| |
| |
| |
Astrid Lampe
door Laurens Ham
1. Biografie
Astrid Lampe werd op 22 december 1955 in Tilburg geboren. Ze groeide op in een katholiek gezin, bestaande uit acht kinderen (vier jongens, vier meisjes). Haar ouders kwamen beiden uit gegoede milieus; haar vader was textielagent met agenturen in het buitenland. Lampe volgde haar middelbareschoolopleiding, die ze in 1971 voortijdig afbrak, aan het Theresialyceum in Tilburg. Ze doorliep daarna tot 1975 de Hogere en Middelbare Laboratoriumschool in Breda en werd opgeleid tot chemisch analist.
Vanaf 1976 studeerde ze aan de opleiding voor docent dramatische vorming aan de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar in Utrecht. Na haar afstuderen in 1981 startte ze in Utrecht een carrière als actrice en theaterregisseur, waaruit onder meer haar eerste theaterstuk Strikken (1989, niet uitgegeven) voortkwam. Kort na de uitvoering daarvan begon ze met het schrijven van gedichten. Vanaf het begin van de jaren negentig is dat voor haar een fulltime bezigheid. Wel werkte zij tussen 2004 en 2008 nog als schrijfdocent aan de Amsterdamse Gerrit Rietveld Academie.
Nadat Lampe in de jaren negentig gedichten was gaan publiceren in onder meer De Revisor, verscheen in 1997 haar debuutbundel Rib. Deze werd genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs. De sok weer aan (2000) en De memen van Lara (2002) werden beide genomineerd voor de VSB Poëzieprijs; voor Spuit je ralkleur (2005) kreeg zij zowel de Ida Gerhardt Poëzie Prijs als de Schrijversprijs der Brabantse Letteren. Verder werkte Lampe samen met diverse ontwerpers, beeldend kunstenaars en com- | |
| |
ponisten, onder wie Roland Sohier, Marcel van den Berg en Peter Adriaansz. In 2009 begon ze een eigen ‘kanaal’ met performances op filmwebsite YouTube.
Astrid Lampe is ongehuwd en woont met haar partner en zoon in Utrecht.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting / Traditie
Het is niet makkelijk om vat te krijgen op de poëzie en de opvattingen over poëzie van Astrid Lampe. Uit interviews en uit poëticale passages in haar dichtbundels wordt weliswaar duidelijk wat voor poëzie haar niet bevalt. Maar zij uit haar kritiek altijd in generaliserende termen, zonder namen te noemen.
Een van haar belangrijkste bezwaren is dat er te veel belijdenispoëzie wordt geschreven. Zowel bij oudere als bij jongere dichters hoort zij, zoals zij in een interview in Vooys (2007) zegt, ‘constant echo's van dat ingebakken kunstconcept waarin poëzie alleen een plechtstatige manier is om de eigen zielenroerselen te declameren’. In een poëticale passage in de bundel Park Slope. K'NEX studies (2008) heeft zij het over een ‘bloedstollende maalstroom van mieze goe goegemeent gevoelentjes’. Maar eerder dan als kritiek op specifieke dichters of stromingen lijkt haar aanklacht vooral bedoeld om haar eigen poëtica scherper onder woorden te kunnen brengen.
Opmerkelijk genoeg speelt ook in haar eigen opvattingen over poëzie ontroering een rol. Toch houdt zij zich daarmee ver van (vermeende) belijdenispoëzie, zoals zij in een gesprek met Ilja Leonard Pfeijffer (2001) duidelijk maakte: ‘Ik houd me bezig met dat wat mensen ontroert. Wat mezelf ontroert en waar die ontroering dan uit bestaat. Taal kan dat bewerkstelligen en mensen zoeken die ontroering graag, in poëzie bijvoorbeeld. Maar dan heb je meteen ook de verwarring, het misverstand dat poëzie zoiets is als: iets diep doorvoelds mooi verwoorden.’ Zij verzet zich er dus niet tegen dat poëzie en ontroering nauw met elkaar zijn verbonden, maar het is vooral op de middelen die andere dichters daarvoor aanwenden dat haar kritiek zich richt. Zo verzet zij zich tegen pathetiek. Tegelijkertijd echter geeft zij in het gesprek met Pfeijffer aan ‘liederlijk, lyrisch en romantisch van inborst’ te zijn. Dit is een tweede probleem van Lampes poëtica: ze bekritiseert andere dichters, terwijl ze toch van vergelijkbare lyrische middelen gebruikmaakt.
Een derde probleem is gelegen in het feit dat sommige van haar poëticale uitgangspunten op het eerste gezicht nogal abstract zijn. Zo meent ze dat een gedicht een ‘belevenis’ moet zijn, die
| |
| |
niet in de eerste plaats moet ontroeren door datgene waarnaar verwezen wordt (een ‘gevoelig’ onderwerp, pathetisch opgeschreven), maar door de manier waarop de tekst op de lezer inwerkt. Het is van weinig belang dat de lezer alles begrijpt, zolang je ‘je er mee [kunt] verstaan’. Dat laatste wordt verhelderd in een passage in Park Slope waarin zij laat zien dat de dichter zich moet overgeven aan de tekst Met de uitroep ‘spa plat! hands up!’ roept zij een roofoverval in herinnering. Vervolgens laat zij zien dat professoren die met hun literatuurkennis de gedichten proberen te ontcijferen, daar uiteindelijk niet in zullen slagen: ze lopen op het metrum stuk.
spa plat! hands up! professor Blog stijg hoog te paard en bof!
(geen moedertjelief helpt hier geen studie niks)
stijg hoog te paard knap rap en ja (houd u maar eel goed vast)
hooggelaarsd draaft u nu bloot - this very moment - CUM
LAUDE op mijn metrum stuk
| |
Techniek / Stijl
Waar dit fragment Lampes uitgangspunten vooral omschrijft, laten andere passages in haar werk haar literatuuropvattingen in de praktijk zien. Zo is het volgende fragment uit Spuit je ralkleur (2005) weliswaar nauwelijks verstandelijk te begrijpen, maar het brengt door herhalingen, klankspel en een opeenstapeling van beelden toch een ervaring bij de lezer teweeg:
amai de zonneplekken golfden zo wermkes met ons hene
• hoeveel trappetjes naar de brug nog plus
• hoeveel denk jij precies naar
wel als één vent op de huh af wij
mee happend met de 3D-beet van de zon
| |
| |
Woordherhaling en parallellie (‘hoeveel... hoeveel’, ‘niks... niks’) worden hierin gecombineerd met enig klankspel, zoals de assonantie van ‘brug’ en ‘plus’. Het eigenaardige beeld van de ‘3D-beet van de zon’ verdient ook aandacht, omdat dat goed laat zien dat Lampe, wanneer ze metaforen gebruikt, zelden op herkenning uit is. Het beeld blijft op zichzelf staan en verwijst nauwelijks naar een herkenbare werkelijkheid. Ook haar gedichten en zelfs haar oeuvre als geheel weigeren iets hogers te representeren: doordat Lampes verzen zich op het anekdotische niveau al niet laten samenvatten, blijft een ‘hoger niveau’ waarnaar de tekst zou verwijzen, uit zicht. Het gaat haar dan ook meer om de klankwaarde van de woorden dan om hun betekenis. Die klanken worden ook geaccentueerd door de typografie. Inspringingen, verschillende lettergroottes en interpunctie geven de woorden een muzikale waarde. Lampe heeft daarbij een eigen handschrift ontwikkeld. De frasering van haar regels wordt onder meer door het accentteken bepaald: ‘dit keer/ er eens bij te láten en/ ín te binden van plooi zwaar/ áf te vallen’. Vanaf Spuit je ralkleur gebruikt zij de punt voor een woord om het ritme te laten stokken: ‘.onnut plaid .kris .kras .voedsellijn’ en ‘(naast de geroosterde maiskolven die .mij nú .straks ú spontaan toevallen)’. Ook hebben haar gedichten een kenmerkende zinsopbouw; zo heeft ze een voorkeur voor openingsregels waarin persoonsvormen ontbreken: ‘tippelend langs de kaai van brainmaps het lage kruis van dit oliepak monsteren’. Verder is het typerend voor haar aanpak dat ze allerlei stijlregisters met elkaar vermengt. Verouderde woorden als ‘volgaarne’, ‘dra’ of ‘middels’ staan naast populaire uitdrukkingen. In het bovenstaande tekstfragment
wordt de hippe uitroep ‘reken maar van target’ gebruikt. Het lijkt een samenvoeging van ‘reken maar van yes’ en ‘target’, dat vooral in managerskringen populair is. De openingszin speelt dan weer met een aantal Vlaamse taaleigenaardigheden zoals die door Noord-Nederlanders kunnen worden geparodieerd: het clichématige ‘amai’ en het merkwaardige gebruik van -kes.
De teksten in bundels als De sok weer aan (2000), De memen van Lara (2002) en Spuit je ralkleur plaatsen de lezer midden in een vreemde situatie, die niet wordt geïntroduceerd. Door het ge- | |
| |
bruik van ‘mijn’, ‘deze’ en ‘zo'n’ wordt een sfeer van vertrouwdheid geschapen, alsof de lezer allang van alles op de hoogte is: ‘ik met mun chauffeursbroek aan’, ‘wie zou zo'n zanger met knoeperds van handen en licht last van/ blozen nu niet willen stalken krachtens zijn anklets!’ of ‘dit dwergkonijntje laat zich bibberend bekijken’. Zulke beginregels brengen een absurdistisch effect teweeg: terloops worden de grootste ongerijmdheden naar voren gebracht.
| |
Relatie leven/werk / Kritiek
Soms beschrijft een gedicht wel een herkenbare situatie. Zo staan in Rib (1997) gedichten die naar Lampes zoontje verwijzen, terwijl Park Slope onder meer een verkleedpartij op een strand in Brooklyn, New York beschrijft. Het valt op dat sommige critici vooral deze passages waarderen. Zo schrijft Koen Vergeer over Rib: ‘Rib [dwingt] bewondering [af door] het feit dat de gedichten wel degelijk ergens over gaan. Met name in het tweede gedeelte van de bundel schrijft Lampe over haar kind. Prachtige gedichten zijn dat, waarin blijkt dat de woordkunst van Lampe geen trucje is maar werkelijk een zingen, een jubelen (soms letterlijk) uit volle borst’. Joop Leibbrand leest de genoemde verkleedscène sterk autobiografisch: hij laat de ik-figuur in het gedicht samenvallen met de dichteres. ‘Neem de beschrijving van hoe ze in het New Yorkse Park Slope, op de strandboulevard van BEACH BROOKLYN (“plankier van het puriteinse”) op klaarlichte dag kans zag (“kans .zag/ .zie .hi/ .hà!”) haar badpak al zittend af te stropen, “al zittend/ af!/ zo/ bloot van onder”.’ Hoewel dergelijke gedichten ongetwijfeld uit gebeurtenissen in het echte leven zullen voortkomen, is de poëzie van Lampe nauwelijks autobiografisch te noemen. Het is dan ook moeilijk aan te geven wat precies de relatie is tussen haar leven en haar werk. In meer abstracte zin hebben de gedichten wel een persoonlijke inslag, door hun associatief en eigenzinnig karakter. Daarmee lijken ze een weerslag te willen zijn van de denkprocessen die in iemands hoofd, met name in dat van Lampe, kunnen omgaan. Daarop zinspeelt ook de flaptekst van De memen van Lara, die echter juist benadrukt dat de bundel geen toegang geeft tot het brein van Astrid Lampe, maar tot de bespiegelingen in ‘een schijnbaar willekeurig hoekje van
een schijnbaar willekeurig hoofd’.
| |
Thematiek
Een belangrijk deel in haar werk draait om thema's als seksua- | |
| |
liteit, man-vrouwverhoudingen en jeugd- en popcultuur, zoals in deze proza-alinea in Part Slope:
KIJKEN IS KOPEN na een dag of wat zie ik zelfs bij dat lefgozertje dit donders besef INSPOREN innig gearmd over straat poogt het hier chili / vet / relaxed / cool (zo wijs mogelijk) in de puh pas met krap cup D van dit mokkel die dat Eeuwige-Haantje-De-Voorste... (híp hóp) al wel gewoon
In de beschrijving van de puber en zijn vriendin vallen hun gedragsrollen op: de jongen probeert zich steeds op de voorgrond te plaatsen en zich ‘chili / vet / relaxed / cool (zo wijs mogelijk)’ te gedragen. Uit de zinnen blijkt tegelijk de machteloosheid van zijn pose en de gelatenheid en waardigheid waarmee de vriendin zijn opschepperige gedrag accepteert. De clichébeelden van stoere man en onderdanige vrouw die in eerste instantie worden opgeroepen, worden op die manier subtiel tegengesproken.
In andere teksten is zo'n omkering van clichés minder duidelijk. Zo wordt in het volgende fragment de stereotiepe tegenstelling tussen de seksuele, irrationele vrouw en de koele, rationele man extreem scherp neergezet: ‘je bent./ mooi./ in je kutje./ als je. kwaad bent./ zeg wat koele wetenschapper’. Dit beeld wordt niet geïroniseerd in een ander deel van het gedicht. De tekst ‘barbie barbie met je knuist’ in Spuit je ralkleur roept door het gebruik van de figuren van Barbie en Ken vergelijkbare gemeenplaatsen op:
barbie barbie met je knuist
barbie barbie met je knuistje Ken Ken
mijn man een blanke bosneger bedoelt ze
gezicht vol tattoos en een pak
| |
| |
Omdat Barbie, die hier de vrouwelijkheid moet symboliseren, het eerder mannelijke lichaamsdeel van de ‘knuist’ krijgt toebedeeld, lijken de rollen toch weer subtiel te worden bekritiseerd. Een ondubbelzinnige moraal predikt Lampe echter niet.
| |
Visie op de wereld / Traditie
Dat past bij een belangrijk doel dat ze zich stelt: ze wil de lezer ‘deconditioneren’, op een frisse manier naar de wereld laten kijken. Ze is, zo blijkt uit interviews, nogal optimistisch over de rol die poëzie in dat proces zou kunnen spelen. Gedichten kunnen iets in de wereld betekenen, ook zonder dat ze zich over politieke kwesties uitspreken. Deze optimistische visie maakt het ook problematisch om Lampe in verband te brengen met het postmodernisme, zoals Vaessens en Joosten in hun boek Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen (2003) hebben gedaan. Een van de kernideeën van de postmoderne filosofie is immers dat gedichten weinig meer kunnen doen dan bestaande ideologieën reproduceren. Daar komt nog bij dat Lampe haar visie op de wereld minder theoretisch en filosofisch heeft geformuleerd dan uitgesproken postmodernisten als Dirk van Bastelaere dat hebben gedaan.
| |
Traditie / Verwantschap
Lampe kan, op grond van haar rijke taalgebruik en uitwaaierende verzen, in verband worden gebracht met verschillende Nederlandse dichters uit heden en verleden. Ze gebruikt complexe metaforen die aan die van Lucebert doen denken, terwijl het muzikale in haar werk aan de poëzie van Arjen Duinker herinnert. Met Ilja Leonard Pfeijffer deelt ze dan weer een zelfbewuste (poëticale) toon. Lampe noemt zelf in interviews de invloeden van dichters met een meer ‘verstilde’ aanpak. Vooral F. van Dixhoorns sterk visuele poëzie trekt haar aan. In het interview met Pfeijffer staat dat ze zich in eerste instantie beïnvloed voelt door literatuur uit het buitenland, vooral Duitstalige: de toneelschrijvers Georg Büchner en Thomas Bernhard noemt ze bij naam, evenals de romanschrijver Alfred Döblin. Over de redenen voor die waardering is ze echter niet duidelijk: ‘Het heeft met rauwheid te maken.’
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
In recensies van haar werk wordt telkens benadrukt dat Lampes poëzie grillig, onvoorspelbaar en lastig na te vertellen is. Zo stelt Pfeijffer eufemistisch: ‘Dit is niet bepaald wat je een ordentelijk, coherent betoog zou noemen, waarin een eenduidige bood- | |
| |
schap helder aan ons wordt medegedeeld.’ Sommige critici proberen door gedetailleerde tekstanalyses toch betekenis te geven aan afzonderlijke gedichten, zoals Erik Jan Harmens. Zijn conclusie is echter: Je moet de poëzie van Lampe niet willen begrijpen. Dat vergt een gedachte-omslag in deze platgeformatte tijd, maar het leidt uiteindelijk tot een uitzinnige en uiterst plezierige leeservaring.’
Anderen, zoals Rob Schouten en Paul Demets, stellen vanaf het begin de beleving van de gedichten voorop, zonder zich aan een inhoudelijke analyse te wagen. Vaak prijzen zij de taalvirtuositeit, de verschillende registers die Lampe bespeelt en de humor en dynamiek van haar gedichten. Tegelijk slaat de bewondering wel eens om in vermoeidheid, wanneer de criticus het gevoel heeft dat er een zinloos taalspel wordt gespeeld. Rob Schouten schreef naar aanleiding van Rib: ‘Ik geloof dat Lampes taalprocedés, hoe experimenteel en fantasierijk ook, toch een beetje voorbijgaan aan het feit dat poëzie, ondanks haar verwantschap met muziek, misschien toch wel enige behoefte heeft aan een gedachte, een ideeëngoed, levensvisie voor mijn part.’
Op zoek naar coherentie in de bundels komen verschillende critici tot het inzicht dat in deze poëzie geen eenheid op inhoudelijk vlak bestaat, maar dat alle gedichten met elkaar gemeen hebben dat ze een inkijkje geven in het brein. Joosten en Vaessens komen allebei tot die conclusie op grond van hetzelfde gedicht uit De memen van Lara, maar hun oordelen zijn tegengesteld. Joosten schrijft: ‘Niet de controleerbare werkelijkheid, maar het eigen samenstel van de dichteres regeert. Ik kan me voorstellen dat dit poëzie is waarvan je moet houden. Ik hou ervan.’ Vaessens stelt echter: ‘Haar veel te vage gedichten zijn nabootsingen-in-woorden van vreemde, toevallige, wispelturige associaties. Maar poëzie is iets anders dan de kopie van een gek hoofd. Lampes nieuwe poëzie ontregelt mij niet omdat het allemaal aan de persoon, aan het gekke hoofd van de dichter blijft hangen.’ Deze twee meningen vormen een goede illustratie van de receptie van Lampes gedichten: de verzen worden om vergelijkbare redenen positief of negatief beoordeeld.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Astrid Lampe, Rib. Gedichten. Amsterdam 1997, Querido, GB. |
Astrid Lampe, De sok weer aan. Gedichten. Amsterdam 2000, Querido, GB. |
Astrid Lampe, De memen van Lara. Gedichten. Amsterdam 2002, Querido, GB. |
Astrid Lampe, Spuit je ralkleur. Gedichten. Amsterdam 2005, Querido, GB. |
Astrid Lampe, Mosselman hallo. Illustraties Roland Sohier. Middelburg 2006, Stichting CBK Zeeland, Slibreeks 119, GB. |
Astrid Lampe, Park Slope. K'NEX studies. Gedichten. Amsterdam 2008, Querido, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Rob Schouten, De waarheid wit op wit. In: Vrij Nederland, 21-6-1997. (over Rib) |
Koen Vergeer, Woordkunst uit volle borst. In: De Morgen, 18-7-1997. (over Rib) |
Koen Vergeer, Tikje ordi, streetwise. In: De Morgen, 30-8-2000. (over De sok weer aan) |
Piet Gerbrandy, Met knoeperds van handen en licht last van blozen. In: de Volkskrant, 22-9-2000. (over De sok weer aan) |
Remco Ekkers, Er moet wat te raden zijn. Astrid Lampe over ‘Rib’ en ‘De sok weer aan’. In: Poëziekrant, jrg. 25, nr. 3, mei/juni 2001, pp. 62-66. |
Ilja Leonard Pfeijffer, De verliefde straatvechter. Ilja Leonard Pfeijffer in gesprek met Astrid Lampe. In: De Revisor, jrg. 28, nr. 3, 2001, pp. 32-40. |
Remco Ekkers, Anti-systematische systemen. Bij de nieuwe dichtbundel van Astrid Lampe. In: Poëziekrant, jrg. 26, nr. 6, november/december 2002, pp. 34-36. (over De memen van Lard) |
Ilja Leonard Pfeijffer, De cakewalk moet een catwalk worden. In: NRC Handelsblad, 1-10-2002. (over De memen van Lard) |
Thomas Vaessens, Vage nabootsingen. In: Het Financieele Dagblad, 19-10-2002. (over De memen van Lara) |
Jos Joosten, Nieuwe bundel van Astrid Lampe. De veelstemmigheid van Lara. In: De Standaard, 21-11-2002. (over De memen van Lara) |
Yves T'Sjoen, Stem en tegenstem. Dialogen met Astrid Lampe en Arjen Duinker. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 148, nr. 6, 2003, pp. 807-830. (onder andere over De memen van Lara) |
Marjoleine de Vos, Astrid Lampe: Mooi wordt saai. In: Marjoleine de Vos, Dichtersgesprekken. Over het maken en lezen van poëzie. Amsterdam 2005, pp. 132-137. (interview over ‘vat dit niet te persoonlijk op’ uit De sok weer aan) |
Ilja Leonard Pfeijffer, Vrolijk zijn, tot bloedens toe. In: NRC Handelsblad, 30-9-2005. (over Spuit je ralkleur) |
Enno de Witt, Seksuele connotaties, aberraties, implicaties. Kleurrijke poëzie van Astrid Lampe. Op: www.8weekly.nl, 18-10-2005. (over Spuit je ralkleur) |
Karel Walsch, Astrid Lampe, Spuit je ralkleur. Op: www.literatuurplein.nl, 31-10-2005. |
Piet Gerbrandy, Rederijkelijk spuug. In: de Volkskrant, 18-11-2005. (over Spuit je ralkleur) |
Koen Vergeer, Taal in topspeed. In: De Morgen, 14-12-2005. (over Spuit je ralkleur) |
Alain Delmotte, Rumspringa (bij de bundel Spuit je ralkleur van Astrid Lampe). Op: www.poezierapport.blogspot.com, 27-12-2005. |
Yves Joris, Ik vrees de Grieken en recensenten die jubelen. Op: Meander, www.eerder.meandermagazine.net, 27-1-2006. (over Spuit je ralkleur) |
Ron Rijghard, ‘Er is zoveel waar ik stem aan wil geven’. Astrid Lampe over de smerige giftige spulletjes in haar poëzie. In: Awater, jrg. 5, nr. 2, zomer 2006, pp. 12-16. (interview) |
Erik Jan Harmens, Klusjesvrouw en hoorspelmoeder. In: De Groene Amsterdammer, 23-2-2007. (over Mosselman hallo) |
Willem Bongers en Laurens Ham, Mensen gooien dat in het begin gewoon weg want ‘dat is ónzin’ [lacht uitbundig]. Een poëtisch onderzoek naar de memen van Astrid Lampe. In: Vooys, jrg. 25, nr. 4, december 2007, pp. 33-42. (interview) |
Erik Lindner, Dan héb je ook wat. In: De Groene Amsterdammer, 30-5-2008. (over Park Slope. K'NEX studies) |
Paul Demets, Zinnenprikkelend. In: De Morgen, 18-6-2008. (over Park Slope. K'NEX studies) |
Joop Leibbrand, Een nieuwe retoriek. Op: Meander, www.eerder.meandermagazine.net, 28-6-2008. (over Park Slope. K'NEX studies) |
Rob Schouten, Dichterlijk feestje. In: Vrij Nederland, 1-8-2008. (over Park Slope. K'NEX studies) |
Alain Delmotte, Beroepsvaller. Op: www.poezierapport.blogspot.com, 17-8-2008. (over Park Slope. K'NEX studies) |
Rutger H. Cornets de Groot, Vervreemdings- |
| |
| |
effecten. In: Awater, jrg. 7, nr. 3, najaar 2008, pp. 36-37. (over Park Slope. K'NEX studies) |
117 Kritisch lit lex.
mei 2010
|
|