. Sterker nog dan de vorige bundels waarin de critici telkens de hand van de wetenschapper zagen, staan deze nieuwe gedichten onder invloed van Lauwereyns' wetenschappelijke onderzoek naar perceptie, aangezien de nieuwe werelden ontstaan door het innemen van onverwachte perspectieven.
Buigzaamheden bevat gedichten die gaan over het kijken en hoe dat nooit tot eenduidige conclusies kan leiden. Wat wij waarnemen als de werkelijkheid of de waarheid, is steeds een gekleurde visie, afhankelijk van de gekozen invalshoek. Om die idee te onderstrepen maakt Lauwereyns gebruik van vraagconstructies die zekerheden ter discussie stellen en van schuine streepjes die twee gelijkwaardige begrippen naast elkaar plaatsen, zoals in deze verzen over vakwerkhuizen:
Witte voorgevels die door dwarsbalken
ondersteund/verstoord worden
waardoor de mogelijkheden opengelaten worden. De titel doelt op een zekere flexibiliteit die vereist is om in de wereld te kunnen functioneren. Wie die ontbeert, lijdt aan ‘blindheid voor verandering’ en dan loopt het fout.
| |
Kritiek / Verwantschap
Buigzaamheden wordt op enkele bezwaren na - Elke Brems vindt de bundel soms cryptisch, Pfeijffer laakt de gedichten met de term ‘ideetjes’ - unaniem ontvangen als een nieuwe stap in Lauwereyns' dichterschap en de critici doen nu ook pogingen
| |
| |
om de positie van de dichter in het literaire veld te bepalen. Groenewegen ziet verwantschap met Peter Ghyssaert, Joosten ontwaart een ‘Kleine Nieuwe Golf in de Vlaamse poëzie en doelt daarmee naast Lauwereyns op Miguel Declercq en Paul Bogaert. Zelf voelt de dichter voornamelijk affiniteit met het werk van die laatste en van Marc Kregting (die bij Meulenhoff zijn redacteur was), zo stelt hij in het interview met Joël de Ceulaer en Piet Piryns.
| |
Publieke belangstelling
Zijn status als belangrijk jong dichter is daarmee gevestigd, maar wanneer hij de roman Monkey Business (2003) publiceert, krijgt Lauwereyns plots ook ruimere bekendheid. Naast alle grote kranten besteden ook niet-literaire tijdschriften en populaire bladen in de vorm van interviews aandacht aan het boek, dat wordt verkocht als een felle aanklacht tegen wetenschappelijke proeven op dieren, een thema dat reeds aanwezig was in zijn dichtbundels.
| |
Visie op de wereld / Kritiek
In Monkey Business is Haruki aan het woord, een aapje dat gebruikt wordt voor neuropsychologisch onderzoek. Vanuit zijn standpunt worden de experimenten beschreven die Lauwereyns als wetenschapper in Japan uitgevoerd heeft en die hij ondertussen veroordeelt, zoals hij in elk van de vraaggesprekken benadrukt. In de pers wordt het boek lovend onthaald, de serieuze literaire kritiek heeft meer moeite met de roman. Bart van der Straeten noemt hem pamflettistisch, David van Reybroeck kritiseert het vertelperspectief en de te nadrukkelijk morele strekking.
| |
Kunstopvatting
In het essay Het bloembed van de werkelijkheid (2004) verdedigt Lauwereyns dat de poëticale positie die hij in Buigzaamheden heeft ingenomen een ethische dimensie bezit. De amuserende functie die hij eerder aan poëzie toekende, blijkt niet gratuit. Doordat de dichter de werkelijkheid bewust vanuit een ander perspectief benadert, worden nieuwe inzichten mogelijk: ‘in de ruimte van het gedicht krijgt het gewone een nieuwe authenticiteit’. Om dat te bereiken maakt de dichter gebruik van vervreemdingsmechanismen zoals paradoxen en de ontregeling van de taal, waardoor waarlijk geëngageerde poëzie noodzakelijk ongewoon en complex wordt: ‘In het gedicht worden de banale dingen gereinigd, worden de sporen van het dagelijkse gebruik gewist.’
| |
| |
| |
Techniek / Thematiek
Die opvattingen liggen ook aan de basis van de strak gecomponeerde bundel Tegenvoetig, tweebenig (2004), die eenzelfde lenigheid propageert als Buigzaamheden. De titel heeft niet enkel betrekking op de dichter, die op dat moment als inwoner van Nieuw-Zeeland letterlijk de tegenvoeter van zijn lezers is, maar ook op de vorm. De bundel bestaat uit vijf keer vijf en vier maal vier gedichten die zijn opgebouwd uit vier tweeregelige strofen. Daarbij is het opvallend dat verzen uit de eerste afdeling in de volgende worden hernomen, maar door hun andere schikking en dankzij lichte semantische verschuivingen (‘de ware grammatica leek’ wordt bijvoorbeeld ‘de ware grammaticale leek’) ook een andere invulling krijgen.
Dominant is het beeld van de slang. Dat dier wordt wegens zijn onmiddellijke contact met de aarde, zijn wendbaarheid en de eigenschap dat het kan vervellen, voorgesteld als meer aangepast aan het leven dan de mens. Deze doet weliswaar allerlei pogingen om de voeling met de wereld te herstellen, maar die zijn ontoereikend. De trein, de andere centrale metafoor in deze bundel, heeft wel de vorm van een slang, maar niet dezelfde bewegingsvrijheid, op blote voeten lopen veroorzaakt wel directe aanraking met de grond maar doet voornamelijk pijn, en de taal, die gericht is op eenduidigheid, zet alles te veel vast zoals blijkt uit deze poëticale regels:
Vraagteek, uitroepluis of dubbelepier
de ware grammatica leek verliefd
op die wervelloze slaafjes van haar
herinnert zich een welgemikte komma.
De leestekens worden beschreven als parasieten die de betekenisvrijheid te veel indijken. Wanneer het gedicht in de tweede afdeling herschikt wordt, blijkt de strekking te kantelen:
vraagteek uitroepluis en dubbelepier de ware grammaticale leek
heimelijk verliefd op die wervelloze slaafjes van haar herinnert
| |
| |
welgemikte komma etterlijke regels langs [ ] zinsont
leding was een ecuadoriaanse python die drugsdealers met ma
chinegeweer en al verteert verteren kogels die als gedachten
niemand schieten konden zeker wie taalkundig was [ ] niet [ ]
Het opgeven van grammaticale regels (hoofdletters en leestekens worden achterwege gelaten, afbrekingen niet meer aangeduid en de dichter laat bewust woorden weg zodat er open plekken vallen) leidt tot nieuwe interpretatiemogelijkheden. De taalkundige wordt er gek van, de dichter is er tuk op.
| |
Kunstopvatting
Het streven naar een poëzie die verschillende interpretaties genereert, valt te verbinden met Lauwereyns' lezing van het werk van de Duitse dichteres Sarah Kirsch die hij in zijn poëticale essay Splash. Lyrische suite over biologie, ritueel en poëzie (2005) als volgt bespreekt: ‘Komma's worden opgevreten. Toch kan de lezer de tekst volgen [...] Ze wil niet meteen alles verstaan, verkiest een steeds breder uitwaaiende wereld van aanknopingspunten.’ Het is de formulering achteraf van de literatuuropvatting die aan de basis ligt van Tegenvoetig, tweebenig.
In Splash formuleert Lauwereyns, geprikkeld door het essay Het schandaal van de poëzie (1999) van J.H. de Roder, niet enkel zijn opvattingen over aard en stijl, maar ook over het ontstaan en de functie van poëzie. De Roder meent op basis van bètawetenschappelijk onderzoek dat poëzie de overgang vormt tussen ritueel en taal en dat het gedicht bijgevolg neigt naar betekenisloosheid. Aan de hand van diverse wetenschappelijke bronnen weerlegt Lauwereyns De Roders stellingen, waarna hij zijn eigen hypothese naar voren schuift. Gebaseerd op respectievelijk Blanchots Orpheus-interpretatie, Spinoza's affectenleer en Schultz' onderzoek naar de aanmaak van dopamine (de stof in de hersenen die ervoor zorgt dat wij ons goed voelen) verklaart hij het schrijven als volgt:
1) | Schrijven begint met het dodelijk verlangen naar stilte |
2) | Oplossen van een negatief affect vereist een groter positief affect |
3) | Nieuwe kennis is gekoppeld aan een positief affect |
Een auteur zet ondanks zijn aandrift tot zwijgen toch de pen op
| |
| |
papier en creëert een artefact dat nieuwe inzichten biedt Het feit dat hij daardoor iets bijleert, verwekt een geluksgevoel, waardoor het dichten verslavend begint te werken. Beschreef Lauwereyns eerder de dichter als een dwangneuroticus, nu is zijn visie positiever: poëzie werkt op een gezonde manier geestverruimend, een idee die hij verder wetenschappelijk onderbouwt in het essay ‘Een snuifje oneindigheid’. Lyriek kan op grond van deze theorie nooit een voorstadium van taal zijn, maar is integendeel een taalspel dat niet streeft naar betekenisloosheid maar juist naar betekenisproductie.
| |
Kritiek
Kan Splash nog op redelijk veel gefascineerde belangstelling rekenen, de dichtbundel Tegenvoetig, tweebenig krijgt relatief weinig aandacht en de recensenten die toch de moeite nemen om de bundel te bespreken, worstelen er duidelijk mee. Anne Decelle bekent: ‘Zelden las ik een tekst die me zo fascineerde, maar die me tegelijkertijd zo volledig leek buiten te sluiten’. Eenzelfde gevoel moet de critici ook bekropen hebben toen ze Anophelia! De mug leeft. (2007) lazen, want allemaal focussen ze op de anekdotische laag.
| |
Thematiek
In een aantal cycli hanteert Lauwereyns hetzelfde vertelperspectief als in Monkey Business, deze keer met muggen in de hoofdrol. De gedichten bevatten de conversatie tussen twee muggen die een experiment met de mens uitvoeren: ze onderzoeken hoe ze nieuwe virussen kunnen verspreiden. Uit de (pseudo)wetenschappelijke tekst die hier als gedicht wordt gepresenteerd, blijkt hoe gevaarlijk de mutaties zijn die de mug ondergaat. Het muggenverhaal is een allegorie voor allerlei bedreigingen die de mens onder controle tracht te krijgen. Hoe sterker je iets probeert te beheersen, hoe meer het aan je greep ontsnapt, zo blijkt.
| |
Techniek / Ontwikkeling
Anophelia! De mug leeft radicaliseert de literatuuropvattingen en praktijk uit Tegenvoetig, tweebenig. De gedichten maken nog vaker gebruik van ellipsen, grammaticale ontsporingen, het wegvallen van letters (‘Het sneeuwe van horizontaliteit’), woordspelige verschuivingen (‘pad te Schilde kraakt’ wordt ‘Schildpad kraakt’) en weglatingen die met vierkante haakjes worden aangeduid. Die werkwijze resulteert in open teksten die nog minder eenduidig te parafraseren zijn dan de gedichten uit de vorige bundel. Deze gedichten worden gepresenteerd als het resultaat van een ont- | |
| |
wikkelingsproces, want naast dit soort meerduidige teksten herneemt de dichter hier alle technieken en dichtvormen die hij in zijn oeuvre tot dan toe gebruikt had, waardoor Anophelia! De mug leeft een staalkaart wordt van Lauwereyns' schrijverschap.
| |
Techniek
Vooral in de prozagedichten uit de bundel wordt de werkwijze van Lauwereyns duidelijk. Regels die in de bundel als verzen gepresenteerd worden, blijken immers afkomstig uit proza. De dichter knipt uit die teksten een aantal elementen weg - daarop wijzen de vierkante haakjes - waardoor er nieuwe verbanden en betekenissen ontstaan. Het is een procedé dat hij ook toepast waar hij voor zijn gedichten stukken betogende tekst uit Splash gebruikt.
| |
Thematiek
Ook inhoudelijk sluiten deze gedichten en die uit zijn volgende bundel, Vloeistof en welvaart (2008), sterk bij de denkbeelden uit Splash aan. Daar probeerde de dichter op een tweevoudige manier de wereld te beschouwen, enerzijds als wetenschapper, anderzijds als dichter. Harde wetenschap en lyriek hebben immers hetzelfde doel, namelijk het begrijpen van de werkelijkheid, en ze gaan daarbij nagenoeg op dezelfde manier te werk. Dankzij het redeneren bereikt de mens een soort parallel universum dat hem in staat stelt om de wereld gepaster te benaderen: ‘Rode paddestoel eten + diarree = vergiftiging.// Door deze klim naar een hoger niveau van abstractie/ komt het symbolisch redenerend diertje// in een soort virtuele wereld terecht’. Poëzie bereikt precies hetzelfde, zo beweerde Lauwereyns reeds meermaals, en dus kan ze als onderzoeksmethode prima naast de wetenschap staan. Er zijn immers momenten dat de wetenschap ontspoort.
Verschillende gedichten evoceren de ontdekkingen die aan de basis liggen van de waterstofbom. Op zo'n moment wordt de wetenschapper zo zelfingenomen (verbeeld aan de hand van een hele reeks rijmwoorden op -ik) en is hij blind voor ethische en filosofische vragen als ‘Hoe licht is het als stralen/ voor zwarte gaten door de knieën gaan?’ of ‘waai ik als het binnenregent?’. De grootste metafysische vraagstukken blijven bovendien onbewijsbaar: ‘Arme wiskundige/ die geen bewijs heeft voor een 100 % ware U.’ Op dat moment komt de literatuur in het geding. Net als in Buigzaamheden zet Lauwereyns in op
| |
| |
verbeeldingskracht: ‘Stel je iets voor wat je niet kunt bedenken.’ Wie behalve voor de rationaliteit ook openstaat voor iets zo irrationeels als poëzie zal uiteindelijk het meest volledige inzicht krijgen, zo betoogt het slotgedicht. Daarin staat het hart centraal, het lyrisch cliché dat Lauwereyns in Tegenvoetig, tweebenig invoerde: ‘Dwarsliggers houden sporen vast zo/ als het ik het hart verdoezelt.// Het grote woord is, tot nader order,/ wegens sluiting van ons hoofd, gevallen.’ In deze bundel is het hart nog een puur emotioneel element dat slechts opduikt wanneer het denken stopt en waarmee de hedendaagse dichter niet goed raad weet - een verwijzing naar Van Bastelaeres deconstructie van het beeld in Hartswedervaren. In Vloeistof en welvaart is het een beeld voor een hogere vorm van begrijpen. Dankzij die nieuwe invulling wordt bovendien het hart opnieuw een aanvaardbaar poëtisch begrip:
Alleen al in het laten luiden
zal je hart heel wat bevestigen.
Dat je leeft, bijvoorbeeld.
Dat je hoorbaar de lucht doet trillen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Jan Lauwereyns, Nagelaten sonnetten. Antwerpen 1999, Manteau, GB. |
Jan Lauwereyns, Het dempen van de schreeuw. Over de biologie van het denken in de literaire ruimte. In: Freespace Nieuwzuid, jrg. 1, nr. 2, 2000, pp. 3-12, E. |
Jan Lauwereyns, Het zwijgen van de dichter. Gent 2001, druksel, GB. |
Jan Lauwereyns, Blanke verzen. Tielt 2001, Lannoo, GB. |
Jan Lauwereyns, Buigzaamheden. Amsterdam 2002, Meulenhoff, GB. |
Yves T'Sjoen en Jan Lauwereyns, ‘Vivisectie van een dichtbundel’. In: Revolver, jrg. 30, nr. 119, september 2003, E. |
Jan Lauwereyns, Monkey Business. Amsterdam 2003, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 2021, R. |
Jan Lauwereyns, Het bloembed van de werkelijkheid. Gent 2004, druksel, E. |
Jan Lauwereyns, Tegenvoetig tweebenig. Amsterdam 2004, Meulenhoff, GB. |
Jan Lauwereyns, De dichter lijdt aan een dwangneurose. In: Yves T'Sjoen, Stem en tegenstem. Over poëzie en poëtica. Amsterdam 2004, Atlas, pp. 32-37, E. |
Jan Lauwereyns, Splash. Lyrische suite over biologie, ritueel en poëzie. Nijmegen 2005, Vantilt, E. |
Jan Lauwereyns, Anophelia! De mug leeft. Amsterdam 2007, Meulenhoff, GB. |
Jan Lauwereyns, Leo Vroman en Jus Juchtmans, Ik, systeem, de werkelijkheid. Gent 2007, druksel, GB. |
Jan Lauwereyns, Vloeistof en welvaart. Amsterdam 2008, De Bezige Bij, GB. |
Jan Lauwereyns, Addertje zonder kop. Gent 2009, druksel, GB. |
Jan Lauwereyns en Leo Vroman, Zwelgen wij denkend rond. Amsterdam 2009, De Bezige Bij, Br/E. |
Jan Lauwereyns en Michael Stone, Truths of Stone. Gent 2010, druksel, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Karl van den Broeck, Een puik poëziedebuut. In: De Morgen, 28-4-1999. (over Nagelaten sonnetten) |
Paul Demets, Niet op papier te zetten. In: Knack, 26-5-1999. (over Nagelaten sonnetten) |
Arie van den Berg, Erudiet gestotter en luchtige allusies. In: NRC Handelsblad, 11-6-1999. (over Nagelaten sonnetten) |
Rob Schouten, Uit schrik voor stijlbreuk. De vier nominaties voor de C. Buddingh'-prijs. In: Vrij Nederland, 12-6-1999. (over Nagelaten sonnetten) |
Dirk van Bastelaere, Het rijk der tekens. In: De Morgen, 20-8-1999. (over Nagelaten sonnetten) |
Jos Joosten, Bewegende beelden. Het verrassende poëziedebuut van Jan Lauwereyns. In: De Standaard, 16-9-1999. (over Nagelaten sonnetten) |
Victor de Reaymaeker, Jan Lauwereyns, Nagelaten sonnetten. In: De vrijzinnige lezer, jrg. 20, nr. 4, december 1999, p. 331. |
Johan Velter, Dichten in stilte. In: Poëziekrant, jrg. 25, nr. 3, mei-juni 2001, p. 21. (over Het zwijgen van de dichter) |
Erik de Smedt, Jan Lauwereyns. Het zwijgen van de dichter. In: Leesidee, jrg. 7, nr. 7, oktober 2001, p. 547. |
Kurt de Boodt, De dichter is een massamoordenaar. In: Poëziekrant, jrg. 25, nr. 6, november-december 2001. (over Blanke verzen) |
Jos Joosten, Jan Lauwereyns verkent de rand van de poëzie. De dichter is een ezelin. In: De Standaard, 22-11-2001. (over Blanke verzen) |
Erik de Smedt, Blanke verzen. In: Leesidee, jrg. 7, nr. 9, december 2001, p. 725. |
Koen Vergeer, Orpheus-mythe of B-film? In: De Morgen, 26-12-2001. (over Blanke verzen) |
René Puthaar, Verdwijnpunt als perspectief. In: De Groene Amsterdammer, 2-3-2002. (over Blanke verzen) |
Yves T'Sjoen, De wetenschap van wat en tot diep in het zieltje. Jan Lauwereyns' observatiekunst. Voor en vooral achter de dingen. In: Literatuur, jrg. 19, nr. 3, mei-juni 2002, pp. 143-144. (over Nagelaten sonnetten) |
Yves T'Sjoen, Stem en tegenstem. Dialogen met Jan Lauwereyns en Elma van Haren. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 147, nr. 4, augustus 2002, pp. 526-534. |
Yvan de Maesschalck, Lauwereyns' Blanke verzen, of Een allegorie van het dichterschap. In: Gierik/NVT, jrg. 20, nr. 2, zomer 2002, pp. 88-93. |
Pieter van Dyck, De uitgemolken koe. In: Ons Erfdeel, jrg. 45, nr. 4, september-oktober 2002, pp. 593-595. (over Blanke verzen en Nagelaten sonnetten) |
Joris Gerits, Bomen, Belgische mosselen en Blanke verzen. In: Streven, jrg. 69, nr. 11, december 2002, pp. 1023-1028. |
Diedinde Willockx, Een ideale testsite. In: Revolver, jrg. 29, nr. 116, december 2002, pp. 60-68. (over Nagelaten sonnetten, Blanke verzen en Buigzaamheden) |
Koen Vergeer, De taal hekst. In: De Morgen, 18-12-2002. (over Buigzaamheden) |
Jos Joosten, Nieuwe Belgen: Paul Bogaert, Miguel Declercq en Jan Lauwereyns. In: Jos Joosten, Onttachtiging. Essays over eigentijdse poëzie en poëziekritiek. Nijmegen 2003, pp. 213-234. |
Piet Gerbrandy, Slapen met één hersenhelft. In: de Volkskrant, 3-1-2003. (over Buigzaamheden) |
Paul Demets, Shortlist voor de VSB-poëzieprijs: Spinoy, Lauwereyns, Oosterhoff, Anker, Lampe en De Neef. Zes dichters die de VSB-prijs verdienen. In: Knack, 29-1-2003. (over Buigzaamheden) |
Ilja Leonard Pfeijffer, De televisie een oog uitsteken. In: NRC Handelsblad, 31-1-2003. (over Buigzaamheden) |
Jos Joosten, Vogel in duikerpak. Beweeglijke gedichten van Jan Lauwereyns. In: De Standaard, 20-3-2003. (over Buigzaamheden) |
Hans Groenewegen, Omwille van de schaduw. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 148, nr. 3, juni 2003, pp. 423-432. (over Buigzaamheden) |
| |
| |
Jeroen Overstijns, Apen apen apen na. In: Tijd Cultuur, jrg. 6, nr. 267, juni 2003, p. 19. (over Monkey Business) |
Martine Cuyt, Poëzie is gerateerde film. In: Gazet van Antwerpen, 14/15-6-2003. (interview) |
Joël de Ceulaer en Piet Piryns, De wetenschap martelt de ziel. In: Knack, 18-6-2003. (interview) |
Jeroen de Preter, Empathie is de mooiste gave. In: De Morgen, 18-6-2003. (interview) |
Frank Albers, Wetenschapskritiek in roman van Jan Lauwereyns. In: De Standaard, 26-6-2003. (interview) |
Elke Brems, Buigzaam: komma. In: Poëziekrant, jrg. 27, nr. 4, juli-augustus 2003, pp. 23-24. (over Buigzaamheden) |
Anne Dekerk, Schrijven is een flirten met de taal. In: Zone 03, 8-7-2003. (interview) |
Arie Storm, Een sympathiek laboratoriumaapje. In: Het Parool, 25-7-2003. (over Monkey Business) |
Femke Rongen, De wereld van proefdieraap Haruki. In: Trouw, 4-8-2003. (interview) |
Tom van Imschoot, Monk, monk, monk. De business van Jan Lauwereyns & het verdwijnpunt van de literatuur. In: Rekto: verso, jrg. 0, nr. 1, september-oktober 2003, pp. 10-20. |
Iris Leinfelder, Jan Lauwereyns. Monkey business. In: Leeswolf, jrg. 9, nr. 7, oktober 2003, p. 501. |
Bart van der Straeten, Grafschrift voor een aap: romandebuut van Jan Lauwereyns. In: Ons Erfdeel, jrg. 48, nr. 5, november 2003, pp. 769-771. (over Monkey Business en Buigzaamheden) |
David van Reybrouck, De dagelijkse sleur van bloed en schedelboringen. In: Yang, jrg. 39, nr. 3, november 2003, pp. 533-542. (over Monkey Business en Buigzaamheden) |
Yves T'Sjoen, Het rood van Barnett Newman, of De beet van het geelzwarte Gilamoster. In: Yves T'Sjoen, Stem en tegenstem. Over poëzie en poëtica. Dubbelessays over hedendaagse Nederlandstalige poëzie. Tielt 2004, pp. 27-37. |
Johan Velter, Kregting en Lauwereyns bij Druksel. In: Poëziekrant, jrg. 28, nr. 1-2, januari-april 2004, p. 33. (over Het bloembed van de werkelijkheid) |
Erik de Smedt, Jan Lauwereyns. Het bloembed van de werkelijkheid. In: Leeswolf, jrg. 10, nr. 4, mei 2004, p. 302. |
Dirk Leyman, Surfende aapjes. In: Deus ex Machina, jrg. 28, nr. 109, juni 2004, p. 45. (over Monkey Business) |
Paul Demets, De werkelijkheid ontsnapt altijd. In: De Morgen, 24-11-2004. (over Tegenvoetig, tweebenig) |
Hans Groenewegen, Omwille van de schaduw. In: Hans Groenewegen, Overvloed. Kritieken en kronieken over poëzie. Nijmegen 2005, pp. 81-89. (over Nagelaten sonnetten, Blanke verzen en Buigzaamheden) |
Yves T'Sjoen, Sneller en scherper dan schrift. Over het debuut van Jan Lauwereyns. In: Yves T'Sjoen, De gouddelver. Over het lezen van poëzie, Tielt 2005, pp. 219-223. (over Nagelaten sonnetten) |
Johan Sonnenschein, Liever een slangenlijf. In: Awater, jrg. 4, nr. 1, winter 2005, pp. 42-43. (over Tegenvoetig, tweebenig) |
Anne Decelle, Het maliënkolderdier dat waarschuwingen ratelt Over ‘Tegenvoetig, tweebenig’ van Jan Lauwereyns. In: Freespace Nieuwzuid, jrg. 5, nr. 17, januari 2005, pp. 130-147. |
Erik de Smedt, Jan Lauwereyns. Tegenvoetig, tweebenig. In: Leeswolf, jrg. 11, nr. 1, februari 2005, p. 29. |
Piet Gerbrandy, Apen, dichters en lezers. In: De Groene Amsterdammer, 19-8-2005. (over Splash) |
Lucas Hüsgen, Het ritueel van de wolf. In: Parmentier, jrg. 14, nr. 3, oktober 2005, pp. 143-148. (over Splash) |
Odile Heynders, Het ontstaan van poëzie. In: De Groene Amsterdammer Literatuur, jrg. 129, nr. 1, november 2005, pp. 18-19. |
Erik de Smedt, Jan Lauwereyns. Splash. In: Leeswolf, jrg. 11, nr. 8, november 2005, p. 692. |
Diedinde Willockx, ‘Er zal continu geSPLASHt moeten worden’. In: De Tijd, 10-12-2005. (over Splash) |
Yves T'Sjoen, Groei van een gevoel. De tekstgenese van Jan Lauwereyns' gedicht
|
| |
| |
‘Anatomie van de melancholie’ (in Buigzaamheden). In: Dirk van Hulle en Yves T'Sjoen (red.), Denken op papier. Tekstgenetische studies. Antwerpen 2006, pp. 55-68. |
Dirk de Geest, De drie-eenheid van de Vlaamse poëzie. In: Leeswolf, jrg. 12, nr. 6, september 2006, pp. 458-461. (over Paul Bogaert, Peter Holvoet-Hanssen en Jan Lauwereyns) |
Johanna Cassiers, Een grote dosis goodwill. De receptie en verdienste van J.H. De Roders ‘Het schandaal van de poëzie’. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 11, nr. 4, december 2006, pp. 397-413. (over Splash) |
Paul Demets, Van muggen en mensen. Poëzie van Henk van der Waal en Jan Lauwereyns. In: De Morgen, 11-4-2007. (over Anophelia! De mug leeft) |
Philip Hoorne, Mugzoemigheid en het onnavolgbare. In: Knack, 9-5-2007. (over Anophelia! De mug leeft) |
Paul Demets, Het laboratorium van de poëzie. In: Muziek & woord, jrg. 33, nr. 393, juni 2007, p. 14. (over Anophelia! De mug leeft) |
Erik de Smedt, Jan Lauwereyns. Anophelia! De mug leeft. In: Leeswolf, jrg. 13, nr. 5, juni 2007, p. 352. |
Piet Gerbrandy, Wintermugje gewikkeld in fraaie kimono. In: de Volkskrant, 8-6-2007. (over Anophelia! De mug leeft) |
Johan de Boose, De wrede wiskunde van het genot. In: Poëziekrant, jrg. 31, nr. 5, juli-augustus 2007, pp. 9-18. (interview) |
Huub Beurskens, Aanstekelijke muggen. In: De Standaard, 27-7-2007. (over Anophelia! De mug leeft) |
Remco Ekkers, Irriterend gezoem. In: Leeuwarder Courant, 24-8-2007. (over Anophelia! De mug leeft) |
Daniël Dee, Wetenschappelijk benaderd. In: Awater, jrg. 6, nr. 3, najaar 2007, pp. 34-35. (over Anophelia! De mug leeft) |
Bart van der Straeten, Op de brug tussen poëzie en wetenschap: gesprekken met Leo Vroman en Jan Lauwereyns. In: Ons Erfdeel, jrg. 50, nr. 4, november 2007, pp. 114-133. (interview) |
Carl de Strycker, Anophelia! De mug leeft. In: Vlaanderen, jrg. 56, nr. 5, november 2007, p. 318. |
Carl de Strycker, Vijf versies van het dichterschap. In: Internationale neerlandistiek, jrg. 46, nr. 1, februari 2008, pp. 49-55. (o.a. over Anophelia! De mug leeft) |
Erik Lindner, De definitie van het gelijkstellen. In: De Groene Amsterdammer, 29-8-2008. (over Vloeistof en welvaart) |
Johanna Cassiers, Vloeistof en welvaart. In: Vlaanderen, jrg. 57, nr. 5, november 2008, p. 349. |
Koen Seis, Jan Lauwereyns. Vloeistof en welvaart. In: Leeswolf, jrg. 14, nr. 8, november 2008, p. 596. |
Johanna Cassiers, Omdat de dichter het zegt (of de wiskunde). Navelstaarderij en interdisciplinariteit in poëzieonderzoek. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 125, nr. 1, 2009, pp. 81-89. (over Splah) |
Ed Schilders, Boeiende vraag: zijn er muggen in de hemel? In: de Volkskrant, 13-2-2009. (over Zwelgen wij denkend rond) |
Carl de Strycker, De poëzie van de wetenschap. In: Poëziekrant, jrg. 33, nr. 2, maart-april 2009, pp. 48-49. (over Vloeistof en welvaart) |
Carl de Strycker, Zwelgen wij denkend rond. In: Vlaanderen, jrg. 58, nr. 3, mei 2009, p. 196. |
Ron Rijghard, Waardering is verslavend. In: Awater, jrg. 8, nr. 2, zomer 2009, p. 42. (over Zwelgen wij denkend rond) |
Geert Buelens, Nieuwe avonturen van een allesvrezer. In: Dirk de Geest, Marc van Vaeck en Piet Couttenier (red.), ‘Ergens beginnen’. Bijdragen over Nederlandse poëzie (1967-2009) voor Hugo Brems bij zijn emeritaat. Leuven 2009, pp. 316-323. (over Tegenvoetig tweebenig) |
Yves T'Sjoen, Dichters op de brug tussen poëzie en wetenschap. In: Yves T'Sjoen, Aansporingen. Essays en reflecties. Leuven 2010, pp. 47-51. (over Zwelgen wij denkend rond) |
Carl de Strycker, Tübingen als poëticaal strijdperk. Een dubbele lectuur van het Tübingen-gedicht van Jan Lauwereyns. In: Spiegel der Letteren, jrg. 52, nr. 2, 2010, pp. 185-202. |
118 Kritisch lit lex.
september 2010
|
|