| |
| |
| |
Jan Kuijper
door Mario Molegraaf
1. Biografie
Jan Kuijper werd op 30 december 1947 in Amsterdam geboren. Zijn vader, Jacob Kuijper, was als hoogleraar vrije schilderkunst aan de Rijksakademie een belangrijke figuur in het Amsterdamse kunstleven. Zijn moeder, Lies Sluijters, maakte deel uit van de Nederlandse estafetteploeg die in 1944 een wereldrecord vestigde op de 4 x 200 meter hardlopen. Driejaar na Jan Kuijper werd zijn broer Victor geboren. Wegens de woningnood woonde het gezin enige tijd in bij de ouders van Kuijpers moeder. Kuijper leerde zo zijn grootvader van moederskant, de befaamde schilder Jan Sluijters, goed kennen. Zijn grootvader van vaderskant was veehouder.
Na de lagere Montessorischool bezocht Kuijper van 1960 tot 1966 het Montessori Lyceum Amsterdam (gymnasium bèta). Zijn leraar Nederlands, de letterkundige Rein Bloem, zag hem daar als twaalfjarige optreden met gedichten van Lucebert. Kuijper wilde architect worden, maar na een halfjaar studie aan de Technische Hogeschool Delft ging hij in 1967 Nederlandse taal- en letterkunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Daar gaf hij als student-assistent college over tekstinterpretatie, maar hij heeft de studie niet afgerond. In 1975 trad hij in dienst van uitgeverij Querido, waar hij zich onder meer met het poëziefonds bezighield; later werkte hij voor uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep.
Van 1984 tot 1993 was Kuijper redacteur van De Revisor. Aan dat literaire tijdschrift heeft hij ook vele bijdragen geleverd, onder meer een reeks interviews met dichters. Met het schrijven van poëzie was hij pas in zijn studententijd begonnen. Zijn eerste
| |
| |
gedichten verschenen in Propria Cures, Soma en Spektator. Hij heeft enige tientallen kinderboeken vertaald. Voor zijn weergave van het werk van Hadewijch werd hem de Filter Vertaalprijs 2011 toegekend ‘voor de meest opvallende vertaling van 2010’. Kuijper werd eveneens bekroond voor zijn eigen werk: in 1980 met de Herman Gorter-prijs voor Oogleden (1979), in 1990 met de Jan Campert-prijs voor Tomben (1989). Uit zijn huwelijk met Cathy Hemmer is hun dochter Isoude (1988) geboren, uit dat met Sandra van Dijk twee andere dochters: Julocke (2000) en Hadewijch (2002), Jan Kuijper woont te Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie / Verwantschap
Jan Kuijper heeft zich heel zijn literaire loopbaan toegelegd op één versvorm, het sonnet. Het sonnet heeft altijd uiteenlopende meesters gediend, schrijvers van opgewekte gelegenheidsverzen én van diepzinnige bespiegelingen. Sinds de Vijftigers is het sonnet, een enkele dwarsligger als Ida Gerhardt uitgezonderd, vooral een vehikel voor lichte gedichten geworden dan wel een voorwerp van spot. Toch zijn er kortstondige oplevingen. Rond 1970 greep een aantal dichters, van wie Gerrit Komrij het meest van zich het spreken, terug op oude vormen. Een van de gevolgen was dat het sonnet een tijdlang in trek was; er was sprake van een sonnettenrage, schreef Kuijper in een recensie in De Revisor (1974).
Hoewel hij bij die rage zelf volop betrokken was door zijn kort tevoren verschenen debuutbundel Sonnetten (1973), was hij niet gelukkig met het sonnet als modeverschijnsel. Alleen zijn generatiegenoot Jan Kal kon op zijn waardering rekenen, zij het ‘een beetje bij gebrek aan beter’. Dat ‘beter’ wilde hij zelf bieden, ook nadat de rage was uitgewoed en men bij het woord ‘sonnet’ vooral dacht aan het anti-sonnet-sonnet waarmee Lucebert zijn bundel Apocrief. De analphabetische naam begon. Kuijper bekende in Denkbeelden (1991), een bundeling van zijn dwarse aforismen over alle denkbare onderwerpen, soms te menen dat hij zelf louter ‘anti-anti-sonnet-sonnet-sonnetten’ schreef.
| |
Ontwikkeling / Verwantschap
Met deze in de verdrukking geraakte versvorm drong hij tot het centrum van de poëzie door. Dat lukte hem door het sonnet een radicaal andere lading te geven: hij toonde (wat Drs. P. en andere plezierdichters ook mochten propageren) dat vormvaste poëzie niet per definitie eenvoudig verstaanbare poëzie is.
Het werk van Kuijper werd in de loop van de jaren steeds gecompliceerder. Een vergelijking van zijn sonnetten met die van Jan Kal is in dit opzicht leerzaam. Beide dichters werden geïnspireerd door andere dichters en door Bijbelcitaten, maar de verwerking loopt sterk uiteen. Kal laat zich door de logica van de nagevolgde tekst leiden, en levert zodoende goed gelijkende dichtersportretten en getrouwe Bijbelnavolgingen.
| |
| |
Kuijper gaat sinds zijn derde bundel Bijbelplaatsen (1983), associatief te werk en veroorlooft zich als gevolg daarvan een volledige vrijheid tegenover andermans teksten. Hij had er bij de Bijbelteksten, verklaarde hij in een interview, zelfs ‘aardigheid in wanneer het een regel was die je volstrekt verkeerd kon lezen’. Ook de citaten van dichters in de daaropvolgende bundels probeerde hij ‘zoveel mogelijk uit hun verband’ te rukken. De titel van de bundel Toe-eigeningen (2001) vat zijn houding ten aanzien van ontleningen samen.
| |
Techniek / Traditie
Citaten, ook de prozateksten uit de Bijbel, moesten aan strikte, formele criteria voldoen, wilde hij ze kunnen gebruiken. Het moesten zinsneden zijn ‘die vijfvoetig zijn en op een gemakkelijk rijm eindigen’. De overgenomen teksten begrenzen hem inhoudelijk niet, maar zorgen juist voor onbegrensde gedachtesprongen. Ze zijn ‘een middel om het proces van automatisch schrijven op gang te brengen’, zoals Maarten van Buuren het noemde in ‘De surrealistische poëzie van jan Kuijper’. De dichter zou aan écriture automatique doen, de techniek die de surrealisten aanwendden ‘om de vrije loop van de associaties op schrift vast te leggen’.
| |
Thematiek / Traditie
Ook al was de bloei van het surrealisme ruimschoots voor Kuijpers geboorte voorbij, er zijn méér argumenten om zijn werk in verband te brengen met het surrealisme. Net als de bekende surrealisten houdt hij zich vaak bezig met het onderbewuste, met andere werelden. In zijn gedichten vang je glimpen op van raadselachtige gebieden, duister en dreigend, nachtmerrieachtig. Ad Zuiderent zag overeenkomsten met de ‘groteske wreedheid in rebusvorm’ van de Franse kunstenaar Ronald Topor, wiens werk een sterk surrealistisch karakter heeft. Een van zijn bundels heet Ondoden (2013), naar de staat in spookverhalen en horrorfilms waarbij een gestorvene uit de dood wordt teruggehaald. In verschillende gedichten, zoals ‘Genesis 25:30’ uit Bijbelplaatsen, waren heuse vampiers rond:
Slorpen van dat rode, dat rode daar...
Daar zou ik een lief ding voor willen geven.
Bij brood alleen mogen wij eeuwig leven,
de priester latend het grote gebaar
| |
| |
vers bloed van een levende middelaar
Ik heb gedronken en ik heb vergoten,
mijn handen kleven en mijn lippen druipen.
Het citaat in de eerste regel biedt de genoemde vijf voeten en het vruchtbare rijmwoord ‘daar’. De Bijbelse geschiedenis waaraan deze regel is ontleend, het verhaal van Ezau die het linzengerecht van zijn broer Jacob wil eten, speelt geen rol meer. De regel verschaft alleen een soort openingsshot van een griezelfilm, een genre waarvoor de surrealisten graag naar de bioscoop gingen. Achter alle grilligheid zie je steeds weer dezelfde methode, Kuijpers idee van écriture automatique.
| |
Ontwikkeling / Techniek
In Sonnetten en zijn tweede bundel, Oogleden (1979), is daarvan nog geen sprake, evenmin als van de ontoegankelijkheid die een dergelijk schrijfproces met zich meebrengt. Beide bundels bevatten herkenbare anekdotes, in de nostalgische en lichte toonaard die ook veel sonnetten van Jan Kal uit die jaren kenmerkt. Kuijpers vroege poëzie is evenwel minder simpel dan ze zich voordeed. Net als in de latere bundels is er eerder sprake van dichterlijke constructie dan van argeloze inspiratie. In interviews heeft Kuijper verklaard dat dichten voor hem een spel is, een spel van literaire ontleningen. Deze denksport blijkt hij achteraf beschouwd ook al in zijn debuut te beoefenen, al is daarin zijn techniek nog minder ontwikkeld. Zo neemt hij wel erg vaak zijn toevlucht tot apostroffen (‘koop'ren zonsopkomst’, ‘een marm'-ren leeuw’, steeds weer 't en 'k).
| |
Traditie / Thematiek
Maar misschien biedt zelfs daarvoor een literaire verwijzing een passend excuus. Het motto van Sonnetten is ontleend aan Adwaita, de sonnettenschrijver J.A. dèr Mouw, die ook niet terugdeinsde voor een apostrof meer of minder. Het gaat om de laatste regels uit diens ‘Violenbed’: 't mag nu niet lijken,/ Alsof 'k voor 't vroeger moois ondankbaar ben'. In de bundel werd ook op andere dichters gezinspeeld: ‘Tuin onbetreden’ is een reactie op M. Nijhoffs ‘Het kind en ik’. Nijhoff kreeg door het wak in het kroos te zien ‘al wat ik van mijn leven/ nog ooit te schrijven droom’. Voor Kuijper was dat niet weggelegd: in zíjn sloot vond hij ‘alleen maar kroos’. In het eerste gedicht van deze
| |
| |
eerste bundel was hij nog ironischer. Openingssonnetten hebben bij hem doorgaans, net als de motto's van de bundels, de functie van inleiding en inwijding. ‘Kom met ons mee,’ zegt hij zelfs in het vers waarmee Barbarismen (1994) inzet. De titel van het eerste sonnet van Sonnetten, ‘In de beperking’, is ontleend aan de laatste regels van Goethes sonnet ‘Natur und Kunst’: ‘In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister,/ Und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.’
| |
Thematiek
Dat klinkt verheven genoeg, maar aan Kuijpers verwerking is niets verhevens. ‘In de beperking’ handelt over de tijd dat de verteller nog in de luiers lag. Met wat daar 's nachts in is beland, gaat hij, als kunstenaar in de dop, op het behang aan de gang. Vanwege zijn strategische plaats vat men het gedicht vanzelf op als een poëtische verantwoording. Misschien zelfs als een slimme captatio benevolentiae. Wie de versvorm zo oneerbiedig presenteert, is als dichter bij voorbaat verontschuldigd voor het destijds als oubollig ervaren sonnet. De verantwoording gaat in het gedicht nog verder, want terwijl binnen de verteller niet kan ontsnappen aan het hekje van zijn ledikant, bakent buiten een merel zijn territorium af. Dat het uitgerekend om een merel gaat, de topzanger uit het vogelrijk, zal geen toeval zijn. Het sonnet staat immers vanwege de muzikaliteit ook als klinkdicht bekend.
| |
Techniek
Kuijpers voorliefde voor het sonnet heeft onder meer te maken met de spanning die inherent is aan de versvorm, de dialectiek die de volta brengt. In formeel opzicht is er nooit meer iets aan zijn werk veranderd: hij is ‘Italiaanse’ sonnetten blijven maken, met een octaaf, vervolgens een witregel met de volta, en ten slotte een sextet. Doorgaans schrijft hij vijfvoetige jambische versregels. Het rijmschema van het octaaf is steevast het voorgeschreven abbaabba of abbabaab. Het rijm van het sextet is vrijer; daarin gebruikt hij de toegelaten twee of drie rijmklanken. Soms ontkomt hij niet aan de ‘al te Vader Cats-achtige dreun’ die hij in het genoemde artikel uit 1974 anderen verweet, ondanks zijn streven het rijm te verdoezelen. De voor de hand liggende oplossing, namelijk minder strikte rijmschema's, verwerpt hij echter. Daarentegen bedient hij zich wel van de weinig elegante klemtoonverschuiving: bij hardop lezen blijken rijm- | |
| |
woorden als ‘hypostasen’ en ‘beunhazen’ (uit het gedicht ‘Voor 5 december’) te horten. Verder gebruikt hij met zeer grote regelmaat enjambementen.
| |
Kunstopvatting
De thematiek van Kuijpers Sonnetten was aan Dèr Mouw ontleend: er was een eendere benadering van heden en verleden; zelfs maakte hij zich de stijl van zijn voorganger eigen. Tot dergelijke literaire mimicry blijkt hij ook later in zijn loopbaan in staat. Zonder een concessie aan zijn eigen vorm te doen, weet hij uiteenlopende auteurs te imiteren.
Van zijn virtuositeit geeft Kuijper niet alleen in zijn eigen werk, maar ook in zijn vertalingen blijk. Zelfs voor een klusje als het bewerken van Het mammaboek (1993) of het vertalen van Shrek! (1990) zet hij zijn poëtische talent en techniek volledig in. Ongeveer alles moet dan wel mag wijken voor de vorm dan wel de vondst. Bijvoorbeeld in het geval van Piet de Smeerpoets (2000) van Heinrich Hoffmann of het tot De jacht op de Slaai (2007) omgetoverde The Hunting of the Snark van Lewis Carroll is Kuijper er vooral op uit perfecte Nederlandse nonsenspoëzie te maken.
Een hoogtepunt in zijn vertaalwerk is de weergave van Hadewijchs Liefdesliederen (2010). In een verantwoording verklaart hij zich ‘in de eerste plaats beijverd’ te hebben ‘om Hadewijchs rijmschema's recht te doen’. In de tweede plaats streefde hij naar ‘zingbaarheid op de oorspronkelijke melodie’. Pas in de derde plaats wilde hij weergeven ‘wat Hadewijch precies schrijft - dat wil zeggen, ik geef de inhoud zo veel mogelijk weer, maar niet woord voor woord en regel voor regel’.
De vorm is niet zomaar een fraai papiertje dat het eigenlijke cadeau omhult, de vorm is voor een niet onbelangrijk deel het cadeau zelf. Het is goed dit ook bij het lezen van Kuijpers oorspronkelijke dichtwerk voor ogen te houden. Net als de uitspraak in een interview: ‘Het liefst zou ik componist zijn, om het alleen maar met de vorm te kunnen stellen en geen inhoud aan die vorm te hoeven geven.’
| |
Kunstopvatting / Thematiek
Zijn ideaal van een betekenisloos maar veelzeggend gedicht wordt het dichtst benaderd in ‘De tombe van Guido Gezelle’ uit Tomben (1989), gebaseerd op het slot en het begin van Gezelles Gierzwaluwen' (1897). Bij Gezelle hóórde je de vogels al
| |
| |
zwieren en gieren: ‘Zie, zie, zie,/ zie! zie! zie!/ zie!! zie!! zie!!/ zie!!!’. Bij Kuijper zíe je de gierzwaluwen ook nog eens: hij heeft de woorden zo op papier geplaatst dat zich twee maal de omtrekken aftekenen van een gierzwaluw. Vóór de volta vliegt die naar rechts, erna naar links.
| |
Kritiek / Verwantschap
Kuijpers poëzie was aanvankelijk onomstreden. Vrijwel alle besprekers deelden het oordeel van zijn trouwste bewonderaar, Rein Bloem: ‘Er zijn weinig dichterlijke oeuvres waarop van de eerste regel tot de laatste een hartgrondig ja past.’ Hij ontving prijzen en zijn werk kreeg op prominente plaatsen aandacht. Zo ging Kees Fens in zijn oratie ‘Broeinesten en Bijbelplaatsen’ (1983) uitgebreid op zijn werk en dat van Gerrit Komrij in. Beide dichters delen, afgezien van hun vormvastheid, een grote kennis van de poëtische traditie én een neiging de lezer met een kluitje in het riet te sturen. Een neiging die Komrij in zijn gedichten vaak zelf uitsprak. In Kuijpers geval wezen anderen erop; Fens had het bij een andere gelegenheid (1990) over ‘de misleiding’ die van zijn ‘wijze van dichten’ uitgaat.
| |
Kritiek
Volgens Fens was dat ‘misschien het alleraardigste’ ervan. Anderen begonnen hun geduld met Kuijpers als te geforceerd ervaren ‘rederijkerij’ te verliezen. H.H. ter Balkt meende dat de regels ‘arrogante blikken naar hun lezers werpen’. Citeren wekt bij menigeen bepaalde verwachtingen, verwachtingen die door Kuijpers methode van contextvrij citeren worden ondergraven. Kennis van zaken kan in je nadeel werken: juist wie Bijbelvast is, raakt door menig gedicht uit Bijbelplaatsen gedesoriënteerd. Met het aan J.H. Leopold ontleende motto had men overigens een gewaarschuwde lezer moeten zijn: ‘zoals hier deze letters staan, onbegrepen/ in hunne afkomst, niet zonder meer/ in hun oorspronkelijk bedoelen’.
Een enkele keer, met name in Bijbelplaatsen en Ondoden, geeft Kuijper wel een verantwoording van zijn citaten. In Bijbelplaatsen verwijzen de titels naar het geciteerde Bijbelvers. Bij de dertig sonnetten onder de noemer ‘De tombe van Jean Paul’, het opvallendste en omvangrijkste onderdeel van Ondoden, geeft hij de vindplaatsen van de door hem gebruikte aforismen uit Ideen-Gewimmel van de Duitse auteur. Maar vaak ontbreken nadere verwijzingen naar de teksten die als katalysator dienden,
| |
| |
afgezien van de dichtersnaam. Wat nog meer frustratie in de hand werkt, want voor het moeizaam thuisbrengen van de citaten wordt de lezer zelden beloond. Guus Middag had de ervaring dat ‘bibliotheekonderzoek en naslagwerk de duisterheid maar voor een deel kunnen wegnemen’.
| |
Thematiek
Zo wordt in ‘De tombe van K.P. Kavafis’ uit Barbarismen ‘het schrijven van octaven en sextetten’ als ‘iets Oudhollands’ afgeschilderd. Ook voor wie heeft achterhaald dat dit een verwijzing is naar Kavafis' gedicht ‘Byzantijns edelman, in verbanning, verzen schrijvend’ (waarin de hoofdpersoon de verveling verdrijft ‘met het maken van sextetten en octaven’), blijft het geheel een ondoorgrondelijke gedachtegang, een niet na te vertellen verhaal. Duidelijk is alleen dat de dichter die dicht, de verhouding tussen maker en maaksel, het onderwerp is van dit gedicht.
| |
Kritiek
Ook het feit dat Kuijpers poëzie zo vaak over de poëzie zelf gaat, heeft irritatie opgeroepen. Ter Balkt zag het als een verwijdering van de werkelijkheid, waardoor de gedichten ‘ijskoud’ werden. Ad Zuiderent kon ermee leven dat de poëzie van Kuijper in zichzelf besloten is geraakt, een gevolg van diens opvatting ‘dat de mens taal is, tot taal zal wederkeren en zich dus ook daarnaar dient te gedragen’.
| |
Publieke belangstelling / Kunstopvatting
De vermeende ontoegankelijkheid van Kuijpers poëzie mag dan sommigen hebben afgestoten, anderen werden er juist door aangetrokken: kluizen vragen erom te worden gekraakt. Ook al heeft Kuijper altijd een betrekkelijk kleine lezerskring gehad - zo werd Tomben in een oplage van 850 exemplaren uitgebracht - veel van die lezers voelden zich uitgedaagd. Zijn beschouwingen over andere dichters bevatten soms sluikreclame voor zijn eigen werk. Wanneer hij in ‘Gebrandschilderd’ (1998) naar aanleiding van een bundel van Kees Ouwens pleit voor ‘het ingewikkelde gedicht’, is dat tevens een oratio pro domo, de retorische vraag incluis: ‘Wil de liefhebber van poëzie eigenlijk wel zo graag een eenvoudig gedicht?’
| |
Traditie
Een eenvoudig gedicht is per definitie een gedicht zonder traditie, betoogt Kuijper. De gedichten van Ouwens en die van hemzelf zijn gedichten mét traditie. Ook al gebeurde het dan met een veelbetekenende glimlach, Kuijper schreef, alleen al door sonnetten te maken en zijn eerste bundel naar het genre te vernoe- | |
| |
men, verder aan een lang hoofdstuk uit de poëziehistorie.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Sonnetten is, zoals in het motto aangekondigd, geïnspireerd op ‘vroeger moois’, op herinneringen uit de kindertijd, in chronologische volgorde gezet, vanaf de luierleeftijd tot en met de periode van ontluikende seksualiteit. Ook Oogleden bevat een aantal jeugdherinneringen, zoals ‘Statica’, over een natuurkundeleraar met ordeproblemen. Maar fantasie begint de overhand te krijgen. Volgens de flaptekst van Oogleden gebeurt in een sonnet tussen regel 8 en regel 9 iets ‘dat je met de beweging van een ooglid zou kunnen vergelijken’. Even knipperen, en je belandt van de ene realiteit in de andere, van de werkelijkheid in de verbeelding, of van het ene verzinsel in het andere. De oogleden lijken een ontsnappingsroute te bieden: ‘Onschendbaar ben ik krachtens mijn oogleden./ Een andere wereld zie 'k door een kier.’
| |
Thematiek / Traditie
In Tomben zijn regels van overleden Nederlandstalige dichters vanaf Hendrik van Veldeke, Jan van Brabant, Willem en Hadewijch tot en met Jan Hanlo, Wilfred Smit, Pierre Kemp en Hans Faverey het uitgangspunt. In menig geval niet meer dan dat, de dichter associeert erop los, hoogst persoonlijk, onnavolgbaar en daardoor niet altijd te volgen. Dat geldt nog sterker voor Barbarismen, een bundel met een nieuwe reeks ‘tomben’, maar dan van buitenlandse dichters vanaf Homeros tot heden.
De belangrijkste van hen is voor Kuijper waarschijnlijk Stéphane Mallarmé. Hij ontleende het motto aan diens onvoltooid gebleven ‘Pour un tombeau d'Anatole’: ‘ - que fiction tombeau/ (on le fait disparaître - )/ pour qu'il reste en’. Mallarmé schreef sonnetten als ‘Le tombeau d'Edgar Poe’ en ‘Le tombeau de Charles Baudelaire’ waarvan Kuijper het nodige heeft geleerd. De poëzie van Mallarmé was zowel ondoordringbaar als muzikaal, verenigde een strakke vorm met een weerbarstige inhoud, combinaties die ook Kuijper nastreeft.
| |
Thematiek / Kunstopvatting
In Ondoden staan ‘Tomben’ van zeer uiteenlopende auteurs uit binnen- en buitenland, vanaf Jan van Ruusbroec tot en met Kees Fens. Toe-eigeningen wijkt in zoverre van deze bundels af dat daarin naast enkele ‘Tomben’ ook nieuwe ‘Denkbeelden’ staan. Verrassend daaraan is de grote aandacht voor gastronomie; de ‘Denkbeelden’ uit Toe-eigeningen laat hij zelfs (met een wel erg
| |
| |
summiere bronvermelding) beginnen met een vertaling van de twintig ‘Aphorismes’ waarmee Physiologie du goût van Jean Anthelme Brillat-Savarin opent. De hoofdschotel van Toe-eigeningen wordt gevormd door ‘Albumbladen’, een serie sonnetten waarin Kuijper nog levende dichters op zijn merkwaardige wijze bewerkt en verwerkt. In een van deze gedichten, ‘Albumblad voor b. zwaai’, lijkt hij weer te geven wat er in zijn poëzie gebeurt:
Hermetische paden voor dove voeten
volg ik op vleugelen van het gezang.
De tocht is altijd even kort of lang.
Regels waarin inhoudelijke duisterheid, een strak metrum, het muzikale karakter, de literaire verwijzing (zowel naar een regel van Zwaai als naar het door Mendelssohn op muziek gezette gedicht ‘Auf Flügeln des Gesanges’ van Heinrich Heine) en een laconieke visie op de variatiemogelijkheden voor de dichter samengaan.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
De bibliografie biedt een zeer beperkte keuze uit de vele door Jan Kuijper vertaalde kinderboeken. Een volledig overzicht van de tot en met 1990 verschenen vertalingen is te vinden in Harry Bekkering en Herman Verhaar (red.), Jan Campertprijzen 1990, 's-Gravenhage 1990, pp. 53-54.
Jan Kuijper, Sonnetten. Amsterdam 1973, Querido, De Boekvink, GB. |
Jan Kuijper, Sonnet. In: De Revisor, jrg. 1, nr. 7, september 1974, pp. 36-38, E. |
Jan Kuijper, Taxistandplaats. [Amsterdam 1975], [Drukhuis], G. (opgenomen in Oogleden 1977) |
Jan Kuijper, Ontmoetingen in het Vondelpark. Amsterdam [1975], J. Meijer, G. (eerder gepubliceerd in Sonnetten) |
Jan Kuijper, Oogleden. Amsterdam 1977, [J. Meijer], GB. (opgenomen in Oogleden 1979) |
Jan Kuijper, Copywriters, vertalers, tekstdichters, gelegenheidsdichters, sonnettendichters. In: De Revisor, jrg. 5, nr. 3, juni 1978, pp. 61-62, E. |
Jan Kuijper, Jan Sluijters: Drie achteruitzichten. [Amsterdam] 1978, Nationale Boeken Tiendaagse, G. (opgenomen in Oogleden 1979) |
Jan Kuijper, Oogleden. Amsterdam 1979, Querido, De Boekvink, GB. |
Jan Kuijper, Hun groot gebrek aan val. In: [diverse auteurs], Hooft. Essays. Amsterdam 1981, Querido, pp. 43-51, E. |
Jan Kuijper, Bijbelplaatsen. Amsterdam 1983, Querido, GB. |
Jan Kuijper, Bijbelbloemen. Amsterdam 1983, [J. Meijer], GB. (grotendeels eerder gepubliceerd in Bijbelplaatsen) |
Jan Kuijper, Wording 25:30. In: De Revisor, jrg. 11, nr. 1, februari 1984, pp. 18-19, E. |
Droomdagboek. Samenstelling Jan Kuijper. Amsterdam 1984, De Viergang, Bl. |
Jan Kuijper, Eens gegeven, blijft gegeven. [Amsterdam] 1984, [J. Meijer], G. (onder de titel ‘De tombe van J. van Vloten’ opgenomen in Tomben) |
Jan Kuijper, Twee sonnetten. Amsterdam 1985, De Lange Afstand, GC. (opgenomen in Tomben) |
Rein Bloem, C.O. Jellema en Jan Kuijper, Het daghet intertekstueel. Herdichtingen van ‘Het daghet in het Oosten’. Amsterdam [1985], De Verloren Tijd, GB. (Kuijpers gedicht ‘Verslagen’ is onder de titel ‘De tombe van Jan Roulans’ opgenomen in Tomben) |
Jan Kuijper, Het sleutelgedicht. In: Camiel Hamans, Jan Luif en Ina Schermer (red.), In dienst van de tekst. 77 Interpretaties van poëzie. [Amsterdam 1987], Huis aan de Drie Grachten, pp. 65-69, E. |
Jan Kuijper, Escran/scherm/skreen. Muziek Robert Nasveld. Amsterdam [1988], Donemus.
|
| |
| |
(onder de titel ‘De tombe van Constantijn Huygens’ opgenomen in Tomben) |
Jan Kuijper, Regelmatig gingen regelen wateren. Gorter en het sonnet. In: Kees Fens en Hugo Verdaasdonk (red.), Op eigen gronden. Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. J.J. Oversteegen ter gelegenheid van zijn afscheid als Hoogleraar Theoretische Literatuurwetenschap aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Utrecht 1989, HES, pp. 126-131, E. |
Jan Kuijper, Tomben. Amsterdam 1989, Querido, GB. |
Dit is poëzie. 72 dichters van Querido met 104 gedichten. Samenstelling Jan Kuijper. Amsterdam 1990, Querido, Bl. |
Het Vroman-effect. Over leven en werk van Leo Vroman. Redactie Jan Kuijper e.a. Amsterdam/'s-Gravenhage 1990, Querido / Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Schrijversprentenboek 29. |
Jan Kuijper, De tombe van Hendrik de Vries. Terhorst 1990, Ser J.L. Prop, G. (opgenomen in Wendingen) |
William Steig, Shrek! Vertaling Jan Kuijper. Amsterdam 1990, Querido, JB. (vert.) |
Jan Kuijper, De tombe van Hans Faverey, Den Haag 1990, Mikadopers, Jan Campertreeks 4, G. (opgenomen in Wendingen) |
Jan Kuijper, De tombe van G.A. Brederode. Utrecht 1991, Toendra Pers, G. (opgenomen in Wendingen) |
Jan Kuijper, Denkbeelden. Amsterdam 1991, Querido, Aforismen. |
Jan Kuijper, Wendingen. Sonnetten 1970-1990. Amsterdam 1992, Querido, GB. (waarin opgenomen Sonnetten, Oogleden, Bijbelplaatsen, Tomben en enkele afzonderlijk gepubliceerde gedichten) |
Kristina Berge en Anna Höglund, Het mammaboek. Nederlandse bewerking Jan Kuijper. Amsterdam 1993, Querido, JB. (vert.) |
Jan Kuijper, Barbarismen. Amsterdam 1994, Querido, GB. |
Jan Kuijper, Doorboorden. In: Hans Groenewegen (red.), Door geen poëzie meer uitgewist. Dichters over hun gedicht van Faverey. Landgraaf 1997, Herik, pp. 40-43, E. |
Jan Kuijper, Albumblad voor F. Harmsen van Beek. Terhorst 1998, Ser J.L. Prop, G. (opgenomen in Albumbladen) |
Jan Kuijper, Gebrandschilderd. Over de dichtbundel Van de verliezer & de lichtbron van Kees Ouwens. In: [Geert van Istendael, Jan Kuijper en Bas Heijne], Kuik, Ouwens & De Jong. Drie essays naar aanleiding van de Multatuliprijs, de Herman Gorterprijs en de Busken Huetprijs. Amsterdam 1998, Amsterdams Fonds voor de Kunst, pp. 21-27, E. |
Jan Kuijper, Albumbladen. Terhorst 1999, Tuinpers, GB. (opgenomen in Toe-eigeningen) |
Heinrich Hoffmann, Piet de Smeerpoets of Vrolijke verhalen met leuke platen. Vertaling Jan Kuijper. Nawoord Elly Schippers. Amsterdam 2000, Querido, JB. (vert.) |
Jan Kuijper, Toe-eigeningen. Sonnetten en denkbeelden. Amsterdam 2001, Querido, GB. |
| |
| |
Lewis Carroll, The Hunting of the Snark /De jacht op de Slaai. An Agony in Eight Fits / Een agonie in acht schokken. Vertaling Jan Kuijper. Illustraties Henry Holiday. Amsterdam 2007, Athenaeum-Polak & Van Gennep, GB. (vert.) |
Jan Kuijper, [Over Jacob Kuijper], In: [diverse auteurs], De Varikse landschappen van Jacob Kuijper. Varik 2005, De Weideblik, pp. 7-10, E. |
Jan Kuijper, Rein Bloem. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2008-2009. Leiden 2010, Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, pp. 51-55, E. |
Hadewijch, Liefdesliederen. Vertaling Jan Kuijper. Nawoord Rosita Steenbeek. Amsterdam 2010, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2010, GB. (vert.) |
Jan Kuijper, Ondoden. Amsterdam/Antwerpen 2013, Querido, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Arie van den Berg, Gevoelige snaren (3). De lol van het literaire. In: Maatstaf, jrg. 21, nr. 5-6, september-oktober 1973, pp. 93-95. (over Sonnetten) |
Rein Bloem, Eenzaam gebeuren met allure. In: Vrij Nederland, 24-11-1973. (over Sonnetten) |
Anton Korteweg, Jeugd in 24 x 14 regels. In: Het Parool, 11-5-1974. (over Sonnetten) |
Kees Fens, Voldoende wit. In: De Standaard, 27-4-1979. (over Oogleden) |
Arjaan van Nimwegen, Droom nieuw element in poëzie van Jan Kuijper. In: Utrechts Nieuwsblad, 1-6-1979. (over Oogleden) |
J. Bernlef, De kunst van het onnadrukkelijk sonnet. In: HP, 23-6-1979. (over Oogleden) |
Rein Bloem, De neerslag van paniek. Sonnetten van Jan Kuijper. In: Vrij Nederland, 23-6-1979. (over Oogleden) |
R.L.K. Fokkema, Het verplaatste heden van de poëzie. In: Trouw, 18-8-1979. (over Oogleden) |
T. van Deel, In de beperking. In: T. van Deel, Bij het schrijven. Amsterdam 1979, pp. 55-79. (interview) |
Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper, Jan Kuijper. In: Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper, Dichters. Interviews. Illustraties Siegfried Woldhek. Amsterdam 1980, pp. 262-285. |
Jan Vincent Romein en Tamar van Caspel, De universiteit is een mooie speeltuin. In: MIN, jrg. 4, nr. 7, april 1980, pp. 7-8. (interview) |
Jessica Voeten, Gedichten zijn pas goed als ze worden begrepen. In: NRC Handelsblad, 24-4-1982. (interview) |
Tom Rooduijn, Een ruzie tussen Boudewijn Büch en Jan Kuijper. In: NRC Handelsblad, 29-5-1982. (tweespraak) |
T. van Deel, ‘Iets in de ziel van de lezer veranderen’. In: Trouw, 3-11-1983. (interview over Bijbelplaatsen) |
Ad Zuiderent, ‘Wee mij; dat moet ik roepen want ik heet Soep-Hein’. Piet de Smeerpoets als Jesaja 24. In: De Tijd, 25-11-1983. (over Bijbelplaatsen) |
Peter de Boer, Voor en tegen 2. De heldere mysteries van Jan Kuijper. In: Bzzlletin, jrg. 12, nr. 111, december 1983, pp. 91-92, 84. (over Bijbelplaatsen) |
Remco Ekkers, Eigenzinnig Bijbelgebruik. In: Poëziekrant, jrg. 8, nr. 1, januari 1984, p. 12. (over Bijbelplaatsen) |
Hans Werkman, Inbraak in het heilige der heiligen. In: Hans Werkman, Boekopener. De Val, De Aanslag De Ortolaan en 21 andere boeken besproken. Barneveld 1985, pp. 61-64. (over Bijbelplaatsen) |
Maarten van Buuren, De surrealistische poëzie van Jan Kuijper. In: Maarten van Buuren, Ongebaande wegen. Baarn/Amsterdam 1985, pp. 28-42. (over Bijbelplaatsen) |
Koos Geerds, Jan Kuijper. In: Uitgelezen. Reacties op boeken 8. 's-Gravenhage 1985, pp. 71-78. (overzichtsartikel) |
Jan Kuijper en Martin Reints, In een parallelle wereld. Gesprek naar aanleiding van Jan Kuijpers ‘Sonate’ en ‘Ritmata’. In: De Revisor, jrg. 13, nr. 1, februari 1986, pp. 44-50. (interview over gedichten die later ‘De tombe van M. Nijhoff’ en ‘De tombe van Hadewijch’ zijn gaan heten) |
Kees Fens, Broeinesten en Bijbelplaatsen. In: Kees Fens, Een gedicht verveelt zich niet. Over poëzie. Amsterdam 1987, pp. 120-140. |
T. van Deel, De ene zong voor en de andere zong na. In: Trouw, 16-11-1989. (over Tomben) |
Wiel Kusters, Een praalgraf van taal. In: de Volkskrant, 8-12-1989. (over Tomben) |
Rob Schouten, Wie klaagt er tot een dode haas? Jan Kuijpers persoonlijke synthese in sonnetten van de Nederlandse poëzie-geschiedenis. In: Vrij Nederland, 20-1-1990. (over Tomben) |
Marc Reugebrink, Uit de boekenkast. In: Nieuwsblad van het Noorden, 2-3-1990. (over Tomben) |
Ad Zuiderent, Erebegraafplaats. Het memento mori van Jan Kuijper. In: De Tijd, 20-4-1990. (over Tomben) |
| |
| |
H.H. ter Balkt, Vermorzeld in de sonnettenvijzel van Jan Kuijper. In: Het Parool, 4-8-1990. (over Tomben) |
Kees Fens, De uitkomst van de regensom. In: Harry Bekkering en Herman Verhaar (red.), Jan Campertprijzen 1990. 's-Gravenhage 1990, pp. 41-50. (op pp. 51-58 gevolgd door een bibliografie) |
Hugo Brems, Een glas water. In: Hugo Brems, De dichter is een koe. Over poëzie. Amsterdam 1991, pp. 96-108. (onder meer over Jan Kuijper) |
Ad Zuiderent, ‘Heeft het onderspit de volgorde geveld?’ Over een anti-anti-sonnet-sonnet-sonnet van Jan Kuijper. In: Jan Noordegraaf en Roel Zemel (red.), Accidentia. Taal- en letteroefeningen voor Jan Knol. Amsterdam 1991, pp. 242-248. (over het gedicht ‘De tombe van J.C. Noordstar’) |
Anthony Mertens, Het aforisme, of het stilgezette denkbeeld. In: Vrij Nederland, 14-12-1991. (over Denkbeelden) |
Alfred Kossmann, Jan Kuijper keurt naar kwaliteit. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 27-12-1991. (over Denkbeelden) |
Harry Bekkering, Een tombe voor de literatuur. In: Parmentier, jrg. 3, nr. 1, winter 1991-1992, pp. 3-8. (over het gedicht ‘De tombe van S. Vestdijk’) |
Ad Zuiderent, In het spoor van Multatuli en Gerrit Krol. In: Trouw, 16-1-1992. (over Denkbeelden) |
Arjen Schreuder, Sonnettendichter en aforismenschrijver Jan Kuijper: ‘Ik heb nooit iets mooiers gemaakt dan een kindertekening’. In: NRC Handelsblad, 28-2-1992. (interview) |
Guus Middag, Zoet-wijze spraak. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 109-113. (over Tomben) |
Jeroen Vullings, Op zoek naar een thema. In: Ons Erfdeel, jrg. 37, nr. 2, maart-april 1994, pp. 271-272. (over Wendingen) |
Ad Zuiderent, De compositie van dichtbundels. In: Tieme van Dijk en Roel Zemel (red.), Het is kermis hier. Lezingen ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van Nederlands aan de Vrije Universiteit. Amsterdam/Münster 1994, pp. 39-47. (onder meer over Bijbelplaatsen) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 39, nr. 356, januari-februari 1995, pp. 81-95. (onder meer over Barbarismen) |
Guus Middag, Er is geen leven na het abattoir. Jan Kuijpers lichtzinnige en serieuze sonnetten. In: NRC Handelsblad, 24-2-1995. (over Barbarismen) |
Hans Groenewegen, Grafschriften als eerbetoon. In: Poëziekrant, jrg. 19, nr. 2, maart-april 1995, pp. 16-17. (over Barbarismen) |
Ad Zuiderent, Verlangen naar een bovenaardse liefde. In: Ons Erfdeel, jrg. 38, nr. 4, september-oktober 1995, pp. 600-602. (over Barbarismen) |
Guus Middag, Ratelen op de Hembrug. In: Tirade, jrg. 40, nr. 365, september-oktober 1996, pp. 433-445. (onder meer over het gedicht ‘De tombe van Homerus’) |
T. van Deel, De strik zal hem bij de verze vatten. In: T. van Deel, De komma bij Krol en andere essays, Amsterdam 1996, pp. 96-103. |
Guus Middag, De Marathonwegramp van 1953. In: Guus Middag, Vrolijk als een vergelijking. Vijftig kleine essays over poëzie. Amsterdam 2002, pp. 31-34. (over het gedicht ‘Ramp’) |
Erik Lindner, [Recensie]. In: Awater, jrg. 1, nr. 3, december 2002, p. 19. (over Toe-eigeningen) |
Arie van den Berg, Lees en beluister Hadewijchs lijfelijke liefdeslied. In: NRC Handelsblad, 4-6-2010. (over Hadewijch, Liefdesliederen) |
Monic Slingeland, Liefdesgedichten, maar dan anders. In: Trouw, 16-6-2010. (interview over Hadewijch, Liefdesliederen) |
Harm-Jan van Dam, De Taal der Liefde. In: Filter, jrg. 18, nr. 1, maart 2011. (over Hadewijch, Liefdesliederen; gevolgd door het juryrapport van de Filter Vertaalprijs 2011) |
Carl de Strycker. Anxiety of Celan: Jan Kuijper. In: Carl de Strycker, Celan auseinandergeschrieben. Paul Celan in de Nederlandstalige poëzie. Antwerpen/Apeldoorn 2012, pp. 116-119. (over het gedicht ‘De tombe van Paul Celan’) |
131 Kritisch lit. lex.
november 2013
|
|