| |
| |
| |
Prosper van Langendonck
door Raymond Vervliet
1. Biografie
Prosper Antoon Jozef van Langendonck werd op 15 maart 1862 in Brussel geboren. Zijn ouders waren afkomstig uit de Brabantse gemeenten Werchter en Haacht, in het toen nog landelijke gebied aan de samenvloeiing van Dijle en Demer. Na hun huwelijk verhuisden zij naar Brussel waar er voor de vader meer mogelijkheden waren om zijn beroep als restaurateur van schilderijen uit te oefenen en waar de moeder, die naaister was, een stoffenwinkel opende. Hun kind besteedden zij uit bij een familie in Werchter. In 1864 verhuisden zij naar de Brusselse randgemeente Sint-Joost-ten-Node waar in dat jaar een dochtertje werd geboren, Eugénie Charlotte. Het heimwee naar de geboortestreek bleek bij de moeder echter te groot, zodat het gezin in mei 1866 terugkeerde naar Haacht. Van Langendonck volgde er lager onderwijs aan de gemeenteschool. Daarna werd hij op kostschool in Mechelen gezonden, waar hij ook zijn humaniorastudies begon aan het Klein Seminarie. Inmiddels had zijn vader een vaste betrekking als restaurateur gekregen in Brussel, zodat in 1875 het gezin opnieuw verhuisde naar de Brusselse randgemeente Sint-Gillis. Daar kon hij zijn humaniorastudies voortzetten aan het Franstalige Institut Saint-Louis. Hij kon er bovendien een universitaire studie aanvatten, daar aan dit instituut de kandidatuur in de Letteren en Wijsbegeerte werd onderwezen. Door het overlijden van zijn moeder in 1880 moest hij echter na één jaar studie gaan werken als kantoorklerk om te voorzien in het onderhoud van zijn behoeftige familie: zijn vader kon door een ongeneeslijke oogziekte zijn beroep niet meer uitoefenen, terwijl zijn zenuwzieke zuster haar droom
| |
| |
van een zangcarrière diende op te geven om het huishouden te doen. Zijn zuster zou uiteindelijk in een instelling voor geesteszieken in Geel opgenomen worden waar zij in 1940 overleed. Na een aantal wisselende baantjes als bediende kreeg Van Langendonck een vaste betrekking als ambtenaar bij de vertaaldienst van het ministerie van Justitie (1888-1898), daarna bij de vertaaldienst van het parlement. Het was een bestaan om den brode dat hem helemaal niet lag en dat uiteindelijk zijn artistieke creativiteit zou fnuiken. Zijn leven is een lange lijdensweg geweest. Door zijn overgevoelige natuur en de kwetsbaarheid van zijn onevenwichtig zenuwstelsel was hij niet in staat tot ernstige, stabiele sociale verhoudingen. Zijn verhouding tot zijn ziekelijke, apathische vader en zenuwzieke zuster is steeds moeilijk geweest. Door hun bekrompenheid verzuurden ze zijn leven, zodat hij zoveel mogelijk zijn ongezellige thuis ontvluchtte. Een ongelukkige liefde, later een ongelukkig huwelijk met de burgerlijke en materialistisch ingestelde onderwijzeres Adèle Wouters, versomberden verder zijn leven.
Ondanks alles was Prosper van Langendonck in de periode 1882-1900 een actief geëngageerd man. Zowel op politiek als op cultureel gebied ijverde hij voor de erkenning van het Nederlands als officiële taal in Vlaanderen en voor de Vlaamse belangen in Brussel. Hij was een van de stichters en propagandisten van de ‘Vlaamsche Bond van het Arrondissement Brussel’ (1889-1893) en van de ‘Vlaamsche Volkspartij’ (1892-1899). In het culturele leven werd hij actief via zijn lidmaatschap en 1882 van ‘De Distel’, een letterkundig genootschap dat in 1881 werd gesticht als een in die tijd uniek Vlaams geestelijk brandpunt in Brussel. Tot 1908 was hij in dit genootschap een spilfiguur.
Zijn vroegste dichterlijke, kritische en essayistische werk las hij er voor, vooraleer het gepubliceerd werd in Nederlandsche Dichten Kunsthalle waarmee het genootschap nauw was verbonden. Door zijn optreden verwief hij groot respect bij de jongste leden, onder wie August Vermeylen die hem in de redactie van Van Nu en Straks (1893-1894; 1896-1903) en Vlaanderen (1903-1907) opnam.
Na de Eerste Wereldoorlog werd hij van activisme beschuldigd en als ambtenaar geschorst. Bij gebrek aan bewijsmateriaal
| |
| |
werd hij niet gestraft, maar hij moest wel vroegtijdig wegens ziekte met pensioen in maart 1919. Deze bittere ervaring verergerde nog zijn psychische ontreddering. Door zenuwziekte ondermijnd en met een vergroeiing van de slokdarm werd hij in het ziekenhuis opgenomen. Literaire vrienden ontfermden zich over de verlaten en berooide dichter. Volslagen krankzinnig overleed hij in het Sint-Jans-hospitaal in Brussel op zondag 9 november 1920.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie
Door zijn klassiek georiënteerde vorming heeft Van Langendonck een levenslange bewondering gekoesterd voor grote klassieken als Vergilius, Dante en Vondel. Zijn Franstalige opvoeding bracht hem in contact met de Franse klassieken en romantici, bij wie hij vooral onder de indruk kwam van Alfred de Vigny en De Musset. In de Duitse literatuur werd hij vooral geboeid door Goethe, Rückert, Von Platen en Bodenstedt. De meeste verwantschap voelde hij met de belijdenislyriek van Baudelaire en Leopardi. Uit de notulen van ‘De Distel’ blijkt dat hij in dit genootschap de Nederlandse Tachtigers introduceerde en verdedigde. Op de jongere Van-Nu-en-Straksers maakte hij een diepe indruk door zijn eruditie, zijn weloverwogen oordeelsvorming en zijn dichterschap dat zowel gevoed werd door eigen belevenissen als door de thematiek van de eigentijdse West-Europese lyriek. In de door Van Langendonck tragisch beleefde en beleden spanning tussen gecultiveerd zelfbewustzijn en drang naar overgave aan het leven, herkenden zij hun streven naar harmonische synthese van het Ik met de gemeenschap. Dat is de reden waarom zij de ietwat oudere dichter opnamen in de redactie van hun nieuwe tijdschrift als hun geestelijke raadsman. Het is trouwens aan Van Langendonck te danken dat de Van-Nu-en-Straks-beweging aansluiting vond bij de West-Vlaamse traditie van Gezelle, Verriest en Rodenbach, bij wie de beoogde synthese van individu en gemeenschap, poëzie en leven, esthetiek en ethiek, reeds aanwezig bleek te zijn. Welbewust sloeg hij een brug tussen traditie en vernieuwing:
‘Retrospectieve onrechtvaardigheid is bijna even slecht als stelselmatige ontkenning van wat in wording is. Wien moed of macht ontbreekt om de kunst eener weggezonken of eener opkomende generatie te hervoelen of meê te voelen, valt minachtend of spottend gefrazel al te licht om niet kleingeestig te wezen.’
| |
Kunstopvatting
Deze degelijke literaire scholing heeft een blijvende stempel gedrukt op zijn latere kunstopvattingen. Het verklaart tevens zijn sterk continuïteitsbesef en zijn streven naar synthese van klassieke vormgeving en romantische bewogenheid, van traditie en modernisme. Die synthetische kunstopvatting heeft hij heel hel- | |
| |
der verwoord in enkele ophefmakende opstellen. In de controverse tussen de traditionalistische esthetica, met een sterk normatief en rationalistisch karakter van Max Rooses, en het esthetisch formalisme in het spoor van de Parnassiens op wie onder meer Pol de Mont zich inspireerde, stelde Van Langendonck zijn synthetische visie in ‘De Vlaamsche Parnassus’ (1888). Van Langendonck, de klassiek gevormde, keert zich tegen het verstarde neoclassicisme dat de kunst als een rationele constructie beschouwt en ze enkel intellectualistisch beoordeelt. Tegen Max Rooses poneert hij zijn opvatting dat grote kunst alleen kan ontstaan uit diep-menselijke beleving. Hij belicht daarbij het belang van een originele, esthetische vormgeving, maar tegen Pol de Mont verdedigt hij het principe van de dialectische wisselwerking van vorm en inhoud. In zijn essay ‘Herleving der Vlaamsche poëzie’ (1893) ontwikkelt hij de stelling dat de vrije, menselijke persoonlijkheid de bron is van een authentiek dichterschap. Anders dan zijn vrijzinnige vrienden geeft hij als katholiek gelovige een religieuze dimensie aan zijn visie: de kunst vindt voor hem haar opperste bestemming wanneer de dichter het menselijke transcendeert en zich richt naar het Absolute.
| |
Thematiek
Als dichter leverde Van Langendonck slechts één bundel, Verzen (1900), waaraan in latere uitgaven nog enkele gedichten werden toegevoegd. In zijn poëzie tracht hij de synthese van klassiek evenwicht en romantische bewogenheid te realiseren. Slechts zelden kan hij die echter bereiken, want meestal overheersen de romantische hartstochtelijkheid en overgevoeligheid. Vanaf zijn eerste belangrijke gedicht ‘Waarheid en Ideaal’ (1883) blijft hij de dichter van de ambivalentie, van de tragische spanning van de polariteiten: droom-ontgoocheling, ideaal-werkelijkheid, hoogmoed-onmacht, hunkering naar het Absolute-aardse gebondenheid. Het is een Baudelaireiaanse zelfontledings- en belijdenislyriek van de ‘zwervende boetelinge langs ruwe en dorre paan, / door 't loodzwaar pak gebogen van vroeger euveldaân’, wiens poëzie gevoed wordt ‘door 't rusteloos zwoegen van mijn zielsverlangen’. Toch zijn er ook momenten van geestelijke vreugde in sommige natuurgedichten en in de Beatrice-gedichten, waarin zijn eenzaam en gekweld gemoed rust vindt in de panoramische beelden van het Brabantse heuvellandschap of
| |
| |
bevrijding meent te vinden in het geïdealiseerde beeld van de vrouw:
In u wordt heel mijn streven groot en zacht,
de geest gelouterd, 't hart oneindig goed,
mijn smachtend lied een luid triomfgeschal...
Af en toe bereikt hij zelfs hoogtepunten van geestelijke extase waarbij het zelfbewuste Ik zich voelt opstijgen boven de wereld naar het ‘eigen God-zijn met mijn eigen Leven’:
In 't hoog geheim van 't grondelooze wezen,
ter kruin, omvloeid van eeuwge morgenlichten,
is 't door geen Lot of Wereld te verwrichten,
't verheerlijkt Ik in glorie opgerezen.
Doch telkens volgt na die zelfverheerlijkende droom het ontwaken in het pijnlijke bewustzijn van zijn beperktheid en de doem van zijn troosteloos bestaan:
Mijn stomme smart, zij blijft de waardigheid
mijns levens, en mijn diep verzet, en 'k schrijd
in 't duister voort, en krop mijn tranen op.
| |
Stijl
Dat gevoelen van levensonmacht bepaalt de tragiek van deze ‘poète maudit’. Zijn machteloosheid resulteert echter tevens in een gebrek aan poëtische vormkracht. In esthetisch opzicht mist zijn poëtisch oeuvre vaak klassieke zuiverheid door een gebrek aan taalscheppend en beeldend vermogen. In zijn heroïsche opgewondenheid greep hij vaak radeloos naar al te naïef nadrukkelijke uitingsmiddelen (opeenstapeling van accenten en elegische uitroepen, gecombineerd met een beperkte woordkeuze). De authentieke gevoelsgeladenheid slaat daardoor wel eens om in al te bombastische retoriek. Naar de vorm is Van Langendonck een conventioneel dichter die zich nog niet helemaal heeft kunnen bevrijden uit de retorische stijl van de romantische voorgangers. Maar in zijn beste gedichten, zowel in zijn belijdenislyriek (de Hoogmoed-sonetten en de Beatrice-cyclus) als in een aantal natuurgedichten (zoals bijvoorbeeld ‘Langs Zomervelden’, ‘Naar Linkebeek’, ‘Langs de Nethe’, ‘Woluwe-Dal’, ‘Het Woud’), slaagt hij er toch in zijn ideaal van klassieke vol- | |
| |
tooidheid met een pure, eenvoudige zegging te realiseren. Dat bracht Ger Schmook in zijn beknopte monografie tot de conclusie dat deze dichter ‘aan zijn zeer gewone woorden niet blijkt te sterven’.
| |
Techniek
Het sonnet is Van Langendocks uitverkoren dichtvorm, waarmee hij zijn drang naar klassieke levensordening gestalte wil geven. De klare en beheerste structuur van het sonnet doorbreekt hij echter herhaaldelijk door zijn emotionele onrust en passionele bewogenheid. Zijn poëzie wordt daardoor gekenmerkt door een dynamisch-onrustig ritme. Zijn voorkeur gaat uit naar het dynamisch-actieve verbum boven het statische nomen. Opvallend, is de herhaling van werkwoorden als ‘haken’, ‘wassen’, ‘snakken’, ‘dorsten’ en zijn voorliefde voor motorische beelden (‘woelende zee’, ‘wiegende koren’, ‘wenteling mijner ziele’). De kunstschepping wordt door Van Langendonck als een dynamisch-motorisch proces doorleefd. In deze gedichten primeert dan ook het ritme. Die onrust van het hart heeft hij op prangende wijze tot uiting gebracht in de volgende versregels:
En verre tochten gaan en zullen gaan...
En schepen varen heen en zullen varen...
En ogen staren na en zullen staren...
't Slaat wild, mijn harte, en wilder zal het slaan!...
Van Langendonck wordt door zijn eigen rusteloos levensritme meegedreven en meegesleurd.
| |
Kritiek
Door zijn tijdgenoten en vooral door de Van-Nu-en-Straksers werd hij vereerd als een edel mens en een diep-bewogen, authentiek dichter. Latere heruitgaven, bloemlezingen en studies over zijn werk droegen bij tot verdere belangstelling. In literaire handboeken en in de literatuurgeschiedschrijving wordt hij thans aangeduid als de meest begaafde dichter van de late negentiende eeuw tussen Gezelle en Karel van de Woestijne in. Ondanks de technisch zwakke zijden blijft deze belijdenislyriek in haar hoogtepunten boeien door het persoonlijke accent van een doorleefde existentiële problematiek. De literair-historische betekenis van Van Langendonck werd door Maurice Gilliams in een pregnante formule samengevat: ‘(Hij is) in onze dicht- | |
| |
kunst de eerste gróóte zielsvermoeide. En minder met de traditioneel luchthartige volksaard der Vlamingen verwant, is hij in de literatuur van zijn land de eenzame dichter van het (katholiek) pessimisme.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Prosper van Langendonck, De Vlaamsche Parnassus. In: Nederlandsche Dicht- en kunsthalle, jrg. 10, 1888, pp. 564-574, E. |
Prosper van Langendonck, Herleving der Vlaamsche poëzij. In: Van Nu en Straks, jrg. 1, 1894, pp. 26-37 en 43-44, E. |
Prosper van Langendonck, Verzen. Amsterdam/Antwerpen 1900, Versluys/De Nederlandsche Boekhandel, GB. (Tweede, aangevulde druk, met een inleiding van Jaak Boonen: Amsterdam 1918, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur.) |
Prosper van Langendonck, Het werk van Prosper van Langendonck. Inleiding August Vermeylen. Amsterdam 1923, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, GB. |
Prosper van Langendonck, Gedichten. In: Prosper van Langendonck, Gedichten en Starkadd, drama van Alfr. Hegenscheidt. Inleiding en aantekeningen door Maurice Gilliams en M. Rutten. Brussel 1939, Standaard-Boekhandel, Bibliotheek der Nederlandsche Letteren, pp. 5-175. GB. |
Prosper van Langendonck, Gedichten. Verzameld en ingeleid door Albert Westerlinck. Hasselt 1962, Heideland, Vlaamse Pockets. Poëtisch Erfdeel der Nederlanden, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Alfred Hegenscheidt, Verzen van Prosper van Langendonck. In: Van Nu en Straks. Nieuwe reeks, jrg. 5, 1901, pp. 249-265. |
Jaak Boonen, Prosper van Langendonck. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 5, 1905, 1e halfjaar, pp. 303-331. |
August Vermeylen, La Poésie Flamande de 1880 à 1910, Gent 1912. |
Emmanuel de Born, Prosper van Langendonck. In: Emmanuel de Born, Het Levende Vlaanderen. Amsterdam 1917, pp. 99-101. |
August Vermeylen, Lijkrede namens de ‘Van Nu en Straksers’ bij de uitvaart van Prosper van Langendonck uitgesproken. In: Ons Volk ontwaakt, 20-11-1920, p. 584. |
August Vermeylen, De dichter Prosper van Langendonck. In: Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, Gent 1920, pp. 962-964. |
A. van Langendonck, Uit het leven van Prosper van Langendonck. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 21, 1921, pp. 91-109. |
Jozef de Cock, Prosper van Langendonckiana. In: Vlaamsche Arbeid, jrg. 22, 1922, pp. 243-246. |
August Vermeylen, Prosper van Langendonck herdacht. Rede gehouden bij de onthulling van het gedenkteeken te Evere. In: Het Laatste Nieuws, 9-7-1923. |
August Vermeylen, Van Gezelle tot Timmermans. Amsterdam 1923, pp. 63-73. |
Julien Kuypers, De Vlaamsche dichter Prosper van Langendonck en de platonische liefdesidee. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 12, 1923-1924, pp. 41-49. |
Emmanuel de Born, De begrafenis van een dichter. In: Emmanuel de Born, Nieuw Vlaanderen. Kunst en leven. Brussel/Amsterdam 1925, pp. 209-217. |
Emmanuel de Born, Prosper van Langendonck. In: Dagwerk voor Vlaanderen, Ontmoetingen en Portretten, Amsterdam 1928, pp. 33-49. |
F.V. Toussaint van Boelaere, Dagboekaanteekeningen over Prosper van Langendonck. In: F.V. Toussaint van Boelaere, Zurkel en blauwe lavendel. Brussel 1926, pp. 122-147. |
Karel van de Woestijne, Prosper van Langendonck. In: Karel van de Woestijne, De Schroeflijn II. Opstellen over literaire kunst. Brussel/Bussum 1928. (Opgenomen in Verzameld werk. Dl. IV. Bussum 1949, pp. 479-510.) |
Anton van Duinkerken, Prosper van Langendonck. In: Dietsche Warande & Belfort. jrg. 29, 1929, pp. 430-434. |
Omer van Audenhaege, Prosper van Langendonck. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 19, 1931-1932, pp. 501-514. |
Omer van Audenhaege, Prosper van Langendonck. Een wandeling door de verzen van Prosper van Langendonck. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 19, 1931-'32, pp. 538-556. |
Gustaaf Schamelhout, Uit de jaren 1892-1901. In: Gedenkboek A. Vermeylen, Brugge 1932, pp. 111-116. |
Paul de Smaele, Baudelaire. Het baudelairisme. Hun nawerking in de Nederlandse letterkunde. Brussel 1934. |
F.V. Toussaint van Boelaere, Prosper van Langendonck. In: F.V. Toussaint van Boelaere, Geur van Bukshout, Antwerpen 1940, pp. 64-69. |
Luc Indestege, Een herinnering aan Prosper van Langendonck. In: Limburg, jrg. 12, 1941, pp. 70-75. |
Louis Sourie, Prosper van Langendonck, Leuven 1942 (monografie) |
Maurice Roelants, Herinneringen aan Prosper van Langendonck. In: Maurice Roelants, Schrijvers, wat is er van den mensch? Brussel/Rotterdam 1943, pp. 30-38. |
Albert Westerlinck, Prosper van Langendonck. Diagnose van een ongeneeslijke ziel. Brugge/Brussel 1946. |
Mathieu Rutten, Mijnheer Van Langendonck te Genk. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 4, 1949, pp. 329-339. |
Mathieu Rutten, Van Langendonck-herinneringen. In: De Vlaamse Gids, jrg. 40, 1956, p. 192. |
Karel van Acker, De ziekte van Prosper van Langendonck. In: Streven. Maandblad voor geestesleven en cultuur, jrg. 9, dl. II, 1956, pp. 750-752. |
Ger Schmook, Prosper van Langendonck en
|
| |
| |
zijn verhouding tot De Distel (19. VIII. 1882 - 8.II.1908). In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1957, pp. 439-535. |
Ger Schmook, Chronologie van Prosper van Langendonck's Verzen, opgesteld naar het aandeel van de dichter in de bedrijvigheid van het ‘Kunstgenootschap De Distel’. 1882-1900. In: Handelingen van het XXIIe Vlaams Filologencongres, Gent 1957, pp. 207-214. |
Ger Schmook, Prosper van Langendonckiana. Enige aanvullingen op Prosper van Langendonck en zijn verhouding tot De Distel (19.VIII. 1882 - 8.II.1908). In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1959, pp. 167-181. |
Karel van Acker, Prosper van Langendonck. In: Karel van Acker, Zeven diagnosen, Antwerpen/Amsterdam 1960, pp. 63-69. |
Louis Sourie, Prosper van Langendonck. 1862-1920. Brugge 1962. (monografie) |
Karel van Acker, De impotentie van Prosper van Langendonck. In: Periodiek Maandblad van het Vlaams Geneesherenverbond, jrg. 18, nr. 6, 1963, pp. 126-127. (weerlegging van Westerlincks bewering dat ‘het lijden van deze dichter grotendeels een psychogene reactie op seksuele impotentie was’) |
Mathieu Rutten, Prosper van Langendonck. In: Biographie nationale. Dl. XXXII, supplement dl IV (fase. I), Brussel 1964, kol. 337-344. |
Ger Schmook, Prosper van Langendonck. 1862-1920. Antwerpen 1968. (monografie) |
Raymond Vervliet, Prosper van Langendonck (1862-1920). In: M. Rutten en J. Weisgerber (red.), Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’. 1888-1946. De opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck - Stijns tot L.P. Boon. Antwerpen 1988, pp. 110-116. |
L. van Dijck, J.P. Lissens en T. Saldien, Het ontstaan van Van Nu en Straks, een brieveneditie. 1890-1894. Antwerpen 1988. |
Fernand Victor Toussaint van Boelaere, Prosper van Langendonck. Essay. Teksteditie met inleiding en aantekeningen door Raymond Vervliet. Gent 1996. |
81 Kritisch lit. lex.
mei 2001
|
|