| |
| |
| |
Anton Korteweg
door Ad Zuiderent
1. Biografie
Antonie Johannes Korteweg werd op 31 januari 1944 geboren in een Nederlands-Hervormd gezin in het overwegend Rooms-katholieke Zevenbergen (Noord-Brabant). Zijn vader was een boerenzoon, werkzaam in een landbouworganisatie.
Anton Korteweg bezocht de mulo in Zevenbergen en de gymnasiumafdeling van het Christelijk Lyceum te Dordrecht. Van 1963 tot 1971 studeerde hij Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap in Leiden, waar hij vervolgens leraar Nederlands was aan een middelbare school en vanaf 1977 wetenschappelijk ambtenaar voor moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit. Sinds 1979 is hij hoofdconservator (en vanaf 1986 directeur) van het Letterkundig Museum in Den Haag. In samenhang met deze functie is hij bestuurslid, en sinds 1987 voorzitter, van de Jan-Campertstichting, die jaarlijks de Haagse literaire prijzen toekent, en sinds 1979 secretaris van de stichting Willem-Kloosfonds. Ook was hij van 1980 tot 1985 bestuurslid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en van 1990 tot 1997 voorzitter van de commissie voor de schone letteren van dezelfde Maatschappij. Tussen 1988 en 2000 maakte hij deel uit van het bestuur van Poetry International en tussen 1991 en 1997 van dat van de Stichting P.C. Hooftprijs voor letterkunde. Sinds 1995 is hij jaarlijks een van de samenstellers en presentatoren van de Nacht van de Poëzie in Utrecht.
Als dichter debuteerde Korteweg in 1968 in Tirade. De tijdschriften waarin hij tot 1975 met name publiceerde, waren Avenue en Raam; later kwam daar De Revisor bij, en sinds 1980 zijn zijn gedichten geregeld verschenen in Tirade, Maatstaf en Hol- | |
| |
lands Maandblad. Hij voelt zich duidelijk niet aan één tijdschrift gebonden, zoals ook wel blijkt uit zijn incidentele medewerking aan andere tijdschriften: Podium, Somaen De Gids. Sinds 1991 is hij een vaste gast op de poëziezomers in het Vlaamse Watou. Van 1971 tot 1978 was hij poëzierecensent van Het Parool; eind jaren zeventig werkte hij mee aan de Achterpagina van NRC Handelsblad. Voornamelijk in Maatstaf zijn in de loop der jaren interviews met schrijvers verschenen, die hij vrijwel altijd met een mede-interviewer maakte. Sinds 1986 is hij lid van de redactie van Ons erfdeel; in relatie daarmee is hij ook (sinds 1993) redactielid van het jaarboek The Low Countries. Vanaf 1980 is hij redacteur van Achter het Boek, een documentenreeks van het Letterkundig Museum en vanaf 1998 van het Jaarboek Letterkundig Museum. Vanwege zijn functie is hij ook nauw betrokken bij de uitgave van verschillende andere publicaties van en met betrekking tot het Letterkundig Museum.
Voor zijn eerste vier dichtbundels werd hem in 1986 de eerste A. Roland Holstpenning toegekend. Eén gezamenlijke publicatie van een aantal auteurs, onder wie Korteweg, verscheen onder het groepspseudoniem Björn Borg. Gedichten van hem zijn vertaald in het Engels en in het Frans.
Anton Korteweg woont nog steeds in Leiden, is sinds 1971 getrouwd en heeft twee kinderen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek Relatie leven/werk
Wanneer Anton Korteweg in 1982 - kort voor het verschijnen van Tussen twee stilten - opmerkt dat voor hem de herinnering aan zijn moeder die ‘Achter aan het stille klooster’ zong, een van de mooiste gebeurtenissen uit zijn leven terugroept (De Tijd, 11-9-1982), dan lijkt dezelfde aan het woord die in 1971 in Niks geen Romantic Agony het gedicht ‘Moeder (2)’ schreef:
Vooral als ze de zachte handen slaat
aan ingeslapen meubels, doezelende bloemen
teder wekt - ondraaglijk is het dan te horen hoe
zij ‘Achter aan het stille klooster’ zingend
zich overgeeft aart smart om haar gesneefde zoon,
Toch is Korteweg in de tussenliggende elf jaar als dichter wel veranderd.
Vooral in zijn debuutbundel ontpopte hij zich namelijk als iemand met een licht te ontroeren oog en oor voor het alledaagse. Niet alleen de smartlap treft hem diep, maar ook het feit dat men bij aanschaf van een wasmiddel verzilverde koffielepeltjes met afbeeldingen van de twaalf apostelen cadeau krijgt. Niet de artistieke waarde van smartlap of lepeltje is dan in het geding - en zeker niet hun eeuwigheidswaarde - maar wat zij met al hun kitscherigheid aan echte gevoelens weten los te maken. De anekdotes, die in genoemde bundel een belangrijke plaats innemen, vinden eveneens hun rechtvaardiging in de gevoelens waaraan zij appelleren. Het zijn veelal zulke eigentijdse, aan het calvinistische milieu van herkomst gebonden anekdotes, dat de gemiddelde poëzielezer deze gedichten ruim tien jaar later al niet meer zonder annotaties kan lezen.
| |
Traditie / Kunstopvatting
Aandacht voor het alledaagse is een tendens die in de Nederlandse literatuur aan het eind van de jaren vijftig opnieuw sterk werd in het neorealisme van onder andere Barbarber. Maar waar in het neorealisme het isoleren van het alledaagse een plaats kreeg in een streven om de kunst te objectiveren, geeft bij Korteweg het alledaagse een in melancholie wortelende uitdrukking aan het absolute. Hij is huiverig om zich in
| |
| |
ernst over het absolute uit te laten, en zoekt daarom zijn artistieke heil in een wereld van slechte smaak en goede bedoelingen.
| |
Techniek / Stijl
Dit puur ironische standpunt wordt versterkt door de vele toespelingen op bijbelteksten en teksten van protestantse religieuze liederen, die in de alledaagse anekdote van hun verhevenheid worden ontdaan. Bij voorkeur gebruikt korteweg deze teksten dubbelzinnig: de harmonie Excelsior ‘speelde zijn oprichter nader tot z'n God’ (‘Negentig’) en de gebroeders Spaargaren ‘voerden de kruisvlag in top van hun opvouwbaar orgeltje’ (‘Old time religion’). Vooral in zijn tweede bundel, Eeuwig heimwee drijft hem voort, maakt hij hiernaast vaak gebruik van elisies, eveneens een hulpmiddel om de taal van het calvinistische milieu tegelijkertijd te citeren en te ironiseren. Zo wordt in ‘Parakleet’ (in Eeuwig heimwee drijft hem voort) Gods Raadsbesluit ‘Ondoorgrond'lijk’ genoemd, smart is er ‘eind'loos’ en troost ‘onmoog'lijk’. Deze dubbelzinnige houding tegenover waarden en faal van het milieu van herkomst is door R.L.K. Fokkema treffend getypeerd met de term ‘solidaire distantie’.
In latere poëzie blijkt Korteweg de taal van het onderwijs op ongeveer dezelfde manier te benutten. De invuloefening (‘Engelen’, in De stormwind van zijn hand) en de multiplechoice-opdracht (‘Multiple choice’ in dezelfde bundel) verschaffen hem de formulering die nodig is om al te grote gevoelens op een afstand te houden.
| |
Kritiek Verwantschap
In het algemeen waren de kritieken op de eerste bundel positief. Al gauw werd de poëzie van Korteweg vervolgens in allerlei overzichten van contemporaine poëzie als ‘neoromantisch’ betiteld. De toespeling op de beroemde studie over decadente romantiek, The Romantic Agony van Mario Praz, vormde een duidelijke aanleiding tot deze kwalificatie, evenals het teruggrijpen op de jeugd en het vaak archaïsche taalgebruik. In Eeuwig heimwee drijft hem voort bleken deze thematiek en dit taalgebruik opnieuw present.
| |
Kunstopvatting / Traditie
In tegenstelling echter tot een ander neoromanticus, de door hem bewonderde Gerrit Komrij, geeft Korteweg geen blijk van voorkeur voor traditionele bouwstenen voor de poëzie, als klankherhalingen of regelmatige strofevorming. Ook aan de vaak neoromantisch genoemde sonnettenrage in het begin
| |
| |
van de jaren zeventig deed hij niet mee. Voor hem lijkt poëzie toch in eerste instantie een middel om uitdrukking te geven aan een levensgevoel. Zo schrijft hij in een van zijn kritieken dat hij in de gedichten van J.C. Bloem vooral het thema van de ontgoocheling bewondert.
Kortewegs levensgevoel heeft diepe wortels in de negentiende eeuw, niet in de decadente, maar in de Victoriaanse. Zijn bloemlezing uit het werk van de dominee-dichters uit deze tijd is daarvan een bewijs, ook al relativeert hij hun belang en ironiseert hij zelfs het hele verschijnsel door te stellen dat slechts zij dominee-dichter kunnen worden genoemd die zeer oud werden, maatschappelijk slaagden en veel gedichten schreven.
Bij het hanteren van dergelijke criteria waarin de inhoud van het geschrevene geen rol speelt, lijkt de ernst volkomen zoek, maar net als bij Komrij vrijwaart bij Korteweg juist de oppervlakkigheid van de criteria voor verkeerd te begrijpen ernst en dogmatisme. Als inleider van zijn bloemlezing staat Korteweg op hetzelfde plan als waarop de moeder in het gedicht ‘Rémovös’ (in Eeuwig heimwee drijft hem voort) staat, die bij de aanschaf van een mapje kaarten met reprodukties van kunstwerken vervaardigd door gehandicapten, niet allereerst vraagt wat voor kunstwerk er gereproduceerd is, maar met welk lichaamsdeel de kunstenaar het geschapen heeft. Alleen over deze oppervlakkige en sentimentele kant van de werkelijkheid lijkt communicatie mogelijk.
| |
Thematiek
De regelmatig als motief in deze gedichten opduikende masturbatie of de besmuikte interesse voor erotiek en seksualiteit - heel nadrukkelijk in De stormwind van zijn hand - hangt zowel samen met de sentimentswaarde die de jeugd in Kortewegs gedichten heeft, als met zijn liefde voor alledaags materiaal. In het gedicht ‘Ontkomen’ (in De stormwind van zijn hand) vergelijkt de ik-figuur zich met de baron van Münchhausen, die zichzelf aan de haren uit het moeras wist te trekken; zo rukt de ik-figuur zich aan zijn eigen geslacht uit boze dromen: masturberen lijkt een mens wakker te houden.
Anders dan bij Kees Ouwens, in wiens gedichten masturbatie ook een belangrijk motief vormt (en wiens werk in de jaren zeventig door dezelfde uitgever op de markt werd gebracht), blijft er bij Korteweg rond dit motief een sfeer van burgerlijk
| |
| |
taboe bestaan, evenals trouwens rond seks-met-zijn-tweeën; dit laatste komt in zijn gedichten voor als een plichtmatige huwelijksdaad of als verkrachting. Genot dat Van taboes of gruwel bevrijd is, is ondenkbaar. Sommige critici bleken zich bij het vernemen van deze opvatting licht gegeneerd te voelen.
| |
Verwantschap
Het mooi vinden van datgene wat algemeen als smakeloos of kitscherig wordt ervaren, is een gevoel dat sterk leefde in bepaalde studentenkringen omstreeks 1970: ‘camp’ werd dit genoemd, of ook wel ‘nieuwe lulligheid’. In het mottogedicht van Eeuwig heimwee drijft hem voort, ‘Aan mijn muze’, verklaarde Korteweg zich een nadrukkelijk belever van dit gevoel:
Na lang en vruchteloos gepoog geviel het dat
dan toch gevoelens van diffuse lulligheid
de overhand behaalden: oefening baart kunst.
| |
Ontwikkeling
Is de hierdoor bewerkstelligde toon kenmerkend voor zijn poëzie in de jaren zeventig, in Tussen twee stilten (1982) heeft hij deze nagenoeg bedwongen. Wel duiken de hoofdthema's en belangrijke motieven uit de vroegere poëzie nog in een enkel gedicht op, maar stijl en techniek van het dichten en de compositie van de bundel hebben zich als factoren, van gelijk belang naast de thematiek gesteld.
| |
Thematiek / Techniek
Net als de tweede en de derde opent deze vierde bundel met een mottogedicht, maar nu ontbreekt - in tegenstelling tot de twee vorige keren - de ironie: ‘men is erbij gebaat dat men zichzelf niet kent’, luidt de boodschap ondubbelzinnig. De eropvolgende gedichten lijken - in hun volgorde van 's mensen begin, midden en einde - evenzovele pogingen om tot zelfkennis te komen. Maar bij een dichter die het niet gekend willen worden hoog in zijn vaandel voert (zie het interview van Corina Engelbrecht), behoren zulke pogingen tot het arsenaal van de schijnbewegingen.
De bundel besluit met de vertaling van het bekende gedicht van Rilke ‘Archaïsche torso van Apollo’, dat in zijn oproep tot verandering van het bestaan programmatisch klinkt. Met behulp van Rilke en een klassiek beeld lijkt Korteweg moed te willen verzamelen om zich van de schijnwereld van de ironie en de kitsch te bevrijden.
| |
| |
In 1981 kon men dit nog lezen als een program dat vooruitwijst, want in de bundel zelf komen toch weer ‘lullige’ elementen als het ventje Piggelmee, het maken van textielschilderijen en een masturberende P.C. Hooft voor. Maar daarnaast staan gedichten waarin de ironie, uit de oppervlakte verdwenen, is ondergedoken in het levensgevoel dat eraan ten grondslag ligt: dat van de onbegrijpelijke paradox dat wie bij de geboorte verlost wordt moet huilen, of dat heimwee hebben niet betekent dat men de plaats waar men vroeger woonde nog werkelijk kent.
| |
Visie op de wereld / Thematiek
Achteraf blijkt de oproep tot verandering uitgelegd te moeten worden als een onmogelijk verzoek. Het gedicht ‘Johannes Vermeer, “Meisje met de parel”’ (in Stand van zaken, 1991) is als een antwoord op dat van Rilke te beschouwen. Hierin ziet de man die naar het schilderij van Vermeer kijkt, dat het geportretteerde meisje juist helemaal niet vindt dat hij zijn leven moet veranderen: ‘van haar mag ik nog wel / zoals ik nu al jaren lang, zij vindt niet dat / mijn leven anders moet, dat zie ik aan / haar blik.’
Behalve de uitdrukking van een levensgevoel is dit gedicht ook een voorbeeld van een genre waarvoor Korteweg een grote belangstelling aan de dag legt: het beeldgedicht. Behalve dat hij zelf diverse gedichten heeft geschreven naar aanleiding van beeldende kunst, heeft hij verschillende bloemlezingen samengesteld met dergelijke gedichten; hiervan is Een engel zingend achter een pilaar (1992) de belangrijkste. Essays en studies die niet direct met zijn werk in het Letterkundig Museum samenhangen, hebben ook meestal betrekking op beeldgedichten. Bovendien staan op het voorplat van zijn bundels uit de jaren tachtig en negentig telkens betekenisvolle portretten. De meeste zijn melancholische vrouwen, wier blik contrasteert met zulke zakelijke titels als Voor de goede orde (1988) en Stand van zaken. Met dit contrast van beeld en taal laat Korteweg zien dat voor hem de wereld van melancholie en verlangen een noodzakelijk tegenwicht vormt ten opzichte van die van het dagelijks brood.
| |
Relatie leven/werk
Wat dat laatste betreft: vanaf Tussen twee stilten is zijn bestaan als ambtenaar een permanent element in zijn ironische observaties, evenals de daarmee samenhangende ontwikkeling in zijn carrière en het onderkennen van het appèl dat daarin gedaan
| |
| |
wordt op iemands ijdelheid: gevraagd worden voor de Rotary, optreden op congressen, enzovoort. Hij is zich ervan bewust dat niet alleen het werk een ‘diensthuis’ is - een begrip dat door zijn herkomst uit de bijbelvertaling verbonden is met ballingschap - maar ook het huwelijk (‘Zelf beide / gekozen, wat scheelt, maar afgezien daarvan / wou ik toch het liefst niet uitgeleid: ik wantrouw wat / op eigen kracht niet kan worden bereikt.’)
Behalve deze situatie zelf is het vooral de taal waarmee hij in zijn werk geconfronteerd wordt, waarvan hij tegelijk lijkt te genieten en met zichtbaar genoegen de loosheid en de dubbelzinnigheid toont. Daarnaast geeft de taal van opschriften op straat in veel gedichten aanleiding tot overwegingen over het menselijk bestaan. Korteweg heeft een scherp, bijna cabaretesk oog voor de dubbelzinnigheid van reclameteksten of bedrijfsnamen wanneer men die op zichzelf of op de concrete omgeving betrekt. De naam De Voltreffer van een sporthal krijgt een speciale bijklank voor wie ziet dat deze hal naast een crematorium ligt (‘Wat dacht je’, in In handen, 1997). En door de woorden ‘Zoek uw bestemming en druk dan de knop in’ op de kaartjesautomaat op een station wordt de beschouwer in een ander gedicht tot existentiële wanhoop gebracht (‘bestemming’ wordt in zijn hoofd kennelijk ‘levensdoel’) (‘Den Haag Centraal’, in Geen beter leven, 1985).
| |
Thematiek
Dat een dergelijke tekst op een station wordt aangetroffen, is niet toevallig: vervoermiddelen spelen in de gedichten van Korteweg een grote rol. Trein en fiets zijn zijn favorieten; de eerste als een vervoermiddel dat iemand mist of dat iemands dood veroorzaakt, de tweede als het vervoermiddel bij uitstek waarmee iemand zich beweegt tussen huis en werk (of zomaar, zonder doel) en waarop hij in staat is zich onafhankelijk te bewegen. Derhalve is de fiets verbonden met de kern van de thematiek, die Korteweg nu al dertig jaar publiek maakt: dat mensen niet op iets of iemand anders dan zichzelf moeten vertrouwen. Het enige gedicht in al die jaren dat hij expliciet ‘ode’ noemt, is dan ook een loflied op de fiets (in Al fluitend, 2001): een fiets stelt je in staat alleen te zijn met jezelf tot het eind toe. Als de emblematicus die hij vaak is, laat Korteweg zijn ‘Ode aan de fiets’ eindigen met het advies: ‘Zo moet het straks ook voor- | |
| |
al / jij zijn en geen ander die stilvalt.’ Een van de meest betekenisvolle locaties in deze gedichten is het fietstunnellje bij Wassenaar waar Korteweg geregeld doorheen fietst op weg van zijn huis in Leiden naar zijn werk in Den Haag; dit is tot een symbool geworden van zijn visie op de levensgang: al kun je er nog wel in afdalen, het is zeker dat je er ooit niet meer uit te voorschijn zult komen.
| |
Visie op de wereld
Toen Korteweg in 1988 uit zijn eerste drie bundels een bloemlezing samenstelde, onder de ironisch-nostalgische titel Dierbare tijden, gaf hij daaraan een motto mee uit het boek Levenstijdperken van de man van de psychiater H.C. Rümke: ‘Tot op een zekere leeftijd kan hij, wanneer gebieden verloren gaan, het verlies compenseren, ten slotte kan hij dat niet meer.’ Met de keuze voor juist een dergelijk motto uit een psychologieboek geeft Korteweg er blijk van dat poëzie voor hem in de eerste plaats een kwestie is van zelfbeschouwing. Dit bleek eens te meer, toen hij voor de bloemlezing Comfortabel ongelukkig (1999), een keuze uit zijn gedichten tussen 1980 en 1991, een motto aan hetzelfde boek ontleende: ‘Het is een banale waarheid, dat men in het leven van een opgaande en van een dalende lijn kan spreken.’ Behalve om de inhoud is dit citaat ook van belang om het epitheton ‘banale’. Want als er één woord is waarmee Kortewegs visie op het leven getypeerd kan worden, is het hiermee. Dit wordt bevestigd door zijn belangstelling voor de luimige burger-dichters uit de negentiende eeuw, zoals die blijkt uit de mede door hem bezorgde bloemlezing De burger schuddebuikt (1984). Korteweg weigert filosoof te zijn of kritisch intellectueel, maar evenmin voelt hij voor pure lyriek; voor hem zijn dat heilloze vluchtwegen, die uiteindelijk toch ook zullen moeten uitkomen op het banale besef dat het leven bitter weinig voorstelt. Wat dat betreft mag het een wonder heten dat nog geen van zijn bundels een motto heeft meegekregen van Schopenhauer.
| |
Ontwikkeling / Verwantschap
Vanaf begin jaren tachtig is Kortewegs poëzie in zoverre veranderd dat zijn taal vaak compacter is geworden (meer elliptische zinnen bijvoorbeeld), maar ook dat er vaker een vage mystiek in voorkomt, als tegenhanger van een al te banale burgerlijkheid. Alsof hij hiermee wil zeggen dat hij wel weet dat er meer bedacht kan worden tussen hemel en aarde dan dat de werke- | |
| |
lijkheid de werkelijkheid is. In die vage mystiek toont hij zich verwant aan zowel de belangrijkste postcalvinistische dichter in Nederland, Rutger Kopland, als aan sommige gedichten van Gerard Reve, zoals hij in zijn cynische visie op de liefde en het leven zowel trekken van verwantschap vertoont met de Engelse dichter Philip Larkin als met Gerrit Komrij. Zijn nuchtere vertolking van een levensvisie brengt hem soms ook bij Herman de Coninck in de buurt.
| |
Kritiek / Thematiek
Kortewegs poëzie leunt overigens vaak zo nadrukkelijk op spreektaal dat dit hem, in combinatie met zijn realistische thematiek en zijn afkeer van symbolisering, wel de kritiek heeft opgeleverd dat hij te weinig aan de verbeelding overlaat. Misschien is verbeelding dan ook niet het criterium waarmee men deze poëzie moet beoordelen, maar moet men deze eerder meten met de norm van existentiële pijnlijkheid. Al maakt Korteweg het de lezer daarbij niet makkelijk, doordat hij zeker niet altijd consequent is: zo wijst hij in Tussen twee stilten in het ene gedicht de ‘reddende armen’ van een goddelijke instantie af, terwijl hij elders aangeeft er zo nu en dan sterk naar te verlangen door soortgelijke armen naar ‘beechen green / and shadows numberless’ te worden geleid. Net als Kopland wijst hij dus alle mooie beloften van hiernamaals en eeuwigheid af. Maar anders dan Kopland zegt hij in een interview dit wel te betreuren: ‘De gedachte van het leven als een moeizame pelgrimstocht op weg naar het licht, daar klopt niet veel van. Want we zijn wel op weg, maar van de ene stilte naar de andere. Jammer.’ De teleurstelling die hij hier uitspreekt, is de teleurstelling van iemand die blijkens het gedicht ‘Er zijn’ (Tussen twee stilten) overigens toch niet echt anders zou willen:
Er zijn, altijd er zijn, zoals een berg.
Dat moeten. Vruchteloos naar vlakte smachten.
Of stromen, eeuwig. Nooit tot droogte komen.
Dat moeten. Tevergeefs van leegte dromen.
Dan liever mens vuur rook.
Deze voorkeur voor het vergankelijke (niet voor niets stelde Korteweg een bloemlezing samen van poëzie over de dood)
| |
| |
heeft vanaf het begin zijn voorkeur voor kitscherig-sentimentele stof bepaald.
Eenzelfde tweeslachtigheid vertoont zijn houding ten opzichte van het huwelijk en van kinderen: desillusie en trouw houden elkaar daarin in evenwicht. In zijn latere bundels lijkt de trouw zo nu en dan te worden beloond met geluk, al moeten daarvoor wel langeafstandswandelingen worden ondernomen (‘Lange afstand’, in Al fluitend).
Een andere paradox is die tussen de centrale behoefte om zichzelf genoeg te zijn (‘ik wantrouw wat / op eigen kracht niet kan worden bereikt’, schrijft hij in een gedicht) en zijn verlangen naar jeugd, die regelmatig gestalte krijgt in identificatie met sporthelden. In Geen beter leven vereenzelvigt de hoofdpersoon van enkele gedichten zich met ‘de snelste renner van het peloton’ en in Al fluitend is een soortgelijke hoofdpersoon de evenknie van de beste Nederlands tennissers van dit moment. Deze grootheidswaan wordt nog in dezelfde bundel onderuitgehaald, wanneer er sprake van is dat hij met 6-0, 6-1 door zijn dochter wordt ingemaakt.
| |
Techniek
Korteweg bekommert zich, zoals gezegd, weinig om strakke vormgeving; een uitzondering vormen de kwatrijnen die hij meestal in groepjes van drie op een bladzij heeft opgenomen in Voor de goede orde en Stand van zaken en in lagere dosering in In handen (een titel overigens waarmee hij zowel zinspeelt op de aanduiding in ambtelijke kringen om iemand een persoonlijke brief te sturen als op de zeis waarmee de dood iedereen persoonlijk benadert). Het is een genre dat past bij het karakter van levensles of levensvraag van de meeste van deze gedichten, zoals in ‘Ik leef’ (Voor de goede orde):
Ik leef. Hoe lang mijn doodsstrijd? Geen idee.
Wanneer is me al evenmin bekend.
Waarheen? Ik zou het werkelijk niet weten.
Hoe komt het dan dat ik zo vrolijk ben?
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Uiteenlopende critici als Michael Zeeman, Rob Schouten, Guus Middag en Hans Warren hebben met name voor het werk vanaf 1980 grote waardering; de laatste rekent hem tot ‘de kleine groep belangwekkende Nederlandse dichters’. Ook in
| |
| |
Vlaanderen is zijn poëzie geregeld lovend besproken, onder anderen door Hugo Brems en Herman de Coninck. En ondanks zijn bezwaren tegen Kortewegs neiging tot soms al te opzichtige formele Spielereien, toont ook Yves T'Sjoen grote waardering voor die gedichten waarin de dichter ‘met een minimum aan woord en beeld en een zorgvuldig gebruik van stilte (of witruimte) het verlangen er niet te zijn suggereert, waarin hij het zelf wil uitwissen en dus aan de voortgang der seizoenen ontsnappen’.
Vanwege de humoristische directheid van een groot deel van zijn werk is Korteweg een veelgevraagd voorlezer van poëzie, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Ook is de tijd dat zijn werk bij De Slegte eindigde (zoals ook al weer met veel gevoel voor betrekkelijkheid beschreven in ‘Weerzien’, in Geen beter leven), al lang achter de rug: In handen werd zelfs enkele malen herdrukt.
| |
Kunstopvatting
Lezers en toehoorders waarderen Kortewegs poëzie als recepten voor het leven, af te geven bij de apotheek wanneer zij behoefte hebben aan tegengif tegen ambities en al te hoge levensverwachtingen. Waarbij een belangrijke raad lijkt te zijn: kijk goed om je heen en zie hoe alles wat je ziet en opmerkt een bijdrage kan zijn tot zelfkennis. Omdat hij tegelijkertijd de neiging heeft aan zelfkennis geen al te grote waarde toe te kennen, is Korteweg nu ook al dertig jaar een zichzelf tegensprekende levensadviseur.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Anton Korteweg, Niks geen Romantic Agony. Amsterdam 1971, Meulenhoff, De Ceder, GB. (ten dele opgenomen in Dierbare tijden) |
Anton Korteweg, Eeuwig heimwee drijft hem voort. Amsterdam 1973, Athenaeum-Polak & Van Gennep, GB. (ten dele opgenomen in Dierbare tijden) |
Anton Korteweg, De stormwind van zijn hand. Amsterdam 1975, Athenaeum-Polak & Van Gennep, GB. (ten dele opgenomen in Dierbare tijden) |
Anton Korteweg, In de zon. Den Haag 1976, Bzztôh, G. |
Anton Korteweg, Love, love, love. Amsterdam 1977, J. Meijer, G. (opgenomen in Tussen twee stilten) |
J.C. Bloem, Ongewild archief. Samenstelling Anton Korteweg en Sjoerd van Faassen. 's-Gravenhage 1977, Bzztôh, Bl. |
Tussen de vesten. Dertien Leidse schrijvers. [Samenstelling Anton Korteweg]. Inleiding Maarten 't Hart. 's-Gravenhage 1977, Bzztôh, Bl. |
Vinger Gods, wat zijt gij groot! Een bloemlezing uit het werk van de dominee-dichters Nicolaas Beets, J.P. Hasebroek, Bernard ter Haar [e.a.]. Samenstelling en inleiding Anton Korteweg en Wilt Idema. Amsterdam 1978, De Arbeiderspers, Bl. |
De dood. Samenstelling Anton Korteweg. Baarn 1980, Erven Thomas Rap, Themapoëzie dl. 6, Bl. |
Kritisch akkoord 1980. Een keuze uit in 1979 verschenen essays in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften. Samenstelling Angenies Brandenburg, Anton Korteweg, Willie Verhegghe e.a. Antwerpen/Amsterdam 1980, Elsevier/Manteau, Bl. |
Schrijversprentenboek van de Nederlandse Antillen. Samenstelling Anton Korteweg, Kees Nieuwenhuijzen, Max Nord e.a. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, Schrijversprentenboek. |
Kritisch akkoord 1981. Een keuze uit in 1980 verschenen essays in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften. Samenstelling Hans van den Bergh, Antonin van Elslander, Anton Korteweg e.a. Antwerpen/Amsterdam 1981, Elsevier/Manteau, Bl. |
Literair akkoord 25. Een keuze uit bijdragen verschenen in de Zuid- en Noordnederlandse letterkundige tijdschriften van het jaar 1981. Samenstelling Graa Boomsma, Hugo Brems, Anton Korteweg e.a. Utrecht 1982, Bruna, Bl. |
Anton Korteweg, Tussen twee stilten. Amsterdam 1982, Meulenhoff, GB. (ten dele opgenomen in Comfortabel ongelukkig) |
Literair akkoord 26. Een keuze uit bijdragen verschenen in de Zuid- en Noordnederlandse letterkundige tijdschriften van het jaar 1982. Samenstelling Graa Boomsma, Mark Insingel, Anton Korteweg e.a. Utrecht 1983, Bruna, Bl. |
Anton Korteweg, ‘Diep alleen in Deventer’, z.pl. 1984, De Lange Afstand, G. (onder de titel ‘In Deventer’ öpgenomen in Geen beter leven) |
| |
| |
Anton Korteweg, Van huis tot huis. Tekeningen Pandora. Rotterdam 1984, Bébert, GB. (grotendeels opgenomen in Geen beter leven; voor een deel in Voor de goede orde) |
Anton Korteweg, Overijsselsche Courant, Vrijdag 29 april 1825. Amsterdam 1984, De Lange Afstand, GB. |
Anton Korteweg, Geen beter leven. Amsterdam 1985, Meulenhoff, GB. (ten dele opgenomen in Comfortabel ongelukkig) |
Anton Korteweg, Twee gedichten. Den Haag 1985, Mikado Pers, G. (opgenomen in Voor de goede orde, 1987) |
Anton Korteweg, Lucebert en Willemijn Stokvis, Namiddag van een faun. Luceberts wandschildering in het Letterkundig Museum. Utrecht 1985, Impress, Scaldia model nr. 5, E. |
Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), 't Is vol van schatten hier. 2 dln. Amsterdam/'s-Gravenhage 1986, De Bezige Bij/Letterkundig Museum, Catalogus. |
Anton Korteweg, Bezoeken. Den Haag 1986, Mikado Pers, G. (opgenomen in Voor de goede orde, 1988) |
Anton Korteweg, Voor mijn ouders, veertig jaar getrouwd. Den Haag 1987, Mikado Pers, G. (opgenomen in Voor de goede orde, 1988) |
Anton Korteweg, De zonnebloem werd zwart. Chinese kwatrijnen. Voorwoord W.L. Idema. [Bedum] 1987, Exponent, GB. (vrijwel geheel opgenomen in Voor de goede orde, 1988) |
Anton Korteweg, Voor de goede orde. Den Haag 1987, Mikado Pers, GB. (vrijwel geheel opgenomen in Voor de goede orde, 1988) |
Anton Korteweg, Vader. Den Haag 1987, Mikado Pers, G. (opgenomen in Voor de goede orde, 1988) Teruggedaan. Eenenvijftig bijdragen voor Harry G.M. Prick ter gelegenheid van zijn afscheid als conservator van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Samenstelling Th.A.P. Bijvoet, S.A.J. van Faassen, Anton Korteweg e.a. 's-Gravenhage 1988, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, EB. |
Anton Korteweg, Voor de goede orde. Amsterdam 1988, Meulenhoff, GB. (ten dele opgenomen in Comfortabel ongelukkig) |
Anton Korteweg, Dierbare tijden. Een keuze uit Niks geen Romantic Agony (1971), Eeuwig heimwee drijft hem voort (1973), De stormwind van zijn hand (1975). Amsterdam 1988, Meulenhoff, GB/Bl. |
Anton Korteweg, Toch geluk voor Mellie! Amsterdam 1988, De Lange Afstand, GC. |
Anton Korteweg, Tijdig. Den Haag 1988, Mikado Pers, G. (opgenomen in Stand van zaken) |
Mijn oog komt niet tot rust. Dertig gedichten, twaalf musea. Samenstelling Anton Korteweg. 's-Gravenhage 1990, Federatie van Musea in Zuid-Holland, Bl. |
Anton Korteweg, Kinderen. [Bedum] 1989, Exponent, Eenhedenreeks, nr. 19, G. (opgenomen in Stand van zaken) |
| |
| |
Anton Korteweg, Twee recepten. Den Haag 1989, Mikado Pers, GC. (ten dele opgenomen in Stand van zaken) |
Anton Korteweg, In de tuin. [Den Haag] 1990, Mikado Pers, G. (opgenomen in Stand van zaken) |
Anton Korteweg, Het pindasnoer is leeg. Nieuwe Chinese kwatrijnen en andere korte gedichten. Voorwoord W.L. Idema. [Bedum] 1991, Exponent, GB. (vrijwel geheel opgenomen in Stand van zaken) |
Anton Korteweg, Stand van zaken. Amsterdam 1991, Meulenhoff, GB. (ten dele opgenomen in Comfortabel ongelukkig) |
Pierre Corneille, Stances; Anton Korteweg, Vooruit. Den Haag 1991, Mikado Pers, G (vert.). (opgenomen in In handen) |
Wie waren het, die Rembrandt zagen? Een bloemlezing schilderijgedichten [...] naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Rembrandt: De Meester & zijn Werkplaats’ in het Rijksmuseum, 4 december 1991 - 1 maart 1992. Samenstelling Anton Korteweg. Amsterdam 1992, Athenaeum/Polak & Van Gennep, Bl. |
Een engel zingend achter een pilaar. Gedichten over schilderijen. Samenstelling Anton Korteweg en Annemarie Vels-Heijn. Den Haag 1992, SDU, Bl. |
Björn Borg [= Ton Anbeek, Jan Fontijn, Kester Freriks, Mels de Jong, Anton Korteweg, Tim Krabbé, Nicolaas Matsier, Bob Mendes, Hugo Pos, Hans Ree, Rein van der Wiel, Guus Luijters en Ad Zuiderent], Straatrumoer in Dordt. Novelle. Dordrecht [= Leiden en Amsterdam] 1992, Smash Publishers [= Anton Korteweg en Jan Fontijn] |
Anton Korteweg, Voor Mies, van Maarten. Exemplaren met opdracht, een verkenning. [Amsterdam/Leiden] 1992, De Buitenkant/Rijksuniversiteit Leiden, E. |
Anton Korteweg, Kijk ons! Leiden 1992, De Uitvreter, G. (opgenomen in Al fluitend) |
Anton Korteweg (red.), In zijn soort mooi werk. Schrijversportretten in het Letterkundig Museum. Den Haag 1993, Letterkundig Museum, EB. |
Anton Korteweg, Wat dacht je. Den Haag 1993, Mikado Pers, G. (opgenomen in In handen) |
De burger schuddebuikt. Een bloemlezing uit het werk van de luimige dichters J.J.A. Goeverneur, P.T. Helvetius van den Bergh, Jacob van Lennep [e.a.]. Samenstelling Anton Korteweg en Wilt Idema. Amsterdam 1994, Querido, Griffioen, Bl. |
Anton Korteweg, De tunnelman. Den Haag 1994, Mikado Pers, G. (opgenomen in In handen) |
Anton Korteweg, Vriendelijk. [z.p.] 1994, De Pij Pers, Fragment. (eerder gepubliceerd in Voor Mies, van Maarten. Exemplaren met opdracht, een verkenning) |
Anton Korteweg, Zevenbergen. Een gedicht en een zeefdruk. Illustratie Henk Eikenaar. 's-Hertogenbosch 1994, Het Noordbrabants Genootschap, Noord-Brabant in proza, poëzie en prent nr. 17, G. (onder de titel ‘Thuis’ opgenomen in Al fluitend) |
| |
| |
Anton Korteweg, Ook jij! Leiden 1994, De Uitvreter, G. |
Anton Korteweg, Wassenaarse Slag. Den Haag 1995, Mikado Pers, G. (opgenomen in In handen) |
Anton Korteweg, De pest aan literaire anekdotes. Boutade. Wassenaar 1996, De Pij Pers, E. |
Anton Korteweg, Bij de vijftig. Zoeterwoude 1996, De Uitvreter, GB. (grotendeels opgenomen in In handen) |
Anton Korteweg, Congres. Den Haag 1996, Mikado Pers, G. (opgenomen in In handen) |
Fetisj! Schrijvers en de dingen. Samenstelling Anton Korteweg, Aad Meinderts en Charlotte de Cloet. Inleiding Nicolaas Matsier. 's-Gravenhage 1996, Letterkundig Museum, Catalogus. |
Anton Korteweg, In handen. Amsterdam 1997, Meulenhoff, GB. |
Anton Korteweg, Watou, 7 september 1997. [Den Haag] 1997, Mikado Pers, G. (opgenomen in Al fluitend) |
Anton Korteweg, Plok. Vier gedichten. Dordrecht z.j. [= 1998], z.u., Dordtse Tennis Cahiers, nr. 6, GB. (ten dele opgenomen in Al fluitend) |
Anton Korteweg, Schikt het u? Den Haag [1998], Mikado Pers, G. (opgenomen in Al fluitend) |
Anton Korteweg, Comfortabel ongelukkig. Amsterdam 1999, Meulenhoff, GB/Bl. (bevat een selectie uit Tussen twee stilten, Geen beter leven, Voor de goede orde en Stand van zaken) |
Anton Korteweg, Voor mannen is 't niet erg. Zoeterwoude 1999, De Uitvreter, Bl./GB |
Anton Korteweg, Die stick. Den Haag 1999, Mikado Pers, G. (opgenomen in Al fluitend) |
Kalender 2000. Samenstelling Anton Korteweg. Foto's Mariette Carstens, Ellen Kooi, Vincent Mentzel e.a. Den Haag 1999, Bank Nederlandse Gemeenten, Bl. |
Anton Korteweg, Hij komt op een leeftijd. Den Haag 2000, Mikado Pers, G. (opgenomen in Al fluitend) |
2001. Samenstelling Anton Korteweg. Den Haag [2000], Ando, Bl. |
Anton Korteweg, Al fluitend. Amsterdam 2001, Meulenhoff, GB. |
Anton Korteweg, La Belle Chatte sans Merci. Den Haag 2001, Mikado Pers, G. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Wam de Moor, Frustratie van 't verlangen. Debuut van Anton Korteweg. In: De Tijd, 8-5-1971. (over Niks geen Romantic Agony) |
Hans Warren, Het is modern om ouderwets te lijken. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 12-6-1971. (over Niks geen Romantic Agony) |
Gerard Rommers, Anton Korteweg. In: Brabants Nieuwsblad, 26-6-1971. (interview) |
R.L.K. Fokkema, Solidaire distantie. Debuut van Anton Korteweg. In: Trouw, 30-9-1971. (over Niks geen Romantic Agony) |
Karel Soudijn, Alleen op de wereld. In: Algemeen Handelsblad, 1-6-1973. (over Eeuwig heimwee drijft hem voort) |
Wam de Moor, Filosofie van een zelfbevrediger. Gedichten van Ouwens en Korteweg. In: De Tijd, 16-6-1973. (over Eeuwig heimwee drijft hem voort) |
Harry van Santvoort, Het ene vagijn is het andere niet. Poëzie van Anton Korteweg, Kees Ouwens en anderen. In: De Nieuwe Linie, 26-9-1973. (over Eeuwig heimwee drijft hem voort) |
Jan van der Vegt, Moeizaam bedwongen ontroering. Poëzie van Anton Korteweg. In: Ons Erfdeel, jrg. 17, nr. 1, januari-februari 1974, pp. 107-108. (over Eeuwig heimwee drijft hem voort) |
Tom van Deel, De ironie van de nieuwe romantiek. In: De Klopgeest, jrg. 10, nr. 20, januari 1975, pp. 36-43. (over variaties van neoromantiek, waaronder die van Korteweg) |
Max Nord, Dichter van ontmoediging. In ‘De stormwind van zijn hand’ spot Anton Korteweg zacht met godsdienst, erotiek en zichzelf. In: Het Parool, 3-1-1976. |
Hans Warren, Driemaal opus drie. Nieuwe dichtbundels van Kees Ouwens, Anton Korteweg en Jacob Groot. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-1-1976. (over De stormwind van zijn hand) |
‘Vandaag gelukkig een makkelijk proefwerk.’ Acht dichters in de schoolbank. In: De Revisor, jrg. 3, nr. 3, juni 1976, pp. 56-57. (interview over ‘Gered’ uit Niks geen Romantic Agony) |
Aad Nuis, Poëziekroniek 2. In: Tirade, jrg. 20, nr. 217, september 1976, pp. 476-479. (over De stormwind van zijn hand) |
Anton Korteweg, De zangers van het nationale slaaplied. De dominee-dichters. In: Haagse Post, 5-8-1978. (over Vinger Gods, wat zijt gij groot!) |
Peter van Zonneveld, De nachtegalen Gods. Dominee-dichters uit de 19e eeuw. In: NRC Handelsblad, 1-9-1978. (over Vinger Gods, wat zijt gij groot!) |
Wam de Moor, Deugdzaam nietszeggend en welbespraakt ondeugend. In: De Tijd, 16-2-1979. (over Vinger Gods, wat zijt gij groot!) |
Cees Braas en Dick de Vos, Interview met Anton Korteweg. In: Meta, jrg. 14, nr. 1, oktober 1979, pp. 14-21. |
Corina Engelbrecht, Anton Korteweg: ‘Je geeft bloot dat je je niet bloot geeft’. In: Corina Engelbrecht, Gezegd en geschreven is twee. 's-Gravenhage 1980, pp. 135-145. (interview) |
Hugo Brems, Een dodelijke dorst naar tederheid. Neoromantiek in de hedendaagse Nederlandse poëzie. In: Hugo Brems, Al wie omziet. Opstellen over Nederlandse poëzie 1960-1980. Antwerpen/Amsterdam 1981, pp. 35-57. (over variaties van neoromantiek, waaronder die van Korteweg) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 29, nr. 6, juni 1981, pp. 96-103. (over De Dood) |
Wam de Moor, Het leven als een moment tussen twee stilten. Nieuwe bundel van Anton Korteweg. In: De Tijd, 21-1-1983. (over Tussen twee stilten) |
Frank Vermeulen, De mensen vinden het leuk, laat ik maar doorgaan. Een interview met Anton Korteweg. In: Literatuur, jrg. 1, nr. 6, november-december 1984, pp. 342-347. (over het schrijverschap en het Letterkundig Museum) |
Ad Zuiderent, De dichter en het harken in zijn achtertuin. Hoe cynisch is Anton Korteweg? In: De Tijd, 26-4-1985. (over Geen beter leven) |
Daniël Billiet, Droef onder de druk der banden. De ironicus Anton Korteweg wordt
|
| |
| |
een fatsoenlijk burger. In: Knack, 12-6-1985. (over Geen beter leven) |
Rob Schouten, Onderhuidse opstandigheid. Nieuwe gedichten van Anton Korteweg. In: Vrij Nederland, 20-7-1985. (over Geen beter leven) |
Jos Radstake, Anton Korteweg en de ironie. In: Bzzlletin, jrg. 14, nr. 136, mei 1986, pp. 44-50. |
Wam de Moor e.a., Jury-rapport A. Roland Holst-penning 1986. In: A. Roland Holst Penning-Stipendium. Bergen 1986, pp. 9-13. |
Hugo Brems, Tussen twee stilten. In: Hugo Brems, De rentmeester van het paradijs. Over poëzie. Antwerpen 1986, pp. 79-87. |
Cees van Hoore, Anton Korteweg dichter en museumdirecteur: ‘...fietsen is héél goed voor dichters’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 11-4-1987. (interview) |
T. van Deel, Gedichten van een directeur. In: Trouw, 14-7-1988. (over Voor de goede orde) |
Hans Warren, Onvrede en klein geluk. De gedichten van Anton Korteweg. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 30-7-1988. (over Dierbare tijden en Voor de goede orde) |
C.O. Jellema, Ambivalente ironie in poëzie Anton Korteweg. In: Nieuwsblad van het Noorden, 12-8-1988. (over Dierbare tijden en Voor de goede orde) |
Aad Nuis, Een gestadig hameren op hetzelfde aambeeld. In: de Volkskrant, 9-9-1988. (over Dierbare tijden en Voor de goede orde) |
Michaël Zeeman, Onlesbaar heimwee naar indringend zingen. In: Leeuwarder Courant, 14-10-1988. (over Dierbare tijden en Voor de goede orde) |
Ad Zuiderent, De dichter als aftopper. Een zich binnenstebuiten kerende ambtenaar. In: De Tijd, 11-11-1988. (over Dierbare tijden en Voor de goede orde) |
Maarten Doorman, De angst voor zelfgenoegzaamheid. Kortewegs ironie wordt ingetogener. In: Vrij Nederland, 26-11-1988. (over Dierbare tijden en Voor de goede orde) |
Jaap Goedegebuure, Uit de diepten heb ik geroepen. Over de poëzie van Gerard Reve. In: Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, pp. 56-73. (onder meer over de relatie tussen enkele religieus getinte gedichten van Korteweg met die van Reve) |
Hugo Brems, Zou ik in de midlevencrisis zijn? In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 1, februari 1989, pp. 103-105. (over Voor de goede orde) |
Gwy Mandelinck, Anton Korteweg zonder omwegen. In: De Standaard, 18-2-1989. (over Voor de goede orde) |
Henk Knol, Sudderans. Poëzie van Anton Korteweg. In: Woordwerk, jrg. 7, nr. 26, juni 1989, pp. 103-105. |
G. Puchinger, Gesprek met Anton Korteweg. In: Woordwerk, jrg. 8, nr. 30, juni 1990, pp. 32-48. (interview) |
Hugo Brems, De Chinese zee. In: Hugo Brems, De dichter is een koe. Over poëzie. Amsterdam 1991, pp. 114-127. (onder meer over ‘Geen hand’ uit Tussen twee stilten) |
Ad Zuiderent, Daar kan niets naast bestaan. In: Trouw, 14-11-1991. (over Stand van zaken) |
Marjoleine de Vos, Anton Korteweg over de ambtenaar, de dichter en God. Gedichten zijn als potloodslijpsel. In: NRC Handelsblad, 20-12-1991. (interview) |
Herman de Coninck, Tandenknarsend geluk. In: Herman de Coninck, De flaptekstlezer. Amsterdam 1992, pp. 190-194. (over Stand van zaken) |
Arjan Peters, Comfortabel ongelukkig: Anton Korteweg. In: Poëziekrant, jrg. 16, nr. 1, januari-februari 1992, pp. 2-5. (interview over Stand van zaken) |
Theodor Holman, Het dubbelleven van Anton Korteweg. Roofdrukken moet je nu eenmaal altijd melden. In: Het Parool, 22-2-1992. (interview over de combinatie van dichterschap en maatschappelijke carrière) |
Ed Leeflang, Stand van zaken. In: Ons erfdeel, jrg. 35, nr. 2, maart-april 1992, pp. 266-267. |
Rudolf van de Perre, Woorden om wakker te lezen. Vijftig gedichten kort belicht. Leuven 1992, pp. 63-65. (over ‘Verwachting’ uit Niks geen Romantic Agony) |
Christiane Berkvens-Stevelinck, Shadows numberless, met hier en daar een meid. Interview met Anton Korteweg. In: Rappèl, december 1992. (over de religieuze achtergrond van de gedichten) |
Guus Middag, Op de juiste tijd van zwaarte bevrijd. In: Guus Middag, Alles valt in stuk-
|
| |
| |
ken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 98-101. (over Dierbare tijden en Voor de goede orde) |
Dorinde van Oort, Anton Korteweg. In: Dorinde van Oort, Portret aan huis. Nederlandse schrijvers in woord en beeld. Voorwoord Maarten 't Hart. Amsterdam 1994, pp. 79-82. (interview) |
Lut de Block, Het poëtisch kacheltje van Anton Korteweg. Dichters moeten ongelukkig zijn. In: De Standaard, 22-1-1994. (interview naar aanleiding van Stand van zaken) |
Anton Korteweg en G. Puchinger, Klinker & medeklinker. In: Woordwerk, jrg. 12, nr. 46, juni 1994, pp. 54-57. (over ‘Liefst niet’ uit Voor de goede orde) |
Ad Zuiderent, Beeld, abstractie en poëtische boventonen. Over beeldgedichten en muziekgedichten. In: Voortgang, nr. 15, 1995, pp. 249-262. (onder meer over ‘Johannes Vermeer / Meisje met de parel’ uit Stand van zaken) |
Cornald Maas, ‘Mannen met een buikje zijn onprettig’. In: de Volkskrant, 24-10-1997. (interview onder andere over In handen) |
Dirk Zwart, Gebonden zijn, gekend, in iemand. In: Centraal Weekblad, 31-10-1997. (over ‘Wij samen’, in In handen) |
Yves T'Sjoen, Bundel ‘In handen’ voltooit poëtisch drieluik. Anton Korteweg... Troost van radeloosheid. In: De Morgen, 18-12-1997. |
Ed Leeflang, Een dichter passeert de vijftig. In: Ons erfdeel, jrg. 41, nr. 1, januari-februari 1998, pp. 102-104. (over In handen) |
Bert van Weenen, Neoromantiek op evangelische grondslag. In: Chroom, nr. 1, januari 1998, pp. 12-13. |
Guus Middag, Poëzie zonder grootspraak. In: NRC Handelsblad, 20-2-1998. (over In handen) |
Guus Middag, Diensthuis. In: Onze Taal, jrg. 70, nr. 9, september 2001, pp. 226-227. (over ‘Liefst niet’ uit Voor de goede orde) |
Hans Warren, Luchtige toon in poëzie van Anton Korteweg. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-11-2001. (Over Al fluitend) |
Y. Né, [recensie]. In: Brabants Nieuwsblad/De Stem, 30-11-2001. (Over Al fluitend) |
Maarten Doorman, De bloesems van de ironie. In: NRC Handelsblad, 7-12-2001. (Over Al fluitend) |
85 Kritisch lit. lex.
mei 2002
|
|