| |
| |
| |
Omer K. de Laey
door Mario Molegraaf
1. Biografie
Omer Karel de Laey werd op 13 september 1876 geboren in de West-Vlaamse gemeente Hooglede. De familie De Laey had in de streek aanzienlijke invloed, zijn vader was vele jaren burgemeester van Hooglede. Van kinds af aan had De Laey reuma en hartklachten. Dat leidde tot verschillende onderbrekingen in zijn opleiding, het Klein Seminarie te Roeselare tussen 1889 en 1895, en een studie rechten in Leuven die in 1900 werd afgerond. Daarna werkte hij als stagiair op een advocatenkantoor in Mechelen, en vanaf 1902 in de praktijk te Antwerpen van mr. H. Lebon, een christendemocratische politicus. In 1903 zag hij zich, door de problemen met zijn gezondheid, genoodzaakt weer bij zijn ouders te gaan wonen. Aan het eind van dat jaar maakte hij een kunstreis door Italië. Hij betreurde het nauwelijks zich niet met de ‘rechterlijke comedie’ te kunnen inlaten. In plaats daarvan wijdde hij zich aan het fokken van kippen en konijnen, het verzorgen van zijn moestuin, en vooral aan de literatuur. Die had hij al veel eerder ontdekt. Het oudste nog van hem bekende gedicht, een felicitatie aan zijn vader, dateert uit 1893. In de Leuvense studentenwereld genoot hij faam als hekeldichter. Later speelde zijn schrijverschap zich meestal in stilte af, al bleef hij meewerken aan tijdschriften als Vlaanderen, Dietsche Warande & Belfort en Hooger leven. Op 16 december 1909 overleed hij in hetzelfde huis als waar hij werd geboren, Amersveldestraat 51, in het dorp dat tegenwoordig St. Jozef - De Geite heet. Op het kerkhof vlakbij is hij bijgezet in het familiegraf.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Met zijn kleine oeuvre neemt de dichter Omer Karel de Laey duidelijk een eigen plaats in in de poëzie van zijn tijd. Tegen de neoromantische tendens van het begin van de twintigste eeuw in overheerst in zijn werk de scherpe observatie. ‘Subjectieve smartverzen zijn mij erger dan een spuugdrank,’ schrijft hij in 1904 in een vaak aangehaalde brief, te vinden in zijn verzameld werk. In een andere daarin opgenomen brief beweert hij: ‘Hetgene mij een onoverwinbaren walg inboezemt, is het mededeelen [...] van intieme zielstoestanden, aan het publiek.’ De beschrijvende poëzie biedt de dichter, die slechts bescheiden is vertegenwoordigd in alle representatieve bloemlezingen, een uitweg. Het gaat daarbij niet om ‘de oude, levenlooze, statieke opsomming van al de verschillige koolen en radijzen, die men in eene groenselhof kan aantreffen, maar de dynamieke, krachtvolle, die bekwaam is de immer uiteenverstrooiende gegevens van het werkelijke te vereenigen tot één symbool.’
Het aan Horatius ontleende motto van de bundel Van te Lande (1903) ligt in het verlengde hiervan. Ut Pictura Poesis, ‘Poëzie is als schilderkunst’. Poëzie móét als schilderkunst zijn, vindt De Laey. Neem het gedicht ‘Verhangen’ uit deze bundel:
's Nuchtens, over winter, hangt 'n
schuwe schooier, in den top
van een eike, langs 'n wegel,
witgeijzeld, aan 'n strop.
Met deze ingrediënten - een zelfmoord, een armoedzaaier, een winterochtend - reken je op een smartlap, een ‘subjectief smartvers’. Maar De Laey beschrijft slechts, ‘zonder enige uitleg zelfs’ (Hendrik de Vries), ‘geen aanklacht klinkt, geen traan van liefdadigheid welt op’ (Gerrit Komrij).
| |
Techniek / Kritiek
De bundel bevat dertig van zulke beschrijvende gedichten, allemaal met zes strofen van vier regels. Van Over Ouds (1907) heeft hetzelfde motto en bevat hetzelfde soort gedichten, alleen tellen deze nu vijf strofen. Het rijm laat enige ruimte, de even regels rijmen, de oneven regels niet, het ritme is daarentegen strak.
| |
| |
Kenmerkend voor De Laey is de viervoetige trochee, een uitgesproken klikklak, klemtoon altijd eerst Jules Persyn - vriend en studiegenoot - vertelt in zijn uitgebreide schets over De Laey hoe het voorlezen van de verzen verliep: ‘Altijdaan stond de dichter de maat van zijn eeuwig dezelfde stroofjesschema's te begeleiden met den trappeldeun van zijn schoenpunt.’ Drastische enjambementen, zelfs doorbrekingen van een woord, nam hij om ‘de trappeldeun’ vol te houden voor lief. Hendrik de Vries meende dat deze geledingen het vers ‘buitengewoon lenig’ maken en vond dat de dichter de gekozen versbouw ‘tot in zijn uiterste mogelijkheden’ wist te benutten. Het metronoomachtige ritme onderstreept de objectiviteit van de beschrijving. De verhanging lijkt een natuurverschijnsel dat aan niet te ontlopen wetten beantwoordt. De dichter zoekt ‘geen orgelpunt [...], geen humanitaire apoteose’ (Karel Jonckheere). De beschrijvingen van een bedelaar, van een door jongens belaagde schoorsteenveger, van de zelfmoordenaar eindigen dan ook even nuchter als ze begonnen.
| |
Traditie
Het viel Komrij op dat een vergelijking uit ‘Verhangen’ aan Guido Gezelle is ontleend, en hij schrijft: ‘Omer Karel de Laey heeft veel aan Gezelle te danken.’ Maar daarmee onderscheidde hij zich niet van andere Vlaamse dichters van zijn tijd. De invloed van Gezelle ‘strekt zich in feite tot bijna al de [Vlaamse] dichters van deze tijd’ uit, schrijft R.F. Lissens, om eraan toe te voegen dat De Laey wél ‘zeer spoedig’ van Gezelle loskwam. De dichter sprak zich verschillende keren eerbiedig, maar afstandelijk over hem uit. Hij weigerde zich door ‘de West-Vlaamschen reus en zijn letterkundig reuzenwerk’ te laten wegdrukken.
| |
Stijl
Het West-Vlaams was ook zíjn taal, zoals hij bewijst in een serie ‘Vacancerimen op z'n Westvlaams’, opgenomen in zijn oudste bundel Ook Verzen (1902). Deze gedichten zijn helemaal in het dialect van zijn woonplaats Hooglede geschreven. Ook elders in zijn werk zie je sporen van deze taal, bijvoorbeeld in de openingsregel van ‘Verhangen’. Het woord 's Nuchtens daar betekent 's Ochtends.
| |
Traditie
Al was De Laey in leven en letteren een ‘alleenloper’, hij had wel degelijk navolgers. Duidelijk is de invloed op het debuut
| |
| |
van Felix Timmermans, Door de dagen (1907), waarin verwante beschrijvende verzen door een bespreekster worden aangeduid als ‘De Laeysche verzen’. Een merkwaardige plaats in zijn werk én in de Nederlandse literatuur heeft ‘Ideaal’ uit Ook Verzen. Dit gedicht over een jongen ‘met 'n goddelijk gelaat’ die op een hoge ladder staat, is een verrassend vroeg voorbeeld van homopoëzie. Desondanks is van een ‘subjectief smartvers’ geen sprake. De Laey beschrijft zijn ‘engel’ juist op onbezorgde toon:
De appels van zijne oogen, onder
zien er blauw uit, lijk de hemel
En men zoude, door den wellust
blijven in die blauwe perels
kijken, tot in de eeuwigheid.
Pas veel later stonden andere dichters op die zich aan zulke speelse jongensportretten waagden. De jongen uit Jac. van Hattums ‘Glazenwassers’, die óók op een ladder staat, lijkt een tweelingbroer van de bezitter van de ‘blauwe perels’. Ook in Hans Warrens poëzie lopen heel wat lookalikes rond.
| |
Thematiek
In het oeuvre van De Laey zie je verder nauwelijks sporen van jongensliefde, des te meer aanwijzingen voor vrouwenhaat. Herwig Verleyen schreef eufemistisch: ‘Voor studentinnen koestert De Laey geen belangstelling.’ Een gedicht als ‘Ideaal’ behoeft voor de lezer van vandaag geen gebruiksaanwijzing. Bij de in het dialect geschreven verzen is wél toelichting noodzakelijk, net als bij de meeste satirische verzen, alleen al vanwege de vele Latijnse wendingen. Het contrast tussen het verheven Latijn en de banale inhoud moest voor een komisch effect zorgen. Het huwelijk is vaak het onderwerp van zijn spot. Huwelijkskaarten met hun ‘voorzijde vol droomen’ hebben één voordeel, schrijft hij in ‘Utile Dulce’ (‘het nuttige met het aangename’) uit Bespie- | |
| |
gelingen (1907): de ‘witgelaten achterkant’ waarop hij ‘kladden’ kan schrijven. Naast beschrijvende gedichten is hij zijn leven lang zulke studentikoze verzen blijven maken. Ze lijken uit verschillende werelden afkomstig. De hekeldichten zijn stedelijk, actueel. In de beschrijvende poëzie gaat het vaak over de natuur en het plattelandsleven. Die zijn van een eeuwige orde, onveranderlijk. Het lijkt zelfs of de dichter tracht het verleden stil te zetten: de straten worden bij hem bevolkt door ‘bohemers’, ‘boevers’ en andere typen die men in het begin van de twintigste eeuw niet of nauwelijks meer tegenkwam.
| |
Visie op de wereld
De Laey beoefende ook andere genres. Zo schreef hij twee historische drama's, Falco (1905) en Hardenburg (1907). Karel van de Woestijne voorspelde met recht: ‘gij komt met zulk stuk nooit op de planken, want Shakespeare's tijd is lang voorbij’. In beide werken gaat het over de Vlaamse identiteit: ‘We dulden niemands juk en haten slavenbanden.’ De Laey voelde zich nauwelijks thuis bij de Vlaamse Beweging uit zijn tijd, die volgens hem in handen gevallen was ‘van een hoop herbergdictatoren, gemiste handelsreizigers of verzekeringsagenten’. In vaderlandse liederen en retoriek was hij niet geïnteresseerd, eerst en vooral vond hij ‘een Vlaamsche geestesaristocratie’ noodzakelijk.
Een innemend en kleurrijk onderdeel van zijn oeuvre is Van Zoet en Zerp, met in 1906 en 1907 geschreven ‘Kleine Sprookjes voor groote Kinders’. Ze verschenen postuum in Het werk van Omer K. de Laey (1911-1912). Eerst door deze uitgave viel zijn oeuvre te overzien. Zijn ‘fantasietjes’, besprekingen en opstellen werden erin gebundeld. Verder zijn er uitgebreide fragmenten uit De Laeys brieven in te vinden. Ook van zijn poëzie kon men peis door deze editie een compleet beeld krijgen, doordat er vele nagelaten gedichten in zijn opgenomen.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
De uitgaven die wél tijdens het leven van de dichter verschenen, werden overigens niet vaak besproken en op zeer bescheiden schaal verspreid. In het gedicht ‘Honos alit artes’ (‘Eer voedt de kunsten’) spotte hij er zelf mee. Hij had op eigen kosten ‘vol hoop op 't welgelukken/ met prachdetter, op prachtpapier,/ 'n bundel laten drukken’. De uitgave werd een flop, blijkt ook uit een brief: ‘Van te Lande trouwens is verkocht op 60 exemplaren
| |
| |
en er schiet alzoo in mijn drinkgeldzak, percies 100 frank te kort.’ Inmiddels is hij volgens Katelijne Vanhooren ‘een van de meest vergeten auteurs uit onze Nederlandse letterkunde’. Maar rond zijn honderdste geboortedag bijvoorbeeld bleef het niet stil rond hem. Nog altijd staan bewonderaars op, zoals Hans Heesen die hem ‘tot de grote stilisten van de Vlaamse literatuur’ rekent. Wie hem gaat lezen en stichtelijke schetsjes over het Vlaamse volksleven verwacht, zal worden verrast.
| |
Traditie
Persyn en E. Vliebergh, bezorgers van zijn verzameld werk, vonden: ‘Ook van De Laey kan men zeggen dat zijn leven nog zijn schoonste gedicht was.’ Achteraf boeit de schrijver niet in de eerste plaats als persoon of vanwege zijn persoonlijke gedichten. Juist in zijn antisubjectieve en antiromantische poëzie blijkt hij geen afgezant van een afgesloten tijd, maar een heraut van bepaalde ontwikkelingen in de dichtkunst van later. Hij kon zonder sentimenteel te doen drama's oproepen. Lissens beweert: ‘Corrosief en puntig, kondigt deze vrijschutter Van Ostaijen, Minne en Gijsen aan.’ Maar ook in de literaire stamboom van Willem Elsschot en zelfs die van Tom Lanoye verdient zijn poëzie een vermelding. Daarom blijft hij lezers en bloemlezers trekken, en bezoeken af en toe literaire pelgrims zijn woonplaats. Om zich te verbazen over zijn graf waarop hij slechts herdacht wordt als advocaat, de rol waarin zijn familie hem graag zag. Of om zich te amuseren met de op zijn sprookjes geïnspireerde fontein in Hooglede, waarop staat wat zijn roeping was: ‘Omer Karel de Laey, dichter.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Om. K. de Laey, Ook Verzen. Maldegem 1902, Victor Delille, GB. |
Om. K. de Laey, Van te Lande. Antwerpen/Gent 1903, De Nederlandsche Boekhandel, GB. |
Om. K. de Laey, Van Over Ouds. In: Dietsche Warande & Belfort, tweede halfjaar 1905, pp. 207-216 en pp. 316-325 (in hetzelfde jaar verscheen een overdruk bij De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Gent), GB. |
Om. K. de Laey, Falco. Maldegem 1905, Victor Delille, Duimpjesuitgave 53, T. |
Om. K. de Laey, Hardenburg. In: Vlaanderen, jrg. 5, 1907, pp. 225-248. (in hetzelfde jaar verscheen een overdruk bij Victor Delille, Maldegem), T. |
Om. K. de Laey, Bespiegelingen. Maldegem 1907, Victor Delille, Duimpjesuitgave 61, GB. |
Om. K. de Laey, Het werk van Omer K. de Laey. 2 dln. Bezorgd door E. Vliebergh & J. Persyn. Leuven [1911-1912], Keurboekerij, (bevat naast de gebundelde poëzie onder meer de niet eerder uitgebrachte dichtbundels Flandria Illustrata en Andere Bespiegelingen) (2e druk, in 5 dln., Tielt [1941-1942], Lannoo) |
Om. K. de Laey, Dierensprookjes. Voor schoolgebruik uitgegeven door Em. Vliebergh en Jul. Persyn. Leuven/Brussel 1912, Keurboekerij, VB. (2e druk Leuven enz. 1923, De Vlaamsche Boekenhalle; 3e druk Leuven 1937, Vlaamsche Drukkerij) |
Om. K. de Laey, Keurbladzijden. Inleiding en samenstelling L. Carelsen. Diest [1945], Pro Arte, Keurbladzijden uit de Nederlandsche Letterkunde 25, Bl. |
Om. K. de Laey, Omer K. De Laey. Samenstelling en inleiding Karel Jonckheere. Amsterdam/Antwerpen 1976, De Nederlandsche Boekhandel, Monografieën over Vlaamse letterkunde 55, Bl. |
Omer Karel de Laey, Landelijk leven. Samenstelling en inleiding Herwig Verleyen. Hasselt 1977, Heideland-Orbis, Vlaamse pockets, Poëtisch erfdeel der Nederlanden 99, Bl. |
Omer K. de Laey, Zworte Schimmen. Utrecht 2004, Hugin & Munin, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
H.T. [= Herman Teirlinck], Overzicht In: Vlaanderen, jrg. 1, 1903, pp. 527-528. (over Van te Lande) |
K. v.d. W. [= Karel van de Woestijne], De Gedichten. In: Vlaanderen, jrg. 4, 1906, pp. 141-142. (over Van Over Ouds, met een plaatsbepaling ten opzichte van Gezelle) |
W. [= Karel van de Woestijne], Tooneel. In: Vlaanderen, jrg. 4, 1906, pp. 291-292. (over Falco) |
F.V. Toussaint van Boelaere, Het werk van Omer K. de Laey. In: F.V. Toussaint van Boelaere, Litterair Scheepsjournaal. Deel 2. Brussel 1939, pp. 13-28. |
[J. Persyn], Omer K. de Laey. Een schets. In: Omer K. de Laey, Het werk van Omer K. de Laey. 2e druk. Deel 1. Tielt [1941], pp. ix-lxxiv. (zeer persoonlijke verhandeling; vrijwel alles wat over leven én werk van de dichter is opgemerkt, gaat op deze beschouwing terug) |
A. Ampe, De zielegroei van Omer K. De Laey. In: Streven, jrg. 9, nr. 4, april 1942, pp. 313-322. (over de ontwikkeling in het werk) |
Hendrik de Vries, Twee Gehangenen. In: Hendrik de Vries, Vers tegen Vers. 's-Gravenhage 1949, pp. 25-33. (voor De Laey gunstig uitvallende confrontatie van zijn gedicht ‘Verhangen’ met ‘De gehangene’ van Gerard den Brabander) |
R.F. Lissens, [Omer Karel de Laey]. In: R.F. Lissens, De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden. 4e, herziene druk. Brussel/Amsterdam 1967, pp. 134-135. |
Wies Moens, Omer-Karel de Laey. In: Wies Moens, Proza IV. Maastricht 1973, pp. 73-77. |
Karel Jonckheere, Omer K. De Laey. In: Omer K. de Laey. Antwerpen/Amsterdam 1976, pp. 5-12. (overzicht) |
Herwig Verleyen, Omer Karel de Laey, dichter en flamingant. Antwerpen 1977. (verkenning van het landschap, het leven én de literatuur van de auteur) |
Herwig Verleyen, Omer Karel de Laey. In: Omer Karel de Laey, Landelijk leven. Hasselt 1977, pp. 5-10. |
Anton van Wilderode, Omer-Karel de Laey. Leven en werk van een alleenloper. In: Anton van Wilderode, Dienstbaar het Woord. Toespraken en teksten. Tielt/Weesp 1985, pp. 111-131. |
André de Tavernier, Omer Karel de Laey. Een eeuw later. [Oud-Heverlee] 1996. (monografie en bloemlezing) |
Katelijne Vanhooren, Omer Karel de Laey. Monografie van een vergeten auteur. Gent academiejaar 1998-1999. (ongepubliceerde licentiaatsverhandeling Universiteit Gent; bevat uitvoerige overzichten over het leven van de auteur, zijn werk, de ontvangst daarvan, en een bibliografie van de secundaire literatuur) |
Marcel Ryssen, Van Lustigen Krekel en andere dieren van ‘te lande’. Negentien diersprookjes van Omer Karel de Laey. In: Tiecelijn, jrg. 12, nr. 2, 1999, pp. 64-77. |
Hans Heesen, Omer Karel de Laey en het ideale lezen. Op: www.cubra.nl/hans heesen/omerdelaey.htm. (literaire pelgrimage en een pleidooi voor de auteur) |
Gerrit Komrij, Verhangen. In: Gerrit Komrij, Trou Moet Blycken. Of Opnieuw In Liefde Bloeyende. De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de eenentwintigste eeuw in honderd en enige gedichten. Amsterdam 2001, pp. 317-320. (over het gedicht ‘Verhangen’) |
Mario Molegraaf, Eeuwig in die blauwe perels kijken. De dichter van ‘Ideaal’. In: De Parelduiker, jrg. 12, nr. 5, 2007, pp. 61-69. (vooral over het gedicht ‘Ideaal’) |
Stefan van den Bossche, Zerk, met witte letters op. De dichter Omer Karel de Laey (1876-1909). In: Vlaanderen, jrg. 56, nr. 317, september 2007, pp. 239-243. |
110 Kritisch lit. lex.
september 2008
|
|