| |
| |
| |
Guus Kuijer
door Bernd Albers
1. Biografie
Guus Kuijer werd op 1 augustus 1942 in Amsterdam geboren. Hij groeide op in een reformatorisch milieu. Op zijn tiende jaar kreeg geloofstwijfel bij hem echter al de overhand en probeerde hij een ander spoor te kiezen. Op school kon hij zijn draai moeilijk vinden. Na enkele keren te zijn blijven zitten, werd hij door zijn ouders op zijn zeventiende naar een internaat in Zutphen gestuurd. Na de periode op het internaat, die naar zijn zeggen de vreselijkste tijd van zijn leven was, bezocht hij de kweekschool in Doetinchem. In 1967 werd hij onderwijzer in Didam. In 1973 nam hij ontslag als onderwijzer en legde hij zich volledig toe op het schrijven. In 1980 verliet hij Gelderland en ging hij in Driehuizen (Noord-Holland) wonen.
Al vanaf 1968 publiceerde Kuijer verhalen in Hollands Maandblad, die in 1971 werden gebundeld in Rose, met vrome wimpers. Na zijn roman Het dochtertje van de wasvrouw (1973) en een tweede verhalenbundel, De man met de hamer (1975), maakte Kuijer met de publicatie van Met de poppen gooien (1975) een zeer succesvolle overstap naar de kinder- en jeugdliteratuur. Voor dit eerste kinderboek ontving hij in 1976 een Gouden Griffel. Kuijer werd voor zijn jeugdboeken, die zijn vertaald in het Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans, Zweeds en Deens, nadien met nog vier Gouden en Zilveren Griffels onderscheiden. In 1979 werd zijn gehele oeuvre bekroond met de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur. In 1982 kreeg hij de Deutsche Kinderbuchpreis voor de vertaling van Krassen in het tafelblad.
| |
| |
Sinds 1988 publiceert hij ook weer romans voor volwassenen. Daarnaast heeft hij nog enkele scenario's en bewerkingen voor televisie en theater geschreven.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
Met zijn debuut, de verhalenbundel Rose, met vrome wimpers (1971), leek Guus Kuijer in eerste instantie verwant aan de groep jonge auteurs die, in het spoor van door onder anderen Hans Plomp en Heere Heeresma ondertekende Manifest voor de jaren zeventig (1970), het experimentele, duistere proza afwezen ten gunste van leesbare, zeer traditioneel gecomponeerde teksten. In plaats van voor zichzelf aandacht te vragen diende de taal eenvoudig en onopgesmukt te zijn en in dienst te staan van een herkenbare thematiek.
| |
Kritiek / Stijl
Inderdaad worden Kuijers verhalen, als zoveel proza dat in het begin van de jaren zeventig verschijnt, gekenmerkt door een eenvoudige, maar trefzekere stijl. De kritiek beoordeelde de debuutbundel in het algemeen positief. Men had waardering voor de economische wijze waarop Kuijer de taal hanteert, voor het ogenschijnlijke gemak waarmee hij schrijft. Kuijer - zo luidde de communis opinio - heeft maar weinig woorden nodig om iets te zeggen en die woorden staan precies op de juiste plaats. Paradoxalerwijs worden de belangrijkste gebeurtenissen niet eens zozeer beschreven, maar vinden ze tamelijk terloops plaats. Dat maakt de verhalen veel minder toegankelijk dan ze op het eerste gezicht lijken.
| |
Kunstopvatting
De uitspraken die Kuijer zelf over het schrijven als ambacht gedaan heeft, corresponderen met deze leeservaring. Hij heeft een hekel aan boeken die geen open plekken meer kennen en elk raadsel uit de weg gaan. Zo stelt hij dat hij niets moet hebben van literatuur die is doortrokken van uitvoerige karakterbeschrijvingen van personages: ‘We hebben een eeuw lang opgezadeld gezeten met psychologisch geklets, met waarom-daarom marionetten, met uitgesponnen toestanden, nou, dan krijg je een saai boek. Ik let alleen op het gedrag. Zoals ook Carmiggelt zijn figuren geen karakter meegeeft, maar beschrijft wat ze dóen.’
| |
Techniek / Thematiek
De bundel Rose, met vrome wimpers is opgebouwd uit tamelijk korte stukjes verhaal zonder veel intrige, waar op het eerste gezicht weinig verband tussen lijkt te bestaan. Deze losse, episodische structuur suggereert thematische willekeur, maar dat is
| |
| |
maar schijn. Er kan een netwerk van inhoudelijke relaties tussen deze verhalen worden aangebracht, die de bundel bijna de thematische samenhang van een roman verleent, ook doordat verschillende personages meermalen in het boek terugkeren. Dat versterkt de suggestie van ontwikkeling.
Voor het grootste deel biedt de bundel een reflectie van de gevoelens van angst en onzekerheid, waaronder verschillende verhaalfiguren nogal eens gebukt gaan. Menigeen ligt met zichzelf overhoop, is onmachtig zich met zijn lot te verzoenen, worstelt met liefde, seksualiteit, ziekte en dood, en is vooral op zoek naar een plaats om te schuilen. De wereld lijkt te worden beheerst door zinloos toeval, waarin de eenzame, vooral zwakkere mens zich als sociaal wezen maar moeilijk kan handhaven. Verbondenheid met de eenzame, zwakkere mens kenmerkt ook Het dochtertje van de wasvrouw (1973), de eerste roman van Kuijer. Opnieuw is Kuijer hier opvallend zuinig geweest met woorden en maakt de intrige een nauwelijks afgeronde indruk. De roman handelt over twee maatschappelijke verschoppelingen, die - ook al zijn ze beiden de dertig reeds gepasseerd - door hun staat van onthechtheid, onnozelheid en wereldvreemdheid hun jeugd in zekere zin nog steeds niet hebben beëindigd. De mannen, die zichtbaar moeite hebben schijn en werkelijkheid uit elkaar te houden, ontmoeten al lanterfantend een mysterieus, voor hen onbereikbaar schoolmeisje, dat ze in hun fantasie omdopen tot Femke, ‘het dochtertje van de wasvrouw’. Het droommeisje Femke herinnert aan de Femke op wie Multatuli's Woutertje Pieterse zijn dromen projecteerde. Aldus lijkt Kuijer te suggereren dat zonder dromen - zeker voor een zwakkere, behoeftige mens - met de naakte werkelijkheid niet goed valt te leven.
De (tijdelijke) verdwijning van dit droommeisje vormt de aanleiding voor een verwarrende zoektocht, die niet ten onrechte wordt ervaren als het lezen van een boek: ‘Bij elke bladzij die je omsloeg zakte je dieper weg in de wirwar van mogelijkheden, maar je bleef hopen op de ontknoping.’
Met zijn derde boek, De man met de hamer (1975), keerde Kuijer terug naar het genre waarmee hij zich op dat moment het meest vertrouwd voelde, namelijk dat van het korte verhaal. De bun- | |
| |
del is qua eenvoud van stijl en losheid van structuur, maar ook qua thematiek goed vergelijkbaar met zijn eerste verhalenbundel. Opnieuw staat in korte vertellingen, zonder dat er sprake is van een duidelijk herkenbare intrige, de eenzame en kwetsbare mens centraal.
Of het nu gaat om de stelende en zwervende adolescent Thomas, die zijn demente oma wil blijven verzorgen, om de doodzieke warenhuischef Van Dale, die niet slechts zijn greep op de bedrijfsvoering maar vooral op zijn eigen lichaam verliest, of om Marianne, een vrouw zonder armen, alle verhaalfiguren zijn slecht in staat orde en structuur in hun leven aan te brengen. In laatste instantie lijken ze bijeen te worden gehouden door de treurigste verschijning uit de bundel, het sterk aan wanen lijdende personage Henk.
| |
Relatie leven/werk
Deze Henk, wiens lijden in het perspectief van de lijdende Christus geplaatst wordt, probeert de werkelijkheid in zijn greep te houden, zich van zijn martelaarschap te ontdoen, door verhalen te schrijven. Met zijn verbeelding poogt hij situaties en personen te scheppen, die hem van zijn eenzaamheid verlossen, zijn leven aan het noodlot onttrekken en het eindelijk zin geven. Tegelijkertijd is hij - voortgedreven door ‘de man met de hamer’ - bij voortduring bevreesd dat zijn fantasieën juist de werkelijkheid, waarin hij zich bevindt, gaan ovememen. Zijn de anderen niet door hemzelf verzonnen? ‘Jezus Christus, waarom is er nooit iemand buiten mij, ik heb alles al bedacht voor het gebeurt en nóg blijft die stomme hoop dat er ooit één uitzondering zal zijn, dat ik ooit zal kunnen zeggen: daar is iemand anders, die kan ik níet bedenken, die is buiten mij, die ziet mij.’ Gelet op de uitspraken die Kuijer in interviews daarover gedaan heeft, is het verleidelijk een strikte band tussen zijn leven en werk te veronderstellen. Naar eigen zeggen worstelde Kuijer in de tijd dat hij al zijn verhalen schreef nogal met gevoelens van paranoia en bleek hij amper in staat zin en betekenis in de werkelijkheid te ontwaren. De parallel met het schizofrene personage Henk en de uitzichtloze situatie waarin deze verkeert in De man met de hamer lijkt voor de hand te liggen. Kuijer ontkent echter met stelligheid dat zijn schrijven een autobiografische grondslag kent. Wel weerspiegelen de in de verhalen optreden- | |
| |
de eenlingen, die niet gestoord door sociale en maatschappelijke verbanden het liefst hun eigen gang willen gaan, Kuijers grote behoefte aan vrijheid, ongebondenheid en verandering.
| |
Publieke belangstelling / Ontwikkeling
Hoewel zijn eerste boeken door de literatuurkritiek verre van ongunstig besproken waren, bereikte Kuijer er geen groot publiek mee. De geringe publieke weerklank hield gelijke tred met zijn eigen kritische oordeel over zijn eerste publicaties. Al toen hij bezig was met De man met de hamer, merkte hij dat hij anders wilde schrijven. Hij had moeite om de juiste sfeer vast te houden en voelde de noodzaak om iets te gaan schrijven dat veel helderder, simpeler en duidelijker van toon was. Bovenal trachtte hij te voorkomen dat zijn schrijven te veel met zijn eigen particuliere preoccupaties van doen zou krijgen. Dan bleek het schrijven voor een ander publiek, namelijk voor kinderen, met wie hij - gelet op zijn vroeger uitgeoefend beroep van onderwijzer - genoeg affiniteit had, veel gemakkelijker te zijn. Het stelde hem in staat personages te verzinnen die niets met hem uit te staan hadden en die hij van een afstand kon gadeslaan.
Uit de behoefte bevrijd te raken van zichzelf ontstond aldus het kinderboek Met de poppen gooien (1975), dat wèl een zeer enthousiast onthaal vond bij een groot leespubliek. Net als in zijn werk voor volwassenen is het taalgebruik eenvoudig en levensecht en hanteert Kuijer een episodische structuur: het zijn veelal korte verhaaltjes, waarin een afgeronde plot ontbreekt. Pas na de lectuur van de andere zogenoemde Madeliefboeken wordt een hechtere structuur zichtbaar.
| |
Visie op de wereld
Sindsdien heeft Kuijer nog veel meer boeken voor kinderen gepubliceerd die steeds opnieuw positief werden ontvangen. Dit uiterst succesvolle schrijverschap heeft hem de gelegenheid gegeven zijn opvattingen over het opvoeden van kinderen en de omgang met kinderen in de essaybundel Het geminachte kind (1980) neer te leggen; deze hebben met name bij pedagogen nogal wat stof doen opwaaien. De kern van zijn betoog is dat de eigen identiteit van het kind in onze westerse cultuur voortdurend wordt ontkend. Ten onrechte voelt de volwassene zich vaak verheven boven het kind. Het kind wordt zodoende in het keurslijf van allerlei tradities geperst, waarmee alle creativiteit
| |
| |
en speelsheid wordt onderdrukt. Het kind dient echter als zodanig te worden gerespecteerd, zoals al het zwakkere in de wereld moet worden gerespecteerd.
Dat gebrek aan respect herkent Kuijer eveneens in de destructieve wijze waarop de mens met dieren, en meer in het algemeen met de natuur, omgaat. Hij ziet dat tenslotte ook in de wijze waarop de moderne westerse technologie een bedreiging vormt voor oude, zogenaamd primitieve culturen.
| |
Ontwikkeling
Kuijer mag uiteindelijk dan wel als kinderboekenschrijver zijn plaats hebben gevonden en grotendeels daaraan zijn grote bekendheid danken, dat heeft hem er niet van weerhouden later opnieuw voor volwassenen te schrijven. In zekere zin kunnen deze latere romans worden opgevat als een literaire confrontatie en afrekening met het geloof van zijn jeugd. De romans zijn inmiddels traditioneler van vorm, bevatten een volledig afgeronde intrige en zijn daardoor veel toegankelijker dan zijn vroegste werk voor volwassenen.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Hoewel ook deze latere romans Kuijer geen ruimere erkenning als schrijver van literatuur voor volwassenen hebben opgeleverd, werden ze door de literatuurkritiek opnieuw overwegend positief ontvangen.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
De traditionelere vorm van deze romans gaat tegelijkertijd gepaard met een aanzienlijke verbreding van thematiek. Eerder spreidde Kuijer in zijn jeugdboeken al een steeds groter wordend engagement met de wereld ten toon - in 1978 ontving hij om die reden een prijs van de actiegroep Man-Vrouw-Maatschappij. Centraal staat bij hem het respect voor het individu, voor de zwakkere in de samenleving, en de afwijzing van elke hiërarchie, die onderdrukking en uitbuiting legitimeert. Vaak leidt dit tot de strijd van een enkeling tegen een heersend systeem. Deze thematische lijn, die al herkenbaar was in Het geminachte kind en zich verder manifesteert in jeugdboeken als De zwarte stenen (1984), De jonge prinsen (1986) en Het land van de neushoornvogel (1985), trekt hij nu door in romans als Izebel van Tyrus (1988) en De redder van Afrika (1989). Ook daarin keert hij zich fel tegen alle uitingen van machtswellust, hebzucht, hypocrisie, misbruik, intolerantie en lafheid en kritiseert hij de wurgende maatschappelijke rangorde.
| |
| |
In Izebel van Tyrus laat Kuijer zijn oproep tot (religieuze) verdraagzaamheid en pluriformiteit weerklinken door middel van het relaas van de oudtestamentische koningin Izebel. Zij doet aan de vooravond van de tenuitvoerlegging van haar doodstraf verslag van haar leven en presenteert daarmee een bijbelse antigeschiedenis. In het laatste bijbelboek, de Openbaring van Johannes, wordt zij nog voorgesteld als een vileine profetes, die heeft aangezet tot hoererij en afgoderij. In Kuijers roman vindt enig eerherstel plaats: hierin is Izebel juist een zelfbewuste, levenslustige, gepassioneerde en ontwikkelde vrouw, die niet alleen ten strijde trekt tegen degenen die haar vals bejegenen, maar die ook opkomt voor de minderheden in haar land, voor al degenen die in het collectief in de verdrukking zijn gekomen. De omkering gaat nog verder: in het Oude Testament stonden de profeten Elia en Elisa nog onomstreden gekenschetst als onbaatzuchtige heremieten, die in het belang van de Heer en tot welzijn van het volk van Israël handelden. In Kuijers roman zijn zij tegendraads getransformeerd tot gevaarlijk demagogische, tirannieke, fundamentalistische en tot massamoord aanzettende fanatici. Zij zijn de aanjagers van de op hol slaande collectiviteit.
| |
Stijl
Opmerkelijk is bovendien dat Kuijer Izebel haar vertelling laat doen in de bloemrijke taal van de Psalmen en het Hooglied, soms gelardeerd met eigentijds, modieus welzijnsjargon. Alsof hij daarmee aan wil geven hoezeer Izebel voorop loopt als geëmancipeerd voorvechtster van de rechten van de vrouw, ook waar het gaat om het recht op een vrije, niet slechts aan de man dienstbare, eigen vrouwelijke beleving van seksualiteit.
| |
Thematiek
Stilistisch fraai is eveneens de roman De redder van Afrika, die de botsing van de enkeling tegen het heersende systeem het meest pregnant verbeeldt. Het boek bevat in brievenvorm het schrijnende, op feiten gebaseerde relaas van de neger-predikant Jacobus Capitein (1717-1747), die als tienjarig slaafje door een Hollander uit Afrika naar Nederland was gebracht. De jongen krijgt er een burgerlijke opvoeding en studeert af in de theologie. Uit dankbaarheid voor zijn redding uit de ‘barbarij’, maar vooral met het oog op het zielenheil van zijn volk, keert Capitein in opdracht van de West-Indische Compagnie als predikant terug naar zijn land van herkomst.
| |
| |
Zijn missie de zwarten te bekeren is echter van meet af aan tot mislukken gedoemd. Hij raakt allengs ingeklemd tussen zijn verbondenheid met zijn zwarte medemensen, zijn verlangen voor hun welzijn te zorgen en zijn loyaliteit met zijn Hollandse ‘weldoeners’, die zich in Afrika van hun meest bekrompen, misdadige en hypocriete kant laten zien. Zijn innerlijke verscheurdheid komt vooral tot uiting in zijn liefde voor het meisje Efua. Enerzijds maakt zij hem bewust van zijn Afrikaanse oorsprong, anderzijds houdt hij vast aan haar bekering en een christelijk huwelijk.
In plaats van te kunnen optreden als ‘redder van Afrika’, is hij - al zijn geleerdheid en godsvrucht ten spijt - in feite nog steeds de slaaf van de Compagnie en de Amsterdamse classis: een onmondig kind dat slechts heeft te gehoorzamen. De existentiële verwarring waaraan Capitein ten prooi valt, kost hem uiteindelijk het leven. Interessant in dit verband is bovendien de figuur van Van Rijck, een cynisch en door drankmisbruik getekend fiscaal ambtenaar. Van Rijck blijkt de enige Hollander die zich Capiteins lot aantrekt, hem - zij het tevergeefs - van zijn naïeve en verkeerde veronderstellingen probeert af te helpen en hem aanspoort zijn hart te volgen. Hij geldt als de representant van de moderne, liberale en humanistische opvattingen over de mens en is daarmee de spreekbuis van Kuijer, inzoverre diens visie met betrekking tot kolonialisme, christelijk fundamentalisme en (dubbele) moraal in het geding is.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In zijn volgende roman, Het vogeltje van Amsterdam (1992), schrijft Kuijer als in zijn vroegste werk voor volwassenen over maatschappelijk ontwortelden, die het spoor zijn bijster geraakt in een door instituties geregeerde maatschappij. Een auctoriële vertelinstantie - een novum in het oeuvre van Kuijer - vertelt over een in de WAO geraakte leraar Nederlands, Joost Nasta, een gescheiden man van middelbare leeftijd, die tijdens een expositie in het Stedelijk Museum in Amsterdam een godservaring heeft gehad. In een poging zijn leven opnieuw richting te geven en zich te bevrijden van het hem belastende godsbesef, doet hij zijn uiterste best een schizofreen meisje, dat hij Zippora doopt, van zelfmoord af te houden. (In dat licht is het allerminst toevallig dat het uitbreken van de Golfoorlog het historische
| |
| |
decor voor de roman vormt; deze weerspiegelt namelijk de chaotische oorlog die Zippora in haar hoofd voert.)
Uiteindelijk accepteert Nasta de futiliteit van zijn streven. Hij is niet in staat haar blijvend bij te staan, zoals ook zijn gedachte dat zij niet zal sterven, wanneer hij volhardt met het schrijven van een boek over haar, illusoir is. Tegenover deze aanvaarding blijft echter het hernieuwde besef van maatschappijkritisch engagement staan.
| |
Traditie / Verwantshap
Kuijer lijkt inmiddels in weinig meer op de Zeventiger, waarvoor hij in het begin van zijn schrijversloopbaan kon worden aangezien. Zijn werk heeft elke zweem van vrijblijvendheid verloren; daarvoor is zijn engagement inmiddels te groot geworden. Nooit heeft hij zich rechtstreeks door auteurs laten beïnvloeden. Uitgesproken waardering heeft hij voor het werk van onder anderen Multatuli, Simon Carmiggelt, Annie M.G. Schmidt, Willem Wilmink en Roald Dahl. Deze waardering geldt niet slechts de stijl. Affiniteit met deze auteurs voelt hij bovenal vanwege de eigenzinnige en anarchistische trekjes die hun oeuvre vertoont.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Voor een uitvoeriger bibliografie van zijn jeugdboeken en uitgebreidere informatie daarover raadplege men: Peter van den Hoven, Over... Guus Kuijer [...]. [Laren] 1993; Irma Onrust, Ron van Hogen en Eva Roskam, Lezen over Guus Kuijer. Tweede, herz. en bijgew. dr. Den Haag 1994; Anne de Vries, Guus Kuijer. In: Lexicon van de jeugdliteratuur, afl. 40, februari 1996.
Guus Kuijer, Rose, met vrome wimpers. Amsterdam 1971, Meulenhoff, VB. (tweede, herziene druk, onder de titel Wimpers: 1980, De Arbeiderspers.) |
Guus Kuijer, Het dochtertje van de wasvrouw. Amsterdam 1973, Meulenhoff, R. |
Guus Kuijer, De man met de hamer. Amsterdam 1975, De Arbeiderspers, VB. |
Guus Kuijer, Met de poppen gooien. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam 1975, Querido, J. |
Guus Kuijer, Een gat in de grens. Met tekeningen van The Tjong Khing. Amsterdam 1975, Querido, J. |
Guus Kuijer, Grote mensen, daar kun je beter soep van koken. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam 1976, Querido, J. |
Guus Kuijer, Drie verschrikkelijke dagen. Met tekeningen van The Tjong Khing. Amsterdam 1976, Querido, J. |
Guus Kuijer, Op je kop in de prullenbak. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam 1977, Querido, J. |
Guus Kuijer, Pappa is een hond. Met tekeningen van Marion Crezée. Amsterdam 1977, Querido, J. |
Guus Kuijer, Krassen in het tafelblad. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam 1978, Querido, J. |
Guus Kuijer, Hoe Mieke Mom haar maffe moeder vindt. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam 1978, Querido, J. |
Guus Kuijer, Een hoofd vol macaroni. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam 1979, Querido, J. |
Guus Kuijer, Ik woonde in een leunstoel. Met gekleurde illustraties van Mance Post. Amsterdam 1979, Querido, J. |
Guus Kuijer, De tranen knallen uit mijn kop. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam 1980, Querido, J. |
Guus Kuijer, Het geminachte kind. Acht stukken. Amsterdam 1980, De Arbeiderspers, EB. |
Guus Kuijer, Eend voor eend. Met tekeningen van The Tjong Khing. Amsterdam 1983, Querido, J. |
Guus Kuijer, Crisis en kaalhoofdigheid. Amsterdam 1983, De Arbeiderspers, E/T. |
| |
| |
Guus Kuijer, De zwarte stenen. Met tekeningen van The Tjong Khing. Amsterdam 1984, Querido, J. |
Guus Kuijer, Het land van de neushoornvogel. Amsterdam 1985, Querido, J. |
Guus Kuijer, De jonge prinsen. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam 1986, Querido, J. |
Guus Kuijer, Tin Toeval en de kunst van het verdwalen. Met tekeningen van Jan Jutte. Amsterdam 1987, Querido, J. |
Guus Kuijer, Tin Toeval en het geheim van Tweebeens-eiland. Met tekeningen van Jan Jutte. Amsterdam 1987, Querido, J. |
Guus Kuijer, Izebel van Tyrus. Amsterdam 1988, De Arbeiderspers, R. |
Guus Kuijer, Tin Toeval en de kunst van Madelief. Met tekeningen van Jan Jutte en Mance Post. Amsterdam 1989, Querido, J. |
Guus Kuijer, De redder van Afrika. Amsterdam 1989, De Arbeiderspers, R. |
Guus Kuijer, Olle. Met tekeningen van The Tjong Khing. Amsterdam 1990, Querido, J. |
Guus Kuijer, Het vogeltje van Amsterdam, Amsterdam 1992, De Arbeiderspers, R. |
Guus Kuijer, Tin Toeval in de onderwereld. Met tekeningen van Jan Jutte. Amsterdam 1993, Querido, J. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Ad Zuiderent, Guus Kuijer; ingenieus debutant en knap stilist. In: Trouw, 8-4-1972. (over Rose, met vrome wimpers) |
Paul de Wispelaere, Interessant debuut van Guus Kuijer. In: Het Vaderland, 8-7-1972. (over Rose, met vrome wimpers) |
Bob den Uyl, Aardig tafelwijntje. In: Haagse Post, 10-2-1973. (over Het dochtertje van de wasvrouw) |
Gerrit Komrij, Jacqueline, ondergedompeld en weggemoffeld. In: Vrij Nederland, 31-3-1973. (over Het dochtertje van de wasvrouw) |
Jan Geurt Gaarlandt, Een dikke duim en dubbel dik. In: Vrij Nederland, 16-8-1975. (over De man met de hamer) |
Alfred Kossmann, Interessant boek van Guus Kuijer. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 16-8-1975. (over De man met de hamer) |
Aad Nuis, Provo in de literatuur. In: Haagse Post, 21-6-1980. (over Het geminachte kind) |
Jan Paul Bresser, Je niet lekker voelen en toch je kop houden. In: de Volkskrant, 16-8-1980. (over Het geminachte kind) |
Frank Herzen, Guus Kuijer contra pedagogen; een goed jeugdboek is gevaarlijk. In: Elseviers Magazine, 30-8-1980. (over Het geminachte kind) |
Jan Brokken, ‘De meeste kinderen zijn woedend en hebben ons de oorlog verklaard’. In: Haagse Post, 4-10-1980. (interview) |
Dolf Kohnstamm, De geminachte pedagoog. In: School, jrg. 8, nr. 6, 1980-1981, pp. 6-7. (over Het geminachte kind) |
Kuijer mooi en lelijk. Samengesteld door Dolf Kohnstamm. Lisse 1981. (over Het geminachte kind) |
Hans Achterhuis, Gewoon op tijd naar bed. Guus Kuijer valt de trendsettende minderheid aan. In: Vrij Nederland, 19-11-1983. (over Crisis en kaalhoofdigheid) |
Dirk van den Eede, De diktator heet Roodkapje. In: De Morgen, 26-11-1983. (over Crisis en kaalhoofdigheid) |
Jaap Goedegebuure, Apologie. In: Haagse Post, 17-9-1988. (over Izebel van Tyrus) |
Wim Vogel, Een andere blik op Izebel van Tyrus. Guus Kuijer actualiseert het bijbelverhaal. In: Vrij Nederland, 24-9-1988. |
Dirk Zwart, Liefde voor slechte mensen. In: HN Magazine, 22-10-1988. (interview) |
Janet Luis, Ik buig alleen voor goden. Roman van Guus Kuijer. In: NRC Handelsblad, 11-11-1988. (over Izebel van Tyrus) |
Janet Luis, De God der Hollanders, een zwarte predikant in de achttiende eeuw. In: NRC Handelsblad, 3-11-1989. (over De redder van Afrika) |
Jan-Hendrik Bakker, Guus Kuijer over Afrika, Izebel en de kinderziel; ‘Wat weerloos is, moet verdedigd worden’. In: Haagsche Courant, 30-11-1989. (interview) |
T. van Deel, Niemand verlaat ongestraft het land van zijn voorouders. In: Trouw, 8-1-1990. (over De redder van Afrika) |
Dirk Zwart, Guus Kuijer: ‘Uit de marteldood kan nooit iets goeds voortkomen’. In: Trouw, 1-3-1990. (interview) |
J.A. Dautzenberg, Als God klinkt James Last op de achtergrond. Guus Kuijer fladdert heen en weer tussen Vogeltje en de Golfoorlog. In: de Volkskrant, 6-11-1992. (over Het vogeltje van Amsterdam) |
T. van Deel, Waarom worden ze hulpverleners? Zijn de mensen uitgestorven? In: Trouw, 14-1-1993. (over Het vogeltje van Amsterdam) |
P.M. Reinders, Sport en humor van Guus Kuijer. Gevaarlijk leven. In: NRC Handelsblad, 22-1-1993. (over Het vogeltje van Amsterdam) |
Jaap Goedegebuure, Saul en zijn beter ik. In: Jaap Goedegebuure, De Schrift herschreven, De Bijbel in de moderne literatuur. Amsterdam 1993, pp. 45-58. (onder meer over Izebel van Tyrus) |
Meint R van den Berg, ‘Ik vind God nogal kinderlijk’. Guus Kuijer en God. In: Bloknoot, jrg. 4, nr. 4 [= 14], november 1995, pp. 32-46. (over Izebel van Tyrus, De redder van Afrika en Het vogeltje van Amsterdam) |
72 Kritisch lit lex.
februari 1999
|
|