| |
| |
| |
Albert Kuyle
door Mathijs Sanders
1. Biografie
Louis Maria Albertus Kuitenbrouwer werd op 27 februari 1904 geboren te Utrecht als zoon van een meubelmaker. Hij groeide op als jongste van acht kinderen in een katholiek middenstandsmilieu. Na enkele weinig succesvolle schooljaren koos Kuitenbrouwer in 1920 voor de journalistiek en trad hij als verslaggever in dienst bij het Utrechtse katholieke dagblad Het Centrum. Daar leerde hij de dichter Jan Engelman kennen; samen met broer Henk Kuitenbrouwer en de architect Willem Maas vormden zij een hechte vriendengroep. Kuitenbrouwers hart lag bij de literatuur. In 1923 publiceerde hij zijn eerste gedichten in het jongerentijdschrift Het Getij en in het Brabantse katholieke maandblad Roeping. Een jaar later was Kuitenbrouwer, die zich als schrijver bediende van het pseudoniem Albert Kuyle, de spil van de groep katholieke jongeren die De Gemeenschap, Maandschrift voor Katholieke Reconstructie oprichtten, waarvan het eerste nummer in januari 1925 verscheen onder redactie van Jan Engelman, Henk Kuitenbrouwer en Willem Maas, met Kuyle als redactiesecretaris. In datzelfde jaar stond Kuyle aan de wieg van uitgeverij De Gemeenschap, waarvan hij tussen 1928 en november 1932 directeur was.
Op 1 juli 1929 trad Kuyle in het huwelijk met Magdalena (Magda) van Rees, dochter van de tot het katholicisme bekeerde schilder Otto van Rees (1884-1959). Uit het huwelijk werden negen zonen en drie dochters geboren.
Na een conflict binnen De Gemeenschap trad Kuyle eind 1933 uit de redactie en richtte hij met enkele geestverwanten De Nieuwe Gemeenschap (1934-1936) op. Rond 1936 kwam Kuyle in het
| |
| |
vaarwater van Zwart Front terecht. Binnen deze fascistische organisatie nam hij spoedig een vooraanstaande positie in, als adviseur van Arnold Meijer en als campagneleider bij de kamerverkiezingen van 1937. Onder de pseudoniemen Grimbaert en Van Oldenzael publiceerde hij felle beschouwingen in het weekblad Zwart Front en profileerde hij zich als een vertegenwoordiger van de radicale vleugel binnen de beweging. Vanaf 1936 trachtte Kuyle met zijn reclamebureau Maxim Reclame aan de kost te komen. Naast een groot aantal bedrijven en instellingen was de jonge katholieke uitgeverij Het Spectrum Kuyles belangrijkste klant. Dit contact resulteerde eind jaren dertig in Kuyles redacteurschap bij deze Utrechtse uitgeverij, waar ook zijn nieuwe boekuitgaven zouden verschijnen. Als redacteur bij Het Spectrum leverde Kuyle een belangrijke bijdrage aan de introductie van het pocketboek. De Schijnwerperreeks was goeddeels zijn werk.
Voor de oorlog had Kuyle gepubliceerd in een groot aantal tijdschriften: Het Getij, Roeping, Pogen, De Vrije Bladen, Opgang, Ons Eigen Tijdschrift, Op de Hoogte, Rijnbende; Blijmoedig Maandblad, De Bundel, Zwart Front en incidenteel in De Stem, Volk, Nu, Den Gulden Winckel en Dietsche Warande & Belfort. Ook schreef hij het scenario voor de film Kentering van Jan Hin (1932).
In de eerste bezettingsjaren wierp Kuyle zich op als schrijvende propagandist in de twee tijdschriften van Nationaal Front, De Weg en Nederlandsch Dagblad. Na de opheffing van deze organisatie werkte Kuyle mee aan het gelijkgeschakelde Algemeen Handelsblad. Begin 1943 staakte hij zijn publicitaire activiteiten. Hij weigerde lid te worden van de Kultuurkamer en van het Persgilde. Om tewerkstelling in Duitsland te voorkomen werkte Kuyle vanaf 1 mei 1943 voor het Bureau Oogstvoorzieningen van het departement van Landbouw en Visscherij. In deze functie schreef hij het scenario voor de film Handen voor de oogst (1944). Na de oorlog werd hij herhaaldelijk voor zijn rechts-extremistische en antisemitische publicaties ter verantwoording geroepen. De Ereraad voor de Letterkunde en de Centrale Ereraad voor de Kunst legden hem een publicatieverbod op. Door de Commissie voor de Perszuivering werd hij tot 28 april 1948 uitgesloten van journalistieke functies. Ten slotte werd Kuyle in
| |
| |
een geruchtmakend proces in 1949 door het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf wegens collaboratie. Hoewel deze straf in cassatie werd teruggebracht tot één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, werd zijn publicatieverbod verlengd tot 1 januari 1951. Deze uitsluiting heeft Kuyle er niet van weerhouden regelmatig te blijven publiceren, onder andere in De Tijd, Limburgs Dagblad, De Katholieke Illustratie, De Gelderlander, Het Volk, Roeping, Katholiek Bouwblad, Toren, Omhoog (het weekblad van het aartsbisdom Utrecht), Ten Beste (een tijdschrift van Wouter Lutkie) en in het fel anti-communistische jezuïetenblad De Linie, waar hij het in 1949 nog tot redacteur bracht. Ook was hij in 1948 nog korte tijd redacteur van De Vlaamse Linie en verrichtte hij enkele jaren redactionele activiteiten en reclamewerk voor de Nijmeegse uitgeverij De Koepel en voor de Utrechtse uitgeverij van de katholieke arbeidersbeweging, De Lanteern. Vanaf 1949 publiceerde Kuyle onder enkele nieuwe pseudoniemen: Spectator, Iwan, Lode van 't Zand, 't Pastoorke en Karel Hofland; ook publiceerde hij wel onder de naam van zijn vrouw, Magda van Rees. Enig succes had hij onder geloofsgenoten nog met twee kinderboeken, met zijn hagiografisch proza en met enkele hoorspelen die hij schreef voor de KRO. Als gevolg van zijn oorlogsverleden en zijn onverminderde rechtse sympathieën was Kuyle evenwel sterk geïsoleerd geraakt Geplaagd door financiële zorgen, depressies en een slechte gezondheid bracht hij zijn laatste levensjaren door. Albert Kuyle overleed in zijn geboortestad Utrecht op 4 maart 1958.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Onmiskenbaar is Albert Kuyle een van de meest controversiële schrijvers uit de Nederlandse literatuur van de periode tussen de twee wereldoorlogen. Deze reputatie heeft hij te danken aan zijn polemische temperament, zijn alomtegenwoordigheid in het literaire leven en vooral aan zijn keuze voor het politieke rechts-radicalisme in de jaren dertig en veertig. Vanaf zijn debuut trok hij de aandacht van vernieuwingsgezinde generatiegenoten die in deze jonge, vooruitstrevende katholieke schrijver een grote belofte zagen. Toen Kuyle in 1958 in kommervolle omstandigheden overleed, was er echter van de magnetiserende werking die hij als avant-gardist en enfant terrible in de jaren twintig op generatiegenoten uitoefende weinig meer over.
Het oeuvre van Albert Kuyle is even omvangrijk als divers. Naast vele honderden reclameteksten, journalistieke stukken en tijdschriftpublicaties omvat het dichtbundels, romans, verhalenbundels, verzamelingen kritisch, essayistisch en pamflettistisch proza, gebundelde reisnotities, reportages, bloemlezingen en hagiografieën.
| |
Verwantschap
De katholieke zuil stond nog recht overeind toen Albert Kuyle midden jaren twintig het literaire toneel betrad en zich in de voorhoede schaarde van de katholieke jongerenbeweging, die zich vanaf 1922 begon af te tekenen, en waartoe, naast Kuyle en Engelman, ook Gerard en Henri Bruning, Gerard Knuvelder, Bernard Verhoeven, Gerard Wijdeveld, Albert Helman en Anton van Duinkerken behoorden. Zij manifesteerden zich in tijdschriften als Roeping, De Nieuwe Eeuw, De Gemeenschap en De Valbijl.
In zijn literaire activiteiten beperkte Kuyle zich niet tot de eigen katholieke kring. Tot 1934 publiceerde hij zijn gedichten, verhalen, essays en kritieken vooral in De Gemeenschap, maar zijn rol als gangmaker van dit tijdschrift sloot medewerking aan De Vrije Bladen - het tijdschrift van de ‘paganistische’ generatiegenoten - geenszins uit. Deze literaire openheid blijkt ook uit het speciale poëzienummer dat Kuyle met Engelman redigeerde en dat in april 1927 werd gepresenteerd als een afzonderlijke voorjaarseditie van De Gemeenschap. Behalve gedichten van katholieke ge- | |
| |
neratiegenoten bevatte de bloemlezing ook werk van Jan Campert, Paul van Ostaijen, A. Roland Holst, Anthonie Donker en Roel Houwink. In oktober 1925 richtte Kuyle samen met Willem Maas en Piet van Rossum uitgeverij De Gemeenschap op, die formeel eigendom was van het gelijknamige tijdschrift. In 1928 werd Kuyle directeur van de uitgeverij. Ook als uitgever beperkte Kuyle zich niet tot de katholieke zuil. Dankzij zijn artistieke en organisatorische talent slaagde hij erin om binnen enkele jaren een zowel wat boekverzorging als wat inhoud betreft opmerkelijk fonds op te bouwen, waarin zowel katholieke als niet-katholieke schrijvers onderdak vonden, onder wie Marsman, Ter Braak, Revis, Slauerhoff en Bordewijk. Uit de fondsvorming blijkt Kuyles affiniteit met de moderne eigentijdse literatuur. Aan Eugène de Bock, zijn Vlaamse collega-uitgever van De Sikkel, schreef Kuyle: ‘Wat die scherp-uitgesproken katholieke richting betreft, ik geef ook werk van Marsman, en andere heidenen uit. Doch geen anti-, of a-katholiek werk, en hopelijk ook geen dingen die ik strijdig vind met geloof en zeden. Grooter beperking maak ik niet.’ Op 1 november 1932 kreeg Kuyle eervol ontslag als directeur van de uitgeverij, die er door zijn zakelijk beleid financieel slecht voor stond. Kuyles intensieve contacten met
moderne beeldende kunstenaars en typografen (onder wie Otto van Rees, Jozef Cantré, Charles Eyck, Andreas Oosterbaan, Sybold van Ravesteyn, Joep Nicolas en Henri Jonas) waren uitgeverij en tijdschrift De Gemeenschap zeer ten goede gekomen. Kuyles affiniteit met de avant-garde spreekt uit zijn belangstelling voor het werk van kunstenaars als Chagall, Cendrars, Apollinaire, Satie en Picasso, dat hij dankzij zijn schoonvader had leren kennen, en voor de moderne film. Eind jaren twintig nam hij samen met M.R. Radermacher Schorer, Sybold van Ravesteyn en Gerrit Rietveld zitting in het bestuur van de Utrechtse afdeling van de Nederlandsche Filmliga.
| |
Verwantschap / Techniek
Aanvankelijk profileerde Kuyle zich vooral als dichter. In 1924 verscheen zijn dichtbundel Seinen. De gedichten uit deze bundel verraden in formeel en stilistisch opzicht de invloed van Wies Moens, Marnix Gijsen en H. Marsman, wiens ‘rode boekje’ Verzien een jaar eerder was verschenen. De expressionistische beeldtaal en de vrije versificatie zijn verwant aan die van Mars- | |
| |
man, maar anders dan in diens vroege kosmische verzen is het vitalisme in Kuyles gedichten ingebed in een religieus geïnspireerd expressionistisch kader.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Het lyrisch subject drukt zijn godsgeloof, strijdlust, levensdrift en heilsverwachting uit in extatische bewoordingen als:
Omdat ik Uw blij mirakel ken,
die als een Vaderhuis stolpt over de wereld.
Gansch het Leven raast onder haar dak.
| |
Ontwikkeling
De speelruimte in veel gedichten is de dynamische stad (de haven, de fabriek, de tram). Het motiefcomplex van reis en aankomst speelt een prominente rol in deze vroege gedichten: de drang naar een dynamisch en avontuurlijk bestaan resulteert ten slotte in een opwaartse blik en in een uitgesproken verlangen naar rust en eeuwigheid, een levensdoel naar goddelijke beschikking. Het zijn deze motieven die ook de strekking van Kuyles korte verhalen bepalen: het einddoel van de reis is de thuiskomst. Een ander motief dat in de vroege verzen domineert is de gemeenschapszin. In zijn verbondenheid met de gemeenschap van gelovigen en heiligen zoekt het lyrisch subject redding en behoud. In afgezwakte vorm vertoont Kuyles vroege poëzie de sporen van de Duitse en Vlaamse humanitair-expressionistische broederschapslyriek. Het is niet verwonderlijk dat Dirk Coster in de inleiding van zijn programmatische bloemlezing Nieuwe geluiden (1924) waarderend schreef over de ‘stralende hartelijkheid’ en ‘levensliefde’ in Kuyles gedichten. Kuyles tweede dichtbundel, Songs of Kalua (1927), is aanmerkelijk minder ernstig, soms speels en ironisch van toon. De dichter beëindigde het colofon met de mededeling ‘dat het paard van de sleeperswagen, welke het papier vervoerde, een hitponey was, welke Piet heette; dat postbode no. 41 de laatste proeven bezorgde en dat de schrijver ze corrigeerde bij volle maan.’ De verzen uit deze bundel zijn compacter en kennen een grotere regelmaat in rijmschema's en metrische patronen. De extatische godslyriek uit Seinen heeft plaatsgemaakt voor eenvoudige liedjes met een traditionele versificatie, gedichten waarin het reis- en aankomstmotief wordt betrokken op ‘ik en jij’.
| |
| |
| |
Kritiek
In zijn bespreking van Seinen noemde Nijhoff de poëzie van de katholieke jongeren Henri Bruning en Albert Kuyle ‘om te schreien zo zielig’. Kuyles expressionisme (‘gecoupeerd proza’) vond hij onbeheerst en zwak epigonisme van de Vlamingen Moens en Gijsen; aan hun invloed had Kuyle zich niet tijdig weten te ontworstelen. Ook Gerard Bruning en Paul van Ostaijen lieten zich in negatieve bewoordingen uit over Kuyles debuutbundel, die in hun ogen weinig oorspronkelijk was. Van Ostaijen kwalificeerde Kuyle - samen met Henri Bruning, wiens bundel De sirkel ook in 1924 was verschenen - als een ‘tijdvakdichter’: Kuyles ‘expressionisties-katholieke dichtkunst’ reflecteerde volgens hem slechts ‘de tijdelijke idealen van zijn tijdgenoten’ zonder te reiken naar het buitentijdige mystieke domein.
Songs of Kalua kreeg een positievere ontvangst in de kritiek. J.C. Bloem prees de oorspronkelijkheid van de gedichten en het improvisatievermogen van de dichter. Marsman, die Seinen nog diskwalificeerde als epigonenwerk, waardeerde de speelsheid, ironie en melancholie van. Songs of Kalua. In een bespreking van de herdruk uit 1931 schreef Vestdijk over de filmische kwaliteiten van deze gedichten. In de snelle afwisseling van scènes en de hantering van het montageprocédé had Kuyle zich onmiskenbaar laten inspireren door de avant-gardefilms van de door hem bewonderde Russische cineasten Eisenstein (Pantserkruiser Potemkin - de film waaraan Kuyle zijn gedicht ‘Potemkin’ wijdde) en Pudovkin (De Moeder).
| |
Ontwikkeling
De poëzie van Kuyle laat een ontwikkeling zien van expressionisme (Seinen) via het speelse light verse (Songs of Kalua) naar de klassieke vormen van IX Gedichten (1947), een bundel sobere en bezonnen gedichten die in korte tijd drie drukken beleefde, maar nauwelijks kritische respons uitlokte.
In zijn bespreking van Songs of Kalua noemde Marsman Kuyle voor alles een schrijver van korte prozaschetsen, en als zodanig een belofte voor de toekomst van het Nederlandse proza, dat als gevolg van provincialisme en verwaterd naturalisme in het slop was geraakt.
| |
Kunstopvatting / Verwantschap
Met de verhalen en romans die hij in de jaren twintig publiceerde, brak Kuyle met de volgens veel literaire jongeren vol- | |
| |
strekt achterhaalde realistische en naturalistische romanconventies en droeg hij bij aan de vernieuwing van het proza. Zijn short story's - verzameld in de bundels Zeiltocht (1925), De Bries (1929), Weerlicht (1933) en Harmonika (1939) - kunnen gelezen worden tegen de achtergrond van het Expressionisme en de Nieuwe Zakelijkheid.
| |
Techniek / Stijl
De technieken, compositie, stijl en motieven uit deze verhalen zijn verwant aan artistieke filmische procédés als de montage, de close-up en het simultanisme, en aan de documentaire zakelijkheid van de journalistieke reportage, een genre dat Kuyle beoefende in zijn reisverslagen. Kenmerkend voor Kuyles vroege proza zijn de discontinue, scenische vertelwijze, de stilistische bondigheid en syntactische concentratie en de afwezigheid van uitvoerige psychologische explicaties. Kuyles vroege proza onderscheidt zich evenwel van nieuw zakelijke ‘industrieromans’ van auteurs als Ilja Ehrenburg (10 PK. Het leven der auto's) en M. Revis (8.100.000 M3 Zand) door het onmiskenbaar fictionele karakter van het merendeel van zijn verhalen, de afwezigheid van een maatschappijkritische teneur en door zijn concentratie op het innerlijk van de personages, dat vaak op een rapportage-achtige wijze - van buitenaf - wordt beschreven.
Karakteristiek voor het vroege, als expressionistisch te karakteriseren proza, zijn de zes verhalen uit De Bries. ‘Aquarium’ is een filmische prozaschets over lusten en driften in de vissenwereld onder de waterspiegel van de Orinoco. ‘Krassin 78’ verhaalt over de liefde van de graanweger Fedor voor de koffieverkoopster Mascha. Wanneer zij in het oorlogsgeweld wreed wordt omgebracht, scheept hij in als lichtmatroos op een expeditie naar de Noordpool. In wanhoop en verlatenheid loopt hij het sneeuwlandschap in waar hij wordt doodgedrukt door de kou. ‘De honden huilen’ bevat twee simultaan gemonteerde verhaallijnen over respectievelijk de erotische aantrekkingskracht tussen twee honden en twee jonge mensen van ongelijke maatschappelijke status. In ‘Meisjesdag’ wordt het verlangen van een jong meisje naar de hemel beschreven. ‘Poëzie’ is het beeldende verhaal over de schrijver Reggy Oleer, voor wie de eigen fictie boven het leven gaat. De door Marsman zeer geprezen prozaschets ‘Huwelijk’ verhaalt over José die met zijn paard
| |
| |
onderweg is naar Malita, waar zijn verloofde Maria wacht. Haar vader weigert zijn toestemming te geven voor het huwelijk, maar wanneer José arriveert op de ranch, verlaat de vader zijn woning en voert José Maria mee. Zonder enige psychologische explicatie, maar door middel van bondig en beeldend taalgebruik weet Kuyle de verhoudingen tussen de drie personages scherp te verbeelden. Wanneer José en Maria te paard de ranch verlaten, kijkt de vader hen na: ‘Zij worden verre ruiters; zij worden stippen; dan kan Billy ze niet meer onderscheiden van de andere stippen op de horizont.’ Ook de wat langere, veelal humoristische en satirische verhalen die Kuyle bundelde in Weerlicht, worden gekenmerkt door stilistische bondigheid en een voorkeur voor een scenische plotstructuur.
| |
Kritiek
Marsman, een van de belangrijkste pleitbezorgers van het moderne proza, wijdde een lovende recensie aan De Bries in de Nieuwe Rotterdamsche Courant: ‘Indien ooit eenig goed modernisme in Holland een periode van bloei haalt, zal men zich onverzwakt deze zuivere en sterke novellen blijven herinneren, die Kuyle schreef voor zijn 25ste jaar: de eerstelingen van een jongen stijl in ons land, nieuw en klassiek.’ In zijn essay ‘De kansen van ons proza’ (1929) had Marsman een lans gebroken voor proza dat brak met de ‘lyrische bewogenheid’ en met de ‘explicatieve psychologie’ en had hij de verhalen van Helman en Kuyle aangewezen als vitale symptomen van het nieuwe proza. In 1930 prees Van Wessem in De Vrije Bladen Kuyles heldere en compacte ‘moderne prozastijl’ en in 1933 noemde Anthonie Donker Kuyle en Helman de beste ‘short-storytellers onder de jongere schrijvers in ons land.’ Kuyles moderne proza vond meer weerklank onder deze vooruitstrevende critici dan onder geloofsgenoten als Knuvelder, die Kuyles verhalen al in 1925 diskwalificeerde als onbezielde ‘konsessies aan moderniteit’.
| |
Ontwikkeling
In de jaren dertig kwam Kuyles proza steeds meer in het teken van zijn religieus-sociale engagement te staan. Sociale bewogenheid en mededogen met de slachtoffers van de economische crisis spreken uit de roman Harten en brood (1933), over een arbeidersgezin dat ten onder gaat als gevolg van het industrieel kapitalisme.
| |
Visie op de wereld
De teneur van deze reportageachtige ‘crisisroman’ ligt in het
| |
| |
verlengde van de polemische beschouwingen die Kuyle in De Gemeenschap publiceerde en waarin hij het industrieel kapitalisme van grote bedrijven als Philips en Ford scherp veroordeelde. De strekking van Kuyles roman - versterkt door de polemiek tegen bazen en vakbonden en door de expliciete idealisering van de pre-industriële plattelandssamenleving - luidt dat enkel een terugkeer naar een van God gegeven ‘natuurlijke’ orde tot maatschappelijke rechtvaardigheid zal leiden.
Scherper dan in Harten en brood had Kuyle zijn engagement in 1931 in De Gemeenschap verwoord in ‘Werkverschaffing’. Deze novelle verhaalt over ‘vrouw Veenendaal’ die, getrouwd met ‘een eerlijke roomse arbeider’, met elf dubbeltjes per dag haar gezin met vier kinderen moet voeden. Bij monde van de auctoriële verteller ventileert Kuyle als een pamflettist zijn maatschappijkritiek: ‘Ja, mensen, zo gaat het nou in de christelijke maatschappij. Vooraan in de krant staat de encycliek met commentaar en achterin een advertentie voor slagroom. Maar daar heeft vrouw Veenendaal niets aan. Vrouw Veenendaal wil melk.’
Regelmatig wordt het verhaal onderbroken en maakt de verteller duidelijk dat het gezin Veenendaal staat voor duizenden gezinnen die het slachtoffer zijn van de katholieke politiek en dagbladpers. Kees Veenendaal moet uiteindelijk zijn gezin verlaten voor de werkverschaffing, maar ziek van heimwee keert hij enkele maanden later terug naar zijn aan tbc stervende vrouw - zonder werk of steun. Het verhaal neemt ten slotte een Multatuliaanse wending: ‘En, nu u, lezers. Nu toomt Christus tegen de wereld. Nu zamelt hij zijn woorden als een man vrachten zamelt in zijn schoot. Nou ziet hij neer op deze kerk die bidt en liegt, die liegt en zingt. Nou ziet Hij vrouw Veenendaal en nou doet God wat ik doe als ik aan vrouw Veenendaal denk: nu schreit Christus over de wereld, en tekent hij zijn martelaars met het teken van de uitverkiezing.’
| |
Kritiek
Als gevolg van deze onverbloemde kritiek op het kerkelijk gezag werd de redactie van De Gemeenschap door de Utrechtse aartsbisschop en censor ernstig berispt toen het de novelle had opgenomen. Dat Kuyle aan dit verhaal een centrale plaats in zijn oeuvre toekende, blijkt uit het gegeven dat hij met ‘Werk- | |
| |
verschaffing’ de bundel Harmonika opende, waarin hij verhalen opnam die hij tussen 1931 en 1939 had gepubliceerd.
De verteller in ‘Werkverschaffing’ blijkt een spreekbuis van Kuyle, wanneer hij de op winst en eigenbelang geconcentreerde machtspolitiek van de katholieke politici, werkgevers en dagbladpers aan de kaak stelt ‘Werkverschaffing’ is een gefictionaliseerde aanklacht in de traditie van J.J. Cremers Fabriekskinderen (1863), maar stilistisch verwant aan Ehrenburgs 10 PK. Das Leben der Auto's (1929), door Kuyle in 1931 geprezen als een ‘gillende sirene [...] door de gewijde woorden van de hedendaagsche beursliturgie.’ Door zowel geloofsgenoten als andersdenkenden werd ‘Werkverschaffing’ gunstig beoordeeld als ‘een harde vernielende vuistslag, een zeldzaam sterk prozastuk’ (Gabriël Smit in De Gooi- en Eemlander).
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Felle sociale bewogenheid, afkeer van de parlementaire democratie en verwerping van de ‘uitwassen’ van het kapitalisme bepalen de strekking van Kuyles novellistische werk uit de jaren dertig. Dit werk krijgt meer reliëf wanneer het wordt gelezen tegen de achtergrond van Kuyles snel radicaliserende standpunten op maatschappelijk en politiek gebied. Eind 1933, kort voor zijn definitieve breuk met De Gemeenschap, bundelde hij een aantal polemische pamfletten en artikelen die eerder in dat tijdschrift waren verschenen en waarin hij zijn in toenemende mate rechts-radicale opvattingen ventileerde.
Uit deze bundel, Alarm (met een waarderende inleiding van Anton van Duinkerken), blijkt eens temeer dat Kuyle het adagium van de ‘dienstbare schoonheid’, waarmee De Gemeenschap in 1925 eensgezind van start was gegaan, geheel anders invulde dan zijn opponent Jan Engelman, die zich nadrukkelijk distantieerde van Kuyles sociaal bewogen tendensliteratuur en een lans brak voor de relatieve artistieke autonomie. Voor Kuyle ging de levensbeschouwelijke ethiek altijd boven de ‘zuivere’ esthetiek, al kan in zijn werk een verschuiving worden waargenomen van ‘schoonheid’ naar ‘dienstbaarheid’. ‘Iederen dag opnieuw moet je je leven inschakelen op de motorische kracht die Christus is,’ aldus Kuyle in een interview met A. Sassen in mei 1933.
In Alarm slingert Kuyle zijn wapens naar schrijvende en stude- | |
| |
rende vrouwen, naar katholieke dagbladen die het kapitalisme steunen (De Maasbode), naar katholieke schrijvers die hun werk niet uitdrukkelijk in dienst stellen van volkse waarden, naar industriëlen als Henry Ford die het eigen gewin boven het welzijn van hun werknemers stellen en die met hun op Amerikaanse leest geschoeide materialisme de natuurlijke orde verbreken, naar moderne architecten die het individuele experiment boven dienstbaarheid en functionaliteit stellen, en naar kerkelijke gezagdragers die onder het mom van weldadigheid, eigenbelang en zelfverrijking laten prevaleren boven sociaal mededogen met minderbedeelden.
| |
Ontwikkeling
In de jaren van De Nieuwe Gemeenschap (1934-1936) ontwikkelde Kuyle zich van een betrekkelijk vooruitstrevend en sociaal bewogen schrijver en cultuurcriticus tot een rechts-radicale agitator en een propagandist van het antisemitische, fascistische en steil-katholieke denken. Zowel in zijn verhalen als in zijn kritisch en essayistisch proza gaf Kuyle steeds sterker uiting aan zijn maatschappelijk engagement, zijn sociale deernis en zijn afkeer van kapitalisme en parlementaire democratie. Dit engagement radicaliseerde in de periode van zijn redacteurschap van De Gemeenschap (oktober 1930 - december 1933) en mondde uit in een pleidooi voor een katholiek-corporatieve samenleving.
| |
Kritiek
Uit zijn verhalen en gedichten uit deze periode blijkt dat de traditie zegevierde over het experiment. De moraliserende strekking maakte veel van zijn werk tot tendensliteratuur in optima forma. Kregen de reisboeken Rond een blauw meer (1927) en Tusschen Keulen en Parijs (1934) nog een betrekkelijk gunstig onthaal, de meeste critici constateerden dat Kuyle de literatuur aan zijn radicale ideologie had geofferd. Zelf meende Kuyle dat de ‘katholiek-volksche waarden’ die hij voorstond, het beste gerealiseerd konden worden in een maatschappijstructuur naar fascistische snit. Zijn engagement met Zwart Front moet tegen deze achtergrond begrepen worden.
| |
Ontwikkeling
Ondanks het publicatieverbod dat Kuyle na de oorlog werd opgelegd, bleef hij literair actief, zij het dat hij het zwaartepunt verlegde naar parabels en heiligenlevens. Zijn laatste roman, Kinderen der mensen (1954), is het nogal melodramatische verhaal over een jonge Duitse priester die in een protestants boeren- | |
| |
dorp ten onder dreigt te gaan aan de lasterlijke beschuldiging dat hij een meisje verkracht zou hebben. Wanneer de boerenzoon uit het dorp schuld bekent, wordt de priester in ere hersteld.
| |
Kritiek
De ontvangst van Kuyles werk na 1945 hangt onlosmakelijk samen met zijn foutgang voor en tijdens de oorlog. Behalve de Limburgse criticus Paul Haimon en de critici P.J. Risseeuw en Okke Jager van het protestants-christelijke tijdschrift Ontmoeting, had Kuyle nauwelijks nog sympathisanten in de literaire wereld. Wanneer kranten en tijdschriften al aandacht aan hem besteedden, was dat vooral naar aanleiding van de rechtszaken waarin hij verstrikt raakte.
| |
Publieke belangstelling
De publieke belangstelling voor zijn werk droogde snel op. In de literair-historische handboeken en overzichtswerken is het beeld blijven bestaan van Albert Kuyle als een aanvankelijk veelbelovend literair vernieuwer, die zich evenwel spoedig ontpopte als een - in de woorden van E. du Perron - ‘katholiek klein ploertje’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Deze primaire bibliografie bevat alle publicaties van Albert Kuyle in boekvorm. Voor een meer volledige primaire bibliografie van Kuyles gebundelde en verspreid gepubliceerde teksten (inclusief boekrecensies, kunstkritieken, kinderboeken, reclamepublicaties, teksten voor muziekwerken, hoorspelen, filmscenario's en voordrachten) verwijs ik naar E.J.M. Vermolen, Proeve van een bibliografie van Albert Kuyle. 's-Gravenhage 1966 (aanwezig in het Letterkundig Museum te Den Haag).
Albert Kuyle, A. de Winter. Utrechtse kunstschilder; een korte studie. Z.p. 1924, zonder uitgever, E. |
Albert Kuyle, Kerstcantate voor soli en driestemmig mannenkoor met orgelbegeleiding. Utrecht 1924, Van Rossum, G. |
Albert Kuyle, Seinen. Een bundel verzen. Met houtsneden van Joep Nicolas. Utrecht/Nijmegen 1924, Dekker & Van de Vegt/Van Leeuwen, GB. |
Louis Kuitenbrouwer, Benedictus domino. Priesterlied voor een zangstem met begeleiding. Utrecht 1925, Van Rossum, G. |
Albert Kuyle, Zeiltocht. Maastricht 1925, Boosten & Stols, VB. |
Albert Kuyle, Songs of Kalua. Inleiding Albert Helman. Illustraties Jozef Cantré en Otto van Rees. Maastricht 1927, Charles Nypels, GB. |
Albert Helman en Albert Kuyle, Van pij en bumous. Een bundel reisschetsen. Illustraties Ger Huysser. Utrecht 1927, De Gemeenschap, VB/E. |
Albert Kuyle, De Bries. Utrecht 1929, De Gemeenschap, De Wingerd 1, VB. (tweede druk, z.j. [1940], Het Spectrum, De Bongerd-reeks) |
Albert Bailly, Op de golven van den aether. Vertaald en bewerkt door Albert Kuyle en Magda Kuyle. Amsterdam z.j. [1929], Koloniale Boek Centrale, E. (vert.) |
Albert Kuyle, De luister van uw huis. Amsterdam 1930, St. Bernulphus-Huis, V. |
Albert Kuyle, Werkverschaffing. Z.p. [Bilthoven] z.j. [1931], privé-druk in opdracht van de auteur bij De Gemeenschap, V. |
Albert Kuyle en L. Kater, Synopsis (voorlopig) van jeugdfilm ‘De rooie rug’. Z.p. 1932, De honderdduizend-story, Filmscenario. |
Albert Kuyle, Weerlicht. Illustraties Lambert Simon. Hilversum 1933, Paul Brand, VB. |
Albert Kuyle, Harten en Brood. Hilversum 1933, Paul Brand, R. |
Albert Kuyle, Tusschen Keulen en Parijs. Illustraties Charles Eyck. Rotterdam 1934, Brusse, E. |
Albert Kuyle, Alarm. Inleiding Anton van Duinkerken. Schiedam z.j. [1934], Vox Romana, EB. |
Albert Kuyle, Jonas. Hilversum 1934, Paul Brand, R. |
| |
| |
Albert Kuyle, Een goede herder. Pastoor R.J.A. Janssen. Z.p., z.j. [1934], Biografische schets. |
Albert Kuyle, Het land van de dorst. Illustraties Otto van Rees. Hilversum 1935, Paul Brand, Reisnotities. |
Albert Kuyle, Een jaar vol heiligens. Inleiding Emile Erens. Illustraties Karel Thole. Utrecht z.j. [1936], Het Spectrum, Schijnwerpers, eerste reeks, no. 6, Heiligenlevens. (tweede druk 1939, De Bongerdreeks; opgenomen in In excelsis) |
Albert Kuyle, Rond een blauw meer. Illustraties Otto van Rees. Hilversum 1936, Paul Brand, Reisnotities. |
Albert Kuyle en Magda Kuyle, Pan-Europa, of Europa in de pan. Illustraties Karel Thole. Utrecht z.j. [1938], Het Spectrum, Schijnwerpers 20, EB. |
Albert Kuyle, Harmonika. Utrecht z.j. [1939], Het Spectrum, VB. |
Albert Kuyle, Jonas. Een bloemlezing. Samenstelling en inleiding Aug. A. Boudens. Utrecht z.j. [1940], Het Spectrum, De Bongerdreeks 16, Bl. |
Albert Kuyle, In Neerland staat een huis. Illustraties Cuno van den Steene. Utrecht 1941, Bredero's Bouw Bedrijf, E. |
Albert Kuyle, Anker en kruis. Het leven van broeder Jacobus S.V.D., scheepskapitein en missionaris in Nieuw-Guinea. Steyl z.j. [ca. 1943], Missionarissen van het Goddelijke Woord, Biografische schets. |
Albert Kuyle, Zoon van Ameland. Voorwoord I.J.M. van de Berg. Utrecht 1946, Dekker & Van de Vegt, Biografische schets. |
Albert Kuyle, Waar het licht op gaat. Enkele woorden over doel en taak van het Zonnehuis te Bilthoven. Utrecht 1946, Lumax, E. |
Albert Kuyle, IX gedichten. Nijmegen 1947, De Koepel, GB. |
Albert Kuyle, In Excelsis. Inleiding Bernard Verhoeven. Illustraties Cuno van den Steene. Nijmegen 1947, De Koepel, Heiligenlevens. |
Albert Kuyle, Levende wegen, Wageningen z.j. [1947], Vada, E. |
Magda van Rees, Palm en Paaskaars. Gedachten tussen Palmzondagen Beloken Pasen. Nijmegen z.j. (1948), De Koepel, Sleutelbloemreeks, E. |
Albert Kuyle, Grietje Schouten + 1946. Het levensbeeld van een Marker meisje. Inleiding J. Spelbrink. 's-Hertogenbosch z.j. [1950], Herwonnen Levenskracht/Geert Groote Genootschap, Biografie. (tweede druk, onder de titel Dat de eilanden juichen, in: Albert Kuyle en H.W., De wondere jaren van het Marker meisje Grietje Schouten (1915-1947). Twee verhalen over een bijzpnder meisje. Dat de eilanden juichen. Het uitverkoren leven. Monnickendam 2000, Tessel) |
Albert Kuyle, De gouden Joseph. Waarin de lotgevallen, de zorgen en de zegen, de blijdschap en de duisternis verhaald worden van de Sint Joseph-parochie aan de Draaiweg te Utrecht. Waarin het leven van twee pastoors wordt na-verteld, en waarin ieder iets vindt van zijn gading. Utrecht 1951, Sint Joseph-parochie, V. |
| |
| |
Albert Kuyle, Mijn missie-apostolaat. Steyl z.j. [1952], Paters van Steyl, E. |
K. Unselt, Dokter zonder papieren. Vertaald door Karel Hofland. Utrecht 1952, De Lanteern, R. (vert.) |
Albert Kuyle, Albert Kuyle vertelt over Mannetje Windwijs. Illustraties Arie Teeuwisse. Muziek Tjalling Esther. Utrecht 1953, De Lanteern, JVB/GB. |
Albert Kuyle, Harp der liefde. Elisabeth van Thüringen. Hilversum 1953, Nederlandse Radio Unie, Hoorspelserie Heilige Moeders 1, T. |
Albert Kuyle, Rond Jezus' kleed. Verhalen, vertellingen en gedachten rond het aardse leven van de Zoon Gods. Inleiding Pieter van der Meer de Walcheren. Illustraties Cuno van den Steene. Utrecht/Antwerpen z.j. [1954], De Fontein/Sheed & Ward, VB. |
Albert Kuyle, Kinderen der mensen. Utrecht z.j. [1954], De Lanteern, R. |
Albert Kuyle, Kalender. Geïnspireerd door teksten uit het boek Genesis, het boek van oorsprong. Utrecht 1954, De Lanteern, VB/Maandkalender. |
Albert Kuyle, Pionier van de Kerk. Een hoorspel over de Zeereerwaarde Kardinaal van Rossum. Hilversum 1954, Katholieke Radio Omroep, T. |
Albert Kuyle, Albert Kuyle vertelt over Windwijs en Witbaard. Illustraties Arie Teeuwisse. Utrecht z.j. [1955], De Lanteern, JVB/GB. |
Albert Kuyle, St. Eloy. Utrecht z.j. [1955], De Lanteern, Heiligenleven. |
Albert Kuyle, Heraut van het Woord. Een levensschets van dienaar Gods Arnold Janssen, stichter der Missiecongregatie van het Goddelijke Woord. Overijse/Deume z.j. [1956], Boekhandel van het Missiehuis/Boekhandel St. Willibrordus, Biografische schets. |
Albert Kuyle, Het zweet van uw aanschijn. Hoorspel in drie episoden. Hilversum 1956, Katholieke Radio Omroep, T. |
Henry Winterfeld, ...Er kwam een meisje gevlogen... Een haast ongelofelijke geschiedenis voor de jeugd. Illustraties Regina Ackermann-Ophuis. Vertaald door Albert Kuyle. Tielt z.j. [1957]. Lannoo, Jeugdboekerij ‘Bonte Wereld’ 10, JVB. (vert.) |
Heinrich Böll, De Onvindbaren. Vertaald door Albert Kuyle en Anton Erwich. Z.p. 1957, KRO, T. (vert.) |
Albert Kuyle, De grote vis. Hilversum 1958, Katholieke Radio Omroep, T. |
Albert Kuyle, Verzen voor Magdalena. Voorwoord Joan Th. Stakenburg. Utrecht/Brugge 1965, Desclée de Brouwer, Gedachten en gedichten, GB. |
Albert Kuyle, Het huis van den schilder. Illustraties Otto van Rees. Nawoord Theo Bijvoet en Herbert Henkels. Gellicum 1992, Erven Kuitenbrouwer-Van Rees, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
G. Knuvelder, Katholieke kunst en Albert Kuyle. In: Roeping, jrg. 4, nr. 1, 1925, pp. 34-43. (Over Seinen en Zeiltocht) |
[Anoniem], Modernste poëzie. Naar aanleiding van den bundel ‘Seinen’ van Albert Kuyle. In: Utrechtsch Dagblad, 8-2-1925. |
Roel Houwink, Aanteekeningen over poëzie V. De Sirkel, verzen door Henri Bruning. Seinen, een bundel verzen van Albert Kuyle. In: De Witte Mier, Nieuwe Reeks, jrg. 2, nr. 5, mei 1925, pp. 235-236. |
Bob Jansen, 46 minuten met Albert Kuyle. In: De Nieuwe Eeuw, 10-2-1927. (interview) |
Albert Helman, Inleiding. In: Albert Kuyle, Songs of Kalua. Maastricht 1927. |
H.M. [= H. Marsman], Songs of Kalua, door Albert Kuyle. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18-2-1928. |
Anton van Duinkerken, Boekbespreking. Albert Kuyle, Songs of Kalua. In: Roeping, jrg. 6, nr. 7, 1927-1928, p. 340. |
Henri Bruning, Songs of Kalua. In: Nu, jrg. 3, nr. 6, 1928, pp. 165-168. |
Henri Bruning, Verhalend proza. Albert Kuyle, De Bries. In: Roeping, jrg. 7, nr. 12, 1928-1929, pp. 576-580. |
H. Marsman, De kansen van ons proza. In: De Vrije Bladen, jrg. 6, 1929, pp. 79-81. (over enkele short story's van Helman en Kuyle in De Vrije Bladen) |
Jan Engelman, Albert Kuyle, De Bries. In: De Nieuwe Eeuw, 16-5-1929. |
Theun de Vries, Bries over Holland. Naar aanleiding van De Bries door Albert Kuyle. In: Den Gulden Winckel, juni 1929, pp. 167-169. |
Theun de Vries, Letterkundige kroniek. Albert Kuyle en Albert Helman. In: Gooi- en Eemlander, 20/21-9-1929. (onder andere over De Bries) |
H. Marsman, Serum tegen kanker. In: De Vrije Bladen, jrg. 7, 1930, pp. 129-132. (bestrijding van de opvatting dat het proza van de jongeren onbelangrijk zou zijn) |
Constant van Wessem, Kroniek van het proza. In: De Vrije Bladen, jrg. 7, 1930, pp. 299-304. (onder andere over De Bries) |
Anton van Duinkerken, Het boek van de week: Albert Kuyle. In: De Tijd, 15-6-1931. (over Songs of Kalua) |
Maurice Uyldert, Letterkundige kroniek. In: Algemeen Handelsblad, 4-7-1931. (over De Bries) |
E. du Perron, Brieven van een zwaarmoedige auteur. In: Forum, jrg. 1, nr. 2, 1932, pp. 127-138. |
Menno ter Braak, Panopticum. Desertie bij de Gideonsbende. In: Forum, jrg. 1, nr. 3, 1932, pp. 203-204. (reactie op de crisis in de redactie van De Gemeenschap als gevolg van de maatregelen van de kerkelijke censor) |
Adriaan Sassen, Onder vier ogen met Albert Kuyle. In: Boekenschouw, 15-5-1933, pp. 18-21. (interview) |
Anthonie Donker, Short-stories. Albert Kuyle: Weerlicht. In: Critisch Bulletin, jrg. 4, nr. 7-8, 1933, pp. 203-204. |
Gerard Knuvelder, Boekbespreking. Albert Kuyle: Weerlicht. In: Roeping, jrg. 11, 1932-1933. p. 545. |
Anton van Duinkerken, Het boek van de week: Albert Kuyle. In: De Tijd, 23-5-1933. (over Weerlicht) |
H. van Lieshout, Onze onevenwichtige jongeren. Tilburg z.j. [1933]. (over Kuyles positie in de katholieke jongerenbeweging) |
Wouter Paap, Harten en brood. In: De Nieuwe Eeuw, 21-12-1933. |
Anton van Duinkerken, Kuyle's Alarm. Ter Inleiding. In: Albert Kuyle, Alarm. Schiedam z.j. [1934], pp. I-XI. |
Antoon Gooien, Letterkundige vergezichten XIV. Kuyle's sterk debuut als romanschrijver. In: Het Huisgezin, 6-1-1934. (over Harten en brood) |
Jan N., Van eigen en vreemde letteren. Kuyle in '33. Kort verhaal en novelle, film en roman. In: De Maasbode, 12/13-1-1934, (vooral over Weerlicht en Harten en brood) |
E. [= Jan Engelman], De Nieuwe Gemeenschap. Misérable pays que les nôtre! In: De Nieuwe Eeuw, 8-2-1934. (afwijzende reactie op de eerste aflevering van De Nieuwe Gemeenschap) |
| |
| |
Gerard van Eckeren, Kroniek van het proza. ‘Uit het hart’ geschreven. Albert Kuyle, Harten en Brood. In: Den Gulden Winckel, maart 1934, pp. 45-46. |
A.J.D. van Oosten, Klappen tegen windmolens. Albert Kuyle: Harten en brood. In: Critisch Bulletin, jrg. 5, nr. 3, 1934, pp. 88-91. |
Jac. van der Ster, Boekbespreking: ‘Harten en Brood’ (A. Kuyle). In: De Vrijdenker, 28-4-1934. |
Anton van Duinkerken, Kroniek der Nederlandsche letteren. Sociale romans. In: De Gids, jrg. 98, 1934, pp. 106-117. (onder andere over Harten en brood) |
Gerard Knuvelder, Bouwers aan eigen cultuur. Letterkundige figuren. Den Haag 1934. |
Johan van der Woude, Tusschen Keulen en Parijs. In: Critisch Bulletin, jrg. 5, nr. 12, 1934, pp. 367-368. |
Anton van Duinkerken, Albert Kuyle. In: Anton van Duinkerken, Twintig tijdgenooten. Nederlandsch proza na 1930. Schiedam [1934], pp. 145-165. (over Weerlicht en Alarm) |
P.H. Ritter Jr., Albert Kuyle: Jonas. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 5-1-1935. |
Anthonie Donker, Albert Kuyle. Jonas. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 27-1-1935. |
Anthonie Donker, Albert Kuyle: Alarm. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 10-2-1935. |
K. Leroux, Bijbelsche herschepping. Albert Kuyle: Jonas. In: Critisch Bulletin, jrg. 6, nr. 2, 1935, pp. 50-52. |
Anton van Duinkerken, Kroniek der Nederlandsche letteren. Vernieuwing van het proza. In: De Gids, jrg. 99, 1935, pp. 232-241. (onder andere over Jonas) |
[Anoniem], Het tijdschrift ‘Nu’ overtroffen - Modder werpen. In: De Nieuwe Eeuw, 7-3-1935. (reactie op Albert Kuyle, ‘Over weekbladen I.’ In: De Nieuwe Gemeenschap, jrg. 2, nr. 2, 1935, pp. 57-58) |
Jef Notermans, Over Harten en brood van Albert Kuyle. Kenanga 1935. |
Frans van Oldenburg Ermke, Van Alberdingk Thijm tot Van Duinkerken en Kuyle. Overzicht van de jonge katholieke letterkunde in Nederland. 's-Hertogenbosch 1935. |
C. Tazelaar, Het proza der nieuwe-zakelijkheid. Aanteekeningen over het nieuwschte Nederlandsche proza. Kampen 1935. |
S. Vestdijk, Albert Kuyle, Songs of Kalua. Henri Bruning, Het Verbond. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 22-8-1935. |
P.H. Ritter Jr., Over boeken en schrijvers. In: Utrechtsch Dagblad, 22-2-1936. (over Het land van de dorst) |
Anton van Duinkerken, In de boekenweek: ‘Wij Roomschen...’. In: De Tijd, 31-3-1936. (reactie op Albert Kuyle, Nieuwe normen. In: Roel Houwink (red.), Rondom het boek 1936, pp. 129-135) |
Anton van Duinkerken, Het boek van de week. Kuyle op reis. In: De Tijd, 18-9-1936. (over Het land van de dorst en Rond een blauw meer) |
Garmt Stuiveling, Wegen der poëzie. Beknopte beschouwingen over de Nederlandse dichtkunst sinds de oorlog. Amsterdam 1936. (onder andere over de poëzie van Kuyle in de context van de verzuilde literaire cultuur) |
C.J. Kelk, [Periscoop] Albert Kuyle: Rond een blauw meer. In: Critisch Bulletin, jrg. 7, nr. 12, 1936, pp. 365-366. |
[Anoniem], Albert Kuyle als leerling van Julius Streicher. Antisemitisme in de moderne Hollandsche literatuur. In: Vooruit, 22-11-1936. (oproep tot bestrijding van Albert Kuyle) |
M.t.B. [= Menno ter Braak], De schertsstijl. In: Het Vaderland, 18-10-1938. (over Pan-Europa, of Europa in de pan) |
C.J. Kelk, Rondom tien gestalten. Kritisch overzicht van de Nederlandsche romanlitteratuur der laatste vijf jaar. Utrecht 1938. (over Kuyle te midden van zijn tijdgenoten.) |
C.L. Sciarone, Geprolongeerde puberteit. Een studie in constructieve idealen. In: Werk, jrg. 1, nr. 4, 1939, pp. 52-64. (over fascistoïde tendensen bij onder andere Kuyle) |
Henri Bruning, Albert Kuyle als novellist. In: De Residentiebode, 30-12-1939. (over Harmonika) |
Anton van Duinkerken, Dichters der emancipatie. Een bloemlezing met inleiding door Anton van Duinkerken. Bloemlezing uit de katholieke poëzie van de vroegste tijden tot heden. Deel III. Bilthoven 1939. (onder andere over Kuyles poëzie in de context van de katholieke Nederlandse en Vlaamse poëzie in de negentiende en twintigste eeuw) |
| |
| |
M.R. Radermacher Schorer, Enkele persoonlijke herinneringen. In: Criterium, jrg. 1, nr. 8/9, 1940, pp. 527-532. (biografisch) |
Jan Engelman, Kunstkritiek en Rancune. Persmanieren van ‘De Weg’. In: De Nieuwe Eeuw, 19-12-1940. (aanval op Kuyle als kunstcriticus van De Weg) |
A. Boudens, Inleiding. In: Albert Kuyle'sJonas: een bloemlezing. Samengesteld en ingeleid door A. Boudens. Utrecht 1940, pp. I-X. |
Ernest van der Hallen (red.), Albert Kuyle. Antwerpen 1941. (inleiding, bio- en bibliografie tot 1938 + bloemlezing uit het proza) |
Eric Volkertz, Volkstaal en volkse kunst. In: Overtocht, jrg. 2, nr. 3, 1945, pp. 63-70. |
[Anoniem], Kunstzuivering? - ‘an me laars’. In: Het Vrije Volk, 8-1-1946. |
Anton van Duinkerken, Waarom ik zoo denk,... Het katholieke leven van 1918 tot 1940. Utrecht/Brussel 1948. (over Kuyle en de katholieke jongeren) |
L.J. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953. Den Haag 1953. |
Liber amicorum voor Albert Kuyle bij zijn vijftigste verjaardag. Illustraties Charles Eyck en Harry Sterk. Utrecht 1954. (met bijdragen van Albe, Cuno van den Steene, Martin Bruyns, Frans de Clerq, Jan Derks, Gerard Huysser, Em. Jansen SJ, Henk Kuitenbrouwer, Frans Mertens, Henk van Mourik, C.M. van Moorsel Pz., Joan Th. Stakenburg, Bernard Verhoeven, Urbain van de Voorde en Karel Verstommen) |
Ad. J. Odijk, Albert Kuyle 50 jaar. In: De Nieuwe Eeuw, 27-3-1954. |
Pieter van der Meer de Walcheren, Inleiding. In: Albert Kuyle, Rond Jezus' kleed. Verhalen, vertellingen en gedachten rond het aardse leven van de Zoon Gods. Utrecht/Antwerpen z.j. [1954]. pp. 1-10. |
O.J. [= Okke Jager], Bespreking van Albert Kuyle, Rond Jezus' kleed. In: Ontmoeting, jrg. 7, nr. 11, 1953-1954, pp. 351-352. |
W.J.M.A. Asselbergs, De katholieke literatuur in Nederland van 1900 tot heden. In: J. Taels (red.), Katholieke literatuur in de XXe eeuw. Bussum 1954. |
J.O., ‘Kinderen der Mensen’: mislukte roman van A. Kuyle. In: De Tijd, 13-11-1954. |
P.J.R. [P.J. Risseeuw], Bespreking van Albert Kuyle, Kinderen der mensen. In: Ontmoeting, jrg. 9, nr. 5-6, 1955-1956, pp. 187-188. |
Paul Haimon, In ‘Kinderen der mensen’ bleef Albert Kuyle zichzelf gelijk. In: Dagblad van Noord-Limburg, 18-6-1955. |
Paul Haimon, ‘Kinderen der mensen’. Hard, droef en mild. In: Limburgsch Dagblad, 25-6-1955. |
E. du Perron, Albert Kuyle: Harmonika. In: E. du Perron, Verzameld werk, deel VI. Amsterdam 1958, pp. 435-437. |
Paul Haimon, In Memoriam Albert Kuyle. Fel polemist - met grote sociale deernis - overleden. Een heraut van het schitterende woord. In: Limburgsch Dagblad, 6-3-1958. |
George Kettmann, Bij Albert Kuyle's dood. In: Filigamma. Maandblad voor filmkunst en literatuur, jrg. 2, nr. 6, 1958, p. 93. |
Jan Derks, Binnenskamers. In: de Volkskrant, 7-3-1958. (over de Utrechtse katholieke jongeren in het interbellum) |
M. Nijhoff, Albert Kuyle, Seinen. In: M. Nijhoff, Verzameld werk, deel II. Kritisch, verhalend en nagelaten proza. Amsterdam 1961, pp. 251-256. |
Gerard Bruning, Uit de notities der vluchtige ontroering. In: Gerard Bruning, Verontrust geweten. Brugge 1961, pp. 49-52. |
M. Brouns, Albert Kuyle. In: Toortsen, nr. 8, 1962, pp. 25-28. |
L.J. Rogier, Katholieke herleving. Geschiedenis van katholiek Nederland sinds 1853. 's-Gravenhage/Antwerpen 1962. (Albert Kuyle in de context van de katholieke jongerenbeweging in het interbellum) |
Pieter van der Meer de Walcheren, Mensen en God. Twee delen. Z.p. 1962. (herinneringen aan Kuyle) |
Menno ter Braak en E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. Vier delen. Amsterdam 1962-1967. (onder andere over Kuyle als uitgever, schrijver en polemist) |
Denise Everaert, Albert Kuyle, een monografie. Leuven 1963. (bevat tevens een bibliografie van en over werk van Kuyle) |
Anton van Duinkerken, Brabantse herinneringen. Utrecht 1964. (herinneringen aan onder andere Kuyle) |
L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Ne-
|
| |
| |
derland 1920-1940. Hilversum/Antwerpen 1964. (onder andere over Kuyles rechts-radicale engagement) |
H. Kapteijns, De Gemeenschap. Intenties en aspecten. Utrecht z.j. [1964]. (over Kuyle als gangmaker in De Gemeenschap) |
[Anoniem], Postume verzen van Albert Kuyle. In: De Gelderlander, 6-4-1965. (over Verzen voor Magdalena) |
Jan Engelman, De katholieke jongeren, Nolens en het fascisme. In: Raam, nr. 26, 1966, pp. 26-43. |
Wim Zaal, De herstellers. Lotgevallen van de Nederlandse fascisten. Utrecht 1966. (over Kuyle en het fascisme) |
A.A. de Jonge, Crisis en critiek der democratie. Anti-democratische stromingen en de daarin levende denkbeelden over de staat in Nederland tussen de wereldoorlogen. Assen 1968. (onder andere over Kuyles maatschappelijke en politieke engagement) |
Dirk Coster, Van pamflettist tot schepper. In: Dirk Coster, Verzamelde werken. Literatuur en leven. Kritieken en beschouwingen over Nederlandse literatuur. Leiden 1970, pp. 215-221. (over Kuyle als novellist en polemist) |
Wouter Paap, Literair leven in Utrecht tussen de beide wereldoorlogen. Utrecht/Antwerpen 1970. (over Kuyle en de katholieke jongeren rond De Gemeenschap) |
A. den Doolaard, Ogen op de rug. Terugkijkend naar boeken en tijdgenoten. Amsterdam 1971. (herinneringen aan Kuyle) |
Wim Zaal, De Nederlandse fascisten. Amsterdam 1973. (over Kuyle in de context van het rechts-radicalisme) |
Gerard Knuvelder, Onachterhaalbre tijd. Vijftig jaar grasduinen in literatuur. Den Bosch z.j. [1974]. (herinneringen aan onder anderen Kuyle) |
W. Enzinck, H. Frank en H. Henkels e.a. (red.), Otto en Adya van Rees. Leven en werk tot 1934. Den Haag 1975. (over Kuyles verhouding tot zijn schoonouders en hun rol in zijn artistieke ontwikkeling) |
Jan Juffermans, Met stille trom. Beeldende kunst en Utrecht sinds 1900. Utrecht-Antwerpen 1976. (over onder andere Kuyle en de beeldende kunst) |
J.G. Gaarlandt, De bende van Gideon. In: De Tijd, 4/11-3-1977. (over Kuyles rol in De Gemeenschap en De nieuwe Gemeenschap) |
Paul van Ostaijen, Henri Bruning en Albert Kuyle. In: Paul van Ostaijen, Verzameld werk, deel IV, Proza: besprekingen en beschouwingen. Amsterdam 1977, pp. 316-323. |
E. du Perron, Brieven. Amsterdam 1977-1990. (onder andere over Kuyle als auteur en katholiek polemist) |
Albert Helman, Catacomben en troglodieten. (De interne geschiedenis van ‘De Gemeenschap’). In: Maatstaf, jrg. 26, nr. 2, 1978, pp. 1-17 + nr. 3, pp. 57-79. |
Harry Scholten, Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap. Baarn 1978. (onder andere over Kuyles bijdragen in De Gemeenschap) |
H. Mulder, Kunst in crisis en bezetting. Een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945. Utrecht 1978. |
B.R.C.A. Boersema, De Linie 1946-1963. Een weekblad in handen van Jezuïeten. Onderzpek naar de pers als middel tot apostolaat. Amsterdam 1978. (over Kuyle als redacteur en medewerker van De Linie) |
Menno ter Braak, De ‘binnenkant’ van Tachtig en de charme van een buitenkant. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, deel 5. Amsterdam 1980, pp. 26-32. (onder andere over Weerlicht) |
Menno ter Braak, Ehrenburg maakt school. Film, journalistiek, litteratuur: sociale romans van een Katholiek en een Marxist. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, deel 5. Amsterdam 1980, pp. 138-144. (onder andere over Harten en brood) |
Menno ter Braak, Epiek en lyriek. Hoe zij de stijl kunnen bepalen: de epische en de lyrische journalistiek. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, deel 6. Amsterdam 1980, pp. 126-131. (onder andere over Het land van de dorst) |
W. Hazeu, Over het socialistische en Semitische schrikbewind. In: Bzzlletin, jrg. 9, nr. 82, 1980-1981, pp. 18-22. (over de aNti-schUnd affaire) |
G. Knuvelder, Opstandige zonen. Terugblik op de jaren twintig. In: W. Goddijn en G. Knuvelder, Hervorming zander schisma. Historisch-sociologische studies over de kerk van Alfrink. Bij gelegenheid van zijn tachtigste ver-
|
| |
| |
jaardag. Hilversum 1980, pp. 7-32. (over de beweging der katholieke jongeren in de jaren twintig) |
A. den Doolaard, ‘Diep in mij is iets dat niemand raken kan’. Hans van de Waarsenburg in gesprek met A. den Doolaard. In: Bzzlletin, jrg. 9, nr. 82, 1980-1981, pp. 36-50. (herinneringen) |
Harry Scholten, Zwarte jagers op de Heer. Over Albert Kuyle en De Nieuwe Gemeenschap. In: Bzzlletin, jrg. 9, nr. 85, 1980-1981, pp. 91-93. |
C.J. Kelk, Wie ik tegenkwam. Den Haag 1981. (herinneringen aan onder anderen Kuyle) |
J.L. Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband. De literaire en maatschappelijke opvattingen van H. Marsman in de context van zijn tijd. Twee delen. Amsterdam 1981. (onder andere over Marsmans relatie tot Kuyle) |
Hans Anten, Van realisme naar zakelijkheid. Proza-opvattingen tussen 1916 en 1932. Utrecht 1982. (onder andere over Kuyles bijdragen aan de vernieuwing van het proza) |
Harry Scholten, Voor wie de Lutinebel luidt. Verhalen uit de crisistijd 1930-1940. Gekozen en ingeleid door Harry Scholten. Baarn 1982. (onder andere over Kuyles verhalen en romans in de context van de economische crisis in de jaren dertig) |
André Roes, Een schaduw die verschuift. Leven en werk van de jonge Anton van Duinkerken. Baarn 1984. (onder andere over de relatie van Van Duinkerken tot Kuyle) |
Doris Wintgens, ‘De kwestie Aad de Haas.’ In: Willemijn Stokvis (red.), De doorbraak van de moderne kunst in Nederland, de jaren 1945-1951. Amsterdam 1984, pp. 167-172. (over de hetze van Kuyle tegen De Haas) |
Albert Helman, Wederkerige portretten. Zutphen 1985. (herinneringen aan Kuyle) |
Th.A.P. Bijvoet, S.A.J. van Faassen, D. de Lange e.a., De Gemeenschap 1929-1941. 's-Gravenhage 1986. (schrijversprentenboek) |
L. Ross, De jaren dertig. In: G.J. van Bork en N. Laan, Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur. Groningen 1986, pp. 208-229. (onder andere over Kuyles opvattingen over literatuur en maatschappij) |
Hans Schippers, Zwart en Nationaal Front. Latijns georiënteerd rechts-radicalisme in Nederland (1922-1946). Amsterdam 1986. (over Kuyles houding ten aanzien van fascisme en nationaal-socialisme) |
Gjalt Reinder Zondergeld, Een kleine troep vervuld van haat. Arnold Meijer & het Nationaal Front. Houten 1986. (onder andere over Kuyles activiteiten binnen Nationaal Front) |
Th.A.P. Bijvoet, Het archief van Albert Kuyle. In: Literatuur, jrg. 4, nr. 6, 1987, pp. 355-357. |
M.C. van den Toom, Nieuwe zakelijkheid: oorsprong en ontwikkeling van een term. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 80, nr. 1, 1987, pp. 40-54. (het proza van Kuyle in het kader van de nieuwe zakelijkheid) |
D. van der Meulen, Literatoren als straatventers. In: Het oog in het zeil, jrg. 4, nr. 6, 1987-1988, pp. 35-39. (over de aNti-schUnd-affaire) |
Martien J.G. de Jong, De dichter en zijn rechters. Een pleidooi voor eerlijkheid en begrip inzake Nederlandse schrijvers onder Duitse bezetting. Baarn [1988]. (onder andere over Kuyle en de collaboratie) |
Th.A.P. Bijvoet, Over de geschiedenis van uitgeverij De Gemeenschap. In: Th.A.P. Bijvoet e.a. (red.), Teruggedaan. Eenenvijftig bijdragen voor Harry G.M. Prick. 's-Gravenhage 1988, pp. 36-44. |
Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie. Vier delen. Amsterdam 1988-1990. (over Kuyle als collaborateur) |
Harry Scholten, Engelman en het fascisme. In: Harry Scholten, Lyriek is de moeder der politiek. Opstellen over literatuur. Baarn 1989, pp. 16-21. (reactie op Engelmans artikel in Raam van 1966) |
Harry Scholten, ‘Een nieuwe jeugd ging opwaarts in zijn ster.’ Reismotief en aankomstthema bij ‘jong-katholieken’ in het interbellum. In: idem, pp. 48-58. |
Harry Scholten, De Gemeenschap (1925-1941) als literair tijdschrift. In: idem, pp. 136-148. |
Th.A.P. Bijvoet, Kuitenbrouwer, Louis Maria Albertus (1904-1958). In: Biografisch woordenboek van Nederland 3. Den Haag 1989, pp. 369-370. |
| |
| |
J.J. Brandt, Denkend aan Albert Kuyle. In: Het Katholiek Nieuwsblad, 21-4-1989. |
S.A.J. van Faassen, De Gemeenschap. ‘De droom van Nolens’ en de gevolgen. In: SIC, jrg. 4, nr. 1-2, 1989, pp. 70-80. |
H.A.J. Roes, Het echec van de katholieke jongerenbeweging. In: Brabantia, jrg. 38, nr. 8, 1989, pp. 15-18. (over de levensbeschouwelijke, politieke en sociale opvattingen van onder andere Kuyle) |
Antonius Hendrikus Maria van Schaik, De kunstschilder Lambert Simon (1909-1987). De jongste telg uit de jongerenclub van De Gemeenschap. In: Maandblad Oud-Utrecht, jrg. 62, nr. 3, 1989, pp. 21-27. (onder andere over de betrokkenheid van Kuyle en Engelman bij het werk van Simon) |
Adriaan Harrie Venema, Van Gelre, vaandrager voor Lutkie? In: SIC, jrg. 4, nr. 1-2. 1989, pp. 81-93. (onder andere over Kuyle en de collaboratie) |
Theo A.P. Bijvoet, ‘Aber das Leben marschiert weiter und nimmt uns mit’. De Gemeenschap en de zaak-Roth. In: Het oog in het zeil, jrg. 6, nr. 4, 1988-1989, pp. 27-38. (over Joseph Roth, uitgeverij De Gemeenschap en Kuyle) |
Martien Jacobus Gerardus de Jong, A.M. de Jong en de Tweede Wereldoorlog: onthullingen over de sluipmoord op A.M. de Jong. In: Brabantia, jrg. 37, nr. 8, 1988, pp. 17-19. (over de betrekkingen tussen A.M. de Jong en Albert Kuyle voor en tijdens de oorlog) |
Joop Wekking, Untersuchungen zar Rezeption der nationaïsozialistischen Weltanschauung in den konfessionelen Periodika der Niederlande 1933-1940. Ein Beitrag zur komparatistischen Imagologie. Amsterdam 1990. (over de receptie van Duitse kunst en literatuur tijdens het interbellum in de Nederlandse pers door onder andere Kuyle) |
Albert Iping, Het idool uit mijn jeugd. In: Iambe, jrg. 9, nr. 37, 1990, pp. 43-45. (over het schrijverschap van Kuyle en over De Gemeenschap) |
Antonius Hendrikus Maria van Schaik, Honderd jaar Utrechters en hun kunst en cultuur. In: Als de dag van gisteren. Honderd jaar Utrecht en de Utrechters. Aflevering 8. Zwolle 1990, pp. 175-195. (over het literaire leven in Utrecht rond 1930) |
Th.A.P. Bijvoet, Een volstrekt verloren leven? Adriaan Venema over Albert Kuyle. In: Maatstaf, jrg. 38, nr. 5, 1990, pp. 70-77. |
Jaap Goedegebuure, Nieuwe zakelijkheid. Utrecht 1992. (over Kuyles bijdragen aan de vernieuwing van het proza in de jaren twintig en dertig) |
Th.A.P. Bijvoet, Een vroege Wiegersma. Bij Wiegersma-portret van Albert Kuyle. In: Pierre H. Dubois e.a. (red.), In zijn soort een mooi werk. Schrijversportretten in het Letterkundig Museum. Den Haag 1993, pp. 44-46. |
M.J.G. de Jong, 18 januari 1934. Het weekblad De Nieuwe Eeuw publiceert een gedicht van Ed. Hoornik over de terechtstelling van Marinus van der Lubbe. Literatuur en engagement in de jaren dertig. In: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 660-664. (onder andere over Kuyle en het engagement met het rechts-radicalisme) |
Lex van de Haterd, Uitgeverij De Gemeenschap 1925-1941. In: Boekenpost, jrg. 3, mei-juni 1994, pp. 4-7. (over schrijvers en beeldend kunstenaars in en rond De Gemeenschap) |
L. Hanssen, Menno ter Braak in de rol van straatventer. Een polemiek over de plaats van de kunstenaar in de maatschappij. In: Jaarboek Letterkundig Museum 3. Den Haag 1994, pp. 107-121. (onder andere over Kuyle en de aNti-schUnd-affaire) |
Hans Vermeulen, De Maasbode. De bewogen geschiedenis van ‘De beste courant van Nederland’. Zwolle 1994. (over Kuyles journalistieke activiteiten voor De Maasbode en in het bijzonder over diens hetze tegen de kruiswegstaties van Aad de Haas in De Linie en Limburgs Dagblad in het voorjaar van 1949) |
J.C. Bloem, Kroniek der poëzie. Vermoeide dichters. In J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 1995, pp. 511-515. (onder andere over Songs of Kalua) |
| |
| |
Lex van de Haterd, De Gemeenschap. Uitgeverij van tijdschriften en boeken 1925-1941. Rotterdam 1996. (over Kuyle als uitgever) |
Frans Ruiter en Wilbert Smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990. Amsterdam/Antwerpen 1996. (onder andere over de rol van Kuyle in De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap) |
Ton Anbeek en Jan Bank, Verzuilde literatuur; een verkenning. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 1, nr. 2, 1996, pp. 125-137. (onder andere over Kuyle en De Gemeenschap) |
Ruth Beijert, Van Tachtiger tot Modernist. Het Gezellebeeld in de Nederlandse kritiek 1897-1940. Groningen 1997. (onder andere over Kuyle en de katholieke jongeren en hun receptie van Gezelle) |
Tanja de Boer en Ton Brandenbarg (red.), M.R. Radermacher Schorer 1888-1956. Minnaar van het ‘schoone’ boek. Amsterdam/Den Haag 1998. (onder andere over de betrokkenheid van Kuyle in de mecenaatskring van Radermacher Schorer) |
Henk Waltmans, Over Albert Helman als katholieke jongere. In: Oso, jrg. 17, nr. 2, 1998, pp. 169-180. (onder andere over de positie van Kuyle in de katholieke jongerenbeweging) |
S.A.J. van Faassen, De splitsing tussen De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap. In: De Vlaamse Gids, jrg. 83, 1999, pp. 12-25. |
Jaap Goedegebuure, Zee, berg, rivier. Het leven van H. Marsman. Amsterdam/Antwerpen 1999. (onder andere over de relatie tussen Marsman en Kuyle) |
Edwin Lucas, Kruisvaarder en kunstenaar. Jan Engelman en de literaire tijdschriften, 1930-1934. In: L. Feikema e.a. (red.), Op gezang en vlees belust. Over leven, werk en stad van Jan Engelman. Utrecht 2000, pp. 169-194. (onder andere over de controverse tussen Engelman en Kuyle) |
Michel van der Plas, Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. Biografie van Anton van Duinkerken (1903-1968). Baarn 2000. (onder andere over de relatie tussen Van Duinkerken en Kuyle) |
Hans Heesen en Harry Jansen, Albert Kuyle, een rabiate rasbandiet. In: Hans Heesen en Harry Jansen, Pen in ruste. Schrijversgraven in Midden-Nederland. Foto's Brand Overeem. Baarn 2001, pp. 128-130. (overwegingen bij het graf van Kuyle) |
Gerard Groeneveld, Zwaard van de geest. Het bruine boek in Nederland 1921-1943. Nijmegen 2001. (onder andere over Kuyle en het ‘bruine’ boek) |
Mathijs Sanders, Het spiegelend venster. Katholieken in de Nederlandse literatuur, 1870-1940. Nijmegen 2002. (onder andere over de rol van Kuyle in De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap) |
Helleke van den Braber, Geven om te krijgen. Literair mecenaat in Nederland tussen 1900 en 1940. Nijmegen 2002. (onder andere over de betrokkenheid van Kuyle in de mecenaatskring van M.R. Radermacher Schorer) |
J. van Wal, Kunst zander kerk. Nederlandse beeldende kunst en religie 1945-1990. Amsterdam 2002. (onder andere over de aanval van Kuyle op Aad de Haas in 1946) |
93 Kritisch lit. lex.
mei 2004
|
|