| |
| |
| |
Antony Kok
door J.A. Dautzenberg
1. Biografie
Anthonij Kok werd op 18 april 1882 geboren te Rotterdam; later spelde hij zijn voornaam meestal als Antony, maar ook wel als Anthony en Anthonie. Na de HBS volgde hij een interne opleiding bij de spoorwegen, waar ook zijn vader werkzaam was als opzichter. In 1902 kreeg hij een aanstelling als klerk-telegrafist te Den Bosch en vanaf 1903 te Oisterwijk. In 1908 werd hij bevorderd tot chef-commies te Tilburg, waar hij in 1914 Theo van Doesburg ontmoette, die als sergeant-facteur gemobiliseerd was in het naburige Alphen. Bij hen voegden zich de kantoorbediende Maurits Manheim, die tegenover het Tilburgse station op kamers woonde, en diens collega Lena Milius, die in dezelfde straat als Kok had gewoond en die later Van Doesburgs tweede echtgenote zou worden. Het groepje organiseerde in 1915 in Tilburg twee keer een ‘Soirée Intime’, waarbij Kok piano speelde, Manheim zong en Van Doesburg teksten van onder anderen Lodewijk van Deyssel, zijn echtgenote Agnita Feis en van hemzelf voordroeg. In 1916 en 1917 werden dergelijke avonden ook in verschillende andere steden gehouden.
In 1917 was Kok betrokken bij de oprichting van De Stijl, een naam die - naar hij later beweerde - door hem voorgesteld was. Hij publiceerde enkele gedichten en artikelen in De Stijl en was medeondertekenaar van het eerste en tweede manifest van het blad (1918 en 1920). Van 1915 tot 1931 voerde hij een zeer uitgebreide correspondentie met Van Doesburg, waarvan echter naar alle waarschijnlijkheid alleen de brieven van Van Doesburg bewaard zijn gebleven; hetzelfde geldt voor zijn - | |
| |
minder uitgebreide - briefwisseling met Mondriaan. In de jaren twintig maakte hij enkele reizen met Van Doesburg naar de Oostzee, het Loire-gebied en de Vogezen.
Na zijn pensionering in 1943 ging hij zich verdiepen in de leer van de Rozenkruisers, bij welke beweging hij zich in 1946 officieel aansloot. In 1952 verhuisde hij naar Haarlem, waarschijnlijk omdat daar het hoofdkwartier van de Rozenkruisers is gevestigd. Hij overleed aldaar op 29 november 1969. Antony Kok was ongehuwd.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
De literaire activiteiten van Antony Kok zijn onverbrekelijk verbonden met die van Theo van Doesburg. Vóór zijn ontmoeting met Van Doesburg schreef Kok niets, na Van Doesburgs vertrek naar Frankrijk schreef hij vrijwel niets.
Van Doesburg en Kok ontmoetten elkaar in het najaar van 1914. Als Van Doesburg in de zomer van 1915 wordt overgeplaatst naar Utrecht, begint de gigantische correspondentie tussen beiden. Kok stuurt regelmatig gedichten op, die Van Doesburg dan uitvoerig becommentarieert. Van de ongeveer veertig gedichten waarvan in de correspondentie sprake is, werden er tijdens Koks leven slechts enkele gepubliceerd. Na zijn dood zijn alleen negen zogenaamde experimentele verzen in een luxe editie in zeer beperkte oplage uitgebracht. Vrijwel alle gedichten zijn wel opgenomen in de - ongepubliceerde - doctoraalscriptie ‘Antony Kok, dichter bij De Stijl’ van Marco Entrop (Universiteit van Amsterdam, 1983).
| |
Techniek
Koks reputatie als dichter is gekoppeld aan slechts één gedicht, ‘Nachtkroeg’, dat vaak genoemd wordt als het eerste echt experimentele gedicht uit onze literatuur, een reputatie die het echter slechts voor een deel verdient. Hij schreef het in 1915 als ‘Volle nachtkroeg’ en in deze versie is het nog een min of meer verhalend gedicht over iemand die tijdens een avondwandeling naar zijn eigen voetstappen luistert, de geluiden uit een café hoort en ten slotte weer thuiskomt. Het experimentele ervan zit in de talrijke klanknabootsingen en het gebruik van accenttekens en liggende streepjes (zowel achter als boven woorden) die het ritme aangeven. Het verhalende begin daarentegen heeft een traditionele versvorm, met volrijm, assonerend rijm en alliteratie. Pas in 1923 nam Van Doesburg het onder de titel ‘Nachtkroeg’ op in De Stijl, maar niet dan nadat hij het door Kok ingrijpend had laten wijzigen. Doordat alleen de klanknabootsende delen gehandhaafd werden, kreeg het gedicht een veel abstracter karakter en als zodanig werd het een veel zuiverder voorbeeld van het modernisme in de literatuur - maar zelfs in deze versie is de verhalende lijn nog te herkennen.
| |
| |
| |
Verwantschap
Met de ingreep van Van Doesburg is meteen de verhouding tussen de twee vrienden gegeven. Van Doesburg was de programmatische avant-gardist, die zelfbewust bezig was een nieuwe, modernistische poëzie in het leven te roepen. Kok was de volgeling en leerling, die naar het lijkt probleemloos en zelfs klakkeloos alles aanvaardde wat zijn vriend hem voorhield. Men zou kunnen zeggen dat Van Doesburg Kok gebruikte (zonder dat hiermee een negatief oordeel wordt gegeven over hun vriendschap) in zijn strijd tegen de traditionele literatuur. Van Doesburg stond immers in literair opzicht tamelijk alleen. Als hij zich in de jaren rond 1915 tot avant-gardist aan het ontwikkelen is, kan hij alleen verwijzen naar buitenlandse medestanders - in Nederland was nog (vrijwel) niets op dit gebied gepubliceerd. Vandaar dus dat hij zijn medestanders zocht waar hij ze kon vinden, ook al betrof het figuren van het tweede of zelfs derde plan, zoals Antony Kok of zijn eerste echtgenote Agnita Feis, die in 1916 het bundeltje modernistische verzen Oorlog (gedateerd 1915) uitgaf.
| |
Thematiek
Kok schreef echter niet uitsluitend modernistische verzen. De circa dertig bewaard gebleven gedichten vallen grofweg in vier groepen uiteen. Allereerst zijn er sterk aan het impressionisme verwante verzen, die vaak aan gelegenheidspoëzie doen denken. Een tweede groep lijkt de poëtische pendant van de aforismen waarmee hij zich in die tijd was gaan bezighouden: zeer korte gedichtjes die niet meer bevatten dan een overpeinzing, een inval, een min of meer filosofische gedachte. Als derde zijn er enkele verzen met een religieus-filosofische inhoud, die vooruit lijken te wijzen naar zijn latere intense belangstelling voor het esoterisme. Drie ervan wist hij gepubliceerd te krijgen in Eenheid, een weekblad (1910-1922) ‘voor maatschappelijke en geestelijke stroomingen’, gericht op een publiek van maatschappelijke en politieke idealisten en aanhangers van bewegingen als theosofie en spiritisme. Kok voelde zich in een dergelijk gezelschap goed thuis en omgekeerd herkende men in hem een gelijkgestemde (inderdaad zou hij in de jaren dertig een aanhanger van de theosofie worden).
| |
Stijl
Ten slotte zijn er dan de experimentele gedichten, waarover Van Doesburg zich in de correspondentie zo lovend uitliet. In
| |
| |
grote lijnen hebben ze de volgende kenmerken: ze bestaan uit korte strofen, die zelf weer bestaan uit (zeer) korte zinnen en vaak zelfs uit losse woorden (vooral infinitieven) die bovendien vaak verdubbeld worden. Ze krijgen op die manier een sterk staccato-karakter en doen daarin denken aan de gedichten van Agnita Feis, wier bovengenoemde bundel de ondertitel ‘verzen in staccato’ droeg.
| |
Kunstopvatting
Van Doesburgs enthousiasme moet verklaard worden uit het feit dat deze gedichten in ieder geval voor een deel verwezenlijkten wat hij propageerde in ‘Manifest II van “De Stijl” 1920: de literatuur’. Dit is mede ondertekend door Mondriaan en Kok, maar uit alles blijkt dat in feite Van Doesburg de opsteller was. Daarin worden ‘de sentimenteele gevoelens eener verzwakte generatie [...] de naturalistische cliché's en de dramatische woordfilms’ gehekeld, evenals ‘de asthmatische en sentimenteele ik- en zij-poesie die overal en vooral in holland nog gepleegd wordt onder de invloeden van een ruimteschuw individualisme’. Tegenover ‘de netjes naast en onder elkaar geplaatste zinnen, deze dorre FRONTALE zinsbouw’ moet het afzonderlijke woord ‘zoowel volgens het begrip als volgens de klank’ in ere hersteld worden. Het woord moet ‘een nieuwe beteekenis en een nieuwe uitdrukkingskracht’ krijgen met behulp van ‘syntaxis, prosodie, typografie, arithmetica, orthografie’.
| |
Verwantschap
Dit programma, dat sterk verwant is aan de opvattingen van de Italiaanse futuristen (welke Van Doesburg blijkens diverse artikelen goed kende), werd door Van Doesburg zelf uitgevoerd in zijn ‘X-beelden’ (1920) en ‘Letterklankbeelden’ (1921). Vergeleken daarbij zijn de experimentele gedichten van Kok hooguit voorzichtige pogingen in de richting van een nieuwe versificatie. In de meeste is er toch een licht verhalende lijn en een zekere vorm van regelmatige strofenbouw en normale zinsbouw, wat waarschijnlijk de reden is dat Van Doesburg er maar enkele publiceerde.
| |
Ontwikkeling
Voor zover bekend zou Kok hierna enige jaren zwijgen. Pas in 1921 schreef hij weer twee gedichten: ‘Trein’ en ‘Stilte + stem’. Beide zijn - onder invloed van Van Doesburgs recente werk? - veel abstracter dan de vroegere experimentele verzen en het
| |
| |
tweede werd dan ook hetzelfde jaar nog geplaatst in De Stijl (en in 1923 in Kurt Schwitters' blad Merz).
Als in de eerste maanden van 1923 de ‘Hollandse Veldtocht’ plaatsvindt, waarbij Theo en Nelly van Doesburg, Schwitters en Vilmos Huszar het dadaïsme aan Nederland openbaren, besluit Kok zijn poëtische carrière met twee dadaïstische gedichten: ‘Jagadada’ en ‘Vlahaïsvatka’. Het laatste draagt de ondertitel ‘poème dada’ en is opgedragen aan Kurt Schwitters, met wie Kok tot aan de Tweede Wereldoorlog regelmatig contact zou hebben.
| |
Kritiek
Na de Veldtocht vestigde Van Doesburg zich voorgoed in Frankrijk en was het afgelopen met Koks literaire activiteiten. Hij beperkte zich voortaan tot zijn aforismen (‘gnomisch proza’), die hij noteerde in een aantal dikke schriften; ze worden bewaard in het Letterkundig Museum. In 1981 werden er 27 gepubliceerd in een zeer beperkte oplage (Ik ben maar zelden goed bij stem); negen andere werden in 1989 opgenomen in het - eveneens in beperkte oplage verschenen - boekje met interviews, herinneringen, gedichten en artikelen Kok van De Stijl. Deze vormen de krenten uit een pap van vele duizenden die meestal - althans na vluchtig inzien - niet veel meer lijken te zijn dan nogal alledaagse levenswijsheden ofwel esoterische vaagheden en quasi-diepzinnigheden, en die zowel een spitse formulering ontberen als een verrassende gedachtenwending. Ook zijn essayistische werk is sterk aforistisch van karakter. Soms in letterlijke zin, zoals de beide reeksen ‘Denkextracten’ (De Stijl, 1918 en 1919), waarin alle zinnen genummerd zijn of door witregels van elkaar gescheiden, soms in meer figuurlijke zin, zoals in de langere stukken, die voor een deel bestaan uit éénregelige alinea's. Voor alle stukken geldt dat het meer overpeinzingen en invallen zijn dan coherente beschouwingen en dat ze - zoals zo veel min of meer apologetische teksten uit het begin van het modernisme - voor de huidige lezer tamelijk onleesbaar zijn. Bovendien was Kok ‘een uiterst middelmatig prozaïst die de taal zonder enige souplesse hanteerde en vrijwel elke zin die hij naar buiten bracht zodanig aanharkte dat alle levendigheid eruit verdween’ (W. de Graaf). Een uitzondering hierop vormt het korte herdenkingsartikel bij de dood van Theo van Doesburg.
| |
| |
De betekenis van Antony Kok moet dan ook niet gezocht worden in zijn werk, maar in zijn verhouding tot Van Doesburg. Uit hun correspondentie blijkt dat de Tilburgse spoorwegbeambte diende als een soort klankbord voor de internationaal opererende avant-gardist: hij werd van alle activiteiten en plannen voortdurend op de hoogte gehouden en zijn mening werd op hoge prijs gesteld.
Gedurende korte tijd trachtte Kok in het voetspoor van zijn vriend te treden. Hij deed vergeefse pogingen zijn gedichten gepubliceerd te krijgen (onder andere in De Beweging en Het Getij) en via de Utrechtse kunstschilder Janus de Winter verzocht hij Frederik van Eeden om een beoordeling van enkele sprookjesachtige prozastukken, welk oordeel negatief uitviel. Op het mislukken van zijn literaire loopbaan hem erg verdroten heeft, is niet duidelijk. Wel is zeker dat hij de opname van ‘Nachtkroeg’ in Rodenko's Nieuwe griffels schone leien ervoer als een soort eerherstel, zoals blijkt uit een brief aan uitgever Bakker. Ook is tekenend dat hij zich in later jaren wel eens voorstelde als ‘Kok van De Stijl’.
| |
Publieke belangstelling
Moge dit laatste getuigen van enige zelfoverschatting, het is in elk geval zo dat Koks betekenis voor Van Doesburg groot is geweest. Zijn naam komt dan ook voor in vrijwel elke publikatie over Van Doesburg (in Van Straatens documentaire boek op 36 van de 104 tekstpagina's). Toch ontstond er pas in de jaren tachtig enige belangstelling voor hem, wat tot uiting kwam in enkele artikelen en tekstuitgaven. Ook werd er in 1985 te Tilburg een tentoonstelling over hem georganiseerd. Daarna is het echter weer stil geworden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Antony Kok, Excelsior. In: Eenheid, nr. 344 (6-1-1917), p. 2, G. |
Antony Kok, De rozelaar. In: Eenheid, nr. 346 (20-1-1917), p. 3, G. |
Antony Kok, De moderne schilderij van het interieur. In: De Stijl, jrg. i, nr. 1, oktober 1917, pp. 7-9 en nr. 2, december 1917, p. 24, E. |
Antony Kok, De wisselwachter. In: Holland Express, jrg. 10, nr. 48, 28-11-1917, G. |
Antony Kok, Gods licht. In: Eenheid, nr. 398 (19-1-1918), p. 252, G. |
Antony Kok, Denkextracten. In: De Stijl, jrg. 1, nr. 3, januari 1918, p. 36, Aforismen. |
Antony Kok, Tentoonstelling van schilder- en beeldhouwkunst. In: Nieuwe Tilburgse Courant, 20-2-1918, E. |
Theo van Doesburg, Robt. van 't Hoff, Vilmos Huszar, Antony Kok, Piet Mondriaan, G. Vantongerloo, Jan Wils, Manifest I van ‘De Stijl’, 1918. In: De Stijl, jrg. 2, nr. 1, november 1918, pp. 2-3. |
Antony Kok, Scheppen. In: De Stijl, jrg. 2, nr. 1, november 1918, pp. 5-7, E. |
Antony Kok, Denkextracten. Over organische schoonheid. In: De Stijl, jrg. 2, nr. 9, juli 1919, p. 100, Aforismen. |
Antony Kok, Kunst en ontroering. Synthetische analyse. In: De Stijl, jrg. 3, nr. 2, december 1919, pp. 21-22, E. |
Theo van Doesburg, Piet Mondriaan, Antony Kok, Manifest II van ‘De Stijl’, 1920. De literatuur. In: De Stijl, jrg. 3, nr. 6, april 1920, pp. 49-50. |
Antony Kok, Stilte + stem (vers in w). In: De Stijl, jrg 4, nr. 10, oktober 1921, p. 160. Ook in: Merz, jrg. 1, nr. 1, maart 1923, p. 4, G. |
Antony Kok, Nachtkroeg. In: De Stijl, jrg. 6, nr. 3/4, mei/juni 1923, pp. 55-56, G. |
Antony Kok, Na 10 jaren: het elementaire. In: De Stijl, jrg. 7, nr. 79-84, (serie XIV), pp. 32-34, E. |
Antony Kok, [In memoriam Theo van Doesburg], In: De Stijl, dernier numéro (januari 1932), p. 50, E. |
Antony Kok, Ik ben maar zelden goed bij stem. Heemstede 1981, De Lojen Deur, Aforismen. |
Antony Kok, Vlahaïsvatka: poème dada. Haarlem 1981, Houtpers, G. |
Tristan Tzara, Pour faire un poème dadaiste - Hoe een dadagedicht te maken. Vertaald uit het Frans door Antony Kok. Woubrugge 1983, Avalon Pers, G. (vert.) |
Antony Kok, Stilte + stem (vers in w). Bedum 1984, Exponent, G. |
Antony Kok, Met weinig woorden. De experimentele gedichten 1915-1923. Woubrugge 1984, Avalon Pers, GB. |
Antony Kok, Proza van Kok. In: Will Tromp & J.A. Dautzenberg (samenst.), Kok van De Stijl, spoorwegbeambte te Tilburg. Oosterbeek 1989, Bosbespers, pp. 55-69. (Deze uitgave bevat ook acht gedichten, een twaalftal aforismen en enkele facsimiles van brieven) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Kees Verwey, Anthonie Kok vijfenzeventig jaar. In: Haarlems Dagblad, 13-4-1957. |
Ko van Leeuwen, Eerbetoon aan Haarlemse schrijvers. Bibliofiele uitgaven van Lodewijk van Deyssel en Anthony Kok. In: Haarlems Dagblad, 11-4-1981. (over Ik ben naar zelden goed bij stem) |
Jef van Kempen & Rolf Janssen, Antony Kok, Tilburgs dichter en denker. In: Actum Tilliburgensis, jrg. 13, nr. 4, 1982, pp. 98-131. |
Evert van Straaten (samenst.), Theo van Doesburg 1883-1931. 's-Gravenhage 1983, passim. (over relatie Kok-Van Doesburg) |
Jef van Kempen & Rolf Janssen, Een verwijzing naar ‘De Stijl’ op het centraal station van Tilburg. In: Tilburg: Tijdschrift voor Geschiedenis, Monumenten en Cultuur, jrg. 2, nr. 2, april 1984, pp. 8-10. (over leven en werk) |
Marco Entrop, Antony Kok, de dichter van ‘Nachtkroeg’. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 1, nr. 5, juni 1984, pp. 25-29. (over de poëzie) |
W. de Graaf. Over Antony Kok - een ingewijde buitenstaander. In: Antony Kok, Met weinig woorden. De experimentele gedichten 1915-1923. Woubrugge 1984, pp. 19-53. (biografie) |
[Anoniem], Antony Kok, dichter bij De Stijl. Vouwblad bij de tentoonstelling in de Stadsschouwburg/Kultureel Sentrum Tilburg, 6 januari - 7 februari 1985. (chronologisch overzicht) |
J.A. Dautzenberg, Antony Kok, klerk-telegrafist, ‘prins van geestelijken bloede’. In: de Volkskrant, 11-1-1985. (overzicht leven en werk) |
Hans Renders, Anthony Kok speelde grote rol in De Stijl. Expositie over excentrieke Tilburger. In: Het Nieuwsblad van het Zuiden, 12-1-1985. |
Ten Braven. Koud kunstje. In: Ten Braven, Lekkere literatuur. Amsterdam 1987, pp. 167-170. (over Kok als modernist) |
Will Tromp & J.A. Dautzenberg (samenst.), Kok van De Stijl, spoorwegbeambte te Tilburg. Oosterbeek 1989. (Bevat naast interviews en primaire literatuur de artikelen van Verwey, Dautzenberg en Ten Braven, plus de lezing die K. Schippers hield bij de opening van de aan Kok gewijde tentoonstelling in Tilburg) |
55 Kritisch lit. lex.
november 1994
|
|