| |
| |
| |
Antoine A.R. de Kom
door Michiel van Kempen
1. Biografie
Antoine Adrianus Raymondus de Kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956 als oudste van vier kinderen uit een rooms-katholiek gezin. Zijn vader, een mulat, zoon van de Surinaamse voorman Anton de Kom, was technisch ambtenaar, zijn blanke moeder was huisvrouw. De Kom doorliep de lagere school eerst in Den Haag en vervolgens in Paramaribo, waar hij in september 1966 was terechtgekomen en tot en met april 1971 zou verblijven. Hij begon daar ook zijn middelbare school-opleiding die later in Nederland (Waalwijk en Amersfoort) werd afgemaakt. Hij volgde daarna de studie geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam en specialiseerde zich in de psychiatrie. Hij was werkzaam als sociaal psychiater, in het bijzonder gericht op asielzoekers. Daarnaast en vervolgens uitsluitend werkte hij als forensisch psychiater, transcultureel georiënteerd, in het Pieter Baan-Centrum, observatiekliniek voor justitiabele (ex-)gedetineerden.
In 1989 maakte hij zijn debuut met de cyclus ‘Palmen’ onder het pseudoniem Raymond Sarucco in De Gids. Sindsdien verscheen zijn werk met regelmaat in De Revisor en voorts in de Dietsche Warande & Belfort, Parmentier, Raster, Bzzlletin, Poëziekrant, Yang, Tirade, De Tweede Ronde, Hollands Maandblad en in verschillende bloemlezingen. Naar aanleiding van het gedicht ‘Gloeiend groener nog’ schreef de componist Ivo van Emmerik het muzikaal hoorspel Tahafut al-tahafut. Een gedicht, opgenomen in Vier vrijheid, werd in 2000 als videoclip van het nationaal Comité 4 & 5 mei uitgezonden door de NPS.
De bundel Tropen werd genomineerd voor de Cees Buddingh'-Prijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De verhouding tussen beeld en object, werkelijkheid en afbeelding, empirie en woord stelt Antoine A.R. de Kom centraal in zijn poëzie. Zijn debuutbundel Tropen (1991) opent met een cyclus van drie gedichten waarin het woord gegeven wordt aan Ogier de Gombaud. Deze Gombaud was een vogelschilder, die echter nooit zo'n reputatie wist op te bouwen dat hij in naslagwerken is terug te vinden. Hij was een eenvoudige grenadier die door Napoleon in 1803 naar Cayenne verbannen werd, omdat hij relaties onderhield met anti-Republikeinse samenzweerders. Na de val van Napoleon deed Gombaud vanuit Suriname een beroep op Lodewijk XVIII van Frankrijk om een collectie van zijn vogelplaten te kopen, zodat hij naar Frankrijk kon terugkeren. De Kom zet de kunstenaar neer als een vervaardiger van ‘vrij naar de natuur geschilderde / verzinsels op velijn’. Gombaud is iemand die nergens bij hoort, een marginaal, een vrij man die min of meer toevallig terechtkwam in een Hollandse kolonie. Hij wil wel ontsnappen aan zijn noodlot, maar hij kan het niet (Lodewijk zou nooit antwoorden en Gombaud overleed in Paramaribo). Zijn lot weerspiegelt het lot van de vogels die hij schildert: ‘Ik kijk ze aan. De vogels mij. En ik de vogels.’ En terwijl hij daar staat met zijn penseel in de hand, zoemt een wesp om zijn hoofd. Opnieuw een spiegeling: ‘Kruipt op papier over 'n vogel die 'n wesp opeet.’
Met de openingsgedichten van Tropen over Ogier de Gombaud plaatst de dichter de lezer in medias res, direct midden in het Caraïbisch gebied, gezien vanuit de tijd zelf, èn gezien door de ogen van een beschouwer achteraf. Het zijn die twee perspectieven, èn de door de tijd veroorzaakte discrepantie tussen die twee die De Kom fascineren.
In de poëzie van De Kom komen referenties aan allerlei landen en streken voor, maar met tal van draden is De Kom hecht verweven met de Caraïbische wereld. De natuur die hij beschrijft is evident de natuur van de Guyana's, die fungeert als spiegelend decor van hier en nu. Zijn poëzie wemelt van de geografische verwijzingen en historische figuren uit de voormalige Nederlandse koloniën. De Kom neemt Surinaams-Nederlandse woor- | |
| |
den op als ‘voorzaal’, ‘wilde bus’, ‘beschuitgras’. Tegelijk legt hij met het grootste gemak relaties met de occidentale wereld, en is zijn poëzie even hecht verankerd in de Europese literatuur. In het theater van Epidauros plaats hij Artemis tussen weggelopen negerslaven, Zeus identificeert hij met Anana, de afro-Surinaamse oppergod, terwijl Artemis Busi Mama wordt genoemd, de godin van het bos.
| |
Kunstopvatting / Thematiek
De evocatie van een tropische wereld is bij De Kom geen doel op zichzelf. Juist de transformatie van de empirische wereld tot een wereld in woorden obsedeert de dichter, en al is die verbeeldingsoperatie op voorhand tot mislukken gedoemd, er is toch de ‘verrukking/ Die besloten ligt in de mislukking.’ (Tropen, p. 16) Verbeelding is altijd een kwestie van aftasten, zoals zo fraai is verwoord in ‘Laat iemand waden’, eveneens uit Tropen:
van een flamingo aannemen.
van een zich voedende flamingo
En laat iemand waden door
Ondiep water, het ondiepe
Modderbanken, laat iemand
waden zoals alleen een ruiende
Flamingo dat kan. Ja, laat iemand
slapen op 1 lila poot, met de kop
Op de rug ter ruste, met de kop
tussen roze, karmijnrode vleugels.
In het gedicht ‘Des tijds’ dwaalt een ikfiguur door een leeg huis in de tropen en probeert zich het verleden voor de geest te halen.
Ik wacht op de verleden tijd. Eerst
Zit ik in rotan stoelen, spiegel beheerst
Mijzelf in ramen, tuur dan in 't duister nu:
De tand des tijds breekt af, perdu, als eerst.
| |
| |
Het verleden is een beetje schimmig, maar het heden is dat niet minder: ‘'t duister nu’ kan worden opgevat als dat het donker is geworden, maar de dubbelzinnigheid is er niet per ongeluk in gelegd en zeker wil de dichter met deze woorden ook de duisterheid van het heden aanduiden. Vroeger en nu zijn blijkbaar niet van elkaar los te zien. De gedaanten van weleer zijn de ikfiguur door het hoofd blijven spoken: het is hem begonnen om het dichterlijk residu van zijn ervaringen, datgene wat de distantie in tijd en ruimte nog aan woorden overlaat.
| |
Visie op de wereld
In zijn ‘Aanzet tot een tropische poëtica’ uit De kilte in Brasilia (1995) schetst De Kom de tropen als een wereld in verval, die door de ikfiguur, zelf een nazaat van ‘zwarten’, niettemin als een weelde gezien wordt. Maar, zo zegt een bijna kreunende versregel, die weelde ‘is doods, tot leven weer veracht bij wijze van 't woord.’ Zo wordt de werkelijkheid in de poëzie van De Kom met een reeks van antitheses beschreven; voortdurend wordt iets geponeerd dat daarna weer deels wordt teruggenomen.
| |
Stijl / Techniek
Thematiek
Allerlei vormen van contrastwerking bepalen de stijl van de poëzie: de antithese, de paradox, parallelle constructies die inhoudelijk of formeel elkaars tegengestelde vormen, verschuivingen die andere betekenissen opleveren, de meerduidigheid van woorden, de dubbelzinnigheid. De titels van zijn bundels maken dat al duidelijk, Zebrahoeven (2001) wel op de meest complexe wijze. Het wit en zwart van de zebra maken het contrast dat voor het Caraïbisch gebied en voor de dichter zelf (‘kwart zwart’) zo'n belangrijke rol speelt en dat op veel plaatsen in zijn poëzie weerkeert. Maar de zebra de rol van Caraïbische Pegasus laten spelen is merkwaardig, het brengt een Afrikaans element binnen in de Caraïbische wereld. De poëzie krijgt vleugels en neemt een eigen koers: we kijken tegen de hoeven van de zebra aan, de zebra die wegvlucht van waar hij niet thuishoort. Het domein van de dichter zijn de ‘tropen in ontbonden staat’, waarin de ambiguïteit van ‘tropen’ (als regio en in de betekenis van: metaforen) en ‘ontbonden’ (vrij en: in verval) nadrukkelijk wordt geactiveerd. De frase komt uit het dubbelgedicht ‘A República dos Palmares’ uit De kilte in Brasilia. Het gedicht beschrijft een voor De Koms poëzie veelzeggend universum: de republiek van weggelopen slaven, mulatten, indianen en enkele
| |
| |
blanken, die zich in de zeventiende eeuw diep in het Braziliaanse binnenland met succes wist te verdedigen tegen koloniale aanvallen van buitenaf. De ikfiguur hoort het ‘gemurmel van gevluchte slaven/ in hun palmenrepubliek’, hij laat dus hun stemmen in zijn poëzie horen. Maar er is geen sprake van identificatie van de ik met de slaven, hij is de beschrijver van het verleden, ‘Mijn juk bestaat in etterende taal,/ ik zwoeg met rottende woorden’. Al doordrenkt het verleden zijn verzen, ironisch merkt hij over zichzelf op dat het stromende bloed hem tot ‘gebrandmerkt marinist’ maakt.
| |
Relatie leven/werk
Vijf jaar bracht Antoine de Kom in Suriname door, van zijn tiende tot zijn vijftiende, in een mensenleven juist de jaren van de cruciale groei van het taalvermogen en de ontwikkeling van het eigen denken. Zelf zegt hij over die vijf jaar: ‘in mijn belevenis vijftig jaar’, en dat lijkt niet overdreven. In één oogopslag geeft de bundel Tropen te zien hoe fundamenteel de invloed van die vijf jaren op de jonge Antoine de Kom geweest moet zijn. De Caraïbische passaat doorstroomt de hele bundel, rode ibissen schikken er hun veren, zeeschildpadden kruipen aan land, palmen wuiven bruine tantes koelte toe, de warmte en de groenheid van het bos omvatten de lezer. De loomheid van de tropen betekenen voor de ikfiguur uit de poëzie klaarblijkelijk de rust die in de ook bijna altijd aanwezige ‘rest van de wereld’ zelden gevonden wordt, of het zou moeten zijn in de warmte van de Amsterdamse Hortus Botanicus met een besneeuwde buitenwereld achter het glas. In de tropen, daar is de ikfiguur met weinig tevreden, peu et content, zoals een gedicht heet dat besluit met deze strofe:
Het valt mij op - voor de heg op de weg
Verschijnt een donkere gedaante. Ik zeg
Niets. Ik kom volmaakt tot niets: Niets.
Een buffel eet mijn rozen uit de heg.
In het verhaal ‘Mammoez’ vraagt de ikfiguur zich af hoe hij de enigszins vreemde, oude bosnegerin Mammoez met haar traditionele gebruiken en uitbarstingen van woede, in woorden zou moeten vangen. De ontologische kracht van de verbeelde wereld wordt steeds sterker inzet van het verhaal: van een nauwe- | |
| |
lijks gekende of te kennen werkelijkheid, wordt het accent verschoven naar een veranderde werkelijkheid, een wereld die pas zo geworden is sinds de lang vervlogen jeugdjaren, waarin de ikfiguur de vrouw gekend blijkt te hebben als huishoudster in zijn ouderlijk huis. Deze wijze van beschrijven is in essentie niet anders dan wat De Kom met zijn poëzie doet: Mammoez is dus evenzeer een vrij naar de natuur geschilderd verzinsel.
| |
Ontwikkeling
Met ‘Gloeiend groener nog’, waarmee Zebrahoeven afsluit, geeft De Kom een poëtica die nog veel verder gaat dan de ‘Aanzet’ uit De kilte in Brasilia. Een weergave van die poëtica is op voorhand een reductie ervan, want vorm en inhoud zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het 103 versregels lange gedicht opent zo:
Poëzie is BEWEGING en beweging poëzie mits zij trópisch bewogen is. Die poëzie speelt zich af tussen keerkringen, is aldus natuurlijk en ijskoud
zet zij zich daartegen furieus af. Binnen haar keerkringen is zij nadering en het lijkt telkens wel alsof zij haar eigen koers miskent door elke nadering als echec te laten slagen.
Deze omschrijving van wat poëzie is, houdt direct een ontkenning van haar omschrijving in: tegen elke inperking verzet de poëzie zich, leg je haar vast, dan moet zij weer elders gezocht worden. De Kom vergelijkt de woorden met de weglopers uit de slaventijd: ‘Het zijn slaven die de wet van de plantage, / van wat gedicht en verstikt dreigde te worden, ontvluchten.’ Een verbale aanduiding lijkt te lukken, maar poëzie ontkiemt in de ontbinding van wat maakbaar leek.
Het gedicht is zoek zolang de dichter streeft. Juist wanneer hij opgeeft en zich door zijn tropen laat verzwelgen, dan dient zich op onverwachte ogenblikken poëzie aan. De dichter meent na lange tijd zijn open plek weer overwoekerd aan te treffen. Die is door garimpeiro's in bezit genomen.
Met ‘garimpeiro's’ refereert De Kom aan een traditionele notie van poëzie schrijven als het vinden van goud, en tegelijkertijd verwijst hij opnieuw naar Suriname, waar tienduizenden Braziliaanse goudzoekers in de jaren negentig van de twintigste eeuw neerstreken. Maar in plaats van een goudzoeker noemt De Kom de dichter een lepralijder die zijn handen verliest en niet langer de pen kan vasthouden (al eerder werd de lepralijder,
| |
| |
ofwel Hansenpatiënt opgevoerd in het gedicht ‘Hansen ex-Hansen’ in De Revisor, titelloos opgenomen in Zebrahoeven), Geleidelijk aan laat ‘Gloeiend groener nog’ ook in de vormgeving zien hoe de poëzie ‘verteerd en al rottend verrijkt’ wordt, zoals ook uit de verrotting van het oerbos voortdurend nieuw leven ontstaat:
iNvERROTTINGlEEFTtROPISCHEpOEZIE
Veel versregels springen grillig in en tussen de woorden plaatst de dichter onverwachte spaties wit. Later worden de woorden gecentreerd op de regels gezet, vervolgens worden ze steeds verder uit elkaar geplaatst, de syntaxis wordt ontbonden, de expressie zit op de rand van de verstaanbaarheid:
totdat de steekvlam flits een daar
zo een aan hand & voet gebondene
in olie laaiend omgeklede
Aan het slot brengt De Kom opnieuw dood en leven bij elkaar, urn en kalebas, waarbij ‘urn’ wordt omgevormd tot een bijvoeglijk naamwoord:
Dat de poëzie zich niet langer laat inperken, blijkt in Zebrahoeven ook doordat geen van de gedichten nog een titel draagt, terwijl dat bij voorpublicaties in tijdschriften wel het geval was. Zelfs De Koms eigen naam is kaler geworden: hij laat de initialen van zijn tweede en derde voornaam weg.
| |
Verwantschap / Traditie
De beweeglijkheid van De Koms poëzie doet denken aan die van Peter Holvoet-Hansen, en enkele critici wezen op de verwantschap met Paul van Ostaijen. In zijn streven naar een poë- | |
| |
zie waarin niet de afbeelding van de werkelijkheid centraal staat, situeert hij zich ook bij twee andere Nederlandstalige dichters van Surinaamse afkomst: Hans Faverey en Bernardo Ashetu, zij het dat bij De Kom toch vaak nog een - weliswaar dunne - verhaaldraad zichtbaar blijft. In zijn manier om poëzie in het krachtenveld van bloei en verval te zetten, plaatst De Kom zich zeker in de internationale traditie van Baudelaire en Mallarmé (aan wie hij refereert). Zelf ziet hij César Vallejo als inspirator. Op grond van de sfeer van decadentie, de veranderlijke identiteit van de ikfiguur en een streven naar het zuivere en absolute Niets, noemde Ron Elshout hem zelfs een symbolist. Daar kan tegenin worden gebracht, dat De Kom niet zoals de symbolisten de meest sobere vorm zoekt en dat het hem niet alleen om de taal te doen is: hij geeft soms blijk van een maatschappelijk engagement dat men bij de symbolisten tevergeefs zoekt. Zo schrijft hij in De kilte in Brasilia ‘Gedachten bij de evennachtslijn’, een cyclus die hij ‘missive voor Albert Helman’ noemde, een officieel schrijven aan de man die als eerste Surinamer de afstand tot zijn geboorteland thematiseerde:
van mijn gebrandschat land,
leeg oord, bestaat alleen
nog als te ijl geachte taal.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Over de gehele lijn werd het werk van De Kom positief ontvangen, waarbij de vormvastheid vaak werd geprezen. Alleen Rob Schouten kritiseerde het te opzichtige taal- en klankspel en meende dat hij wel wat minder naar ‘de behoudende en immanente kanten van de Nederlandse traditie’ mocht kijken. Peter de Boer kon de poëzie van Zebrahoeven niet altijd volgen, maar waardeerde de ‘ontroerende suggestie’ van sommige verzen over de jeugd. De afzet van zijn bundels, is zoals van het gros van de poëziebundels in Nederland, klein gebleven
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Raymond Sarucco, Palmen. In: De Gids, jrg. 152, nr. 2, februari 1989, pp. 133-138, G. Antoine A.R. de Kom, Tropen. Amsterdam 1991, Querido, GB. |
Raymond Sarucco, De kilte in Brasilia. Amsterdam 1995, Querido, GB. |
Raymond Sarucco, Bij ontstentenis van de roekeloze. In: Hans Groenewegen (red.), Door geen poëzie meer uitgewist. Dichters over hun gedicht van Faverey. Landgraaf 1997, Herik, pp. 36-39, E. |
Raymond Sarucco, Mammoez. In: Mama Sranan: 200 jaar Surinaamse verhaalkunst. Samengesteld, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Michiel van Kempen. Amsterdam 1999, Contact, pp. 464-471, V. |
Raymond Sarucco, gedicht. In: Vier vrijheid, jrg. 4, nr. 1, 2000, p. 14. |
Antoine de Kom, Zebrahoeven. Amsterdam 2001, Querido, GB. |
Antoine de Kom, Kyk-over-al. Foto's Maarten van Schaick. In: Beeld versus woord. Zwolle/Enschede [2001], Waanders/Eigen-Wijze Reizen, pp. 20-27, G. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
D.C., Tropisch. In: Kunst & Cultuur, februari 1992, p. 23. (over Tropen) |
André Matthijsse, Je comfortabel ongelukkig voelen. In: Haagsche Courant, 10-4-1992. (over Tropen) |
Guus Middag, Laat iemand slapen op 1 lila poot. Tropische gedichten van Antoine A.R. de Kom. In: NRC Handelsblad, 10-4-1992. (over Tropen) |
Kees van 't Hof, Magie van de binnenwereld. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 8-5-1992. (over Tropen) |
Noor Hellmann, Een getransformeerde grootvader. In: NRC Handelsblad, 19-6-1992. (interview) |
Jan van der Vegt, Latijn in de tropen. Het poëziedebuut van De Kom. In: Ons Erfdeel, jrg. 35, nr. 5, 1992, pp. 747-748. (over Tropen) |
Michiel van Kempen, De geest van Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur. Haarlem/Brussel 1993, Zuid, pp. 86-90. (over Tropen) |
Rudy Bedacht, [bespreking van Tropen]. In: Oso, jrg. 13, nr. 2, oktober 1993, pp. 264-265. |
Frank Kools, De tegenstelling tussen blank en zwart woedt in mijn gedichten. In: Trouw, 27-4-1995. (interview) |
Guus Middag, Verpest door zendeling en zakenman. De kille tropen van dichter Antoine de Kom. In: NRC Handelsblad, 12-5-1995. (over De kilte in Brasilia) |
Jan Loovers, Een eigen identiteit. In: Zwolse Courant, 27-5-1995. (over De kilte in Brasilia) |
Bertram Westera, Antoine A.R. de Kom: statig de diepte in. In: Hervormd Nederland, 17-6-1995. (over De kilte in Brasilia) |
Y. Né, Poëzie De Kom roept minimum aan gevoel op. In: De Stem, 23-6-1995. (over De kilte in Brasilia) |
Godeke Donner, Warmte en kou in het leven. In: De Ware Tijd Literair, 15-7-1995. (over De kilte in Brasilia) |
Rob Schouten, De papegaai krast als een raaf. In: Vrij Nederland, 15-7-1995. (over De kilte in Brasilia) |
Hans Groene wegen, Antoine A.R. de Kom: Kilte in de tropen. In: Poëziekrant, jrg. 19, nr. 6, november-december 1995, pp. 44-45. (over De kilte in Brasilia) |
Ron Elshout, Groeten uit Babylon. In het doolhof van het symbolisme. In: Bzzlletin, jrg. 25, nr. 236-237, mei/juni 1996, pp. 99-110. |
Ron Elshout, Vrij naar de natuur geschilderde verzinsels. Over de poëzie van Antoine A.R. de Kom. In: Bzzlletin, jrg. 27, nr. 255, april 1998, pp. 66-71. |
Peter de Boer, Onze jeugd is uit beeld gefladderd. In: Trouw, 10-3-2001. (over Zebrahoeven) |
Ton Wolf, Zebrahoeven: ont regelde poëzie van Antoine de Kom. Witter nog dan zwart. In: De Ware Tijd Literair, 12-1-2002. |
88 Kritisch lit. lex.
februari 2003
|
|