| |
| |
| |
Wiel Kusters
door Hans Groenewegen
1. Biografie
Wiel (Jan Hubert Willem) Kusters werd geboren op 1 juni 1947 in Spekholzerheide. Zijn vader en grootvader van moederszijde waren mijnwerker. De familie Kusters was roomskatholiek. Thuis werd Kerkraads dialect gesproken. Pas op de lagere school leerde hij Nederlands.
Na zijn examen ulo-b (1963) werkte Kusters als kantoorbediende. Daarnaast zette hij zijn schoolopleiding voort. Na het staatsexamen hbs-a in 1966 volgde het staatsexamen Gymnasium alfa in 1971. Inmiddels was hij Nederlandse Taal- en Letterkunde gaan studeren in Nijmegen. Zijn doctoraalexamen legde hij af in 1973. Van 1972 tot 1978 gaf Kusters les op een middelbare school. Daarna zette hij zijn eerder begonnen publicitaire activiteiten op zelfstandige basis voort. Kusters werkte als recensenten columnist voor verschillende landelijke dagbladen (NRC Handelsblad, (1978-1987), de Volkskrant (1988-1991)). Ook maakte hij literaire radioprogramma's voor de KRO. Van 1976 tot 1982 was hij eindredacteur van het kunstprogramma van de toenmalige Regionale Omroep Zuid. Hij publiceerde in tal van literaire tijdschriften, zoals De Gids, Dietsche Warande & Belfort, De Revisoren Maatstaf.
Als dichter debuteerde Kusters in 1964 in Contour. Na dit debuut publiceerde hij lange tijd niets meer. In 1974 verscheen bij een kleine uitgever onder het pseudoniem k.w. tuisler het smalle wed. Zijn eerste bundel, een oor aan de grond, werd in 1978 gepubliceerd. In 1983 verscheen een bloemlezing van Kusters' poëzie in een Duitse vertaling van Oskar Pastior. Beide dichters schreven samen ook enkele bundels die bibliofiel zijn uitgegeven.
| |
| |
In 1986 promoveerde Kusters; in datzelfde jaar was hij gastdocent aan de Freie Universitat in Berlijn. In 1989 werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Limburg. In 1992 volgde een benoeming tot gewoon hoogleraar Algemene en Nederlandse Letterkunde aan de Faculteit der Cultuurwetenschappen aan diezelfde universiteit.
Van 1983 tot 1994 maakte Kusters deel uit van de redactie van De Gids. In de jaren 1993 en 1994 vervulde hij eenzelfde functie bij Dietsche Warande & Belfort. Bij beide bladen maakt hij vanaf 1994 deel uit van de redactieraad.
Vanaf 1989 is Kusters voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, afdeling Zuid. Tweemaal maakte hij deel uit van de Afdeling Letteren van de Raad voor de Kunst. Na in 1984 te zijn aangetreden trad hij april 1985 terug. Van 1991 tot 1993 volgde een tweede periode, nu als voorzitter. Sinds 1995 is hij lid van de Raad voor Cultuur.
Kusters ontving voor Het veterdiploma in 1988 de ‘Vlag en Wimpel’. In 1990 werd hem de Sphinx-Cultuurprijs toegekend voor zijn verdiensten als dichter en essayist en stimulator van het literaire leven in Limburg.
Wiel Kusters is getrouwd met de pianiste Tonie Ehlen. Sinds 1972 wonen zij in Maastricht. Zij hebben een dochter, Tanneke.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
Als dichter debuteerde Wiel Kusters in een tijd waarin de verschillen tussen poëtische richtingen sterk werden beleefd. Aan de ene kant waren er de dichters die zich allereerst concentreren op de taal, door in hun gedichten te zoeken naar ongebruikelijke verbanden tussen de woorden en naar nieuwe betekenissen. Deze autonomistische stroming begint bij de Vijftigers en wordt met name in verband gebracht met het werk van Gerrit Kouwenaar.
Aan de andere kant was er de stroming waarin de poëzie als een belangrijk middel wordt beschouwd om iets mee te delen. Deze stroming is getooid met namen als anekdotische poëzie, neo-realisme en neo-romantiek.
| |
Thematiek
Hoewel Kusters' poëzie op grond van herkenbare biografische gegevens in te delen valt bij de stroming van bijvoorbeeld de anekdotische poëzie, plaatst de manier waarop hij de biografische gegevens bewerkt, hem bij de autonomistische poëzie; leven wordt door hem omgezet in taal. Leven is in het gedicht materiaal dat allereerst te gehoorzamen heeft aan de poëtische techniek. Buitenliteraire aanleidingen voegen zich naar de mogelijkheden en de spanningen die in de taal verborgen zijn. Door die concentratie op de taal hebben de vroege gedichten van Kusters vaak een expliciet poëticaal aspect.
| |
Relatie leven/werk
Toch is vanaf zijn debuut, een oor aan de grond (1978), de biografische grond van zijn poëzie onverhuld in de thematiek aanwezig. Kusters groeide op in de Limburgse mijnstreek rond Kerkrade. Zijn vader en een van zijn grootvaders waren mijnwerker. Vader verdween dagelijks onder de grond. Grootvader woonde op de verdieping boven het gezin van zijn dochter. Hij leed aan de mijnwerkersziekte silicose, die het gevolg is van ingeademd steenstof. Direct al in het eerste gedicht van een oor aan de grond is sprake van deze dodelijke ziekte.
| |
Techniek
Ook in Het mijnmuseum (1981) en Een bezoek aan de leermijn (1984) toont Kusters veel van zijn jeugd in de mijnstreek. Tegelijk geeft het veelvoud van gehanteerde genres in deze twee publicaties aan dat we in beide gevallen te maken hebben met literaire ontwerpen, verzinsels. Jeugdherinneringen zijn gesti- | |
| |
leerd tot poëtisch proza of gedichten. De herinneringen kunnen ook overlopen in leeservaringen of mini-essays over motieven in de wereldliteratuur die met het mijnwezen samenhangen. Leeservaringen kunnen herinneringen worden.
| |
Kunstopvatting / Verwantschap
De verhouding tussen leven en poëzie is een belangrijk thema in De killer (1985), Kusters' proefschrift over poëzie en de poëtica van Gerrit Kouwenaar. De inzichten die Kusters daarin ontwikkelt, kunnen ook in verband worden gebracht met zijn eigen literaire werk. Het schrijven van poëzie heeft volgens deze opvatting een destructief karakter. De ‘levende buitenliteraire aanleiding’ wordt met het maken van het gedicht vernietigd. Zij is omgezet in taal. Het gedicht is losgemaakt van zijn aanleiding en bestaat los van de dichter. Het is autonoom.
Op dit punt gekomen, neemt Kusters een volgende stap. Zijn poëticale en existentiële gedachtengang is kenmerkend voor alle dichters die zich de afgelopen decennia op enige moment van hun oeuvre hebben gemeten aan Gerrit Kouwenaar. Of ze nu Kusters, Huub Beurskens of Frans Budé heten, Peter Zonderland, Hans Tentije of Th. van Schoonhoven, Marc Reugebrink of Maria van Daalen, in hun poëticale uitlatingen kennen ze aan de genoemde destructiviteit van hun poëzie een paradoxaal karakter toe.
De biografische aanleiding verdwijnt als hij opgaat in het gedicht. Van het gedicht is geen weg terug naar de aanleiding. Maar in deze literaire vorm wordt de aanleiding tevens bewaard. Zij is aan het normale proces van vergankelijkheid onttrokken. In het gedicht overleeft zij haar eigen tijdelijkheid en haar maker. Dichten wordt in deze opvatting strijden tegen de werking van de tijd.
| |
Thematiek
Deze opvatting komt op velerlei momenten en manieren uit de thematiek van Kusters' poëzie naar voren. Daarbij is het geenszins zo dat de vergankelijkheid negatief gewaardeerd wordt en het onvergankelijke - een fossiel of een stenen beeld bijvoorbeeld - positief. Sterven is een teken van leven. Leven is beweging, verandering, verwijdering en naderbij komen. Dood is stilstand, onveranderlijkheid en onbereikbaarheid. In zijn gedichten probeert Kusters ze vaak beide tegelijk te realiseren. Een mooi voorbeeld van die onderneming is het liefdesgedicht
| |
| |
‘Ägyptisches Museum’ uit Laatst (1989):
Haar arm houdt vier armen bij elkaar.
Zij zitten, zijn van steen en een.
Nooit blaast zij adem door zijn haar.
Hier strijkt jouw adem door mijn haar.
Hun steen zal, wat zij zijn, nooit slijten.
Mijn hand houdt jouw vijf vingers bij elkaar.
Iemand staat hand in hand met zijn geliefde in een museum te kijken naar een stenen beeldje van een gearmde man en vrouw. Het stelt een Egyptisch echtpaar voor en is gemaakt circa 2400 jaar voor onze jaartelling. In het gedicht staan verschillende elementen tegenover elkaar, adem als een warm, ijl teken van leven tegenover steen als een stevig, koud teken van onvergankelijkheid; zo lijkt de levende liefde gesteld boven de in steen verbeelde liefde. Het stenen paar is één. Hun liefde is in dit tijdloze beeld vastgelegd. De ik houdt de vingers van zijn geliefde bij elkaar. Als ze doorlopen, maakt zij haar vingers uit zijn greep los. Het intieme kostbare moment is voorbij. Zo lijkt dit vereeuwigde moment van eenheid gesteld boven de voorbijwaaiende warmte van de adem.
| |
Techniek / Stijl
In de vroege publicaties van Kusters overheerst de mijnthematiek. Daarin is zijn werk in Nederland uniek. Voor geen ander poëtisch oeuvre is de wereld van de mijnbouw zo bepalend. De tegenstelling tussen bovengronds en ondergronds is het uitgangspunt voor alle andere thematische opposities waarmee Kusters werkt, zoals die tussen vader / mijnwerker (die ondergronds gaat) en zoon (die boven blijft), donker en licht, nacht en dag, onbewust en bewust, dromen en waken, dood en leven. Kusters hanteert deze opposities niet als absolute tegenstellingen. Weliswaar is het uitgangspunt dat de vader toegang heeft tot de ondergrondse wereld van de mijn en dat de zoon daarvan is buitengesloten, maar in de duisternis van de nacht bijvoorbeeld lopen boven- en onderwereld in elkaar over. In een van de gedichten uit een oor aan de grond groet het zoontje de vader die naar zijn werk gaat als hijzelf moet gaan slapen, met de mijnwerkersgroet: ‘Glück auf’. In de nacht wordt het kind
| |
| |
zelf een soort mijnwerker. Hij wordt van dezelfde soort als zijn vader.
Op een dergelijke manier werken alle tegenstellingen op elkaar in. Dromen, luisteren met het oor aan de grond naar de ondergrondse geluiden en fantaseren, dergelijke elementen bieden de mogelijkheid de schrijver zelf als een mijnwerker op te vatten. Zoals deze ondergronds de aarde exploreert, zo exploreert de dichter taal en literatuur.
| |
Visie op de wereld
Kusters zelf brengt de tegenstelling tussen boven en onder, die in zijn hele werk aanwezig is, in verband met wat hij noemt ‘aardse metafysica’. Ook in zijn essays heeft hij bij de zeer uiteenlopende oeuvres die hij behandelt steeds weer aandacht voor dat aspect. Zelf omschrijft hij het als volgt: ‘De wereld verheft zich eventjes boven zichzelf, niet in de richting van iets bovenaards, maar naar het aardse-met-een-accent. Men moet niet rekenen op iets mooiers of beters “hierboven”; er is zoveel te beklimmen “hieronder”.’ Kusters wil de betekenissen exploreren die onder en achter de dingen schuilgaan, niet die boven hen uit gaan.
| |
Thematiek
De opposities die het vroege werk beheersen, blijven ook in de latere bundels aanwezig. Wel worden ze verbeeld in andere motieven. In Het leven op stoomschepen (1986) verenigt het stoomschip het bovendekse en het onderdekse. Elders wordt een visser beschreven, wiens activiteiten onder water wel wat weg hebben van de activiteiten van een mijnwerker onder de grond.
Een nieuw beeld biedt ook kansen voor nieuwe opposities. In ‘Ballade van een stoker’ houden water en vuur het met elkaar uit, zonder dat de aanwezigheid van het een het ander uitsluit. De stoker zingt: ‘Wij varen in een oven over zee.’
| |
Techniek
In de poëzie van Kusters overheerst de techniek van de metonymie. De titelcyclus van Het leven op stoomschepens is daar een goed voorbeeld van. In het eerste gedicht van de cyclus kijkt de ik naar een stomende berg steenafval uit een mijn. In zijn waarneming verschuift dat beeld in dat van een stoomschip. Dat stoomschip is het toneel van tal van verzen, alvorens uit het beeld van het schip weer een berg steenstort opdoemt. De beelden worden niet opgeroepen in een metaforische vergelijking, maar schuiven in elkaar over.
| |
| |
| |
Ontwikkeling / Verwantschap
In de loop der jaren heeft de poëzie van Kusters significante ontwikkelingen doorgemaakt. Begon hij met strenge autonome verzen, later is hij vrolijke nonsensverzen gaan schrijven. Wordt zijn vroege werk vooral in verband gebracht met Gerrit Kouwenaar, bij het late vallen nogal eens de namen van Pierre Kemp en Jan Hanlo. Het zou echter verkeerd zijn om in dit geval van oppositie te spreken.
| |
Techniek / Ontwikkeling
De vrije verzen in zijn debuut zijn al zeer melodieus doordat ze vaak op twee of drie overheersende klanken zijn gebouwd. In Hoofden (1981) duikt voor het eerst het eindrijm op. Zeker in Kwelrijm (1983), waarin balladen, kwatrijnen, een rondeel en anekdotische gedichten staan, krijgt deze toepassing van traditionele technieken een baldadig en enigszins polemisch karakter, met rijmen die er soms bewust onbeholpen uitzien. Alsof hij wil zeggen: ‘als het moet kan ik wel rijmen hoor’. De genoemde traditionele genre-aanduidingen dekken overigens niet helemaal de lading. Kusters experimenteert met de regels van de genres die hij hanteert.
De ontwikkeling in de poëzie van Kusters staat niet op zichzelf. Bij verschillende dichters die begonnen in de autonomistische traditie, zien we soortgelijke ontwikkelingen. Ook bij Beurskens en Nijmeijer, Budé, Van Daalen en Reugebrink valt een uitbreiding te zien van vormen en technieken en de ontdekking van de mogelijkheden van lyrische aspecten. Bij Kusters, zo moet gezegd, heeft de verandering zich voltrokken zonder radicale afwijzing van de oorspronkelijke poëticale uitgangspunten en de oorspronkelijke thematiek. Wel treden poëticale aspecten in zijn poëzie steeds minder nadrukkelijk op de voorgrond.
De speelse kant van zijn experimenten ontwikkelde Kusters in zijn samenwerking met de Roemeense, Duitstalige dichter Oskar Pastior (Zonder weerga / Seinesgleichen, 1986). Dat leidde onder andere tot nonsensverzen en grotesken, zoals ‘Inspiratie’ uit Koninklijke Sfinx (1989).
Mijn hart slaapt in de rechterla,
En als ik op mijn borstkas sla,
ontwaakt daarin de sfinx.
| |
| |
Ook in zijn poëzie voor kinderen, Salamanders vangen (1985), Het veterdiploma (1987), Een beroemde drummer (1994), geeft Kusters de speelse kant van zijn talent de ruimte, in liedjes, telrijmpjes, nonsensrijmen en grotesken.
| |
Kunstopvatting
Deze poëzie voor kinderen is mede aanleiding tot de discussie over de vraag of er tussen poëzie voor kinderen en voor volwassenen een scherpe grens moet worden getrokken. Als dichter maakt Kusters geen verschil tussen gedichten voor verschillende doelgroepen. Hij rekent ze in gelijke mate tot zijn werk. Als essayist onderhouwt hij dat standpunt. Zo schrijft hij in Ik graaf, jij graaft (1995), na te hebben vastgesteld dat men ten onrechte geneigd is een kloof tussen beide te zien: ‘Die afstand zou zo groot niet hoeven zijn. Goede poëzie heeft met name haar magische kant gemeen met het kindergedicht. Zij respecteert het raadsel, wat nog iets anders is dan dat zij raadseltjes opgeeft.’
| |
Thematiek
Met Kusters' eigen standpunt is de vraag nog niet opgelost of poëzie voor kinderen en poëzie voor volwassenen gelijkelijk behandeld moeten worden. Thematisch is er zeker een grote overeenkomst tussen zijn werk voor volwassenen en dat voor kinderen. Het anekdotische lied ‘Dichtbij’ (Salamanders vangen) bijvoorbeeld, vertelt vanuit het perspectief van een kind over een Eerste-Communiefeest. Het kind verdwijnt onder tafel in het donker en neemt van daaruit via de klopsignalen het leven in de wereld van het licht waar. Hij veroorzaakt zelfs iets wat je zou kunnen omschrijven als een kleine mijnramp.
| |
Techniek
Ook in de techniek, het brede spectrum van genres en de lust tot spelen met taal zijn er grote overeenkomsten. Toch zijn er ook verschillen. In de poëzie voor kinderen lijkt de vrees mee te spelen onbegrijpelijk te worden. Beelden die in de poëzie voor volwassenen sec worden gepresenteerd, krijgen voor kinderen een context die hun emotionele lading verheldert. In ‘Zou je denken’ (Salamanders vangen) ziet een jongere door het raam zijn lege schommel bewegen in de harde wind: wat dit beeld betekent wordt in het gedicht zelf verduidelijkt met de woorden ‘want ik was verdrietig’. In de slotcyclus van een oor aan de grond wordt het beeld geschetst van het bovengrondse land dat trilt als gevolg van de ondergrondse bewegingen. Het land- | |
| |
schap heeft ‘het kolenwerk op de lippen // de mijne trillen mee.’ Nu echter zijn de emoties waar de trillende lippen op kunnen wijzen, niet in het beeld opgenomen. Dat laat de schrijver hier aan de volwassen lezer over.
| |
Thematiek
In een bepaald opzicht breidt Kusters met zijn poëzie voor kinderen de thematiek van zijn werk voor volwassenen uit. In dat laatste neemt de verhouding vader-zoon een belangrijke plaats in. Die verhouding ligt niet vast. Op een vanzelfsprekende manier is de vader al een zoon van de grootvader. Maar als personage in de poëzie is hij het geesteskind van zijn eigen schrijvende zoon. De dichter schrijft een aantal gedichten vanuit het gezichtspunt van de vader. Met de publicatie van de kindergedichten is daar een aspect bijgekomen. Een aantal van die gedichten is via het oog van Kusters' dochter geschreven. Daarmee wordt de dichter die in zijn vroege werk zijn eigen vader werd, ook nog eens zijn eigen kind.
Vanaf het moment dat hij gedichten publiceert is Kusters ook actief als essayist. Met zijn monografieën, zijn korte notities, zijn in bundels samengebrachte studies en zijn columns is hij te beschouwen als een van de meest constante publicisten op het gebied van de twintigste-eeuwse Nederlandse poëzie. Waar zijn sympathie hem drijft, komen ook buitenlandse dichters als Paul Celan, Wallace Stevens en Pastior aan bod.
| |
Traditie / Verwantschap
Sympathie en verwantschap lijken ook bij zijn keuze voor Nederlandse dichters, of voor aspecten van hun werk, de belangrijkste drijfveer. Voorop in zijn aandacht stond het werk van Gerrit Kouwenaar. Deze voortdurende belangstelling mondde uit in zijn proefschrift, dat als baanbrekend kan worden beschouwd voor de receptie van Kouwenaars werk.
In latere jaren zijn daar Pierre Kemp, Jan Hanlo, Herman Gorter, Gerrit Achterberg en Hans Faverey bij gekomen. Daarmee zijn de zwaartepunten in Kusters' interesse genoemd. Van diezelfde dichters is een toenemende invloed op het poëtisch werk te constateren. Essayeren en dichten zijn voor Kusters verschillende vormen om eenzelfde interesse in uit te werken. Kusters is zijn voorkeur voor een bepaalde stroming gaandeweg kwijtgeraakt. Of gedichten hem hebben geraakt, lijkt het belangrijkste uitgangspunt van zijn essayistische interesse.
| |
| |
| |
Techniek
Grofweg kunnen in Kusters' essayistische werk twee methodische lijnen worden onderscheiden. Soms onderzoekt hij het werk van één dichter aan de hand van een enkel representatief voorbeeld daaruit. In andere gevallen is een motief of een beeld uitgangspunt voor een zorgvuldig opgebouwde associatieve wandeling langs verschillende gedichten van uiteenlopende dichters.
Van de eerste werkwijze is De killer het schoolvoorbeeld. Eén cyclus van Gerrit Kouwenaar, ‘weg / verdwenen’, wordt aan een minutieuze analyse van de grammaticale, semantische, klanktechnische, formele en thematische opbouw onderworpen. Die analyse vindt plaats tegen de achtergrond van het totale werk van Kouwenaar waarvan het als pars pro toto wordt beschouwd. In zijn beschrijvingen heeft Kusters vaak aandacht voor vragen van poêtologische aard.
De tweede werkwijze vinden we bijvoorbeeld terug in De geheimen van wikke en dille (1988). In het titelessay danst Kusters met behulp van de semantische vondst dat ‘wikke’ tot de vlinderbloemigen behoort van gedicht naar gedicht, van Kouwenaar naar Hanlo naar Ter Balkt naar Claus weer terug naar Hanlo naar Hoornik, Hamelink en Van Toorn. Hij is daarbij niet uit op het reconstrueren van een historisch verband van daadwerkelijke ontlening of beïnvloeding. Veel meer gaat het hem om verborgen samenhangen in het reservoir van een gedeeld erfgoed. Kees Fens noemde hem daarom een essayist die als een dichter te werk gaat. Guus Middag voorziet zijn bewondering voor de essays steeds van de kanttekening dat Kusters zijn associatieve methode te ver doorvoert.
| |
Visie op de wereld
Pooltochten (1989), Kusters' inaugurele rede, laat het begin zien van een nieuwe ontwikkeling in zijn essayistische werk. Filosofische en maatschappelijke implicaties van de geanalyseerde poëzie had hij tot dan toe vaak niet meer dan summier aangeduid. In deze verhandeling worden de ‘hermetische’ motieven van het wit en de lege plek in de moderne poëzie in een algemene culturele context geplaatst.
Kusters profileert zich nadrukkelijk tegenover het versplinterd wereldbeeld van het postmodernisme, zoals al uit de titel van een lezing mag blijken: Tegen de verstening, tegen het gruis
| |
| |
(1993), waarin hij schrijft: ‘Zonder geest geen letter. Maar... zonder letter geen geest, zonder het woord dat een zware inzet kent als theologie, filosofie en literatuur, zonder het geestelijke woord dat in steen gebeiteld wil zijn en dat verankering in de Waarheid nastreeft, geen menselijke ruimte, geen betekenis, geen zin.’ Na dit bijna premoderne credo geeft hij in de slotzin, die hierop volgt, echter de kern van de moderne poëzie: ‘Maar het vlees houde toezicht.’
| |
Kritiek
Rob Schouten is de enige criticus die Kusters' poëzie constant negatief bespreekt. Regelmatig formuleert hij zijn weerzin tegen wat hij ‘hermetisch’ noemt. Verder ondervindt Kusters' poëzie een brede waardering onder de critici. Zij prijzen de eigenheid ervan en het vakmanschap van de dichter. De waardering van de poëzie voor kinderen is bijzonder groot.
| |
Publieke belangstelling
De publieke belangstelling daarentegen is niet uitzonderlijk. Zoals bij de meeste essays en dichtbundels het geval is, blijven de uitgaven beperkt tot één oplage.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Tal van bibliofiele uitgaven van Kusters' werk zijn vermeld in: Jo Peters (samenstelling), De onderste steen. Een bibliografie van Wiel Kusters. Landgraaf 1988.
k.w. tuisler, almachtige huur. Maastricht 1974, het smalle wed, GB. |
Wiel Kusters, een oor aan de grond. Amsterdam 1978, Querido, GB. |
Wiel Kusters, Agressieve melancholie. In: Hans van de Waarsenburg, Keuze uit de politieke gedichten van Hans van de Waarsenburg. Brussel/Amsterdam 1978, Elsevier/Manteau, pp. 71-80, E. |
Wiel Kusters, De gang gevolgd door Carbone notata. Amsterdam 1979, Querido, GB. |
Wiel Kusters, Het Werk. Baarn 1980, Rap, Bl. |
Wiel Kusters, Hoofden. Amsterdam 1981, Querido, GB. |
Wiel Kusters, Het mijnmuseum. Notities. Amsterdam 1981, Querido, EB. |
Wiel Kusters, Heldin in broek. Maastricht 1982, Scorpio, E. |
Wiel Kusters, Kwelrijm. Amsterdam 1983, Querido, GB. |
Wiel Kusters, Een tuin in het niks. Vijf opstellen over Gerrit Kouwenaar. Amsterdam 1983, Querido, EB. |
Wiel Kusters, Een bezoek aan de leermijn. Amsterdam 1984, Querido, VB/GB. |
Oskar Pastior, Een Nederlandse titel. Keuze en vertalingen Wiel Kusters. Amsterdam 1.985, Querido, GB. (vert.) |
Wiel Kusters, Salamanders vangen. Met tekeningen van Joep Bertrams. Amsterdam 1985, Querido, J/GB. |
Wiel Kusters, De killer. Over poëzie en poëtica van Gerrit Kouwenaar. Amsterdam 1985, Querido, Dissertatie. |
Wiel Kusters, Het leven op stoomschepen. Amsterdam 1986, Querido, GB. |
Wiel Kusters, Oskar Pastior, Zonder weerga / Seinesgleichen. Utrecht 1986, Athabasca, GB. |
Wiel Kusters, Raad van Alfabet. Amsterdam 1987, Meulenhoff, EB. |
Wiel Kusters, Het veterdiploma. Met tekeningen van Joep Bertrams. Amsterdam 1987, Querido, GB. |
Wiel Kusters, De geheimen van wikke en dille. Aantekeningen over poëzie. Amsterdam 1988, Querido, EB. |
Wiel Kusters, Oude brug. Maastricht 1988, Coumans, G. |
Wiel Kusters, Vaak is in mij iets heidens aan het treuren. Wiel Kusters over cultuur, natuur, Pierre Kempen Toon Hermans. Valkenburg 1988, Stichting Driekant, E. |
Wiel Kusters, Drie nonsensverzen voor Nop. Amsterdam 1988, De Lange Afstand, GB. (opgenomen in Koninklijke Sfinx) |
| |
| |
Wiel Kusters, Monoloog in de bergen. Over Rutger Kopland. Met een nawoord van Camiel Hamans. Maastricht 1988, Gerards & Schreurs, E. |
Wiel Kusters, De hoogtijd van Peter Yvon de Vries en Anneke Brassinga. Terhorst 1988, Ser J.L. Prop, G. |
Wiel Kusters - Oskar Pastior, T. van Deel - E.L.I. Kuismanen, Stéphane Mallarmé - Jan Kuijper, IJs en weder dienende. Amsterdam 1988, De Lange Afstand, GB. |
Wiel Kusters, Arenden, ketenen. Woubrugge 1988, Avalon, E. |
Wiel Kusters, Dagboek. Terhorst 1988, Ser J.L. Prop, GB. (opgenomen in Een beroemde drummer) |
Wiel Kusters, Hendriadys. Terhorst 1988, Ser J.L. Prop, V. |
Wiel Kusters, Het sneeuwde tot het niet meer sneeuwde. Landgraaf 1988, Groenevelt, E. |
Wiel Kusters, Pooltochten. Amsterdam 1989, Querido, Inaugurele rede. |
Wiel Kusters, Laatst. Amsterdam 1989, Querido, GB. |
Wiel Kusters, Abecedarium, Amsterdam 1989, De Lange Afstand, G. |
Wiel Kusters, Koninklijke Sfinx. Landgraaf 1989, Herik, GB. |
Huub Beurskens, Wiel Kusters, Laurens Vancrevel (red.), Alles voor niets. Hommages aan Jan G. Elburg. Amsterdam 1989, Meulenhoff, Bl. |
Wiel Kusters, Merelschedeltje. Terhorst 1989, Ser J.L. Prop, G. |
Wiel Kusters, De trap. Fotografie Kim Zwarts. Illustraties Arjen van Prooijen. Maastricht 1989, Scorpio, E. |
Wiel Kusters, Canto fermo. Terhorst 1990, Ser J.L. Prop, G. |
Wiel Kusters, Reliek. Maastricht 1990, Dienst Kunst, Cultuur en Onderwijs, G. |
Wiel Kusters, Een hemd met paardjes. Over het werk van Geert van Beek. 's Hertogenbosch 1990, Het Noordbrabants Genootschap, E. |
Wiel Kusters, Kouwetenendokter. Over poëzie, wetenschap, witte jassen en een sarcofaag. Landgraaf 1991, Herik, EB. |
Wiel Kusters, Pierre Kemp, vroeg en laat. Amsterdam 1991, Querido, E. |
Wiel Kusters, Vier componisten op zoek naar een dichter. Tekeningen Gèr Boosten. Heerlen 1991, Huis Clos, E/GB. |
Wiel Kusters, (redactie), ‘In een bezield verband’. Nederlandstalige dichters op zoek naar zin. Vught/Baarn 1991, Thomas More Academie/Gooi en Sticht, EB. |
Wiel Kusters, Passio diaboli. Een libretto. Landgraaf 1992, Herik, T. |
Wiel Kusters, Oase. Amsterdam 1992, De Lange Afstand, GB. |
Wiel Kusters, Tegen de verstening, tegen het gruis. Enkele gedachten over cultuur. Sittard 1993, Hogeschool Sittard, E. |
Marin Sorescu, Versteende Hettiet. Vertaling Wiel Kusters. Landgraaf 1993, Herik, GB. (vert.) |
| |
| |
Wiel Kusters, Een groot en donker woud. Over mijnen, mijnwerkers en de literaire verbeelding. In: W. Kusters, H. Philipsen, Redes gehouden op de 18e Dies Natalis van de Rijksuniversiteit Limburg. Maastricht 1994, Rijksuniversiteit Limburg, E. |
Wiel Kusters, Joep Bertrams, Een beroemde drummer. Amsterdam 1994, Querido, GB. |
Wiel Kusters, Honingraten. Over de smaak van lezen. Maastricht 1994, Universitaire Pers Maastricht, EB. |
Wiel Kusters, Ik graaf, jij graaft. Aantekeningen over poëzie. Amsterdam 1995, Querido, EB. |
Peter J.A. Nissen en Wiel Kusters, Charles Beltjens (1832-1890) Poesies. Sittard 1995, Stichting Charles Beltjens, Bl. |
Wiel Kusters, Harry G.M. Prick, ‘Bladeren en lezen in groot verstaan’. Pierre Kemp in de wereld van het boek. Maastricht 1995, Universitaire Pers Maastricht, EB. |
Wiel Kusters, Poëzie als perfecte misdaad, toegelicht aan de hand van de zaak Kouwenaar. Landgraaf 1995, Herik, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
De complete secundaire bibliografie tot 5-8-1988 is te vinden in: Jo Peters (samenstelling), De onderste steen. Een bibliografie van Wiel Kosters. Landgraaf 1988.
Wim Ramaker, Limburgse dichters en musici. In: Literama-magazine, jrg. 11, nr. 10, februari 1977, pp. 474-482. (interview) |
Hans van de Waarsenburg, Limburgse dichters. Leo Herberghs, Manuel Kneepkens, Wiel Kusters, Miel Vanstreels. In: Literamamagazine, jrg. 13, nr. 5, september 1978, pp. 166-173. (interview) |
Koos Vermeeren, Een oor aan de grond. Poëzie-debuut van Wiel Kusters. In: De Limburger, 16-9-1978. |
Ton Verbeeten. Drie reeksen, samen 22 korte en heel korte gedichten. In: De Gelderlander, 7-10-1978. (over een oor aan de grond) |
Karel Soudijn, In de schoot der aarde. In: NRC Handelsblad, 20-10-1978. (over een oor aan de grond) |
J. Bernlef, Het zal wel weer ironie heten. In: Haagse Post, 21-10-1978. (onder meer over een oor aan de grond) |
Graa Boomsma, Zwarte kompels op wit papier. In: De Waarheid, 21-10-1978. (over een om aan de grond) |
Marc Reynebeau, Huis & hart, vreugde & smart. In Poëziekrant, jrg. 3 nr. 1, januari-februari 1979, p. 3. (onder meer over een oor aan de grond) |
Jan van der Vegt, Ingegraven emoties. In: De Nieuwe Linie, 4-4-1979. (over een om aan de grond) |
Von Boheemen, Gedichten op een kier. In: Windscherm, jrg. 3, nr. 2, 1979, pp. 49-60. (interview over een om aan de grond) |
J. Bernlef, De methode Kouwenaar. In: Haagse Post, 29-9-1979. (over De gang) |
André Matthijsse, Verslag uit de onderwereld. In: Het Vaderland, 6-10-1979. (onder meer over De gang) |
Rein Bloem, In de schachten van het verleden. in: Vrij Nederland, 20-10-1979. (over een om aan de grond en De gang) |
Karel Soudijn, De mijnstreek als droomgebied. In: NRC Handelsblad, 9-11-1979. (over De gang) |
Peter Nijmeijer, Met een blind paard de mijnen in. In: de Volkskrant, 17-11-1979. (over De gang) |
Redbad Fokkema, Poëtisch proces als bewustwording. In: Trouw, 21-12-1979. (over De gang) |
Daan Cartens, De gang van Wiel Kusters. In: Bzzlletin,jrg. 8, nr. 72, 1980, pp. 74-76. |
Huub Beurskens, Een gang vol deuren. In: De Groene Amsterdammer, 13-2-1980. (over De gang) |
Huub Beurskens, De taal wordt in verzen gevoel. Een gesprek met Wiel Kusters, Martin Reints en Th. van Schoonhoven. In: de Volkskrant, 15-4-1980. |
Bert Boekschoten, Steenkool, leefwarmte? In: Universiteitskrant Groningen, 11-6-1980. (over een oor aan de grond en De gang) |
Remco Ekkers, Twee vaders gevangen in taal. In: Poëziekrant, jrg. 4, nr. 4, juli-augustus 1980, p. 1. (onder meer over De gang) |
Karel Soudijn, Arbeidsinspectie. In: NRC Handelsblad, 8-8-1980. (over Het werk) |
Hans van de Waarsenburg, Dualiteit in poëzie: boven- en ondergronds. In: De Limburger, 31-1-1981. (interview over zijn debuut en de thematiek van de mijn) |
Huub Beurskens, Mijnmuseum. In: De Groene Amsterdammer, 13-5-1981. (over Het mijnmuseum) |
André Matthijsse, Het eigen museum van Wiel Kusters. In: Het Vaderland, 14-5-1981. (over Het mijnmuseum) |
Hans van de Waarsenburg, Zuid-Limburg nu echt grenze(n)loos. In: De Limburger, 25-5-1981. (over Het mijnmuseum) |
| |
| |
Tom van Deel, Kusters' mijnmuseum. In: Trouw, 11-6-1981. (over Het mijnmuseum) |
Hans van de Waarsenburg, Pregnante notities van een betrokkene. In: De Nieuwe Linie, 24-6-1981. (over Het mijnmuseum) |
Ben Herbergs, ‘De revolutie in de poëzie is vorig jaar niet doorgegaan’. De Limburgse dichter Wiel Kusters verlaat het Carboon. In: Vrij Nederland, 8-8-1981. (interview naar aanleiding van Hoofden) |
J. Iven, Wat doet een Limburgs dichter in de koolmijn. In: Belang van Limburg, 2-11-1981. (interview naar aanleiding van Het mijnmuseum) |
Huub Beurskens, Letterchirurgen en hoofden zonder taal. In: De Groene Amsterdammer, 25-11-1981. (onder meer over Hoofden) |
Huub Beurskens, Het hoofd vol schedels. In: Huub Beurskens, Schrijver zonder stoel. Amsterdam 1982, pp. 133-138. (over Hoofden) |
Jan H. Mysjkin, Wiel Kusters: gedichten op een kier. In: De Morgen, 16-1-1982. (over Het mijnmuseum en Hoofden) |
Rein Bloem, De hand aan het hoofd: Wiel Kusters. In: Vrij Nederland, 30-1-1982. (over Hoofden) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 30, nr. 4, 1982, pp. 101-102. (onder meer over Hoofden) |
Peter Nijmeijer, Beelden die de dichter niet meer loslaten. In: de Volkskrant, 23-4-1982. (over Het mijnmuseumen Hoofden) |
Hans van de Waarsenburg, Wiel Kusters bovengronds? Genuanceerd en eigenzinnig dichterschap. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 35, nr. 4, 1982, pp. 687-689. (over Hoofden) |
Graa Boomsma, Wiel Kusters: Mijnwerkers in de poëzie. In: Kunstenaarskrant, jrg. 6, nr. 3, april-mei 1982, p. 4. |
Karel Soudijn, Tussen vluchtige anekdote en lege paradox. In: NRC Handelsblad, 14-9-1982. (over Hoofden) |
Hans van de Waarsenburg, Wiel Kusters. In: Hans van de Waarsenburg, Ik kom toch uit geen gekkenland vandaan! Heerlen 1983, pp. 18-30. (interview over mijn-thematiek) |
Anneke Reitsma, Een hoofd beginnen zonder taal. In: Ons Erfdeel, jrg. 26, nr. 1, januari/februari 1983, pp. 103-105. (over Hoofden) |
Peter Zonderland, Kusters' nieuwste luchtiger van toon. In: de Volkskrant, 13-5-1983. (over Kwelrijm) |
Wim Verlaen, Wiel Kusters: meer dan mijnwerkerspoëzie. In: De Morgen, 14-5-1983. (over Kwelrijm) |
Daniel Billiet, Hoe alles ondergronds wordt. In: Knack, 1-6-1983. (over Kwelrijm) |
Ad Zuiderent, Soms bijt een gedicht in zijn eigen staart. In: De Tijd, 8-7-1983. (onder meer over Kwelrijm) |
Rein Bloem, Een dichter komt bovengronds. In: Vrij Nederland, 23-7-1983. (over Kwelrijm) |
Karel Soudijn, Onder curatele. In: NRC Handelsblad, 29-7-1983. (over Kwelrijm) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 31, nr. 8, 1983, pp. 53-55. (over Kwelrijm) |
R.L.K. Fokkema, Poëzie als raadsel. In: Trouw, 27-10-1983. (over Kwelrijm) |
Kees Fens, Het zand uit de ogen schrijven. In: de Volkskrant, 20-2-1984. (over Een tuin in het niks) |
Remco Ekkers, De kwellende duisternis van beneden. In: Poëziekrant, jrg. 8, nr. 1, februari-maart 1984, pp. 1-2. (over Kwelrijm) |
Huub Beurskens, Opstellen over Kouwenaar. In: De Groene Amsterdammer, 16-5-1984. (over Een tuin in het niks) |
Arjaan van Nimwegen, Kwelrijmen van Wiel Kusters. In: Utrechts Nieuwsblad, 18-8-1984. (over Een bezoek aan de leermijn) |
Jo Simons, Het leven voor de mijn. In: Avenue, september 1984. (interview over Een bezoek aan de leermijn) |
Martin Schouten, Lidwoorden. In: de Volkskrant, 5-10-1984. (interview over Een bezoek
|
| |
| |
aan de leermijn) |
Huub Beurskens, Het ondergrondse is overal. In: De Groene Amsterdammer, 24-10-1984. (over Een bezoek aan de leermijn) |
Peter Nijmeijer, Wiel Kusters blijft poëzie delven in het onderaardse. In: de Volkskrant, 2-11-1984. (over Een bezoek aan de leermijn) |
Arjaan van Nimwegen, De mijnen van Wiel Kusters. In: Utrechts Nieuwsblad, 16-11-1984. (over Een bezoek aan de leermijn) |
Ton Bogaard, Ontdekkingsreiziger in het ondergrondse. In: Eindhovens Dagblad, 12-1-1985. (over Een bezoek aan de leermijn) |
Hans van de Waarsenburg, Spannend bezoek aan de leermijn. In: De Limburger, 19-1-1985. (over Een bezoek aan de leermijn) |
Ben van Melick, ‘Een tuin in het niks’ ontgonnen. In: Literatuur, jrg. 2, nr. 3, mei-juni 1985, pp. 170-171. (over Een tuin in het niks) |
R.L.K Fokkema, Vertaalde dichters. In: Trouw, 5-6-1985. (onder meer over Een Nederlandse titel) |
Peter Nijmeijer, Vreemde poëzie wordt Nederlands door vertalende dichters. In: de Volkskrant, 7-6-1985. (onder meer over Een Nederlandse titel) |
Stefan Hertmans, Verminkt lichaam, geschonden landschap. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 5, juli 1985, pp. 9-10. (onder meer over Een Nederlandse titel) |
Remco Ekkers, Sintels. In Poëziekrant, jrg. 9, nr. 5, juli 1985, p. 10. (over Een bezoek aan de leermijn) |
Christiaan Visser, Troosteloosheid en spelen met de taal. In: Leidsch Dagblad, 28-8-1985. (onder meer over Een Nederlandse titel) |
Petra Weeda, ‘Kindergedichten hoeven geen heldere plaatjes te zijn’. In: Jonas, jrg. 12, nr. 6, 1985, pp. 12-13. (interview over Salamanders vangen) |
Jan van Collie, Verrassende debuten voor kinderen. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 7, oktober 1985, p. 8. (onder meer over Salamanders vangen) |
Bregje Boonstra, Een ernstige zaak. In: NRC Handelsblad, 25-10-1985. (onder meer over Salamanders vangen) |
R.L.K Fokkema, De dichter is een Killer. In: Trouw, 9-1-1986. (over De killer) |
John Heymans, Een zeer aardse meditatie. In: NRC Handelsblad, 10-1-1986. (interview over De killer) |
Arman Heijnen, Moord is een krankzinnige daad. In: Universiteitsblad, 10-1-1986. (interview over De killer) |
C[yrille] O[ffermans], De Killer. In: De Groene Amsterdammer. 22-1-1986. |
Kees Fens, Eigen middelen. In: de Volkskrant, 31-1-1986. (over De killer) |
Hans Warren, Poëzie uitgelegd, Kusters over Kouwenaar. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-3-1986. (over De killer) |
Joost Niemöller, Nijhoff en Kouwenaar van dichtbij. In: Haarlems Dagblad, 13-3-1986. (onder meer over De Killer) |
Harm Visser, Kouwenaar, de dichter als killer. In: Het Parool, 19-3-1986. (interview over De killer) |
Ton Naaijkens, De dans van de schaar. In: NRC Handelsblad, 25-4-1986. (over De dans van de schaar en Een Nederlandse titel, Zonder weerga/Seinesgleichen) |
Marc Reugebrink, De dood als schepping. Wiel Kusters over Gerrit Kouwenaar. In: Poëziekrant, jrg. 10, nr. 4/5 mei-juni 1986, p. 5. (over De killer) |
Jaap Goedegebuure, [Recensie]. In: Forum der Letteren, jrg. 27, nr. 3, 1986, pp. 226-231. (over De killer) |
C.W. van de Watering, Kouwenaar ontleed en tot leven gebracht. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 4, september-oktober 1986, pp. 587-589. (over De killer) |
Karel Soudijn, Man en paard. In: NRC Handelsblad, 12-9-1986. (over Het leven op stoomschepen) |
Hans van de Waarsenburg, ‘Het leven op stoomschepen’ klaar mysterie. In: De Limburger, 12-9-1986. |
Peter Nijmeijer, Steenstort. In: de Volkskrant,
|
| |
| |
3-10-1986. (over Het leven op stoomschepen) |
Ton Bogaard, Kusters, werkgever en werknemer. In: Brabants Dagblad, 4-11-1986. (over Het leven op stoomschepen) |
Benno Barnard, De elastische hoofdhuid. In: Benno Barnard, Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden. Antwerpen 1987, pp. 9-23. (onder meer over Een tuin in het niks) |
T. van Deel, X kijkt in Y. In: Trouw, 4-3-1987. G[uus] M[iddag], Dichterlijk voyeurisme. In: Vrij Nederland, 14-3-1987. (over X kijkt in Y) |
Joost Niemöller, Kusters stelt zich als criticus te bescheiden op. In: Haarlems Dagblad, 26-5-1987. (over Raad van Alfabet) |
G[uus] M[iddag], Raad van Alfabet. In: Vrij Nederland, 25-7-1987. |
Bregje Boonstra, Dit hier is ruzie. In: NRC Handelsblad, 11-9-1987. (onder meer over Het veterdiploma) |
Marcel Janssens, De alfabetisering van de tuin van niks. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 132, nr. 9, 1987, pp. 47-49. (over Raad van Alfabet) |
R.L.K. Fokkema, Het dilemma van de dichter. In: Trouw, 26-11-1987. (onder meer over Dit lege hart) |
Clemens Spijkers, Pierre Kemp, bevonden en gewogen. In: De Twentsche Courant, 16-12-1987. (over X kijkl in Y) |
Hans Vandevoorde, Een leem en een zand. In: Yang, jrg. 24, nr. 1. januari-maart 1988, pp. 82-86. (onder meer over Het leven op stoomschepen) |
Guus Middag, Na dit lange schijnen. In: NRC Handelsblad, 11-3-1988. (over Dit lege hart) |
W.J. v.d. A[kker], Wiel Kusters: Raad van Alfabet. In: De nieuwe taalgids, jrg. 81, nr. 2, maart 1988, p. 180. |
René Huigen, Dicht begroeid achterland. ‘Maximaal’ René Huigen antwoordt Wiel Kusters. In: Vrij Nederland, 23-7-1988. |
G.F.H. Raat, Een gedicht dat mij bevreemdt. In: de Volkskrant, 5-8-1988. (over De geheimen van wikke en dille) |
Guus Middag, Wie lust kers. In: NRC Handelsblad, 19-8-1988. (over De geheimen van wikke en dille) |
Hans Groenewegen, Democratische leesles in poëzie van Wiel Kusters. In: De Waarheid, 31-8-1988. (over De geheimen van wikke en dille) |
Remco Ekkers, Verdediging van de poëzie. In: De Gids, jrg. 152, nr. 2, 1989, pp. 139-141. (onder meer over De geheimen van wikke en dille) |
Peter Yvon de Vries, Wiel Kusters dichter. ‘Het schrijven van poëzie is een merkwaardig iets’. In: De Tijd, 13-10-1989. (interview over Laatst en Pooltochten) |
Kees Fens, Zuiverende Kou. In: de Volkskrant, 20-10-1989. (over Pooltochten, Laatst en Koninklijke Sfinx) |
Guus Middag, Een twijg in de mijnschacht. De contrasten van Wiel Kusters. In: NRC Handelsblad, 20-10-1989. (over Pooltochten, Laatst en Koninklijke sfinx) |
Louis Houët, De onderwereld als speeltuin en bodemloos vat. In: de Volkskrant, 8-12-1989. (over Laatst) |
Guus Middag, Een volle ruif aan rijmwoorden. In: Guus Middag, Ik ben een napraatpapegaai. Amsterdam 1990, pp. 52-55. (over het gedicht ‘S. Vestdijk’) |
J. Heymans, Een helling van emoties. In: Twentsche Courant, 20-1-1990. (over Laatst en Koninklijke sfinx) |
J. Heymans, Een krijtbehang van regels. In: Twentsche Courant, 10-2-1990. (onder meer over Pooltochten) |
Rob Schouten, Naakte woorden in het wit gedacht. De chemische processen in de gedichten van Wiel Kusters. In: Vrij Nederland, 5-5-1990. (over Laatst) |
Filip Rogiers, Wiel Kusters. Het enigma van de verandering. In: Poëziekrant, jrg. 14, nr. 3, mei-juni 1990, p. 15. (over Laatst en Koninklijke sfinx) |
Anneke Reitsma, ‘Regels in het wit gedacht’. Enkele kanttekeningen bij de bundel ‘Laatst’ van Wiel Kusters. In: Ons Erfdeel, jrg. 33, nr. 2, 1990, pp. 281-283. |
| |
| |
Huub Beurskens, Vergaarden. Jn: De Revisor, jrg. 17, nr. 4, augustus 1990, pp. 64-69. (over Laatst) |
Peter van den Hoven, Het lied van de kolenman. Over de (jeugd)poëzie van Wiel Kusters. In: Bzzlletin, jrg. 21, nr. 189, oktober 1991, pp. 65-79. |
Guus Middag, Onwennige stappen op het land. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Amsterdam 1993, pp. 114-119. |
Dirk Vellinga, Kusters schaatst op met de dichter. In: De Stem, 24-2-1995. (over Ik graaf, jij graaft) |
Hans Groenewegen, Verplichtende zet. In: Voorlopig, jrg. 27, nr. 7, juli 1995, p. 6. (over de gedichten ‘Begin’ en ‘Kristal-twijg’) |
Hans Groenewegen, ‘Het zien van samenhang maakt me gelukkig’. In: Poëziekrant, jrg. 19, nr. 3-4, mei-augustus 1995, pp. 36-38. (interview naar aanleiding van Ik graaf, jij graaft) |
63 Kritisch lit lex.
november 1996
|
|