| |
| |
| |
Gerrit Krol
door Ad Zuiderent
1. Biografie
Gerrit Krol is in Groningen geboren op 1 augustus 1934. Hij groeide er op in een milieu waarin een diversiteit aan boeken was: zijn vader kreeg als leraar Nederlands aan een christelijke mulo-school veel recensie-exemplaren, die voor het merendeel in handen van de oudste van zijn drie zoons kwamen. Binnen de stad Groningen verhuisde het gezin enkele malen; het langst woonde men aan de Korreweg, onder meer in de tijd dat Gerrit het Willem Lodewijk Gymnasium bezocht.
Na zijn militaire-diensttijd, waarin hij vier romans schreef, ging hij mo-wiskunde studeren, eerst in Groningen, later - vanaf 1957 - in Amsterdam. Naar deze stad was hij verhuisd omdat hij een baan had gekregen als computerprogrammeur op het Koninklijke/Shell Laboratorium in Amsterdam-Noord. Hij woonde in de Deurloostraat, totdat hij in 1959 trouwde en naar Purmerend vertrok. Hier werd zijn enige dochter geboren en schreef hij het merendeel van de verhalen die hij vanaf 1962 in Elseviers Weekblad publiceerde. Kort tevoren, in 1961, had hij zijn eerste gedichten gepubliceerd in Barbarber en in Hollands Weekblad.
Van 1965 tot 1969 verbleef hij voor zijn werk in Caracas, vanwaaruit hij andere delen van Zuid-Amerika en het Caraïbische gebied - met name Curaçao - bezocht. Hij begon daar ook recensies te schrijven voor het Algemeen Handelsblad. Teruggekeerd in Nederland probeerde hij zich op Texel alleen aan het schrijven te wijden. Maar al na ruim een halfjaar besloot hij toch weer het schrijven als nevenbezigheid te gaan beoefenen, nam een baan bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij in Assen en ging in het Drentse Spier wonen.
| |
| |
Vanaf 1981 woonde hij in Groningen, totdat het burengericht van de stad hem verdreef en hij terugkeerde naar Drenthe, nu naar Oudemolen. Van 1986 tot 1989 woonde hij, vanwege zijn werk voor Shell, in Lagos Nigeria; sindsdien opnieuw in Oudemolen.
Gerrit Krol heeft na de periode van Elseviers Weekblad (1962-1964) in veel en velerlei periodieken gepubliceerd: tussen 1965 en 1972 vooral in Tirade, Hollands Maandblad, Barbarber en Avenue Literair, vanaf 1973 in De Revisor, en sinds 1988 opnieuw in Tirade. In 1971 was hij gastredacteur van Propria Cures. Als columnist werkte hij tussen 1975 en 1981 en tussen 1995 en 1998 mee aan de Achterpagina van NRC Handelsblad, in 1976 en 1977 aan de VPRO-gids, van 1981 tot 1986 aan het wetenschapskatern van de Volkskrant en vanaf 1996 aan het Nieuwsblad [sinds 2002: Dagblad^ van het Noorden. Ook in minder bekende bladen als Harlekijn, Drenthe en dergelijke heeft hij incidenteel gepubliceerd. In het begin van de jaren zeventig was hij lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In 1994 was hij als gastschrijver verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen; in 2001 was hij de eerste gastschrijver aan de TU Delft.
De bewerking die Jean van de Velde van Krols roman Maurits en de feiten maakte, werd in 1988 door de VPRO-tv uitgezonden. Zijn romans Het gemillimeterde hoofd en De weg naar Sacramento werden beide bekroond met de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam, de eerste in 1968, de tweede in 1978, toen de prijs inmiddels was omgedoopt tot Multatuliprijs. Voor La testa millimetrata, de Italiaanse vertaling van Het gemillimeterde hoofd, kreeg hij in 1969 de Premio ‘Il libro giovane’ van de Unione Italiana per il Progresso della Cultura te Rome. Nadien zijn nog verschillende van zijn afzonderlijke werken bekroond; zo kreeg hij in 1989, voor het essay ‘Onze nationale schaamte’ (later opgenomen in Wat mooi is is moeilijk), de tweede prijs in de ECI-prijsvraag over de vraag ‘Gaat het Nederlands teloor?’ en in 1996 de Busken Huet-prijs voor De mechanica van het liegen. De bundel De kleur van Groningen en andere verhalen werd genomineerd voor de VSB-poëzieprijs 1998 en 60 000 uur voor de Europese Aristeionprijs 1999. Het gehele oeuvre van Gerrit Krol werd in 1986 bekroond met de Constantijn Huygens-prijs en in 2001 met de P.C. Hooftprijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Wat heb ik aan mijn gedachten? Deze op de levenspraktijk gerichte vraag tref je in verschillende vormen aan bij de personages in het werk van Gerrit Krol. Zij geven zich graag over aan wat Krol ‘filosofie’ dan wel ‘peinzerij’ noemt, maar zij sturen hun gedachten en overwegingen bij voorkeur in de richting van een wereld waar mensen elkaar door te spreken proberen te begrijpen: Het filosoferen is voor hen geen esoterisch verschijnsel, maar een proces dat aan de regel moet voldoen dat het helder en zichtbaar is. Niet de inhoud van gedachten is dan belangrijk, maar de vorm die zij krijgen; pas dan weet je wat je eraan hebt.
| |
Kunstopvatting
In veel werk van Krol komen de personages hier al doende, denkende en schrijvende achter. ‘Welke formulering stelt mij in staat te vragen hoe ik in elkaar zit?’ Zulke dubbelvragen - in dit geval afkomstig uit ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ (in Halte opgeheven, 1976) - houden veel personages bezig, en zij vormen Krols legitimatie om te schrijven. De afstand tussen wat zijn personages beweegt en wat de schrijver zelf beweegt, is namelijk erg klein. Dat blijkt wel uit het feit dat toon en inhoud van Krols essays gemakkelijk te verwisselen zijn met die van de overwegingen in zijn romans, overwegingen waarvan vaak onduidelijk is of ze van een personage afkomstig zijn of van een verteller.
| |
Thematiek
De helderheid van het denken wordt bevorderd door schematische voorstellingen. Misschien wel daarom zijn Krols hoofdpersonen meestal mannen met gevoel voor orde en kracht, die emotioneel tot leven worden gebracht door vrouwen. De verhouding tussen de geslachten is bij Krol erg stereotiep: de vraag is wat zij elkaar emotioneel en erotisch te bieden hebben. Vanaf zijn vroegste verhalen gaan vrouwen bij hun man weg en onderzoekt deze man in het contact met andere vrouwen hoe sterk zijn emoties zijn en wat hij daarmee aan moet. Soms leidt een dergelijke loutering door derden tot hereniging met de aanvankelijke geliefde, bijvoorbeeld in De rokken van Joy Scheepmaker (1962) en De chauffeur verveelt zich (1973). In andere romans is de afronding ingewikkelder, en blijkt dat de verhouding tussen de geslachten maar één van de terreinen is waarop de mannelijke enkeling
| |
| |
zoekt naar zijn plaats op de wereld.
Andere terreinen zijn bijvoorbeeld de werkkring - kantoor of industrie - of het leger. Het zijn systemen die een duidelijke stijl bieden van opdrachten en plannen bedenken, die vervolgens uitgevoerd worden. Diverse personages zien zich bij voorkeur als de man die, omdat hij een opdracht uitvoert, op een foto door een cirkeltje om zijn hoofd van de massa wordt onderscheiden: zijn functie wordt daarmee door het systeem duidelijk gemaakt, zonder dat hij van de massa wordt gescheiden. Door onderdeel te zijn van een systeem heeft hij een individuele zorg minder. ‘Gelukkige, vertrouwde wereld waarin ik functioneerde! Voor het eerst in mijn leven wist ik wat ik ging doen en ik ervoer dit als: net zo te zijn als andere mensen’, stelt de hoofdpersoon in De chauffeur verveelt zich opgelucht vast, nadat hij op het hoofdkantoor van Shell te horen heeft gekregen wat zijn functie bij een project in het buitenland zal zijn. Hij vereenzelvigt zich vervolgens zonder enig probleem met de man van Buitenlandse Zaken die zich naar Schiphol haast, of met de man die hem in een restaurant bedient: mensen wier functie eveneens duidelijk is.
Toch blijven Krols personages graag enkeling. Daarom is een roman als In dienst van de ‘Koninklijke’ (1974) geen boek waarmee Shell haar voordeel kan doen, maar één waaruit iedere andere enkeling zijn functie kan aflezen.
| |
Verwantschap
De wereld waarop Krols enkelingen vanuit een vast punt proberen greep te krijgen, is vaak heel letterlijk de aardbol: vanaf één van Krols vroegste verhalen, ‘Pinksteren’ (in Kwartslag, 1964), zijn de stad Groningen en de provincie Friesland hiertoe de door het leven gegeven vaste punten. Later komt het Caraïbische gebied daarbij. Friesland hangt soms samen met de voorouders van een personage (bij voorbeeld in Het gemillimeterde hoofd, 1967, ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ en Een Fries huilt niet, 1980), Groningen met het persoonlijke verleden. Zoals Nescio delen van Amsterdam en omgeving voorgoed door zijn beschrijvingen heeft gekleurd, zo heeft Krol met ‘Pinksteren’, De rokken van Joy Scheepmaker, maar vooral met De zoon van de levende stad (1966) een stad Groningen gecreëerd die zonder zijn directe en indirecte liefdesverklaringen eraan onopvallend zou zijn gebleven.
| |
Thematiek
In deze twee vroege novellen maken de hoofdpersonen een
| |
| |
tocht buiten de stad (respectievelijk naar Drente en Terschelling) om met het aldaar opgedane inzicht hun bestaan in de stad weer aan te kunnen. In latere romans vormen herinneringen aan school en jeugd in Groningen een toetsingspunt; het lijkt wel of de kennis van de wereld die Krols personages al rondreizend opdoen, niet verschilt van wat zij in Groningen op school hebben geleerd omtrent verschillende streken. Niet hun kennis van de wereld breidt zich uit, maar hun zelfkennis en hun zelfvertrouwen: wie in Alaska of Timboektoe is geweest, kan de lezer recht in de ogen kijken.
Zo vergroot de hoofdpersoon in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ zijn wereld door van Groningen naar Amsterdam te reizen via Göttingen, een omweg die hem in staat stelt het leven in Amsterdam aan te kunnen. En in Een Fries huilt niet herstelt Robert Roffel zijn door vrouwen geknakte zelfvertrouwen door niet met zijn reisgezellin de kortste weg van Miami naar Nederland te nemen, maar in zijn eentje die via de Amerikaanse westkust, Hawaii, Karachi en Rome. Deze reis maakt hem tot een man van de wereld, een compleet mens.
| |
Kunstopvatting
Door de verplaatsingen in de ruimte maakt Krol het denken van zijn personages zichtbaar. Het reizen gebruikt hij als een beeldende metafoor voor een geestesproces. In algemenere zin kun je stellen dat Krol aan zijn personages een lichaam geeft, of - nog algemener - hun gedachten in een verhaallijn onderbrengt, om ze niet alleen geest of peinzerij te laten zijn.
| |
Thematiek
Dit gegeven is het thema van De man achter het raam (1982): de robot Adam is aanvankelijk slechts een kunstmatig brein, maar hij krijgt een lichaam, waardoor zijn denken tot gedrag wordt. Hoezeer dat gedrag alleen maar dient als versiering van het denken, blijkt wel uit een zin als: ‘De volgende dag zit ik tegenover Rudy, het ene been over het andere geslagen, om hem een idee te geven hoe ik zit.’ (cursivering van mij, AZ)
| |
Kunstopvatting
Voorzover Krols personages het schrijven als hoofd- of belangrijke nevenbezigheid beoefenen, raken zij gaandeweg doordrongen van het belang van het dagelijks leven; ‘omgeving’ is het woord dat Krol graag hiervoor gebruikt. Analoog hieraan verzet Krol zich als schrijver en criticus tegen ongebreidelde fantasie, maar ook tegen kaal realisme. Het dage- | |
| |
lijks leven moet gebruikt worden als begrijpelijke metafoor; het maakt deel uit van de wereld van de afbeelding.
Wat dat betreft heeft het dagelijks leven in het werk van Krol dezelfde functie als de wiskunde. Een in dit verband verhelderende passage is de volgende uit Het gemillimeterde hoofd (p. 14): ‘De wiskunde is een taal. Het beschrijft als alle talen de dingen om ons heen maar het is van alle talen de helderste en de duidelijkste. Wat niet duidelijk is moet getransformeerd worden. Waar het verhaal zich aan het begrip van de lezer onttrekt gaat men over op een andere discipline. Niets mag onder de oppervlakte verdwijnen. Het gaat er om te zien hoe de ene wereld op de andere wordt afgebeeld, hoe een wereld op zichzelf kan worden afgebeeld, hoe met het ene te zeggen het andere wordt bedoeld.’
| |
Thematiek / Techniek
Dus nemen personages een lichaamshouding aan om hun denken vorm te geven: ze staan bij Krol nogal eens met een krijtje voor een bord, zitten achterstevoren op een stoel of met één bil op het bureau van een collega; daarmee zijn zij in de universele en alledaagse situatie geplaatst van de man die met anderen wil bepraten wat hij bedacht heeft. Want er mogen dan veel gedachten rechtstreeks door de essayerende auteur op de lezer worden losgelaten, heel vaak kiest Krol, om het denken zichtbaar te maken, de verhalende omweg van het gesprek tussen collega's. Zelfs het essay met de fundamenteel klinkende titel Hoe ziet ons wezen er uit? (1980) begint met zo'n gesprek en geeft ook nog beknopt informatie over de treinreis waarop deze variant van ‘de compositie van de wereld’ bedacht wordt.
| |
Kunstopvatting
Of een dergelijke verhalende omweg wel ‘omweg’ genoemd mag worden, ook dat soort vragen laat Krol bij de lezer rijzen. Zijn afkeer van boeken die zich laten samenvatten of navertellen - in samenvattingen die vaak boeiender zijn dan het boek zelf - maakt misschien wel de kern uit van zijn opvatting over literatuur. Wie een boek reduceert tot een abstract thema, negeert stijl, techniek en verbeeldingswijze. Een dergelijke reductie keurt Krol af, zoals hij ook de reductie af keurt die een schrijver toepast, wanneer hij in elke zin geniaal wil zijn: een boek met alleen maar geniale zinnen is volgens hem onbegrijpelijk. In zijn belangrijke essay De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels (1981) zegt Krol dat hij de
| |
| |
goede schrijver prefereert boven de geniale, omdat de goede schrijver de middenweg heeft gevonden tussen het onbegrijpelijke van de geniale schrijver en het hyperbegrijpelijke van de middelmatige. De goede schrijver ‘zorgt voor een gepast publiek dat hem niet helemaal begrijpt, maar zijn kunsten waardeert.’ (p. 23)
| |
Techniek
Omdat literatuur al ‘de kunst van het samenvatten’ (id. p. 92) is, kan een samenvatting van het literaire werk, niet anders zijn dan een verarming. Het lijkt in dit verband merkwaardig dat op diverse plaatsen in Krols romans samenvattingen van de betreffende roman worden gegeven. Zo wordt in De chauffeur verveelt zich in het bestek van elf bladzijden achtereenvolgens beweerd dat het ‘een naslagwerk voor kantoorpersoneel met hier en daar een kwinkslag’ (p. 125) is, dat het ‘de gaffel op mijn nek’ beschrijft, de vork die een slappe pudding moet voelen om te weten hoe hij moet staan (p. 130), dat het helemaal gaat ‘over iemand van de NASA, een astronaut die naar de maan gaat en daartoe in zijn auto stapt’ (p. 132), en uiteindelijk dat het het ‘levensverhaal’ van de verteller is (p. 135). Maar geen van deze samenvattingen voldoet als definitieve samenvatting, omdat de een de ander versterkt, tegenspreekt, dan wel nuanceert. Er is in hun onderlinge verhouding geen sprake van hiërarchie, maar van heterarchie, gelijkwaardigheid. Daarom geldt hun waarheid alleen voor wie het hele boek gelezen heeft.
| |
Traditie
Op grond hiervan zou je Krol tot het paradoxale type van de realistisch-symbolistische schrijver kunnen rekenen. De alledaagse werkelijkheid wordt door hem nooit alleen maar beschreven vanwege haar symbolische functie, want die symbolische functie is enkel mogelijk dank zij het alledaagse.
| |
Visie de op de wereld / Thematiek
Maar wel blijkt uit zijn werk dat uitspraken over het waarneembare voor hem net zo goed uitspraken over het onwaarneembare zijn. Zo verbaast de verteller in De weg naar Sacramento (1977) zich erover dat wij wel uitspraken doen over de kleurige schoonheid van vlinders wier kleur tussen 4000 en 8000 angström valt, maar niet over de vlinders die wij niet kunnen zien. ‘Dat betekent toch helemaal niet dat ze er niet zijn? Algemeen; als je een uitspraak doet over X, dan moet die uitspraak ook gelden voor iets dat een verlenging is van
| |
| |
X.’ (p: 77) En in Een Fries huilt niet wordt de waarneming van het niet met de zintuigen waarneembare tot verhaalmotief, wanneer Robert Roffel als radarspecialist in de Rotterdamse haven gaat werken, nadat al eerder in metaforen van spionage sprake was geweest. De gedachte dat het waarneembare zich voortzet in het onwaarneembare wordt in de slotpassage van De chauffeur verveelt zich gepresenteerd als een wapen tegen melancholie.
Zowel de wiskundige als de religieus-getinte bijbetekenis van het begrip ‘het Oneindige’ spelen in dit verband een rol, vanaf Krols vroegste werk. Zie een uitspraak in Het gemillimeterde hoofd, nadat ‘de preektoon van het jeugdwerk’ is afgewezen: ‘Nee, dan zie ik toch liever een stuk theologie behandeld, of de kegelsneden. In beide gevallen gaat het over iets oneindigs en dat is nodig.’ (p. 17) En volgens Adam in De man achter het raam is het probleem waartoe alle problemen kunnen worden teruggebracht: ‘hoe kan het dat ons denken zó wordt bepaald door dingen die er niet zijn? Wat is voor ons denken dan nog de waarde van de dingen die er wel zijn? Wat is het verschil? Hoe komt het dat we beide soorten aanduiden met woorden, met dezelfde woorden, en hoe weten we, als we die woorden gebruiken, of we iets bedoelen dat er is, of iets dat er niet is?’ (p. 51)
Het lijkt mij dat Krol voor deze uitspraken van zijn personages verantwoordelijk kan worden gesteld; op een vraag van T. van Deel (1979, p. 54) bestempelt hij tenminste als kern van zijn werk de volgende passage uit De ziekte van Middleton (1969): ‘En ik kreeg dezelfde sensatie als een keer toen ik in een volle bus in de door de lage zon in brand gezette Wieringermeer reed: het gevoel dat wij allemaal allang gestorven zijn.’ Analoog hieraan wordt op verschillende andere plaatsen in zijn werk het bestaan als een leven onder water verbeeld.
| |
Traditie / Thematiek
Raakpunten met zijn visie op het oneindige vindt Krol in het grafische werk van M.C. Escher, waarnaar hij herhaalde malen verwijst. Misschien staan de vele strandscènes in zijn romans en verhalen ook wel in verband met de mogelijkheid van een confrontatie met het oneindige, al laat Krol zich nergens hierover uit.
Gesare Bocardo in het verhaal ‘De Grauwe Vliegenvanger’
| |
| |
(in Kwartslag) wordt in de duinen van een eiland met zijn eigen wezen en met het heelal geconfronteerd. De weg naar Sacramento leidt uiteindelijk naar een hut aan de Noordelijke IJszee, en in De chauffeur verveelt zich krijgt de hoofdpersoon aan het Scheveningse strand visioenen van zowel zijn toekomst in het buitenland als van de wereldondergang zoals die in de film On The Beach werd verbeeld.
| |
Kunstopvatting / Thematiek
Bewegingen door de geografische ruimte, bewegingen over de grenzen van het waarneembare, willen zij betekenis krijgen, dan moeten zij hun soepelheid bewijzen tegen weerstanden in. Deze gedachte hangt samen met een van de belangrijkste paradoxen in Krols werk: dat de rechte lijn veelal de langste weg is; het is - in De weg naar Sacramento - de weg die een politiespeurhond volgt; het is - in De ziekte van Middleton - de op een kaart aangegeven weg van Groningen naar IJsland via Noord-Afrika, Midden- en Noord-Amerika; het is - in De man achter het raam - de levensweg vol omwegen, waarvan je aan het eind vaststelt dat die juist de weg recht gemaakt hebben.
| |
Visie op de wereld
De paradox is in het werk van Krol het fundamentele principe, omdat die het best laat zien hoe wij denken. Daarom valt Krols denken niet onder de ‘logica’; het logisch denken is niet voldoende op het leven gericht en staat derhalve geen grilligheid toe. Op grond van Krols belangstelling voor het werk van Edward de Bono zou je kunnen spreken van ‘lateraal denken’, denken langs een omweg: ‘een volstrekt redelijke, onlogische manier van denken’, noemde Krol het. In zekere zin wordt ook de wijze van denken in het Zenboeddhisme met deze uitspraak getypeerd. Krol acht de kritiek van Zen op de logica zo volstrekt redelijk dat hij het niet erg nodig vindt zich hier verder in te verdiepen. (De tv.-bh., 1979, p. 70)
Amusant zijn de gevolgen van het laterale denken, juist waar het botst met de beweringen van de logica. Zo begeeft de ik-figuur in Het gemillimeterde hoofd zich op straat, wanneer hij een Lehrbuch der Logik auf Positivistischer Grundlage teleurstellend vindt: ‘Ik ruik het asfalt, loop langs de etalages, kijk de mensen na. Dat is mijn denken.’ (p. 11) Ervaringen en associaties houden zijn denken in beweging, juist door hun onderlinge tegenstrijdigheid.
| |
| |
| |
Stijl / Techniek
Dit denken lijkt door te werken in Krols stijl, vooral in de vele zelfcorrecties. Krols lange gedicht De Groninger Veenkoloniën (1974) is grotendeels op deze figuur gebouwd. Het effect is dat je ziet hoe een niet genoemd personage zich beweegt door ruimte en tijd; tegelijkertijd zie je al het beschrevene op één plaats en in één tijd stilstaan.
In ander werk kom je nogal wat ogenschijnlijke zelfcorrecties tegen of verhaalinconsequenties, veroorzaakt door het ontbreken van verklarende en verbindende zinnetjes. Krols werk krijgt daardoor iets schematisch en onvolledigs. Robert Anker sprak in dit verband van de ‘anakoloet als vertelmiddel’. Vanaf het begin heeft de lezer sterk de indruk iets oningevulds te lezen door de vele korte, door wit omgeven, stukken tekst waaruit de hoofdstukken van Krols romans bestaan. Pas de grotere eenheid van het hoofdstuk bewerkstelligt een tegeneffect, namelijk het gevoel dat Krols romans zeer afgerond zijn, doordat zij - soms tussen proloog en epiloog - genummerd zijn in decimalen.
Deze algebraïsch ogende ordening maakt in Scheve levens (1983) voor het eerst plaats voor hoofdstukken met titels, zoals Krol die aan zijn columns en essays geeft. De hoofdstukken zelf zijn hierin minder verbrokkeld dan in eerdere romans. Maar omdat verhaalhoofdstukken en essay hoofdstukken vrij strikt van elkaar gescheiden blijven, wordt het de lezer van Scheve levens erg moeilijk gemaakt om deze twee goed met elkaar te verbinden.
De activiteiten van de lezer zijn door Krol in het algemeen ingecalculeerd; hij is van mening dat de goede roman zowel de schrijver als de lezer beschrijft, mits de lezer voor deze zelfherkenning moeite wil doen. Een belangrijke prikkel voor deze lezersactiviteit is de stijl. De elliptische zin, de kernachtige stelling, de formule en de samenvattende redeneertrant in essayistisch getinte passages worden afgewisseld door vaak korte, eenvoudige, vertellende zinnen. Wie zoveel belang hecht aan het cliché als simpel middel met groot effect en aan een springerige redeneertrant, zal niet gauw zijn heil zoeken bij geoliede, veelledige volzinnen.
Een zin als ‘Ria droeg een tweedpakje, een geel, warm onderlichaam waar ik mee op stap was’, uit De weg naar Sacramento, is in zijn beknoptheid typerend voor Krols stijl:
| |
| |
het toont in enkele woorden Ria tegelijkertijd met en zonder kleding. Eveneens typerend is dat deze vrouw een naam krijgt. Anders dan schrijvers als A. Alberts en K. Schippers geeft Krol die aan al zijn personages. Naam, functie, kleding, houding, het zijn uiterlijke middelen waardoor je over mensen in een boek makkelijk kunt praten.
Wat zij zeggen hoort nauwelijks bij deze middelen, lijkt het wel. Krol is, behalve in Scheve levens, geen auteur van dialogen. Al vanaf het begin niet, want hoewel in verschillende verhalen in Kwartslag gesprekken voorkomen, vermeldt de tekst achterop het boek: ‘dialogen komen in zijn verhalen niet voor.’ Ik neem deze uitspraak volkomen serieus, en meer dan de personages in genoemde verhalen beschouw ik daarom de ik-figuur in De zoon van de levende stad als een prototype van Krols personages: hij onderzoekt de mensen in Groningen zonder met hen te kunnen praten; een enkele keer vindt er een kort gesprek plaats, maar meestal slaat men uit onbegrip de ogen voor elkaar neer. Het is ook niet zo belangrijk of men de personages begrijpt, concludeert deze ik-verteller, als het verhaal maar helder is: ‘[...] wat dit verhaal betreft... Ik heb het doorgelezen, er zit beslist orde in. Orde naar de tijd en ik beschrijf gebeurtenissen, mijn ziel wordt er door uitgebeeld. Ik heb gezegd wat ik gedaan heb. Ik ben verstaanbaar geweest en daar ben ik blij om. Men is zo onverstaanbaar.’ (p. 62)
| |
Techniek
Vanaf 1967 - wanneer Krol met Het gemillimeterde hoofd afscheid neemt van het proza dat vóór alles vertellend wil zijn - tot 1974 komen in zijn boeken vrij wat illustraties voor: getekende schematische voorstellingen als in een wiskundeboek, of tekeningen en plaatjes die situaties kunnen verduidelijken waarvoor anders te lange beschrijvingen nodig zouden zijn. Met name De ziekte van Middleton is royaal geïllustreerd met plaatjes uit reclamefolders, seksboekjes, mode-, dames- en humoristische bladen. Het alledaagse van deze bronnen illustreert hoezeer het Krol om het algemene gaat. Vanaf In dienst van de ‘Koninklijke’ lijkt Krol de illustratie als een al te expliciet type afbeelding te beschouwen; in plaats daarvan komen ironische formuleringen als: ‘Jammer dat de typografie van dit verhaal mij niet toestaat hier een groot kruis te tekenen, voorstellende het verlangen van sommige
| |
| |
mensen de wereld naar hun hand te zetten en mij in het bijzonder.’ (p. 34) Zoals het plaatje de woorden verving in eerdere romans, blijken hier de woorden een plaatje te kunnen suggereren.
| |
Verwantschap / Ontwikkeling
Zo eenvoudig als het voor Krol is om woord en beeld elkaar te laten vervangen, zo eenvoudig is het ook voor hem een stukje proza in regels van ongelijke lengte te verknippen en te presenteren als een gedicht. Met name de bundel Over het uittrekken van een broek (1970) bestaat voor een groot deel uit zulke verknipte stukjes proza, die ook - maar dan niet verknipt - in De ziekte van Middleton en De laatste winter (1970) staan. Het lijkt een trucje uit de Barbarber-steer: de in het eigen werk gevonden stukjes tekst worden door een eenvoudige ingreep geschikt gemaakt voor hergebruik; in de nieuwe omgeving krijgen zij mogelijk een nieuwe betekenis.
Net als het overvloedig gebruik van illustraties is het een techniek die vrijwel beperkt blijft tot het werk uit de jaren rond 1970. Het is de periode waarin Krol de mogelijkheden van zijn eigen vorm uitprobeert. De periode vóór 1967 is in zekere zin die waarin hij de techniek van het traditionele vertellen in verschillende vormen beoefent; ook de gedichten uit die periode, met name in Een morgen in maart (1967), zijn tamelijk traditioneel.
Veel verhalen in Kwartslag leunen tegen het magisch-realisme aan, dat een realistische wereld verbindt met de werelden van droom en verbeelding. De invloed van de fantastische verhalen van Harry Mulisch is in een verhaal als ‘Het geval Hendrix’ overduidelijk; zo goed als de stijl van Krols debuut, De rokken van Joy Scheepmaker, zichtbaar op die van G.K. van het Reve leunt. Deze nadrukkelijke afhankelijkheid heeft Krol later onderkend: ‘Het geval Hendrix’ is niet herdrukt, en tot de vele wijzigingen in de tweede druk van zijn debuut hoort het uitwissen van de sporen van Van het Reve.
| |
Ontwikkeling
Als grondige herziening bij een herdruk een signaal is van veranderingen in de literatuuropvatting van een schrijver, dan kun je zeggen dat Het gemillimeterde hoofd, De ziekte van Middleton en De laatste winter ontstaan zijn in een overgangsperiode naar die waarin Krol zijn draai definitief gevonden lijkt te hebben, vanaf De chauffeur verveelt zich. Genoemde drie romans zijn in 1978 en 1979 flink herzien, al heeft Krol zich
| |
| |
niet aan zijn voorspelling gehouden dat hij De ziekte van Middleton bij herdruk zou halveren.
De laatste winter heeft. Krol van het begin af aan beschouwd als een vertelexperiment. Het gevaar dat de relatieve veelheid van perspectieven en verhaaldraden daarin in de war raakt - het is een simultaanroman - wordt met name afgewend door Krols heldere stijl en de levendigheid van de essayistische passages. In deze roman heeft Krol bij herdruk alle typografisch afwijkende passages en illustraties laten vallen.
Ook uit Over het uittrekken van een broek zijn bij de herdruk in Polaroid (1976) vrijwel alle plaatjes verdwenen. Krol lijkt sinds 1973 met name het organisch opgebouwde kunstwerk na te streven, waarin de breuken tussen de verschillende onderdelen gemakkelijk door de lezer kunnen worden hersteld. Al te nadrukkelijke collages zijn dan dus uit den boze.
In dit streven is hij mijns inziens het meest geslaagd in De man achter het raam. Door de verlichamelijking van een kunstmatige intelligentie hierin tot hoofdthema te maken, kon Krol de essayistische en filosofische passsages moeiteloos integreren in de verhaallijn. Daarmee is het nog geen roman geworden die je in één ruk uitleest, wel een waarin de delen een dwingende samenhang vertonen.
| |
Thematiek
Dwingende samenhang is ook kenmerkend voor de roman Maurits en de feiten (1986). Moord, een verhaalmotief dat in verschillende eerdere romans al een belangrijke plaats had ingenomen, wordt hier voor het eerst bepalend voor het totale dramatische verloop. Hoofdpersoon Maurits de Zoete meldt zich bij de politie aan als moordenaar, maar omdat er onvoldoende belastende feiten overblijven om hem schuldig te verklaren, wordt hij weer vrijgelaten. Voor Maurits is de vrije wereld van het denken echter zoveel belangrijker dan de benauwde wereld van de eenduidig geïnterpreteerde feiten dat hij zelfmoord pleegt, als het ware aan zichzelf de doodstraf voltrekkend. Daarmee beantwoordt hij aan een door Krol al in De chauffeur verveelt zich geformuleerde visie op de moordenaar als denker: ‘Een mens die een andere mens doodt omdat hij in lange tijd niet heeft gezien wat zijn gedachten betekenden. Dat ziet hij pas, als het slachtoffer aan zijn voeten ligt.’ (p.104)
| |
| |
Overwegingen van morele aard ontbreken in deze visie, evenals in de opvattingen over doodstraf die Krol zowel in Scheve levens als in Maurits en de feiten verwoordt. Dit amorele, dat samenhangt met de opvatting dat wij leven alsof wij allang gestorven zijn, heeft verschillende critici verleid tot moraliserend vingerheffen.
| |
Ontwikkeling / Techniek
Ook in De weg naar Sacramento nemen gedachten over het doden een belangrijke plaats in, maar die plaats bleek Krol achteraf niet te bevredigen; na Maurits en de feiten heeft hij het boek zodanig bewerkt dat allerlei gedachten en beweringen het veld hebben geruimd voor dramatische gebeurtenissen. Deze herwerking van De weg naar Sacramento was uiteindelijk zo ingrijpend dat er een nieuw boek uit ontstond, met een nieuwe titel: De weg naar Tuktoyaktuk (1987). Uit een aan deze korte roman toegevoegd essay blijkt dat Krol meer dan vroeger de noodzaak van een dramatische opbouw onderschrijft. Parallel aan deze ontwikkeling van zijn opvatting lopen verschillende veranderingen in zijn romanpraktijk: naast een toename aan dramatische ontwikkeling valt er een toename van hardop gesproken tekst (monologen en dialogen) te constateren en een afname van het commentaar van een vertellende ik-figuur. Zowel in Maurits en de feiten als in Een ongenode gast (1988) voeren zoveel personages het woord dat de centrale figuren veel meer en veel gevarieerder becommentarieerd worden dan in Krols eerdere werk.
| |
Relatie leven/werk
Wat sinds Krols debuut niet veranderd is, is de rol van zijn eigen leven in zijn werk. Op anekdotisch vlak bevatten zijn boeken nogal wat eigen ervaringen, uit zijn jeugd, uit militaire dienst, uit zijn jaren van wiskundige en filosofische studie en zelfstudie, uit zijn werk, uit zijn lectuur, wat hem soms tot ironische formuleringen verleidt als: ‘Aangezien dit allemaal echt gebeurd is, is het makkelijk te beschrijven.’ (De weg naar Sacramento, p.34)
Maar belangrijker dan de juistheid van de anekdote acht Krol de betekenis ervan. Daarom beschrijft hij Alaska, Timboektoe of de weg naar Sacramento ‘alsof’ hij er geweest is, zich voornamelijk baserend op clichématige kennis. Dit ‘alsof’ krijgt sterke nadruk, wanneer hij aan het slot van het in 1973 verschenen De
| |
| |
chauffeur verveelt zich suggereert dat deze roman in 1978 in Alaska is geschreven, of wanneer over de universitair gastdocent Peter Brodski, hoofdpersoon in Een ongenode gast, wordt vastgesteld dat diens aanwezigheid in Groningen niet uit uitnodigingen verklaard kan worden: ‘Dus waarom niet 's geëxperimenteerd met de gedachte dat hij over een aantal jaren, zeg in 2014, door ons uitgenodigd zal worden, maar dat hij iets te vroeg is gearriveerd?’ vraagt een van de andere personages zich af. (p.86)
Soms kent Krol aan het schrijven een therapeutische waarde toe, voorzover het beschrijven hem tot inzicht heeft gebracht en problemen heeft helpen overwinnen. In een interview zei hij bijvoorbeeld dat het schrijven van De ziekte van Middleton zijn obsessie voor grote borsten - een motief in dit boek - flink had doen afnemen. (Matsier, p. 14)
| |
Thematiek
Ook zijn afkomst uit een protestants milieu blijft niet verborgen. Het bezoek aan een landdag in ‘Pinksteren’ (in Kwartslag) en de vele kerkbezoeken in De zoon van de levende stad geven er de anekdotische neerslag van; het karakter van een Imitatio Christi wordt in deze laatste novelle benadrukt door licht archaïsche predikantenformuleringen; en op grond van enkele passages in Het gemillimeterde hoofd ben ik geneigd Krols denken over de maatschappij als anti-revolutionair te bestempelen: zijn waardering voor revolutionaire bewegingen is miniem (tenzij zij hun idealen weten te verwezenlijken), zijn waardering voor de bestaande maatschappelijke orde is groot. Dit hangt samen met zijn opvatting dat iemands gevoel in zijn omgeving te passen het summum van geluk betekent, en met de andere opvatting dat alleen herhaling van gebeurtenissen stevige beelden oplevert die uitzicht bieden op het oneindige. Deze laatste gedachte werkt hij polemisch uit in Een ongenode gast, waarin Peter Brodski de vertolker is van de door Milan Kundera in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan geformuleerde opvatting dat herhaling niet bestaat. De polemiek blijkt uit het weerwoord dat andere personages geven, uit het feit dat Brodski net als Kundera's Tomas aan de lopende band vrouwen afwerkt, maar ook uit Krols verbeelding van de tijd. Deze verbeelding is overigens rijk gelardeerd met poëziecitaten; in- | |
| |
direct zet Krol in deze novelle tevens zijn discussie met Rudy Kousbroek over de regel ‘Ik droomde dat ik langzaam leefde’ (van M. Vasalis) voort - natuurkundig onjuist, maar poëtisch waar, meent hij.
De aandacht voor de relativiteit van de tijd, waardoor feit en gedachte niet met elkaar hoeven samen te vallen, is een van de vele facetten van het lucide exacte denken in het werk van Krol. Zijn essays uit de jaren tachtig onderstrepen deze belangstelling voor de relatie tussen kunst en exacte wetenschap. Zo gaat hij in De schriftelijke natuur (1985) onder meer in op het verband tussen poëzie en mathematische wetenschappen, op dat tussen literatuur en techniek, op de computerkunst van Peter Struycken en op de plaats die literatuur had behoren te krijgen in Douglas Hofstadters Gödel, Escher, Bach.
| |
Verwantschap
In het essay ‘De abstracte roman’ maakt Krol - explicieter dan elders - duidelijk dat de literatuur van zijn voorkeur overeenkomt met wat men sinds enkele decennia, maar in Nederland pas sinds het begin van de jaren tachtig, ‘postmodern’ noemt. In beschouwingen over het postmodernisme in de Nederlandse literatuur komt de naam van Krol - naast die van Brakman - dan ook veelvuldig voor.
| |
Kunstopvatting
Anders dan veel postmodernen is Krol voor zijn werk altijd traditionele genrenamen blijven gebruiken als ‘verhaal’, ‘story’ en ‘roman’. In De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels verzet hij zich met klem tegen de auteurs van experimenteel proza, die de fout begaan te experimenteren op een schaal die de lezer niet kan bevatten: ‘Wat je moet doen, wanneer je als romanschrijver de vrijheid zoekt in het experiment, is doen wat een experimentator hóórt te doen: de omvang van je proeven terugbrengen tot de grootte van de reageerbuis: gedichten schrijven.’ (p. 19) Krols eigen methode van experimenteren is die van de voorpublikatie in een literair tij dschrift; legio zijn de fragmenten die een voorstudie bleken te zijn voor een romanfragment, maar die hij na tijdschriftpublikatie nog grondig heeft herzien.
Toch is voor Krol de scheiding tussen proza en poëzie niet zo groot als hierboven werd gesuggereerd. Na zijn flirtation met de computerpoëzie (APPI, 1971) - een verschijnsel waarvan
| |
| |
hij de mogelijkheden in De t.v.-bh. en in het gesprek met de wiskundige Van der Blij relativeert - komt Krol tot traditionelere uitspraken over poëzie. Zij dient te ontroeren, zoals proza dient te vermaken; en mèt Vestdijk is hij van mening dat het beginsel van alle proza ligt in de lyriek. Zonder de heldere tonen van het vluchtige inzicht en de evocatie blijft het omvangrijke proza een doffe klankkast. In een latere beschouwing schrijft Krol de afname van zijn poëzieproduktie toe aan het feit dat essays bij hem de plaats van de poëzie zijn gaan innemen.
| |
Traditie
De opvatting over het lyrische beginsel van het proza maakt hem niet tot de geschikte erfgenaam van de Nieuwe Zakelijkheid uit de dertiger jaren, waar R.P. Meijer in zijn handboek Literature of the Low Countries hem voor aanziet. Die Opvatting geeft hem eerder recht op de erfenis van H. Marsman, in wiens vroege gedichten de koele orde van de werkelijkheid wordt geabstraheerd tot kosmische geometrie. ‘Tot op vandaag ben ik van mening dat je beter Marsman kunt lezen dan Einstein’, schrijft Krol in Het gemillimeterde hoofd (p. 52), en in De schriftelijke natuur (p. 14) deelt hij mee in 1983 Spanje te hebben bezocht met Marsmans Tempel en kruis op zak. Zowel in het verhaal ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ als in Een ongenode gast speelt Marsmans gedicht ‘Potsdam’ of een fragment eruit een cruciale rol. Zo voert hij in deze laatste novelle dus, ter ondersteuning van de relativiteitsgedachte, wel Marsman ten tonele maar niet Einstein. Pikante bijzonderheid is dat Een ongenode gast geschreven is in opdracht van een 375-jarige wetenschappelijke instelling, de Groningse Rijksuniversiteit.
| |
Verwantschap
Via Marsman staat Krol ook in de traditie van Friedrich Nietzsche, met wie hij en zijn personages zich herhaalde malen vereenzelvigen als een auteur-filosoof die van top tot top denkt en schrijft. Zijn aandacht voor zowel het mathematische als de metafysische aspecten van oneindigheid geeft hem ook een plaats in de stamboom van Blaise Pascal, aan wiens opvattingen met name in De man achter het raam gerefereerd wordt. Tijdgenoten wier werk op verschillende manieren aan dat van Krol raakt, zijn K. Schippers, Nicolaas Matsier en Rutger Kopland. Filosofisch getinte aandacht voor de werkelijkheid ver- | |
| |
bindt hem met de eerste twee, bedwongen melancholie met Kopland. Maar ondanks deze raakvlakken blijven de verschillen levensgroot. Schippers blijft bij voorkeur binnen de grenzen van de realiteit, Kopland brengt minder hardheid tegen de melancholie in het geweer en Matsiers personages blijven vaak beperkt tot hun functie van voyeur.
| |
Kritiek
Waar Krols werk op weerstanden stuit, is dat bij critici die zijn peinzerij gekoketteer vinden ten koste van een behoorlijk verhaal (Hans Warren en Ab Visser bijvoorbeeld) of bij hen die de orde- en maatschappij bevestigende tendensen in zijn werk streng afwijzen (J.F. Vogelaar in de jaren zeventig, Lidy van Marissing). Vooral in de jaren dat Krol in De Revisor publiceerde, is hij door diverse critici, met name Carel Peeters, beschouwd als de peetvader van de tendens in de literatuur om zich bij voorkeur uit te spreken in ideeën. Gefundeerde bewondering van T. van Deel (die een essaybundel De komma bij Krol noemde), Kees Fens en Hugo Brandt Corstius en kribbige minachting van Maarten 't Hart markeren de grenzen van de waardering voor Krol door critici en collega-schrijvers. Kon Van Deel hem in Het literair klimaat 1970-1985 nog een veronachtzaamd auteur noemen, daaraan is wat de dagbladkritiek en andere studieuze belangstelling betreft inmiddels voorgoed een einde gekomen.
| |
Publieke belangstelling
Dat betekent overigens niet dat Krols werk een massaal publiek bereikt. Zijn werk wordt mondjesmaat herdrukt, het recente sneller dan het eerdere. Zo wordt zijn publiek langzamerhand groter dan de ongeveer 4000 die van elke eerste druk een exemplaar kopen. Als een kleine politieke partij die na de verkiezingen ‘een harde kern’ overhoudt, zo typeerde Krol zijn verhouding tot zijn publiek; zonder overigens met deze constatering tevreden te zijn. Typerend is in dit verband wat hij tegen Corine Spoor zei over zijn geprikkelde reactie op de opvattingen van Kundera: dat die mede voortkwamen uit beroepsjaloezie jegens een buitenlands auteur die direct succes heeft bij een publiek dat zijn eigen schrijvers (Krol dus) niet eert. In dat opzicht is Een ongenode gast te beschouwen als een literaire wraakoefening.
| |
| |
Iets dergelijks valt ook te zeggen van De Hagemeijertjes (1990). Over deze roman heeft Krol wel opgemerkt dat hij hem begon uit gevoelens van wraak, in dit geval wraak op zijn stadgenoten die minder waardering hadden voor zijn literaire kwaliteiten dan kritische lezers van elders. Uiteindelijk is het een roman geworden over het verdwijnen van een stad, het naar Delfzijl gemodelleerde Grootzijl, dat aan de grootheidswaan van laat-twintigste-eeuwse stadsplanning ten onder gaat.
Vanaf zijn debuut speelt fascinatie voor steden en voor de vraag wat een stad eigenlijk is, een rol in Krols werk. Enerzijds willen zijn personages overal geweest zijn, anderzijds laten zij zich sturen door hun vermogen tot abstraheren. In De tv-bh schrijft hij: ‘[...] als ik werkelijk wat wilde (als ik niet iets anders wilde), dan zou ik het tot mijn levenstaak maken definitief alle steden van de wereld te gaan bezoeken.’ Zijn gedachten over steden leiden zowel in De Hagemeijertjes als in het essay ‘Meesters over de tijd’ (in Wat mooi is is moeilijk, 1991) tot uiteenlopende definities als: ‘Een stad is zo sterk als de macht die haar inwoners in staat zijn gezamenlijk op te brengen’ en: ‘Een stad is eigenlijk niet meer dan de verdichting van een aantal bewegingen die zich dagelijks herhalen.’
| |
Techniek
Dergelijke abstracte overwegingen zijn ingebed in een verhaal waarvoor het bijbelverhaal over de val van Jericho (inclusief de behulpzame vrouw van lichte zeden) model gestaan heeft. Dit verhaal wordt niet vanuit één invalshoek verteld, maar vanuit vele. Flarden van gesprekken, gebeurtenissen, gedachten, uit rapporten, vergaderingen, ze wisselen elkaar in hoog tempo af. Tegen het einde komt het verhaal in een nog hogere versnelling, waardoor een geschiedenis die zich vooral aan het eind van de twintigste eeuw heeft afgespeeld, eindigt met een vooruitblik op het jaar 2201, wanneer van Grootzijl niets meer over is dan een kopie in Japan. Het is daarmee een echt Krol-boek, want zo'n boek eindigt vaak in een andere dimensie: een postume wereld (in dit geval dus Japan), de eeuwigheid. Dat is bijvoorbeeld het geval in De chauffeur verveelt zich en De man achter het raam.
Het meest schokkend gebeurt dat in De vitalist (2000), omdat de breuk met onze tijd in deze roman tegelijk een breuk met ons moreel denken betekent. Net als in veel ander werk van Krol
| |
| |
spelen in de geschiedenis die in De vitalist verteld wordt, overspel, een moord en de gedachten over straf (al dan niet de doodstraf) een cruciale rol. Krol vertelt zo terloops over deze vaak dramatische gebeurtenissen dat ze de niet al te oplettende lezer zelfs zouden kunnen ontgaan, vooral ook doordat de bedrijvers van deze misstappen of misdrijven geen wroeging voelen. Zo zit het de hoogleraar wiskunde Johan E. niet dwars dat hij de vrouw van een vriend vermoord heeft, maar wel dat hij er niet in slaagt zijn naaste omgeving hierover in te lichten. Als zijn daad uiteindelijk toch aan het licht komt, is het oordeel van de vriendenkring harder dan dat van de rechter, die onvoldoende bewijzen vindt. Johans eigen conclusie is dezelfde als die van de hoofdpersoon in Maurits en de feiten: hij pleegt zelfmoord. Deze absolute oplossing brengt hem in een wereld waarin psychologische, juridische of morele categorieën niet meer gelden: een postume wereld waarin dader en slachtoffer samen op weg gaan naar het paradijs.
In al deze romans wordt in meer of mindere mate het begrip tijd geproblematiseerd. Een roman waarin dat van het begin af aan gebeurt, is Omhelzingen (1993). Krol heeft hierin een poging ondernomen de pijl van de tijd om te buigen tot een cirkel, deze om te slaan tot een acht en hem vervolgens te voorzien van een extra dimensie die nog het best te vergelijken valt met de lijnen op een tennisbal - een waar literair-filosofisch kunststukje. Het bouwt hiermee voort op een procédé dat hij al in zijn debuutbundel Kwartslag hanteerde. In ongeveer vijftig hoofdstukken vertelt hij evenzoveel korte verhalen, waarin telkens een ander personage binnen één dag een spectaculaire verandering doormaakt. Zoals Krol in de inleiding uitlegt, moet deze roman, net als Een ongenode gast, in verband gebracht worden met Nietzsches idee van de eeuwige terugkeer van hetzelfde. Daarnaast spelen ook ideeën over de relativiteit van de tijd van zowel Einstein (toch weer) als Zeno een rol.
| |
Ontwikkeling
Naast deze fascinatie voor de tijd, die ook in vroeger werk veelvuldig voorkwam, vallen er in het werk dat Krol vanaf 1990 publiceert, een paar constanten aan te wijzen die betrekkelijk nieuw zijn of die duidelijk anders geprofileerd zijn dan eerder. Zo werkt hij zijn ideeën over doodstraf verder uit, met name in
| |
| |
het geruchtmakende essay Voor wie kwaad wil (1990), maar ook in romans als Middletons dood (1996) en De vitalist. Voor wie kwaad wil is zeker geen pleidooi voor het herinvoeren van de doodstraf, al is het wel door menigeen als zodanig gelezen en bekritiseerd. Krol wordt sindsdien ook herhaaldelijk gevraagd om als deskundige zijn licht te laten schijnen over actuele kwesties waarbij de roep om de doodstraf weerklinkt, zoals de affaire-Dutroux.
Terecht heeft Tonnus Oosterhoff echter opgemerkt dat het er Krol vooral om te doen was een onderwerp ter discussie te stellen waarover ‘beschaafd Nederland’ liever niet discussieert. De manier waarop hij aandacht vroeg voor dit onderwerp, sluit naadloos aan op Krols vroegere pleidooi voor lateraal denken, waarbij men, om een probleem op te lossen, dwars door verboden terreinen moet gaan.
Een ander nieuw element in zijn werk vormen de vele prozagedichten die hij vanaf 1991 publiceert en die hij in 1997 bundelt in De kleur van Groningen en andere verhalen, in 2001 gevolgd door Geen man, want geen vrouw. Nog in 1988 meende Krol dat hij als dichter niets meer te zeggen had. Hij publiceerde de kleine bundel Laatste gedichten (1988) en schreef onder de titel ‘Literaire impotentie’ (later opgenomen in Wat mooi is is moeilijk) een beschouwing over het verdwijnen van de poëzie uit zijn oeuvre (ten gunste van het essay).
| |
Stijl / Techniek
De vaak lange prozagedichten zijn geschreven in een zakelijk ogende stijl en opgebouwd volgens het procédé van het ‘inhoudelijk tegenrijm’. Al eerder had Krol dit procédé toegepast in De Groninger Veenkoloniën (1974): net als in een flora benoemt hij herhaaldelijk de mogelijkheden van de werkelijkheid in zinnetjes die, hoewel parallel gestructureerd, elkaar ontkennen. Zie het begin van ‘Een boom’ (uit De kleur van Groningen en andere verhalen):
Eenzaam op de vlakte staat een boom.
In de verte staan, dicht op elkaar, de andere bomen.
Ziet toe vanuit de verte, of die boom het in z'n eentje redt.
| |
| |
Tegen de grijze lucht. Een grote boom.
Geen bladeren want winter.
Geen winter want voorjaar.
Een Vlaamse gaai op een van zijn takken.
En nog een, daar beneden.
Dieren zijn vaak met z'n tweeën.
Geen takken maar bladeren want zomer.
Er is sprake van een auto, er zou een auto komen.
Een cabriolet. Roodglanzend, van het merk Desoto. Draait langzaam
Geen auto, maar achtzijdig symmetrisch een schitterende diamant
waarin zich het kunstlicht 24-voudig weerkaatst.
In een essay over dit procédé, opgenomen in De mechanica van het liegen (1995), noemt Krol dit: ‘een gedicht in de vorm van een boom’.
| |
Ontwikkeling / Relatie leven/werk
Een derde nieuw element vormt het onversneden autobiografische karakter van enkele publicaties in deze jaren. In eerder werk putte Krol weliswaar ook voortdurend uit eigen ervaringen, maar een boek als In dienst van de ‘Koninklijke’ is toch eerder autobiografisch op het vlak van de gedachten dan op dat van de gebeurtenissen. Dat is in veel mindere mate het geval in De oudste jongen (1998) en 60 000 uur (1998). In De oudste jongen beschrijft Krol in ruim veertig korte hoofdstukken (oorspronkelijk als columns verschenen in het Nieuwsblad van het Noorden) fragmenten van zijn jeugd. De titel 60 000 uur, ondertitel: ‘Een autobiografie’, biedt de zakelijke optelsom van de uren die Krol heeft doorgebracht in de olie- en gasindustrie.
Anders dan in eerdere romans beperkt Krol zich in 60 000 uur tot zijn werk; huiselijk leven, literatuur, filosofische uitweidingen of alles wat verder van het werk afleidt, spelen geen rol. 60 000 uur is een ironische titel voor een boek van maar net 100 bladzijden, zeker wanneer men het als tegenhanger ziet van de ongeveer 5000 pagina's die J.J. Voskuil nodig heeft om in deze zelfde periode over zijn werkzame leven te vertellen in de zeven delen van Het bureau.
| |
| |
Verschillende romans uit deze periode houden verband met eerder werk van Krol. Het duidelijkst is dat het geval met Middletons dood, dat tot in de titel leunt op De ziekte van Middleton. Het is geen vervolgroman, evenmin is het een herschrijving van de eerdere roman, al is de eerste helft van beide verhalen grofweg identiek. Ook nu is er sprake van een hoofdpersoon die gefascineerd wordt door pin-ups en pornofilms. Maar in Middletons dood wordt deze man gespiegeld door een vrouw die gegrepen is door het lot van terdoodveroordeelden. Zij ontpopt zich als een ware prison groupie en gaat tot het uiterste om een gevangene van de doodstraf te redden. Zo lopen zij allebei achter een fantoom aan.
De roman Okoka's wonderpark (1994) is in technisch opzicht verwant aan De laatste winter. In beide romans gaat het om de relatie tussen Europa en een ander continent en wordt het verhaal verteld via verschillende personages die (uitzonderlijk bij Krol) geen van alle iets met Nederland te maken hebben. Net als in de kleine essaybundel De reus van Afrika (1992) confronteert Krol in Okoka's wonderpark Nigeria, waar hij eind jaren tachtig drie jaar gewoond heeft, met Europa. Het is een roman die alles te maken heeft met een in deze jaren steeds actueler wordend onderwerp: migratie. Zo zegt het titelpersonage, de Nigeriaanse prins Okoka:
Het probleem is dat de wereld in snel tempo steeds kleiner wordt. Steeds minder kunnen we spreken van Afrika en Europa en daar nog enig onderscheid in zien. Het gemak waarmee wij naar Londen vliegen en daar onze inkopen doen vertelt ons, of we willen of niet, dat Londen de hoofdstad van Afrika is - zoals in zekere zin ook Parijs de hoofdstad van Afrika is. Het centrum van Afrika ligt in Europa en zoals dat met een centrum het geval is: men reist er makkelijker naar toe dan er vandaan. Wie in Europa wil er nou in Afrika wonen? Toch geen mens? Daarentegen... Ik ken in mijn omgeving maar weinig mensen die niet liever naar het UK zouden verhuizen. We kunnen er zeker van zijn dat de meeste Afrikanen bij tijd van leven zich in Europa zullen vestigen. Voor de Europeanen zal dat grote problemen opleveren, voor de Afrikanen daarentegen grote mogelijkheden.
Deze gedachte wordt door Krol verbonden met gedachten over recht. In dit geval niet uitmondend in gedachten over de doodstraf, maar in meer wiskundige gedachten over symmetrie - de
| |
| |
gelijkwaardigheid die hieruit zou moeten bestaan dat Afrikanen in Europa gestraft zouden moeten worden volgens hun eigen normen en Europeanen in Afrika idem.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De manier waarop Krol in deze roman zijn personages hun observaties laat verwoorden, is door Robert Anker wel vergeleken met die van Kees van Kooten in zijn Treitertrends.
Meer in het algemeen geldt dat men meer en meer het vaak parodiërende karakter van personages en situaties in Krols werk met waardering opmerkt. ‘Briljant’ en ‘grappig’ zijn de woorden waarmee Jessica Durlacher haar waardering voor De Hagemeijertjes uit. En Arjan Peters heeft het met betrekking tot De vitalist over ‘achteloosheid die alleen met virtuositeit bereikt kan worden’.
De waardering voor het werk van Krol neemt sowieso na 1990 eerder toe dan af. Dat blijkt uit de bekroning van dat werk met de twee belangrijkste Nederlandse oeuvreprijzen, de Constantijn Huygens- en de P.C. Hooftprijs. Dat blijkt ook uit de vaak lovende kritieken. Zo bestempelt Gerrit Komrij in 1998 De kleur van Groningen en andere verhalen zonder meer als de bundel die dan het meest voor de VSB-prijs in aanmerking komt.
Gezien het geringe aantal herdrukken van zijn boeken lijkt Krol voor een groot publiek echter nog steeds een moeilijk schrijver. Toch laten de zes drukken binnen twee jaar van zijn meest geprezen latere boek, De vitalist, vermoeden dat ook daarin langzamerhand een kentering optreedt. En uit het feit dat hij sinds 1996 geregeld meewerkt aan het Nieuwsblad van het Noorden (tegenwoordig het Dagblad van het Noorden), valt op te maken dat het afgelopen is met de miskenning in zijn geboortestad.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Gerrit Krol, De rokken van Joy Scheepmaker. Amsterdam 1962, Querido, Reuzensalamander 9, N. (tweede, gewijzigde druk 1971, Salamander 291; derde, opnieuw gewijzigde druk 1981) |
Gerrit Krol, Kwartslag. Amsterdam 1964, Querido, Reuzensalamander 33, VB. (ten dele opgenomen in Halte opgeheven en andere verhalen) |
Gerrit Krol, De zoon van de levende stad. Amsterdam 1966, Querido, De Boekvink, N. (tweede druk in Halte opgeheven en andere verhalen; vierde druk Groningen 1998, Het Cahier) |
Gerrit Krol, Het gemillimeterde hoofd. Amsterdam 1967, Querido, Reuzensalamander 62, R. (tweede, gewijzigde druk 1978; derde druk 1987, Salamander 663) |
Gerrit Krol, Een morgen in maart. Amsterdam 1967, Querido, De Boekvink, GB. (grotendeels opgenomen in Polaroid) |
Gerrit Krol, De ziekte van Middleton. Amsterdam 1969, Querido, R. (tweede, gewijzigde druk 1979; derde druk 1989, Salamander 701) |
Gerrit Krol, Over het uittrekken van een broek. Amsterdam 1970, Querido, GB. (ten dele opgenomen in Polaroid) |
Gerrit Krol, De laatste winter. Amsterdam 1970, Querido, R. (tweede, gewijzigde druk 1978, Salamander 447) |
Edward de Bono, Het mechanisme van ons denken. Nederlandse bewerking Gerrit Krol. Amsterdam/Brussel 1971, Paris/Manteau, E. (vert.) |
Gerrit Krol, De man van het lateraal denken. De ideeën van Edward de BonoDe man van het lateraal denken. De ideeën van Edward de Bono. Amsterdam/Brussel 1971, Paris/Manteau, E. |
Gerrit Krol, APPI. Automatic Poetry by Pointed Information. Poëzie met een computer. Amsterdam 1971, Querido, E. |
Gerrit Krol, Je kunt het zien op een geruit keukenkleedje: er zijn. Groningen 1972, Art Animations, Locations, Art Animation Newsletter, E. (onder de titel ‘Een geruit keukenkleedje’ opgenomen in Polaroid) |
Gerrit Krol, De chauffeur verveelt zich. Amsterdam 1973, Querido, R. (vierde druk in Krol & de Koninklijke) |
Gerrit Krol, World without End. The Work of M.C. Escher. Amsterdam 1973, Delta, E. (in vertaling opgenomen in De tv-bh) |
Gerrit Krol, Hoe ziet ons gevoel eruit? Cursus zelfkennis. Amsterdam 1974, Reinold Kuipers, E. |
Gerrit Krol, In dienst van de ‘Koninklijke’. Amsterdam 1974, Querido, R. (tweede, gewijzigde druk 1980; licentie-uitgave Utrecht 1982, Knippenberg, Bulkboek 119; derde druk in Krol & de Koninklijke) |
Gerrit Krol, De Groninger Veenkoloniën. Amsterdam 1974, J. Meijer, G. (opgenomen in Polaroid) |
| |
| |
Drentse oogst. Werk van jonge Drenten. Samenstelling Gerrit Krol e.a. Inleiding Gerrit Krol. Emmen 1974, Drents-Groningse Pers, Bl/E. (inleidend essay opgenomen in De tv-bh) |
Gerrit Krol, De rechte lijn. Amsterdam 1975, J. Meijer, G. (opgenomen in Polaroid) |
Gerrit Krol, De gewone man en het geluk of Waarom het niet goed is lid van een vakbond te zijn. Amsterdam 1975, Querido, E. |
Gerrit Krol, Halte opgeheven en andere verhalen. Amsterdam 1976, Querido, VB. (waarin opgenomen het grootste deel van Kwartslag, De zoon van de levende stad en enkele nieuwe verhalen; tweede druk, onder de titel Halte opgeheven. Een keuze uit de verhalen 1981, QED) |
Gerrit Krol, Voor Tine van APPI. Amsterdam 1976, Tine van Buul, G. |
Gerrit Krol, Polaroid. Gedichten 1955-1976. Amsterdam 1976, Querido, GB. (waarin opgenomen het grootste deel van Een morgen in maart, een deel van Over het uittrekken van een broek, De Groninger Veenkoloniën en een aantal niet eerder gebundelde of apart verschenen gedichten) |
Gerrit Krol, Als ik aan de tafel zit en mij afvraag... Amsterdam 1977, J. Meijer, CB. (opgenomen in Over het huiselijk geluk en andere gedachten) |
Gerrit Krol, De weg naar Sacramento. Amsterdam 1977, Querido, R. (ingrijpend bewerkt tot De weg naar Tuktoyaktuk) |
Gerrit Krol, Over het huiselijk geluk en andere gedachten. Amsterdam 1978, Querido, CB. |
Gerrit Krol, Laatste ontmoeting. Amsterdam 1978, J. Meijer, G. (opgenomen in Laatste gedichten) |
Gerrit Krol, Van elk boek wordt er minstens één exemplaar verkocht. Amsterdam 1979, J. Meijer, C. (opgenomen in De tv-bh) |
Gerrit Krol, De tv-bh. Essays. Amsterdam 1979, Querido, EB/CB. |
Gerrit Krol, Een mes wordt niet bijgeleverd. Zwolle 1979, Silent Press [roofdruk], G. |
Gerrit Krol, Het schitterende bouwwerk van de wiskunde2. Zwolle 1979, Silent Press [roofdruk], E. |
Gerrit Krol, De waarheid en de enkeling. Meppel 1980, Boom Pers Drukkerijen, G. (opgenomen in Laatste gedichten; tweede, afzonderlijke druk 1997, Bekker en Veltman) |
Gerrit Krol, Een Fries huilt niet. Amsterdam 1980, Querido, R. (licentie-uitgave Utrecht 1981, ECI; derde druk Amsterdam 1983, Querido, Salamander 572; vierde druk in Krols keus) |
Gerrit Krol, Wie in de leegte van de middag zweeft. Utrecht 1980, Reflex, G. (herziene versie opgenomen in Geen man, want geen vrouw) |
Gerrit Krol, Hoe ziet ons wezen er uit? Amsterdam 1980, Querido, E. |
Gerrit Krol, Dinekes schoenen. Met tekeningen van Peter Yvon de Vries. Amsterdam 1980, Querido, V. |
Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels. Essay. Amsterdam 1981, Querido, EB. |
| |
| |
Gerrit Krol, Het vrije vers. Amsterdam 1982, Querido, E. |
Gerrit Krol, De man achter het raam. Amsterdam 1982, Querido, R. (vierde druk 1989, Salamander 687; vijfde druk in Krols keus) |
Gerrit Krol, Scheve levens. Amsterdam 1983, Querido, R. |
Gerrit Krol, Ontologie. Maastricht 1984, Joh. van Eijk, G. (opgenomen in Laatste gedichten) |
Gerrit Krol, Het dagelijkse leven. Haarlem [1984], Bram de Does, G. (opgenomen in Laatste gedichten) |
Gerrit Krol, De slechtvalk. Terhorst 1984, Ser J.L. Prop, G. |
Gerrit Krol, Hardware. [Amsterdam] 1984, Officina Mutuatoria, G. (opgenomen in Laatste gedichten) |
Gerrit Krol, ‘De handen voor de ogen’. Met illustraties van Joost Swarte. Haarlem 1984, Leo Vos, G. |
Gerrit Krol, Afsluitdijk. Met illustratie van Peter Yvon de Vries. Amsterdam 1984, De Lange Afstand, G. (opgenomen in Laatste gedichten) |
Gerrit Krol, Brief ontvangen, [Rotterdam] 1984, De Slof-pers, G. |
Gerrit Krol, Het is onze ervaring. Amsterdam 1985, J. Meijer, G. (opgenomen in Laatste gedichten; tweede, afzonderlijke druk, z.pl. 1998, Nederlandsche Vereeniging voor Druk & Boekkunst) |
Gerrit Krol, De schriftelijke natuur. Essays over kunst en wetenschap. Amsterdam 1985, Querido, EB. |
Gerrit Krol, De deur. Eindhoven [1985]. Stichting Plint, G. (eerder gepubliceerd in Polaroid) |
Gerrit Krol, Maurits en de feiten. Amsterdam 1986, Querido, R. (vijfde druk 1994, Salamander 743) |
Gerrit Krol, Bijna voorjaar. Nijmegen 1986, Vriendenlust, CB. |
Gerrit Krol, Helmholtz' paradijs. Amsterdam 1987, Querido, EB. |
Gerrit Krol, De weg naar Tuktoyaktuk. Amsterdam 1987, Querido, R/E. (ingrijpende bewerking van De weg naar Sacramento) |
Gerrit Krol, De schoonheid van de witregel. Terhorst 1987, Ser J.L. Prop, E. (onder de titel ‘De functie van de witregel’ opgenomen in Wat mooi is is moeilijk) |
Gerrit Krol, Een ongenode gast. Amsterdam 1988, Querido, N. |
Gerrit Krol, Laatste gedichten. Terhorst 1988, Ser. J.L. Prop, GB. |
Gerrit Krol, 'n Groot dichter. Terhorst 1989, Ser J.L. Prop, E. (eerder gepubliceerd in Bijna voorjaar) |
Gerrit Krol, Voor wie kwaad wil. Een bespiegeling over de doodstraf. Amsterdam 1990, Querido, E. |
Gerrit Krol, De Hagemeijertjes. Amsterdam 1990, Querido, E. (licentie-uitgave Baambrugge 1993, Grote Letter Bibliotheek, Alpha nr. 53) |
Gerrit Krol, Wat mooi is is moeilijk. Amsterdam 1991, Querido, EB. |
| |
| |
Gerrit Krol, De kleur van Groningen. Groningen 1991, Noorderbreedte, Prozagedicht (opgenomen in De kleur van Groningen en andere verhalen) |
Gerrit Krol, Purmerend. Met illustratie van David Groot Haarlem 1991, Culturele Raad Noord-Holland, Noord-Holland in proza, poëzie en prenten nr. 16, C. |
Gerrit Krol, De reus van Afrika. Heiloo/Eindhoven 1992, Reservaat, Reportages. |
Gerrit Krol, Oude foto's. Met linosnedes van F.P. Bekker. Meppel 1992, Bekker en Veltman, VB. |
Gerrit Krol, Zomer. Eindhoven 1993, Stichting Plint, G. (eerder gepubliceerd in Polaroid) |
G. Krol en J. Lokollo (red.), Data Atlas 1993 IDC. Assen 1993, Nederlandse Aardolie Maatschappij, Data Atlas. |
Gerrit Krol, Omhelzingen. Amsterdam 1993, Querido, R. |
Gerrit Krol, Ameland. Terhorst 1994, Ser J.L. Prop, Prozagedicht. (opgenomen in De kleur van Groningen en andere verhalen) |
Gerrit Krol, Wittgenstein in kleur. Rotterdam 1994, Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, Sterrenwachtlezing nr. 1, E. (tweede druk in Krols keus) |
Gerrit Krol, een rei van ger. Met lino's van Ellen Krol. Groningen 1994, Grafisch Museum, G. |
Gerrit Krol, Okoka's wonderpark. Amsterdam 1994, Querido, R. |
Gerrit Krol, Mooi Drenthe. Oosterhesselen 1995, De Klencke Pers, Petits paquets nr. 9, C. |
Gerrit Krol, De mechanica van het liegen. Amsterdam 1995, Querido, EB. |
Gerrit Krol, Friese sterren. Meppel 1996, Bekker en Veltman, Prozagedicht. (opgenomen in De kleur van Groningen en andere verhalen) |
Gerrit Krol, Middletons dood. Amsterdam 1996, Querido, R. (licentie-uitgave: Den Haag 1999, XLReeks 485) |
Gerrit Krol, De kleur van Groningen en andere verhalen. Amsterdam 1997, Querido, Prozagedichten. |
Gerrit Krol, De trots van alfa en bèta. Een inleiding. In: Gerrit Krol, Floris Cohen, Sander Bais e.a., De trots van alfa en bèta. Amsterdam 1997, De Bezige Bij, pp. 7-35, E. |
Gerrit Krol, De oudste jongen. Amsterdam 1998, Querido, R. |
Gerrit Krol, 60 000 uur. Een autobiografie. Amsterdam 1998, Querido, Autobiografie. (derde druk in Krol & de Koninklijke) |
Gerrit Krol, Smilde. Oosterhesselen 1998, De Klencke Pers, C. |
Gerrit Krol, Sprookje. Groningen 1998, Athena's Boekhandel, Prozagedicht. (opgenomen in Vijf vingers van dezelfde hand) |
Gerrit Krol, Vijf vingers van dezelfde hand. Met lino's van Ellen Krol. Landgraaf 1999, Herik, Zwarte Reeks nr. 46, Prozagedichten. (opgenomen in Geen man, want geen vrouw) |
Gerrit Krol, De vergeten kaars. Groningen 1999, Stichting Oude Groninger Kerken, Prozagedicht. (opgenomen in Geen man, want geen vrouw) |
Gerrit Krol, De rode muur. Meppel 1999, Bekker en Veltman, Lezing. |
| |
| |
Gerrit Krol, Missie Novgorod. Zuidwolde 1999, Het Drentse Boek, Turfreeks 1, N. |
Gerrit Krol, De vitalist. Amsterdam 2000, Querido, R. |
Gerrit Krol, Geen man, want geen vrouw. Amsterdam 2001, Querido, Prozagedichten. |
Gerrit Krol, Minnaar. Groningen 2001, Cahier, GB. |
Gerrit Krol, 'n Kleintje Krol. Amsterdam 2001, Querido, Bl. |
Gerrit Krol, Krol & de Koninklijke. Amsterdam 2001, Querido, RB. (bevat De chauffeur verveelt zich, In dienst van de ‘Koninklijke’, 60 000 uur en enkele verhalen) |
Gerrit Krol, Krols keus. Amsterdam 2001, Querido, RB. (bevat Een Fries huilt niet, De man achter het raam, Wittgenstein in kleur en een keuze uit zijn columns) |
Gerrit Krol, Een perfecte dag en andere verhalen. Groningen/Leeuwarden/Assen 2001, Noordboek, CB. |
Gerrit Krol, De onhandige mens. Vermeerlezing 2001. Delft/Rotterdam 2001, Technische Universiteit Delft-Bèta Imaginations, EB. |
Gerrit Krol, Een schaaknovelle. Hoogeveen 2002, Essent, N. (handelseditie: Amsterdam 2002, Querido) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
C.J. Kelk, Vertellend proza van jongeren. Peter van Gestel en Gerrit Krol. In: De Groene Amsterdammer, 14-4-1962. (over De rokken van Joy Scheepmaker) |
J.G. Kooy, Poëtische techniek als hulpmiddel. Twee romans van jonge schrijvers. In: Vrij Nederland, 28-7-1962. (over De rokken van Joy Scheepmaker) |
Jos Panhuijsen, De rokken van Joy Scheepmaker. Kleine roman van Gerrit Krol. In: Het Binnenhof, 10-11-1962. |
J. Bernlef, Nieuwsgierigheid naar achterkant. Fantastische verhalen van Gerrit Krol. In: Het Parool, 9-1-1965. (over Kwartslag) |
Jan Elemans, Kwartslag. Zonderlinge mannetjes in verhalen van Gerrit Krol. In: Brabants Nieuwsblad, 30-1-1965. |
[anoniem], Alledaags en toch ongewoon. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 6-3-1965. (over Kwartslag) |
C. Rijnsdorp, Kwartslag? In: C. Rijnsdorp, De moderne roman in opspraak. Kampen [1966], pp. 71-74. |
C.J. Kelk, Het opwekkend detail. Gerrit Krol, de zoon van de levende stad. In: De Groene Amsterdammer, 16-4-1966. |
Rein Bloem, Een messias zit achter de meisjes aan. In: Vrij Nederland, 28-5-1966. (over De zoon van de levende stad) |
Jan Elemans, De zoon van de levende stad. Boeiende vakantienovelle van Gerrit Krol. In: Eindhovens Dagblad, 6-8-1966. |
Riekus Waskowsky, Computers en filosofie. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 20-3-1967. (over Het gemillimeterde hoofd) |
K.L. Poll, Het evangelie van Gerrit Krol. In: Algemeen Handelsblad, 1-4-1967. (over Het gemillimeterde hoofd) |
Raoul Chapkis, Gerrit Krol en zijn probleem: hoe beeld ik wat ik denk in woorden af? In: Het Parool, 3-6-1967. (over Het gemillimeterde hoofd) |
Kees Fens, Promoveren op stellingen. Het gemillimeterde hoofd van Gerrit Krol. In: De Tijd, 24-6-1967. |
Han Jonkers, Schrijven met sommen. Bijzonder duidelijk boek van Gerrit Krol. In: Eindhovens Dagblad, 15-7-1967. (over Het gemillimeterde hoofd) |
J. Bernlef, Stugge gedichten van Gerrit Krol. In: Het Parool, 25-11-1967. (over Een morgen in maart) |
Kees Fens, Dichter Gerrit Krol: prozaschrijver in het klein. In: De Tijd, 2-12-1967. (over Een morgen in maart) |
Rein Bloem, De formules van Gerrit Krol. ‘Want wie geen parool heeft is gek’. In: Vrij Nederland, 20-1-1968. (over Een morgen in maart) |
T. van Deel, Over een novelle van Gerrit Krol. In: Regelrecht, jrg. 5, nr. 10, oktober 1968, pp. 301-306. (over De zoon van de levende stad) |
Han Jonkers, Vrouwen en computers. Weer nuchter zelfportret van Gerrit Krol. In: Eindhovens Dagblad, 15-11-1969. (over De ziekte van Middleton) |
Raoul Chapkis, Wat heb ik met anderen te maken? In: Algemeen Handelsblad, 22-11-1969. (over De ziekte van Middleton) |
Johan Phaff, Gerrit Krol: ‘Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen woorden te vermorsen’. ‘De ziekte van Middleton’, een boek dat helemaal zelf geschreven is. In: Vrij Nederland, 20-12-1969. (interview) |
Aldert Walrecht, Gerrit Krol: De ziekte van Middleton. In: Ons erfdeel, jrg. 14, nr. 1, herfst 1970, pp. 114-116. |
Anne Wadman, De techniek der ontsnapping. Romanachtig boek van Gerrit Krol. In: Leeuwarder Courant, 9-5-1970. (over De ziekte van Middleton) |
Herman Hofhuizen, Gerrit Krol: ‘Ik deel mensen een rol toe’. In: De Tijd, 6-6-1970. (interview) |
Riekus Waskowsky, Boek van deze week. In: Nieuwsblad van het Noorden, 19-9-1970.
|
| |
| |
(over Over het uittrekken van een broek) |
R.L.K. Fokkema, De afdrukken van Krol. In: Trouw, 26-9-1970. (over Over het uittrekken van een broek) |
Th. Sontrop, Liefde en logica bij Gerrit Krol. In: Het Parool, 24-10-1970. (over De laatste winter) |
Hans Warren, Gerrit Krol: De laatste winter en Over het uittrekken van een broek. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-11-1970. |
Klaas de Wit, Over het uittrekken van een broek (en nog wat). In: Leeuwarder Courant, 5-12-1970. |
H. Bonset, ‘De laatste winter’: een van de beste Krols. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 16-12-1970. |
Rutger Kopland, Morbus middletoni. De vreselijke lijdensweg zoals beschreven door Gerrit Krol in ‘De ziekte van Middleton’. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1969-1970. Leiden 1971, pp. 12-24. |
Wam de Moor, Op schuimlaag van humor. De snelle opkomst van Gerrit Krol. In: De Tijd, 30-1-1971. (over Het gemillimeterde hoofd, De ziekte van Middleton en De laatste winter) |
K.L. Poll, Een kind kan de was doen. In: NRC/ Handelsblad, 2-4-1971. (interview over APPI) |
Battus, Definitie van poëzie. In: NRC/Handelsblad, 19-11-1971. (over APPI) |
Kees Fens, Poëzie met een computer. In: De Volkskrant, 22-1-1972. (over APPI) |
Hugo Brems, De woorden zijn het gedicht. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 117, nr. 4, maart-april 1972, pp. 232-233. (over APPI) |
D. Hillenius, De preciese beschrijving en de aardigheid daarvan. In: D. Hillenius, Plaatselijke godjes. Amsterdam 1972, pp. 80-82. (over De ziekte van Middleton) |
Max van Rooij, Schrijver Gerrit Krol: ‘Tot voor kort dacht ik dat ik een melancholicus was, maar ik heb besloten om te verdommen het nog langer te zijn’. In: Haagse Post, 24-2-1973. (interview) |
Paul de Vree, Gerrit Krol, een wetenschappelijk manager in de greep van het schrijven. In: De Periscoop, jrg. 23, nr. 12, oktober 1973, p. 4 (over De chauffeur verveelt zich) |
Kees Fens, Gerrit Krol bijna constant de humorist van eigen leven. In: De Volkskrant, 21-4-1973. (over De chauffeur verveelt zich) |
P.M. Reinders, Alles is buitenkant. In: NRC/Handelsblad, 4-5-1973. (over De chauffeur verveelt zich) |
Ab Visser, Gerrit Krol schrijft computertaal. In: Leeuwarder Courant, 12-5-1973. (over De chauffeur verveelt zich) |
Hans Warren, De chauffeur verveelt zich. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 19-5-1973. |
Kees Fens, Aangepaste hoeveelheden. In: Standaard der Letteren, 25-5-1973. (over De chauffeur verveelt zich) |
Sus van Elzen, De verbijsterende weerbarstigheid van Gerrit Krol. In: Knack, 27-6-1973. (over De chauffeur verveelt zich) |
Gerrit Komrij, Gerrit Krol en het boek van de toekomst. In: Gerrit Komrij, Daar is het gat van de deur. Kritieken en essays. Amsterdam 1974, pp. 102-107. (over De chauffeur verveelt zich) |
Kees Fens, De chauffeur als wegenbouwer. In: De Volkskrant, 28-9-1974. (over In dienst van de ‘Koninklijke’) |
Carel Peeters, Krols wet van de traagheid. ‘Waarom ben ik dan nooit manager geworden?’ In: Vrij Nederland, 12-10-1974. (over de romans tot en met In dienst van de ‘Koninklijke’) |
J.F. Vogelaar, Knutseldoos van Gerrit Krol. Gerrit Krol: De chauffeur verveelt zich. In: J.F. Vogelaar, Konfrontaties. Kritieken en Kommentaren. Nijmegen 1974, pp. 57-59. (over De chauffeur verveelt zich) |
J.F. Vogelaar, De Shell heeft dichters nodig. In: De Groene Amsterdammer, 11-12-1974. (over In dienst van de ‘Koninklijke’) |
Battus, G=K. In: Vrij Nederland, 22-11-1975. (over De gewone man en het geluk) |
| |
| |
Han Jonkers, Nieuwe formules van Gerrit Krol. Vakbonden op gespannen voet met het geluk? In: Eindhovens Dagblad, 6-12-1975. (over De gewone man en het geluk) |
Hans Kok, ‘De gewone man en het geluk’. (- formules als literatuur). In: Nieuwsblad van het Noorden 12-12-1975. |
J.J. Klant. Het theorema van Krol. In: Hollands Diep, 31-1-1976. (over De gewone man en het geluk) |
Gerard van Westerloo, ‘Een gedachte die ik heb gehad nog eens herhalen, dat doe ik met grote weerzin’. Gerrit Krol en de wiskundige onderbouw van het Onzegbare. In: Vrij Nederland, 17-4-1976. (interview) |
‘Vandaag gelukkig een makkelijk proefwerk’. Acht dichters in de schoolbank. In: De Revisor, jrg. 3, nr. 3, juni 1976, pp. 48, 52. (interview over ‘Londen’ uit Polaroid) |
Hans Kok, Gerrit Krol dacht dat als je niet schreefje niet gelukkig kon zijn. In: Nieuwsblad van het Noorden, 9-9-1976. (interview) |
Ab Visser, Groningen: levende stad. In: Leeuwarder Courant, 11-9-1976. (over Groningen in Krols werk) |
Peter Nijmeijer, De emancipatie van de werkelijkheid. In: Hollands Diep, 31-12-1976. (over Polaroid) |
Marc Verreckt, Een meevaller en een tegenligger. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 29, nr. 10, december 1976, pp. 825-832. (over De gewone man en het geluk) |
Hugo Bousset, Krolse code. In: Hugo Bousset, Woorden schroom. Enige trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1973-1976. Brugge-Nijmegen 1977, pp. 149-151. (over In dienst van de ‘Koninklijke’) |
Anton Korteweg, Afstandelijke gedichten. Polaroid: nieuwe bundel gedichten van Gerrit Krol. In: Het Parool, 19-2-1977. |
Hans W. Bakx, Precieze poëzie. In: NRC Handelsblad, 11-3-1977. (over Polaroid) |
K.L. Poll, De zelfcultus. In: NRC Handelsblad, 18-11-1977. (over De weg naar Sacramento) |
Kees Fens, Krol rolt met knikkers. In: De Volkskrant, 26-11-1977. (over De weg naar Sacramento) |
Nicolaas Matsier. In gesprek met Gerrit Krol. De hoofdpersoon en zijn vrouwen. In: De Revisor, jrg. 4, nr. 6, december 1977, pp. 12-18. (over de rol van vrouwen en mannen, met name in De ziekte van Middleton en De chauffeur verveelt zich) |
Aad Nuis, De spanning tussen formule en emotie. In: Aad Nuis, Boeken. Veertig besprekingen. Amsterdam 1978, pp. 54-59. (over De gewone man en het geluk en Halte opgeheven) |
Rudi Boltendal, Groninger Veenkoloniën inspireerden Gerrit Krol. In: Leeuwarder Courant, 11-2-1978. (over Polaroid) |
T. van Deel. ‘Ik ben pas geboren’, Gerrit Krol. In: T. van Deel, Bij het schrijven. Amsterdam 1979, pp. 32-54. (interview, met name over De chauffeur verveelt zich) |
T. van Deel. De paradox van het schrijven. De essays van Krol: consistent ingaan op willekeur. In: Vrij Nederland, 15-12-1979. (over De tv.-bh.) |
P.M. Reinders, Trivialiteit en verbazing. In: NRC Handelsblad, 4-1-1980. (over De tv.-bh.) |
T. van Deel, Het grondgebied van een schrijver. In: Trouw, 5-4-1980. (over Een Fries huilt niet) |
Jan van Kooten, ‘Je kunt zo slecht niet schrijven, of het wordt wel uitgegeven’. Krol over schrijven, kritieken en meisjes. In: Drentse en Asser Courant, 15-4-1980. (interview) |
Wim Hazeu, Het schrijven is een denkproces. Bij een nieuwe roman van Gerrit Krol. In: Hervormd Nederland, 26-4-1980. (over Een Fries huilt niet) |
Aad Nuis, Het raadsel van de dertigste april. In: Haagse Post, 17-5-1980. (over Een Fries huilt niet) |
Reinjan Mulder, Vlaggetjes om het systeem te begrijpen. In: NRC Handelsblad, 23-5-1980. (over Een Fries huilt niet) |
Graa Boomsma, Gerrit Krol en het systeem. In: De Waarheid, 3-6-1980. (over Een Fries huilt niet) |
Jan Brokken, Gerrit Krol. ‘Schrijven is een manier van heel bewust leven: en van heel beperkt leven’. In: Jan Brokken, Schrijven. Interviews met J.M.A. Biesheuvel, Willem
|
| |
| |
Brakman, Remco Campert e.a. Amsterdam 1980, pp. 23-34. (interview over schrijftechniek) |
T. van Deel, Recensies. Amsterdam 1980, pp. 159-175. (over De laatste winter, De chauffeur verveelt zich en De weg naar Sacramento, een interview over Krols christelijke achtergrond) |
Wam de Moor, De kunst jezelf in de rede te vallen. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 243-247. (over De chauffeur verveelt zich) |
J.W. Veerman, Gerrit Krol. In: Uitgelezen. Reakties op boeken 5. 's-Gravenhage 1981, pp. 70-81. (beschouwing over het werk vanuit calvinistisch perspectief) |
Willem Kuipers, De vrijheid van de literatuur. In: De Volkskrant, 2-10-19 81 . (over De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels) |
Karel Osstyn. In: De Standaard, 2-10-1981. (over De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels) |
Robert Anker, Proza te lezen als poëzie. In: Het Parool, 27-11-1981. (over De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels) |
Rob Schouten, De langzame menswording van een computer. Gerrit Krol en zijn ‘man achter het raam’. In: Vrij Nederland, 20-11-1982. |
T. van Deel, De eerste mens zonder ziel. In: Trouw, 2-12-1982. (over De man achter het raam) |
K.L. Poll, Zo beginnen de mensen elkaar los te laten. Gerrit Krol en de taalkritiek. In: NRC Handelsblad, 3-12-1982. (over De man achter het raam) |
Jaap Goedegebuure, De buitentalige werkelijkheid. In: Haagse Post, 18-12-1982. (over De man achter het raam) |
Robert Anker, Adam, de eerste mens zonder ziel. In: Het Parool, 29-12-1982. (over De man achter het raam) |
Jan Heutink, Illustraties in het werk van Gerrit Krol. In: Voortgang van het onderzoek in de subfaculteit Nederlands aan de Vrije Universiteit. dl. III. [Amsterdam] 1982, pp. 115-121. (over het laterale denken en de illustraties in De ziekte van Middleton) |
Ad Zuiderent, Waarom Gerrit Krol van Groningen naar Amsterdam reist via Göttingen. Over ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ van Gerrit Krol. In: Over verhalen gesproken. Analyses van verhalen door Margaretha H. Schenkeveld, J.A. Dautzenberg, G.F.H. Raat e.a. Samengesteld door J. Hoogteijling en F.C. de Rover. Groningen 1982, pp. 145-163. (over Marsman, geografie en algebra in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ uit Halte opgeheven) |
J. Hoogteijling, Krols Odyssee. Over ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ van Gerrit Krol. In: Over verhalen gesproken. Analyses van verhalen door Magaretha H. Schenkeveld, J.A. Dautzenberg, G.F.H. Raat e.a. Samengesteld door J. Hoogteijling en F.C. de Rover. Groningen 1982, pp. 165-179. (analyse) |
[Battus], Krol. In: Piet Grijs en anderen, ...honderd, ik kom!. Amsterdam 1982, pp. 193-196. (over de tweede druk van De ziekte van Middleton en Het gemillimeterde hoofd) |
Ad Zuiderent, Waarin een simpel gedicht ook mooi kan zijn. In: De Tijd, 11-2-1983. (over Het vrije vers) |
Ronald Soetaert, Als een computer naar tranen smaakt. In: De Morgen, 8-1-1983. (over De man achter het raam) |
Max Pam, Gerrit Krol: ‘Voor mij is mooi iets dat in elkaar past’. ‘Dat is het onbevredigende van mijn bestaan: dat ik geen tijd heb om tijd te verkwisten’. In: Vrij Nederland, 14-5-1983. (interview) |
T. van Deel, ‘Er is behoefte aan inzicht onder mensen’. In: Trouw, 24-11-1983. (interview over Scheve levens) |
Robert Anker, Krol prikkelt tot nadenken. In: Het Parool, 31-12-1983. (over Scheve levens) |
Het Oog in 't Zeil (speciaal Krolnummer), jrg. 1, nr. 5, juni 1984, waarin onder meer:
- | Ad Zuiderent, 's Kijken of hij hem ook zag.
|
|
| |
| |
| Over het verhaal ‘De grauwe vliegenvanger’, pp. 4-9. (thematische analyse van ‘De grauwe vliegenvanger’ uit Kwartslag) |
- | Nico Keuning, De man in de stoel, pp. 14-18. (interview) |
|
Kees de Bakker, Gerrit Krol: De rokken van Joy Scheepmaker. In: Kees de Bakker, Mijn eerste boek. Dertig schrijversdebuten. Amsterdam 1983, pp. 95-97 |
Caroline Henken, Thechnologie vriend of vijand? Caroline Henken in gesprek met onder anderen prof. Verhoef, Sietze Leeflang en Gerrit Krol. In: Paul Aalbers, Ton van der Graaf, Hans Simonse en anderen, En dan nu... de toekomst. Hilversum 1983, pp. 47-63. (tekst van radiogesprek) |
Hugo Bousset, Gerrit Krol: ontwerp van een robot. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 36, nr. 2, maart-april 1983, pp. 296-301. (over De man achter het raam) |
Jan Kuijper, Het is allemaal een kwestie van volgorde. Gesprek naar aanleiding van ‘Over de schaamte’. In: De Revisor, jrg. 11, nr. 4, augustus 1984, pp. 29-32. (over ‘Over de schaamte’ uit Over het uittrekken van een broek) |
Jaap Goedegebuure, Een huwelijk tussen kunst en wetenschap. In: Haagse Post, 6-7-1985 (over De schriftelijke natuur) |
John Heymans, Een wandeling in het Noorderplantsoen. Gerrit Krol over schoonheid en wiskunde. In: NRC Handelsblad, 27-9-1985. (interview over De schriftelijke natuur) |
Marc Galle, De theorie van het vertelperspectief aan de poort van het ander proza. In: Studia Germania Gandensia, nr. 5, 1985, pp. 5-44. (wetenschappelijke studie naar het vertelperspectief in De ziekte van Middleton) |
T. van Deel, De komma bij Krol. In: T. van Deel, De komma bij Krol en andere essays. Amsterdam 1986, pp. 44-48. (over Krols aandacht voor de vorm) |
Ineke Bulte, Krullen op een gemillimeterd hoofd. In: De Revisor, jrg. 13, nr. 2, april 1986, pp. 17-27. (over de relatie tussen Het gemillimeterde hoofd en Ludwig Wittgensteins Tractatus logico-philosophicus) |
Wam de Moor, Een tweeledig talent. In: Wam de Moor, Deze kant op. Kritieken en profielen van boeken en schrijvers. 1979-1984. Amsterdam 1986, pp. 176-180. (over De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels) |
[Peter Hagoort en Rob Maessen], Frederik van der Blij en Gerrit Krol. De onmacht van het dichtende ding. Een dialoog. In: Peter Hagoort en Rob Maessen (red.), Geest, computer, kunst. Utrecht 1986, pp. 228-245. (gesprek over computerpoëzie) |
Frans Boselie, De mechanisering van het gevoel voor schoonheid. In: Peter Hagoort en Rob Maessen (red.), Geest, computer, kunst. Utrecht 1986, pp. 262-285. (wetenschappelijke onderbouwing van de formule voor schoonheid zoals in ‘Over moeilijke en makkelijke poëzie’, in De schriftelijke natuur, ter sprake gebracht) |
Reinjan Mulder, Loodrecht op de stroom. In: NRC Handelsblad, 29-8-1986. (over Maurits en de feiten) |
Frank Ligtvoet, Feit, waarheid en ego lege begrippen. In: De Volkskrant, 5-9-1986. (over Maurits en de feiten) |
Cyrille Offermans, Alles past paradoxaal in elkaar. In: Vrij Nederland, 20-9-1986. (over Maurits en de feiten) |
Robert Anker, Een boek vol leugens en bedrog van Gerrit Krol. In: Het Parool, 26-9-1986. (over Maurits en de feiten) |
Kees Fens, Kraus zoekt weerstanden. In: Jan Campertprijzen 1986. 's-Gravenhage 1986, pp. 7-29. (algemene beschouwing, aangevuld met uitgebreide primaire en secundaire bibliografie) |
Willem Schoonen, ‘Ik zou een roman willen schrijven over het weer’. In: Trouw, 20-12-1986. (interview) |
Corine Spoor, ‘Ik kan mij permitteren wereldvreemd te zijn’. De niet zo grote wereld van Gerrit Krol. In: De Tijd, 9-1-1987. (interview, vooral over Maurits en defeiten) |
Ad Zuiderent, Gerrit Krol en de feiten. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 1, januari-februari 1987, pp. 2-8. (algemeen) |
Douwe Draaisma, Terzijde van het verlichte pad. Gerrit Krols overzichtelijke microkosmos. In: Vrij Nederland, 30-5-1987. (over Helmholtz' paradijs) |
T. van Deel, Krol en het heelal. In: Trouw, 18-6-1987. (over Helmholtz' paradijs) |
| |
| |
Joris Gerits, Het geheim van de laatste zin. In: De Morgen, 8-4-1988. (over De weg naar Tuktoyaktuk) |
T. van Deel, De eeuwigheid in Groningen. In: Trouw, 8-9-1988. (over Een ongenode gast) |
K.L. Poll. De rattenvanger van Groningen. In: NRC Handelsblad, 9-9-1988. (over Een ongenode gast) |
Arnold Heumakers, ‘Ik zal dit vlakke land diepte geven.’ In: de Volkskrant, 16-9-1988. (over Een ongenode gast) |
Arjen Schreuder, Geef die gedachte een schop. Gerrit Krol over onsterfelijkheid, absolute waarheden en vaderlandsliefde. In: NRC Handelsblad, 14-10-1988. (interview) |
Robert Anker, Krol en orde. In: Robert Anker, Olifant achter blok. Amsterdam 1988, pp. 57-72. (over Het vrije vers) |
Ineke Bulte, Stilstand in beweging, beweging in stilstand. Gerrit Krol, De man achter het raam. In: Cees Bastings e.a. (red.), Moderne Nederlandse letterkunde. Nijmegen 1989, pp. 62-72. (over filosofische aspecten van De man achter het raam) |
Ad Zuiderent, Chronologie en genie. ‘Het gemillimeterde hoofd’ als de meesterproef van Gerrit Krol. In: W.F.G. Breekveldt, J.D.F. van Halsema, E. Ibsch e.a., De Achtervolging voortgezet. Opstellen over moderne letterkunde aangeboden aan Margaretha H. Schenkeveld. Amsterdam 1989, pp. 301-326. (analyse van de invloed van het doorbreken van de chronologie op de personagetekening) |
Hanneke Mulder, De anti-detective als postmodernistisch verschijnsel. Over Les Gommes van Alain Robbe-Grillet, Cherokee van Jean Echenoz en Maurits en de feiten van Gerrit Krol. In: Forum der letteren, jrg. 30, nr. 4, december 1989, pp. 241-254. |
Jaap Goedegebuure, Lyriek en logica bij Gerrit Krol. In: Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989. pp. 140-153. (algemeen) |
Jeroen Vullings, De tijd en de dood. Over recent prozawerk van A.F.Th. van der Heijden, Gerrit Krol en Harry Mulisch. In: Bzzlletin, jrg. 17, nr. 164, maart 1989, pp. 51-63. (over Een ongenode gast) |
Ad Zuiderent, Een dartele geest. Aspecten van ‘De chauffeur verveelt zich’ en ander werk van Gerrit Krol. Amsterdam 1989. (dissertatie over thematische, formele, receptie-esthetische, literair-historische, poëticale, filosofische, generische, genetische en intertekstuele aspecten) |
Bibliografie van de afzonderlijk verschenen werken van Gerrit Krol. In: Mededelingen van de Documentatiedienst, nr. 98, juni 1987 [= 1989]. (bibliografische beschrijving van alle afzonderlijk verschenen werken tot eind 1989) |
Odile Heynders, Gerrit Krol: dichter en denker. De complexiteit van een poëtica. In: Spektator, jrg. 18, nr. 6, juli 1989 [= januari 1990], pp. 431-443. |
P. Kralt, De noodzaak van constructie. Over de romans van Gerrit Krol. In: Sic, jrg. 5, nr. 1, april 1990, pp. 19-36. |
Jannetje Koelewijn, Gerrit Krol en familie. In: Vrij Nederland, 6-1-1990. (interview) |
Ad Zuiderent, Gerrit Krol. In: Uitgelezen 11. Reakties op boeken. Onder redactie van het Christelijk Lektuur Centrum. Den Haag 1990, pp. 106-115. (over De man achter het raam, Maurits en de feiten en Een ongenode gast) |
Cees Veltman, Als niets anders meer helpt. De schrijver Gerrit Krol noemt de doodstraf zo ‘fascinerend’ dat er een discussie over moet komen. Een interview met Cees Veltman. ‘We kunnen steeds moeilijker straffen’. In: HN-magazine/Hervormd Nederland, 10-11-1990. (over Voor wie kwaad wil) |
Jaap Goedegebuure, De rekening, graag. In: De Boekenkrant, jrg. 1, nr. 9, november 1990, p. 35. (onder meer over Voor wie kwaad wit) |
T. van Deel, Jericho aan de Wadden. In: Trouw, 22-11-1990. (over De Hagemeijertjes) |
Bart Vervaeck, [over De Hagemeijertjes]. In: De Morgen, 1-2-1991. |
Jessica Durlacher, Vestingwerken en een quotum groen. In: de Volkskrant, 7-12-1990. (over De Hagemeijertjes) |
P. Kralt, God, mens en machine. Over ‘De man achter het raam’ van Gerrit Krol. In: Yang, jrg. 27, nr. 1, januari-maart 1991, pp. 133-144. |
Bart Vervaeck, De sprong van Krol en
|
| |
| |
Brodski. Tussen Sacramento en Tuktoyaktuk. In: Yang, jrg. 27, nr. 1, januari-maart 1991, pp. 145-150. (over De weg naar Sacramento, De weg naar Tuktoyaktuk en Een ongenode gast) |
Douwe Draaisma, Voor wie kwaad wil. Een bespiegeling over de doodstraf. In: Vrij Nederland, 30-3-1991. |
Ineke Bulte, ‘Niet als ik, maar als een meisje’. Gerrit Krol en zijn kijk op vrouwen. In: Siem Bakker, Harry Bekkering, Ineke Bulte e.a., Het plezier van de tekst. Vijf letterkundige bijdragen. Nijmegen 1991, pp. 23-46. |
Chris Rutenfrans, Wel in het gevecht, niet op het schavot. In: Socialisme en Democratie, jrg. 48, nr. 3, 1991, pp. 139-141. (over Voor wie kwaad wil) |
August-Hans den Boef, Gerrit Krol: knap stilist, bekrompen denker. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 136, nr. 4, augustus 1991, pp. 482-486. (over De Hagemeijertjes) |
Joris Gerits, Een immaterieel verhaal. In: Ons erfdeel, jrg. 34, nr. 4, september-oktober 1991, pp. 596-597. (over De Hagemeijertjes) |
Ad Zuiderent, Gerrit Krol, Het gemillimeterde hoofd. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 12, november 1991. (analyse en interpretatie) |
T. van Deel, Aan de bladeren zien hoe het water stroomt. In: Trouw, 9-1-1992. (over Wat mooi is is moeilijk) |
Arnold Heumakers, Over de functie van de witregel. In: de Volkskrant, 7-2-1992. (over Wat mooi is is moeilijk) |
Hugo Bousset, Ontwerp van een robot. Over Gerrit Krol. In: Hugo Bousset, De gulden snede. Over Nederlands proza na 1980. [Amsterdam/Leuven 1993, pp. 126-132. (over De man achter het raam) |
Ron Elshout, De ziekte van Krol. Over Krols poëzie, essays en de rivier van Escher. In: Bzzlletin, jrg. 22, nr. 204, maart 1993, pp. 31-41. |
Anthony Mertens, Ganzenbord. In een reidans op zoek naar God. In: De Groene Amsterdammer, 20-10-1993. (over Omhelzingen) |
Carel Peeters, Een Balzac of een timmerman. In: Carel Peeters, Conflictstof. Polemieken en kritieken. Amsterdam 1994, pp. 94-105. (algemeen, naar aanleiding van Wat mooi is is moeilijk) |
Bart Vervaeck, Een appeltje schillen. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 11, nr. 1, januari-februari 1994, pp. 66-67. (over Omhelzingen) |
T. van Deel, Een boek dat nergens went. In: Tirade, jrg. 38, nr. 353, augustus 1994, pp. 365-370. (over Een Fries huilt niet) |
Jacob Moerman, ‘Aan hulp is een groot gevoel van superioriteit verbonden’. De drijfveren van Gerrit Krol. In: Drentse Courant, 24-9-1994. (interview over Okoka's wonderpark) |
T. van Deel, Vrouwen in den vreemde kleven aan elkaar als natte bladeren. In: Trouw, 30-9-1994. (over Okoka's wonderpark) |
Jaap Goedegebuure, Heipalen in het drijfzand. In: HP/De Tijd, 21-10-1994. (over Okoka's wonderpark) |
Joris Gerits, Gerrit Krol, Een Fries huilt niet. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 24, november 1994. (analyse en interpretatie) |
Mario Bouwmans, Schrijver Gerrit Krol roert innige relatie van Europeanen in Afrika en Afrikanen in Europa aan in Okoka's wonderpark. ‘Ik zie het als een verschil van duizend jaar’. In: De Stem, 23-1-1995. (interview) |
Bzzlletin, jrg. 25, nr. 230, november 1995. Speciaal Gerrit Krol-nummer, waarin onder meer:
- | J. Heymans, Als een Atlas [...]. In gesprek met Gerrit Krol, pp. 3-9 + 66-71. |
- | Ad Zuiderent, God bij Krol: ‘één woord is voldoende’, pp. 16-24. |
- | Douwe Draaisma, De onsterfelijke geest van Margaret Middleton, pp. 29-32. (over De ziekte van Middleton) |
- | Gerard de Vries, Een oefening in kennistheorie, pp. 33-36. (over de specifieke leeswijze die het werk van Krol vereist, toegelicht aan de hand van Maurits en de feiten) |
- | J. Heymans, Een nieuwe APPI. Over Krols proza in de tweede normaalvorm, pp. 59-61. (over de stijl van Krols prozagedichten) |
- | Chris Rutenfrans, Beschaving en straf, pp. 62-65. (criminologische visie op Voor
|
|
| |
| |
|
Anno van der Heide, Gerrit & Ellen. In: HP/De Tijd, 1-12-1995. (dubbelinterview met de schrijver en zijn dochter) |
P. Kralt, Gerrit Krol, De man achter het raam. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 29, februari 1996. (analyse en interpretatie) |
Bart Vervaeck, Een naslagwerk met een kwinkslag. Postmoderne aspecten in De chauffeur verveelt zich van Gerrit Krol. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 140, nr. 2, maart-april 1996, pp. 254-265. |
Minke Muilwijk, [interview]. In: Nieuwsblad van het Noorden, 15-11-1996. (over Middletons dood) |
Hans Goedkoop, Langs een rozenkrans aan liefdes. Een bijna-goed boek van Gerrit Krol. In: NRC Handelsblad, 15-11-1996. (over Middletons dood) |
Ad Zuiderent, Van zwaargeschapen modellen naar zware jongens. In: Vrij Nederland, 30-11-1996. (over Middletons dood) |
Bart Vervaeck, Kloten op tafel. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 14, nr. 2, maart-april 1997, pp. 72-73. (over Middletons dood) |
Caroline Schröder, ‘Elk woord dat ik schrijf, moet gedrukt worden’. Gerrit Krol, een onafhankelijk schrijver. In: Vaktaal, jrg. 10, nr. 2, 1997, pp. 1-4. (interview over taal) |
Piet Gerbrandy, Geen bladeren want winter. In: de Volkskrant, 24-10-1997. (over De kleur van Groningen en andere verhalen) |
Sus van Elzen, Het brede schrijven. Gerrit Krol schrijft zo plat mogelijk om de afwezigheid van diepgang te verbergen. Wat je ziet is wat je hebt. Een gesprek. In: Knack, 13-8-1997. |
Janet Luis, Een innerlijk oog op Groningen. In: NRC Handelsblad, 3-4-1998. (over De oudste jongen) |
J. Heymans, Iets over de herinnering. In: Bzzlletin, jrg. 27, nr. 256-257, mei-juni 1998, pp. 116-118. (over De oudste jongen) |
August-Hans den Boef, Reflectie, restyling, recycling. Over Gerrit Krol. In: Jaarboek Letterkundig Museum, dl. 7. Den Haag 1998, pp. 85-101. (over Krols herschrijvingen, met name over Middletons dood) |
Arjan Peters, Vergaderen is een vorm van verval. Onverminderd probeert Gerrit Krol de wereld te begrijpen. In: de Volkskrant, 20-11-1998. (over 60 000 uur) |
Arnold Heumakers, De epische charme van het gasbedrijf. In: NRC Handelsblad, 27-11-1998. (over 60 000 uur) |
Wouter de Leeuw, Het postmoderne van Gerrit Krols beschouwend werk. Een voetnoot bij ‘De abstracte roman’. In: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek, nr. 17, 1998, pp. 117-139. |
Luc Devoldere, De routine beschreven. In: Ons erfdeel, jrg. 42, nr. 2, maart-april 1999, pp. 269-271. (over 60 000 uur) |
T. van Deel, Dick Bos en Bruintje Beer in Rusland. In: Trouw, 11-12-1999. (over Missie Novgorod) |
Arjan Peters, ‘De mens is goed, maar hij is slecht’. Op verraderlijk gezellige toon snijdt Gerrit Krol in ‘De vitalist’ gevaarlijke onderwerpen aan. In: de Volkskrant, 18-8-2000. |
Janet Luis, Moord als bevrijding. Beschouwelijke roman van Gerrit Krol. In: NRC Handelsblad, 1-9-2000. (over De vitalist) |
T. van Deel, Moord als vitalistische daad. In: Trouw, 9-9-2000. (over De vitalist) |
Pieter van Os, De onmogelijke vitalist. In: De Groene Amsterdammer, 7-10-2000. |
Ad Zuiderent, De weg naar de geprogrammeerde rechtvaardigheid. Denken over recht in de roman Maurits en de feiten (1986) en ander werk van Gerrit Krol. In: Liesbeth Korthals Altes en Dick Schram (red.), Literatuurwetenschap tussen betrokkenheid en distantie. Assen 2000, pp. 199-210. |
Tonnus Oosterhoff, Over Voor wie kwaad wil. In: Tonnus Oosterhoff, Ook de schapen dachten na. Essays. Amsterdam 2000, pp. 108-118. (over de reacties op Voor wie kwaad wil) |
Odile Heynders, Zuid-Afrikaanse symbolen en een Nederlands-Europese lezer. Overwegingen bij een interculturele lectuur. In: Stilet, jrg. 12, nr. 2, september 2000, pp. 87-100. (vergelijking van De oudste jongen met Boyhood van J.M. Coetzee) |
Ben Herbergs, ‘Ik raak niet zo gauw van streek van een beetje blik in de natuur’. Gesprek met Gastschrijver Gerrit Krol. In: Delft Integraal, jrg. 17, nr. 1, 2001, pp. 22-27. |
Nicoline Timmer, De mannen van Krol. In:
|
| |
| |
Gerrit Krol, 'n Kleintje Krol. Amsterdam 2001, pp. 29-41. (algemeen) |
P.C. Hooftprijs 2001 voor verhalend proza aan Gerrit Krol. Den Haag/Amsterdam 2001. (bevat juryrapport en dankwoord) |
Ad Zuiderent, ‘Een gedachte die latent aanwezig is, eindelijk vorm geven’. Ad Zuiderent in gesprek met Gerrit Krol. In: Gert Peelen (red.), Dichter bij de waarheid. Gedachten over poëzie en wetenschap. Zoetermeer 2001, pp. 21-26. |
Ad Zuiderent, Tussen formule en meerduidigheid. Ad Zuiderent in gesprek met Gerrit Krol en Rutger Kopland. In: idem, pp. 41-48. |
Elisabeth Lockhom, Gerrit Krol. ‘Seks is de lakmoesproef voor een schrijver’. In: Elisabeth Lockhom, Geletterde mannen. Interviews. Amsterdam 2001, pp. 144-158. (interview) |
Gerrit Komrij, Het jaar van de onberispelijke poëzie. In: Gerrit Komrij, Vreemd pakhuis. Verspreide stukken. Amsterdam 2001, pp. 95-107. (onder meer over De kleur van Groningen en andere verhalen) |
Luc Herman en Bart Vervaeck, Vertelduivels. Handboek verhaalanalyse. Nijmegen/Brussel 2001. (over verteltechnische aspecten van onder andere ‘De kaart’, uit De oudste jongen) |
Marjoleine de Vos, Schakelen van ‘heelal’ naar ‘glas’. In: NRC Handelsblad, 16-8-2002. (interview over het gedicht ‘Ruimte’ uit Geen man, want geen vrouw) |
93 Kritisch lit. lex.
mei 2004
|
|