| |
| |
| |
Tim Krabbé
door Rody Chamuleau
1. Biografie
Hans Maarten Timotheus (Tim) Krabbé werd op 13 april 1943 in Amsterdam geboren als zoon van de kunstschilder Maarten Krabbé, fel antimilitarist, en Margreet Reiss, schrijfster en vertaalster van filmteksten. Zijn ouders gaven hem en zijn jongere broer Jeroen, die later acteur werd, een in alle opzichten non-conformistische opvoeding.
Nadat hij zijn hbs-b-opleiding aan het Amsterdamse Spinoza Lyceum in 1960 voltooid had, studeerde hij enige tijd psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. De keuze van de studierichting had vooral te maken met het feit, dat het aantal college-uren minimaal was, zodat Tim Krabbé zich kon wijden aan de schaaksport. Bovendien kon hij zo zijn diensttijd ontlopen. Krabbé is een verdienstelijk schaker op nationaal niveau die zich ook in de theorie van het spel verdiept, gezien de talloze artikelen over schaken in diverse tijdschriften en de publicaties waarin hij zich bezighoudt met het componeren van schaakproblemen. Daarnaast neemt het wielrennen, een sport waaraan hij vanaf zijn dertigste jaar als amateur actief heeft deelgenomen, een belangrijke plaats in. Hij trad op als acteur bij Theater Terzijde in 1967 en van 1970 tot 1972 in het tv-programma Hadimassa. Zijn debuut als romanschrijver met De werkelijke moord op Kitty Duisenberg (1967) en zijn optreden als journalist bij Vrij Nederland vielen ongeveer samen. Sinds 1968 leeft hij van de pen. Van 1970 tot 1973 was hij redacteur van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures. Daarin publiceerde hij badinerende gedichten onder het pseudoniem rabbé. Ook leverde Krabbé verhalen en artikelen van velerlei aard aan Sport &
| |
| |
Sportwereld, De Tijd, Elsevier, NRC Handelsblad en Playboy. Zijn inzending voor de Reina Prinsen Geerligs-prijs, Flanagan, of het einde van een beest, kreeg in 1968 een eervolle vermelding. Het boek werd in 1975 door Adriaan Ditvoorst verfilmd. In 1983 werd het verhaal ‘De paardentekenaar’ (uit De stad in het midden) als tv-film uitgebracht door Thijs Chanowski. George Sluizer verfilmde in 1984 Red desert penitentiary en in 1988 Het gouden ei, waarvoor Krabbé zelf het scenario schreef. Spoorloos, zoals de filmtitel luidt, kreeg een Gouden Kalf voor de beste Nederlandse productie en de Prijs van de Nederlandse Filmkritiek. Ook de Amerikaanse filmindustrie toonde belangstelling. Er werd een remake vervaardigd - eveneens geregisseerd door Sluizer - die in 1993 verscheen onder de titel The Vanishing en waarin het sinistere slot tegen de zin van de auteur was ingeruild voor een happy end. Deze versie had weinig succes.
In 1993 werd Het gouden ei onderscheiden met de Diepzee-prijs, een prijs van het gelijknamige blad voor het boek dat het populairst is bij middelbare scholieren. Inmiddels is Het gouden ei verschenen in tien Europese talen en in het Japans.
De roman Vertraging werd in 1995 bekroond met De Gouden Strop, een onderscheiding die jaarlijks wordt toegekend aan het beste Nederlandstalige spannende boek. Van de kant van de gerenommeerde misdaadauteurs werd deze keuze fel bekritiseerd, aangezien zij van mening zijn dat het boek ten onrechte tot het genre wordt gerekend.
Krabbé, die in Amsterdam woont, was van 1987 tot 1991 gehuwd met de actrice Liz Snoijink, met wie hij een zoon heeft.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Hoewel Krabbé er geen bezwaar tegen heeft afgeschilderd te worden als schrijver-schaker-wielrenner, wordt hij toch niet graag als sportschrijver beschouwd. Zelf zegt hij dat hij over zijn ‘liefdes’ schrijft en daar horen wielrennen en schaken bij. Een boek als De renner verschilt wezenlijk van de journalistieke reportage, omdat het een verslag is van Krabbé's persoonlijke ervaringen als deelnemer aan de wielerronde van de Mont Aigoual, een zware klimkoers in Zuid-Frankrijk. Hij schrijft heet van de naald hoe hij reageert op de andere renners en op de steeds wisselende omstandigheden. Met de anekdotes en de flash-backs, die hem tij dens de rit invallen, geeft hij een treffende beschrijving van de psyche van de coureur, die verre blijft van het clichématige sportverslaggeversproza.
| |
Kunstopvatting
In diverse interviews heeft Krabbé verklaard, dat voor hem schaken en schrijven in elkaars verlengde liggen. Over het ontstaan van Het gouden ei deelde hij mee, dat het verhaal al ergens bestond, ‘het was al aangegeven in de oerknal, en ik was aangewezen als degene die het moest redden, doorgeven, openbaren. (...). Schaken en literatuur liggen wat dat betreft dicht bij elkaar. Het schaakspel is eigenlijk een raar model literatuur, zeg maar, dat vaste beperkende regels heeft, maar waarbij je het gevoel krijgt dat bepaalde problemen er al waren, voordat iemand ze formuleerde’. (De Tijd, 5-9-1986)
Het schaakspel is bovendien in de opvatting van Krabbé, door zijn veelvormigheid en zijn talloze keuzemogelijkheden een metafoor voor het leven. In ‘En de lucht is blauw’ (De stad in het midden) zegt iemand het met zoveel woorden: ‘chess is life’, en het kan geen toeval zijn dat de naam van het ontvoerde meisje in Het gouden ei, Saskia Ehlvest, bijna een anagram is van ‘'t leven is schaak’.
Volgens Krabbé moet een goed boek aan drie voorwaarden voldoen: het moet de taal doen leven, de lezer in een hem onbekende werkelijkheid verplaatsen en een waarheid stellen die niet in minder woorden formuleerbaar is dan het boek telt. Talent is in het creatieve proces ondergeschikt aan vakmanschap. Een roman is in zijn ogen pas geslaagd, als hij achteraf
| |
| |
het gevoel heeft iets van belang te hebben gezegd, al zou hij niet weten wat precies. ‘Men moet niet de pretentie hebben, dat men iets zou kunnen verklaren in de kunstje kunt niet verklaren waarom iets goed is. Dat is niet te objectiveren, dat blijft geheim en dat hoort het ook te blijven, daaraan kan geen wetenschap iets verhelpen’. (Bzzlletin 155, april 1988)
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De eerste drie boeken met fictioneel proza van Krabbé werden door de critici met gemende gevoelens ontvangen. De bezwaren richtten zich, behalve op slordig taalgebruik, op het feit dat de kaleidoscopische opbouw van de verhalen wellicht alleen maar bedoeld was om filmmaatschappijen te interesseren. De belangstelling van Krabbé voor het fenomeen film is onmiskenbaar. In Red desert penitentiary, het verhaal van een film naar een verhaal, laat hij een van de personages zelfs de mening verkondigen, dat film eigenlijk de verwerkelijking van een droom is. Dat het beeldend vermogen van Krabbé en de ordening van het materiaal zich uitstekend lenen voor visualisering, blijkt uit het feit dat enkele van zijn boeken inderdaad verfilmd zijn.
Pas met de publikatie van De stad in het midden (1978), een verhalenbundel die bij nader inzien ook als een roman gelezen kan worden, vielen de besprekingen zonder uitzondering gunstig uit. De renner, in hetzelfde jaar verschenen, werd door de sportpers enthousiast ontvangen, maar de literaire kritiek besteedde nauwelijks aandacht aan het boek. Echte waardering van de kant van een groot publiek viel Krabbé pas in 1984 te beurt bij de verschijning van Het gouden ei. Rob Schouten oordeelde, dat het boek Krabbé ‘een aparte en sympathieke plaats in het hedendaagse realisme’ heeft bezorgd. Niettemin plaatste menig recensent vraagtekens bij de literaire waarde van het werk. Op grond van die twijfel werd Krabbé een aanvullend honorarium door het Fonds van de Letteren geweigerd.
| |
Techniek
Herhaling, vooruitwijzing en identiteitsverwisseling zijn geliefkoosde procédés in het werk van Krabbé, die overigens van mening is dat motieven en symbolen er niet door de schrijver in gestopt moeten worden. Ze dienen tot stand te komen door intuïtie, eventueel bij toeval; naderhand kan hij ze handhaven als hij ze als zodanig herkend heeft. Dromen zijn voor Krabbé een belangrijke inspiratiebron.
| |
| |
| |
Relatie leven/werk
In De renner vertelt hij over zijn sportcarrière die hij laat beginnen in 1948, toen hij als kind op de schrijfmachine getallen in een oplopende reeks ging tikken. Dat was het begin van een serie persoonlijke recordverbeteringen op allerlei gebied, die in nauwe relatie stond met zijn fascinatie voor getallen. Die komt ook tot uitdrukking in zijn werk. In Het gouden ei duikt het geluksgetal van Saskia, de acht, op allerlei momenten op en voor zijn bundel wielerverhalen maakte Krabbé een selectie van 43 columns. Dat aantal hangt samen met het feit, dat hij tijdens een klim bij voorkeur met een verzet 43-19 fietst (het kamrad bij de trappers telt in dat geval 43 tanden).
| |
Techniek
Evenals De renner is De stad in het midden autobiografisch. ‘Maar daar gaat het niet om, het gaat er uitsluitend om of het een mooi verhaal is. Je hebt geen enkele verplichting aan de werkelijkheid, je mag de werkelijkheid altijd zo de nek omdraaien’ (HN Magazine, 15-3-1986). De verhalen vormen een organisch geheel en zijn alle gegroepeerd om Krabbé's alter ego Louis Hanraads. De vijf episoden uit zijn leven hebben zoveel verwijzingen naar elkaar dat ze aan het eind van het boek het patroon van een roman vormen. Frans de Rover merkte daarover op: ‘Om die reden zijn de verhalen “geconstrueerd” te noemen, maar het is een construktie die je pas opmerkt wanneer je schaakmat staat en achteraf de zetten van de meester wilt gaan analyseren. Krabbé geeft blijk van een talent dat het terugvinden van die construktie tot een intens plezier voor de lezer maakt.’ (Vrij Nederland, 27-5-1978)
Meermalen heeft Krabbé betoogd, dat een boek voor alles een mooie, goed gestructureerde oppervlakte moet hebben. Ook zijn streven naar een intrigerende plot moet in die uitspraak begrepen worden. Opgelegde boodschappen of vooropgezette dieptestructuren dienen daarbij vermeden te worden. Als een inhoudelijk goed verhaal goed wordt verteld, komt die diepere laag vanzelf wel, vindt hij.
In De werkelijke moord op Kitty Duisenberg, dat evenals Flanagan, of het einde van een beest de rivaliteit tussen broers als onderwerp heeft, speelt hij een spel met de lezer door onverwachte perspectiefwisselingen. De zogenaamde schrijver brengt in zijn ‘Berichten’, die de verhaalwerkelijkheid
| |
| |
doorkruisen, correcties aan en verstrekt nieuwe gegevens. Daardoor geeft hij de lezer het idee, dat deze de geordende fictie die de roman aanvankelijk pretendeerde te zijn, niet meer kan vertrouwen. Zodoende wordt het een krachtmeting tussen schrijver en lezer. De inlassen in Flanagan, of het einde van een beest missen die spanning, doordat ze niet functioneel zijn. Ze maken inbreuk op de eenheid van handeling en werken op die manier verwarring in de hand. Die wordt nog versterkt door het slot van het boek, wanneer blijkt dat Flanagan als tienjarig jongentje is verdronken, zodat het hele verhaal op losse schroeven komt te staan.
| |
Thematiek
Het spelelement is een steeds terugkerend motief in het oeuvre van Krabbé. Doordat het hele bestaan wordt teruggebracht tot een spel, krijgt de zinloosheid ervan extra nadruk. Machtsverhoudingen die veelal op haat en liefde gebouwd zijn, bepalen het verloop. De personages die er vaak op uit zijn de grenzen van de menselijke mogelijkheden af te tasten, zijn meestal verliezers. Omdat die rol misdadigers en sportmensen op het lijf is geschreven, figureren ze geregeld in Krabbé's werk. Een werkelijk motief voor hun doen en laten ontbreekt in veel gevallen. Dat wordt door de obsessie waaraan ze vaak lijden nog geaccentueerd. De bezetenheid van Flanagan, die in zijn haat-liefdeverhouding zijn vergeldingsactie tot in het absurde doorvoert, is vergelijkbaar met de krankzinnige jaloezie van Wilbert Pafort (in De werkelijke moord op Kitty Duisenberg) en de morbide experimenteerdrift van Raymond Lemorne (in Het gouden ei). Deze laatste, die pijnlijk nauwkeurig de macabere geestesgesteldheid onderzoekt van de man ‘wiens voorbereidingen hij stap voor stap naspeelde’, kan verliezen, maar hij behaalt zijn zinloze triomf. Aangezien hij het geweten voorbij is, kan hij de grenzen tussen verlokking en beleving opheffen en zijn zorgvuldig voorbereide moord plegen. Achteraf blijkt, dat de hoofdfiguren, misschien juist door hun monomanie, een schijnoverwinning behaald hebben. Wilbert Pafort overtreft weliswaar zijn broer, omdat hij hem door de moord op Kitty de mogelijkheid ontneemt eeuwig met haar verbonden te zijn, maar in wezen heeft Friso, via een vernuftig spel als schrijver ontmaskerd, door zijn intriges de situatie naar zijn hand gezet. Flanagan, die volgens een vooropgezet plan het gezin van zijn
| |
| |
halfbroer terroriseert, legt, ook al vanwege zijn neiging tot zelfdestructie, uiteindelijk zelf het loodje. Louis Hanraads is al een stapje verder. Hij heeft ‘de stad in het midden’ nooit bereikt en is in die zin verliezer, maar hem komt steeds duidelijker voor ogen te staan dat ook verloren of nooit bereikte paradijzen hun schaduwzijden hebben. Rex Hofman (in Het gouden ei) lost het raadsel van Saskia's verdwijning wel op, maar moet daarvoor met zijn leven betalen. Dat heeft hij ervoor over, omdat hij zo met Saskia herenigd hoopt te worden. De opvatting dat ultieme vereniging in de liefde eigenlijk alleen in een denkbeeldige wereld of in de dood mogelijk is, komt ook voor in De grot (1997). Vertraging (1994) en De grot gaan beide over een in de kiem gesmoorde jeugdliefde. Jacques Bekker en Egon Wagter zijn uit hetzelfde hout gesneden. Zij kunnen evenmin als Rex Hofman het verleden met rust laten. Het zijn gewone mensen die onder invloed van een kwade genius hun vertrouwde bestaan opgeven voor hun obsessie. Daardoor raken ze verzeild in een bizarre keten van gebeurtenissen die hun uiteindelijk fataal wordt.
| |
Techniek
Meer dan in zijn eerdere romans heeft Krabbé in De grot de rol van het toeval tot een minimum gereduceerd. De handeling in het verhaal, die antwoord geeft op de ogenschijnlijk absurde vraag hoe een bezoek aan een grot in de Ardennen door Egon Wagter bijna dertig jaar later de onthoofding van een arme eenbenige Aziaat tot gevolg kan hebben, zou de opdracht kunnen zijn van het spelletje in het vierde hoofdstuk. Daarbij krijgt een van de spelers twee totaal verschillende gebeurtenissen voorgelegd, die hij dan in een reeks aanvaardbare oorzaak-gevolgconstructies kloppend dient te maken. ‘Het kon altijd, je kon altijd iets verzinnen dat klopte.’
Het gouden ei en De grot zijn geraffineerd geconstrueerd. Beide boeken bevatten vijf hoofdstukken waarin het perspectief wisselt en de tijd verspringt. Zo wordt als het ware het mozaïek van de tragedie stukje bij beetje gelegd. Pas achteraf ontdekt de lezer het belang van een zijdelingse opmerking of de bijbedoeling van een beeldspraak.
Krabbé heeft een sterke voorkeur voor het buitenland als decor voor zijn verhalen: hij neemt de lezer mee naar Italië, Frankrijk, Spanje, Australië of zelfs naar een fictieve Zuidoost-Aziatische staat die hij Ratanakiri noemt (in De grot).
| |
| |
Door het mondjesmaat verstrekken van informatie wordt het suspense-effect verhoogd en weet Krabbé de lezer regelmatig op het verkeerde been te zetten.
| |
Thematiek
In zijn eerste romans, die als psychologische thrillers werden gekenschetst, bleef de symboliek nogal eens ondoorzichtig, maar die wordt in het latere werk steeds helderder en verfijnder. In Het gouden ei hangt de symboliek van het ei met het motief van de sleutel samen, ‘die immers ook tegelijk verwijst naar opsluiting en bevrijding’ (J.A. Dautzenberg).
In De grot is het stenenmotief (Egon wordt geoloog en Marjoke is zo door stenen gefascineerd, dat ze er zelfs een winkeltje in begint) een ondubbelzinnige verwijzing naar het verleden dat nooit meer te herhalen is. Het geologische Venster in de grot waar het allemaal begon, wordt ‘een gat in de tijd’ genoemd en de trommelslijpmachine waarin Marcie haar stenen polijst, duidt zij zelf aan met ‘tijdmachine’. Fascinerend is de gedachte dat de tijd gemanipuleerd zou kunnen worden. In Vertraging zegt Jacques Bekker dat hij vaak terugging naar Oostende waar hij Moniek voor het eerst ontmoette ‘om te kijken of de tijd zich niet vergiste’. Wie de tijd beheerst, heeft macht. De fotografie is een middel om de tijd te bevriezen. In Het gouden ei is sprake van een vloeistof die, over een foto gesprenkeld, zou laten zien wat er een seconde na de opname in de afgebeelde situatie veranderd is. In De grot is de foto van Axel, Egon en Marjoke met de valk op haar arm een noodlotsmotief en in het titelverhaal van De matador en andere verhalen (1991) leidt het fotograferen van eerder gefotografeerde plekken tot de ondergang van de hoofdpersoon.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De andere verhalen in deze bundel zijn vaak nogal anekdotisch en hebben veelal een of andere vorm van competitie als onderwerp. Soms lijken ze alleen maar geschreven te zijn vanwege de clou. Dat is niet vreemd wanneer men bedenkt dat ze, op ‘Meester Jacobson’ na, eerder in opdracht werden geschreven en gepubliceerd. Dat critici de plot van het merendeel van de verhalen nogal gezocht vonden, is dus niet verwonderlijk, maar ze waren het er wel over eens dat de verhalen spannend geschreven zijn.
Vertraging vond men over het algemeen minder compact ge- | |
| |
construeerd en onevenwichtiger dan Het gouden ei, ook al vanwege de uitgebreide beschrijvingen van het Australische landschap die de sfeer moeten bepalen en een overdosis sensatie-elementen (vermomming, overval, moord en een dooltocht in de woestijn). Het boek had overigens veel succes bij een groot publiek, evenals De grot, dat door velen Krabbés beste roman wordt genoemd. Niet alleen werd het taalgebruik met mooie beelden geprezen, maar ook de gedoseerd opgebouwde spanning en de doordachte compositie.
| |
Ontwikkeling / Stijl
Vergeleken met Krabbés vroege werk zijn de romans vanaf 1978 hechter en eenvoudiger van constructie. Zelf verklaarde de schrijver tegenover Hanneke Savenije dat hij al het werk van voor die tijd eigenlijk niet houdbaar vindt. Het taalgebruik is veel verzorgder geworden, de stijl soberder, meer suggestief dan uitweidend. Schijnbare details blijken achteraf bij te dragen aan de vaak verrassende ontknoping. De dialogen zijn pregnanter en de voorkeur voor een opeenvolging van korte, filmische scènes is aanmerkelijk afgezwakt, zonder dat dit afbreuk doet aan de plastische beschrijving.
| |
Verwantschap / Traditie
De constructie van het verhaal, waarin dubbele bodems, spiegeleffecten en woordspelletjes geen uitzondering zijn en waarin de verwachting van de lezer bedrogen uitkomt, is afgeleid van de werkwijze van de Russisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Nabokov, eveneens een groot schaakliefhebber. Met John Irving en de vroege Willem Frederik Hermans heeft Krabbé het vermogen gemeen om in eenvoudige zinnen een wereld van spanning op te roepen.
Krabbé behoort tot het type schrijvers dat niet in de eerste plaats uitgaat van de reis door het bewustzijn, maar dat het moet hebben van schokkende of dramatische gebeurtenissen uit de realiteit, al is de vraag wat er gebeurd is minder belangrijk dan de motieven die tot de gebeurtenissen hebben geleid. In de traditie van de fantastische vertellingen trekt hij de lijn door die F. Bordewijk en Belcampo hebben aangegeven. Van de eigentijdse Nederlandse schrijvers is hij verwant met Jan Siebelink, die ook schijnbaar moeiteloos sensatie en tragiek achter de alledaagse werkelijkheid voelbaar weet te maken. Anderzijds kunnen Krabbés romans vanwege de misdaadelementen en de in- | |
| |
genieuze plot, waarbij alles op zijn plaats valt, heel goed vergeleken worden met de thrillers van Koos van Zomeren.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Tim Krabbé, De werkelijke moord op Kitty Duisenberg. Assen 1967, Bom, Bom-paperbacks nr. 18, R. |
Tim Krabbé, Flanagan, of het einde van een beest. Laren 1970, Skarabee, R. |
Tim Krabbé, Alexander Münninghoff en Jan Timman, Fischer. Amsterdam 1972, De Arbeiderspers, Biografie. |
Tim Krabbé, Vijftien goede gedichten. Amstelveen 1973, Peter Loeb, GB. |
Tim Krabbé, Schaakkuriosa. Amsterdam 1974, Keesing, EB. |
Tim Krabbé, Red desert penitentiary, een filmverhaal. Amsterdam 1975, Peter Loeb, N. |
Tim Krabbé, Nieuwe schaakkuriosa. Amsterdam 1977, Keesing, EB. |
Tim Krabbé, De stad in het midden. Amsterdam 1978, Bert Bakker, VB. |
Tim Krabbé, De renner. Baarn 1978, Erven Thomas Rap, R. (zesde druk: Amsterdam 1979, Bert Bakker; twaalfde druk: 1994, Ooievaar 269; licentie-uitgave: 1995, Bulkboek, penta basics nr. 95B05) |
Rowan Hewison, De Keet en andere verhalen. Vertaald uit het Engels door Tim Krabbé. Amsterdam 1979, Bert Bakker, Contact paperback, VB. (vert.) |
Tim Krabbé, De tussenlanding. In: Op vrijers voeten. Redactie en samenstelling Conny van Manen. Utrecht/Antwerpen 1983, Veen, Op schrijvers voeten, pp. 97-116, V. |
Tim Krabbé, 43 Wielerverhalen. Amsterdam 1984, Bert Bakker, VB. (negende druk: 1997, Ooievaar) |
Tim Krabbé, Het gouden ei. Amsterdam 1984, Bert Bakker, R. (licentie-uitgave: 1992, Bulkboek, jrg. 20, nr. 203 en Groningen 1994, Wolters-Noordhoff, Grote Lijsters nr. 1994/3) |
Tim Krabbé, De beschermer. In: Uit den boze. Oorspronkelijke griezelverhalen door Tim Krabbé en anderen, bijeengebracht en van een inleiding voorzien door Robert-Henk Zuidinga. Amsterdam 1984, Sijthoff, V. |
Tim Krabbé, Chess curiosities. Z.pl. 1985, George Allen & Unwin, EB. |
Tim Krabbé, De man die de Babson task wilde maken. Arnhem 1986, Nova Zembla, EB. (tweede druk: Amsterdam 1987, Bert Bakker) |
J.H. Donner, De Koning. Samengesteld en ingeleid door Tim Krabbé en Max Pam. Amsterdam 1987, Bert Bakker, EB. |
Tim Krabbé, De scherprechter van Korfoe. Amsterdam 1989. Het Griekse Eiland Fietsvakanties, V. (opgenomen in De matador en andere verhalen) |
Nico Scheepmaker, Over alles. Samengesteld en ingeleid door Tim Krabbé. Amsterdam 1991, Nijgh & Van Ditmar, Tekstuitgave. |
Tim Krabbé, De matador en andere verhalen. Amsterdam 1991, Bert Bakker, VB. |
| |
| |
Tim Krabbé, Vertraging. Amsterdam 1994, Bert Bakker, R. (elfde druk: 1997, Ooievaar) |
Tim Krabbé, De paardentekenaar. De beste verhalen van Tim Krabbé. Amsterdam 1995, Bert Bakker, VB. (gedeeltelijk eerder verschenen in De stad in het midden en De matador en andere verhalen, tweede druk [= derde druk]: 1997, Ooievaar) |
Tim Krabbé, De verdwenen verdwijning en andere verhalen. Amsterdam 1996, Bert Bakker, Ooievaar, VB. (gedeeltelijk eerder verschenen in De paardentekenaar) |
Tim Krabbé, De grot. Amsterdam 1997, Bert Bakker, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
R(inus) F(erdinandusse), Flanagan, of het einde van een beest. In: Vrij Nederland, 31-10-1970. |
Ab Visser, Misdaadroman van Tim Krabbé. In: Haagse Courant, 6-11-1970. (over Flanagan, of het einde van een beest) |
Th. Sontrop, Flanagan, of hoe Krabbé zijn woorden weegt. In: Het Parool, 12-12-1970. |
Frans van Suetendael, Tim Krabbé: Flanagan, of het einde van een beest. In: Nieuwe Gazet, 14-1-1971. |
Henk Spaan, Magisch realisme van Tim Krabbé. In: Haagse Post, 10-5-1975. (over Red desert penitentiary) |
C(onstant) O(rbaan), Tim Krabbé heeft een echte televisiekop gekregen. In: NRC Handelsblad, 15-5-1971. (interview) |
Margaretha Ferguson, Volwassen misdaadverhaal en een griezelig herkenbaar boek. In: Het Vaderland, 22-5-1971. (over Flanagan, of het einde van een beest) |
F. Schamhardt, Gevangene in een woestijn. In: NRC Handelsblad, 19-9-1975. (over Red desert penitentiary) |
Wim Sanders, Leesplezier via valkuil. In: Het Parool, 15-4-1978. (over De stad in het midden) |
I. Sitniakowsky, De Amerikaanse ziekte van Tim Krabbé. In: De Telegraaf, 26-4-1976. (over Red desert penitentiary) |
Reinjan Mulder, Altijd hetzelfde paard, met fladderende manen. In: NRC Handelsblad, 12-5-1978. (over De stad in het midden) |
Frans de Rover, Het paard van de jongensdroom. In: Vrij Nederland, 27-5-1978. (over De stad in het midden) |
Hans Warren, ‘De stad in het midden’ sterke verhalenbundel van Tim Krabbé. In: Utrechts Nieuwsblad, 1-6-1978. |
Nico Scheepmaker, De Renner. In: Leeuwarder Courant, 9-6-1978. |
Martin Ruyter, De wielrenner. In: de Volkskrant, 24-6-1978. (over De renner) |
W. Hansen, Wielrennen. In: NRC Handelsblad, 14-7-1978. (over De renner) |
Margaretha Ferguson, Twee schrijvers over vaders en zonen. In: Het Vaderland, 23-9-1978. (over De stad in het midden) |
Boudewijn van Houten, Een aardige wielrenner. In: Elsevier Magazine, 6-1-1979. (over De renner en De stad in het midden) |
Peter de Jonge, De renner - het lijden verandert na de meet. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-5-1980. (interview) |
Nico Scheepmaker, Gouden ei. In: Tubantia, 10-4-1984. |
Yvonne Kroonenberg, ‘De lagenziekte heerst in Nederland!’ In: Haagse Post, 9-6-1984. (interview) |
Hans Warren, Gruwelverhalen van Tim Krabbé. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 9-6-1984 (over Het gouden ei) |
Léon Hanssen, De volslagen dwaasheid van wielrennen. In: HN Magazine, 30-6-1984. (over 43 Wielerverhalen) |
Hans Vervoort, Het geweten uitgeschakeld. In: NRC Handelsblad, 6-7-1984 (over Het gouden ei) |
Gijs Zandbergen, Een simpele sport. In: NRC Handelsblad, 6-7-1984 (over 43 Wielerverhalen) |
Peter de Boer, Een gouden ei en een van doublé. In: Vrij Nederland, 21-7-1984. (over Het gouden ei en 43 Wielerverhalen) |
Jaap Goedegebuure, De combinatie van expert en schrijver. In: Haagse Post, 4-8-1984 (over Het gouden ei en 43 Wielerverhalen) |
Guido Vanheeswijck, De dag dat Fausto Coppi buiten de tijdslimiet binnen kwam. In: Het belang van Limburg, 27-8-1984. (over 43 Wielerverhalen) |
Rob Schouten, Het sportieve proza van Tim Krabbé. In: Trouw, 30-8-1984. (over Het gouden ei en 43 Wielerverhalen) |
Bert van de Kamp, Tim Krabbé: ‘Er is niemand die zo systematisch de waanzin bijhoudt’. In: Oor, 5-9-1984. (interview) |
J.A. Dautzenberg, Krabbé's eerste thriller onovertroffen. In: de Volkskrant, 21-9-1984. (over Krabbés gehele oeuvre) |
| |
| |
Jan Braet, Beter een nep-ei dan een lekke binnenband. In: Knack, 7-11-1984. (over Het gouden ei en 43 Wielerverhalen) |
Pieter Klein, Schrijver/schaker/wielrenner/ dromer Tim Krabbé: Misdadigers en kunstenaars lijken op elkaar. In: HN Magazine, 15-3-1986. (interview) |
Hanneke Savenije, Desillusies: ‘Die figuren die door mijn toedoen niet tot leven komen. Niemand zal ze kennen. Dat is mijn schuld’. In: De Tijd, 5-9-1986. (interview) |
Noor Hellman, Tim Krabbé over Knut Hamsun. In: NRC Handelsblad, 12-12-1986. |
Herman Laitem, Over wielrennen, schaken en dingen die nooit voorbijgaan. In: De Morgen, 30-4-1987. (interview over sport) |
Mels de Jong, Een brug over de oceaan. In: NRC Handelsblad, 15-5-1987. (over De man die de Babson task wilde maken) |
François de Waal, Tim Krabbé: het schone cijferen. In: NRC Handelsblad, 26-2-1988. (over Krabbés liefde voor het getal) |
Hanneke Eggels, Je moet wind tegen hebben... In: Bzzlletin, jrg. 17, nr. 155, april 1988, pp. 9-14. (interview) |
Jan Croes e.a. (red.), Tim Krabbé: Het gouden ei. In: De ideale bibliotheek. Amsterdam 1990, pp. 130-133. |
Nicoline Baartman, Haa! Wit toren c3, pion h3, ik noem maar wat. In: de Volkskrant, 15-2-1991. (interview). |
Jessica Durlacher, Het lot van de loodgieter en andere rivalen. In: de Volkskrant, 8-3-1991. (over De matador en andere verhalen) |
Janet Luis, Man tegen man. In: NRC Handelsblad, 19-4-1991. (over De matador en andere verhalen) |
Diny Schouten, Meeleven met de verliezers. In: Vrij Nederland, 4-5-1991. (over De matador en andere verhalen) |
Henk van Gelder, Het allerergste was te erg. In: NRC Handelsblad, 1-10-1993. (over de verfilmingen van Het gouden ei) |
Matee ten Wolde, Scholieren hebben een onbedorven smaak. In: Diepzee magazine, jrg. 11, nr. 3, februari 1994. (interview) |
Guus Luijters, Tim Krabbé: Playboy interview. In: Playboy, april 1994, pp. 33-39. (interview) |
Gertjan van Schoonhoven, Fatale tussenlanding in Sydney. In: NRC Handelsblad, 24-6-1994. (over Vertraging) |
Ton Verbeeten, Snelle roman ‘De vertraging’ van Tim Krabbé. In: De Gelderlander, 29-6-1994. |
Matee ten Wolde, De eeuwige obsessie van een geboren streber. In: Diepzee magazine, jrg. 12, nr. 1, september 1994, pp. 31-33. (over leven en werk) |
Matee ten Wolde, Alle zekerheden onderuit gehaald. In: Diepzee magazine, jrg. 12, nr. 1, september 1994, pp. 34-35. (over De matador en andere verhalen) |
J. Heymans, Een pion op de fiets: Tim Krabbé. In: J. Heymans, Het schaduwelftal. Over sport en literatuur. Amsterdam 1994, pp. 48-63. (interview) |
Rolf Bos, Echte misdaad-auteurs vinden Krabbé onjuiste winnaar Gouden Strop. In: de Volkskrant, 23-6-1995. |
Reinjan Mulder, Bekroonde Krabbé wil geen thriller-auteur zijn. In: NRC Handelsblad, 23-6-1995. |
J.A. Dautzenberg, Tim Krabbé, Het gouden ei. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 27, augustus 1995. (samenvattende beschouwing) |
Sabine Vanacker, Spoorloos / The Vanishing 1998. In: Dutch Crossing, jrg. 19, nr. 1, slimmer 1995, pp. 96-109. (over de verfilmingen van Het gouden ei) |
Tom Kellerhuis, Het cijfermatige leven van Ctrl-tk. In: HP/De Tijd, 31-10-1997. (interview) |
Dirk Vellenga, ‘Durf te genieten van de buitenkant’. In: De Gelderlander, 13-11-1997. (over De grol) |
Onno Blom, Bij Tim Krabbé weet je wat je krijgt. In: Trouw, 14-11-1997. (over De grot) |
Pieter Steinz, Duizendjarig hunkeren. In: NRC Handelsblad, 14-11-1997. (over De grot) |
Max Pam, Leesplezier. In: NRC Handelsblad, 27-2-1998. (over De grot) |
71 Kritisch lit. lex.
november 1998
|
|