| |
| |
| |
Mensje van Keulen
door Bert Peene
1. Biografie
Mensje Francina van der Steen werd op 10 juni 1946 in Den Haag geboren als oudste in een gezin van drie kinderen; haar vader was klerk. Na haar middelbare-schoolopleiding - één jaar de Gemeentelijke HBS, daarna de rooms-katholieke MMS - vertrok zij in 1965 naar Engeland als hulp in de huishouding. Al snel verliet zij deze werkkring en ging bij een antiquair werken. Intussen volgde zij een cursus schilderen aan de Artschool van East End (Londen). In 1966 keerde zij naar Nederland terug, waar zij zich in Amsterdam vestigde. Een jaar later trouwde zij met de fotograaf Lon van Keulen, van wie zij inmiddels weer is gescheiden.
Hoewel zij al in 1969 als schrijfster in het Hollands Maandblad debuteerde, trad zij in 1970 toch vooral als tekenares tot de redactie van Propria Cures toe. Voor dit tijdschrift schreef zij later ook verhalen en gedichten, onder andere onder het pseudoniem Josien Meloen. Een ander pseudoniem, Constant P. Cavalry, gebruikte zij later voor erotische verhalen. Van 1973 tot 1981 maakte zij deel uit van de redactie van Maatstaf. Zij schreef journalistieke bijdragen voor Panorama en Haagse Post en publiceerde verhalen in onder andere het Hollands Maandblad, Maatstaf en Avenue. Voor NRC Handelsblad schreef zij reisverhalen.
Het grootste deel van haar werk is in het Duits vertaald. Bleekers zomer verscheen ook in het Russisch.
In de loop van de jaren tachtig ging zij jeugdboeken schrijven; deze werden verschillende malen bekroond: in 1986 kreeg zij de Zilveren Griffel voor Tommie Station, in 1991 voor Vrienden van de maan de Nienke van Hichtumprijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap / Kunstopvatting
Hoewel zij zelf iedere verwantschap met eigentijdse auteurs ontkent, past het werk van Mensje van Keulen onmiskenbaar bij de literatuur die in het begin van de jaren zeventig de toon leek te gaan aangeven, namelijk die van vertellers als Jan Donkers, Peter Andriesse en Hans Vervoort. Wat zij vooral nastreven is leesbaarheid en herkenbaarheid; eenvoud en ironie kenmerken vaak hun werk. ‘Dat is toch wat ik het liefst wil: een verhaal vertellen,’ bekent Van Keulen in een interview in De Gooi- en Eemlander; ‘Ik wil niet gaan rondbazuinen hoe het met de krochten van mijn ziel gesteld is. Ieder verhaal moet van begin tot eind zijn spanning behouden.’ Zij geeft er ook regelmatig blijk van een afkeer te hebben van experimenteel proza. Geloofwaardigheid is haar belangrijkste criterium voor een verhaal.
| |
Stijl
Belangrijke stilistische hulpmiddelen hierbij zijn het gebruik van alledaagse woorden, karakteristieke details en trefzekere beelden en een opvallende soberheid. De grote gevoelens zijn van elk pathos ontdaan en dit alles geeft vooral aan het proza uit de eerste jaren van haar schrijverschap een exemplarisch karakter.
| |
Techniek
Die ingehouden vertelwijze betekent ook dat de gevoelens van de personages nergens met zo veel woorden genoemd worden; ze blijken vooral via de dialogen. Hieraan ontleent het proza van Van Keulen voor een belangrijk deel zijn spanning. Evenmin wordt er in haar werk expliciet gemoraliseerd. Wel is het mogelijk in de voortdurende herhaling van naargeestigheden in boeken als Bleekers zomer en Van lieverlede een aanklacht tegen de maatschappijstructuur te zien, die impliciet verantwoordelijk wordt gesteld voor de meelijwekkende staat waarin de personages verkeren.
Behalve in een aantal verhalen in Allemaal tranen en één verhaal in de bundel De ketting hanteert Mensje van Keulen bij het vertellen nadrukkelijk de derde persoon. ‘Er moet afstand zijn, ik wil beschrijven, ik wil een spieder zijn. De eerste persoon sluit iedere fantasie uit’, zei zij hierover tegen Jan Brokken (1980). Die afstand ontstaat onder meer door het gebruik van ironie, een stijlverschijnsel dat met name het perspectief in Bleekers zomer, maar ook dat in ander werk, typeert.
| |
| |
| |
Thematiek
De problematiek die heel haar werk beheerst, is die van de machteloosheid van de mens. Deze krijgt vooral gestalte in de thema's van de (mislukte) vlucht uit het uitzichtloze bestaan en het. failliet van de menselijke relaties. Steeds weer blijkt hoe slecht mensen in staat zijn datgene te vinden wat hen gelukkig maakt, terwijl iedere band, hoe zeer ook gewenst, onmogelijk is. Het einde is altijd de angst, de ontzetting en de waanzin. De mensen in het werk van Van Keulen zijn vrijwel altijd eenzamen.
Vooral in de eerste jaren van haar schrijverschap, wanneer Bleekers zomer (1972), Allemaal tranen (1972), Pension (1974) en Van lieverlede (1975) verschijnen, toont zij zich gefascineerd door verval, degeneratie, gebreken, manieën, pesterigheid en agressiviteit. Van haar personages, en dan vooral van de vrouwen, wordt het deprimerende uiterlijk met nadruk genoemd. Vrouwen komen er bovendien aanzienlijk slechter af dan mannen. Zij zijn stereotiep en bovendien krengerig of truttig, te dik of te mager of te oud. Hun haar is ‘kleurloos, slap en vet, met roos rond de scheiding’, hun vingers zijn ‘rood en schilferig’ en uit hun jurken dampt ‘een lucht van boterzuur’. De treurigheid van hun handelingen wordt nog versterkt door de treurige attributen waarmee ze omringd zijn: kleinburgerlijke prullaria, zoals plastic plantjes en kleedjes en ‘het souvenir-uit-Valkenburg-doosje op de salontafel’.
In Bleekers zomer krijgt het onvermogen om aan de armzalige alledaagsheid en de sleur te ontsnappen, indringend gestalte. In sobere bewoordingen en met de nodige ironische distantie wordt verteld hoe de hoofdpersoon, every-man Willem Bleeker, in een opwelling vrouw, kind en kantoor verlaat en naar Amsterdam gaat. Weliswaar heeft hij behoefte aan zekerheid in zijn leven, maar hij wil niet de daarbij behorende beperkingen die hem het gevoel van onvermogen tot handelen geven. Hij is echter niet in staat een werkelijke keer in zijn leven te brengen, wat vooral blijkt wanneer hij in Amsterdam probeert het verleden weer tot leven te brengen door zijn toevlucht te zoeken bij zijn oude vriend Gerrie.
De verhalen in Allemaal tranen, die weliswaar na Bleekers zomer werden uitgegeven maar die voor een deel eerder werden geschreven, schetsen dezelfde uitzichtloosheid van de kleine
| |
| |
burger, voor wie geen ander verzet mogelijk is dan, wanneer zijn vrouw niet thuis is, stiekem een steek van haar breiwerk los te maken (zie ‘True-foodman slaat toe’). Ook in deze verhalen nemen verval en burgerlijkheid een belangrijke plaats in en wordt de lezer door passend gekozen details op de hopeloze kleinheid en modderigheid van het bestaan gedrukt. Verteltechnisch gezien zijn deze soms zeer korte verhalen vaak niet veel meer dan schetsen zonder intrige of plot.
Van lieverlede, Van Keulens eerste echte roman, sluit in alle opzichten bij het vorige werk aan, alleen is het hier allemaal veel erger. Nu geen kleurrijke passages meer, geen ironische distantie; Van lieverlede is de Absolute Treurigheid. In dit Hollands drama van een stervende moeder en haar dochter hangt van begin tot eind een haast claustrofobische sfeer. Beiden zijn gevangen in hun benauwende huis, in hun onderontwikkelde geestelijke vermogens en in de sleur van het leven. Die verstikkende sfeer wordt nog versterkt door de trage ontwikkeling van het verhaal, dat ten slotte uitloopt op de dood van de moeder en de waanzin van het meisje. Veel meer dan Bleekers zomer is dit werk een symbool voor de onafwendbare verveling en onontkoombare ondergang.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
De roman Overspel (1982) lijkt een nieuwe fase in haar schrijverschap in te luiden. Nu geen gewroet op de vierkante centimeter meer, maar actie. De zorgvuldig gekozen details hebben plaats gemaakt voor grote lijnen, waardoor Overspel veel meer verhaalontwikkeling heeft dan het voorgaande werk; het kleine-burgermansmilieu is vervangen door dat van de bourgeoisie.
Ook verteltechnisch is deze breed opgezette roman nieuw in Van Keulens oeuvre. Naast elkaar worden drie verhaaldraden afgewikkeld, die toch sterk met elkaar verweven zijn: het verhaal van Anton Hofman, die uit angst voor ontdekking van een door hem gepleegde fraude een heenkomen zoekt in Biarritz, het verhaal van zijn dochter Anna, die in Engeland als au-pair-meisje logeert bij Donald Masefield en zijn snibbige vrouw Penny met hun zes kinderen, en het verhaal van Laura, Hofmans zuster, wier denken en doen wordt beheerst door de ontrouw van haar man. Op deze manier wordt de oppositie van
| |
| |
trouw en ontrouw, het dominante motief in de roman, van drie verschillende kanten belicht: vanuit de ‘overspelige’, Anton Hofman, vanuit het ‘slachtoffer’, Laura, en vanuit degene met wie overspel wordt gepleegd, Anna.
Deze ontwikkeling heeft echter niet kunnen verhinderen dat Van Keulens werk in de roman, en ook in de verhalenbundel De ketting, die een jaar later verscheen, aan authenticiteit heeft ingeboet. De verteltechnisch ‘gemakkelijke’ dood van Penny Masefield en Laura en de al even onwaarschijnlijke oplossing van Anton Hofmans problemen hebben weinig meer van doen met de geloofwaardigheid die Mensje van Keulen zo belangrijk vindt. Ze overtuigt het meest wanneer ze het kleine leed beschrijft, zoals in het verhaal ‘De sleep’ (De ketting), waarin de hoofdpersoon zijn moeder niet durft te vertellen dat zijn huwelijk al enige tijd geleden is gestrand. Ook in deze kwalitatief nogal ongelijke bundel is het thema van de vlucht naar het tweede plan geschoven en is het oude ‘attributisme’ afwezig, waardoor de meeste verhalen korte schetsen blijven die het exemplarische van het vorige werk missen.
In de jaren die Van lieverlede en Overspel scheiden, publiceerde Mensje van Keulen een deel van de poëzie die zij ooit in Propria Cures schreef. In 1977 verscheen Lotgevallen en in 1980, onder het pseudoniem Josien Meloen, Uit de oude poepdoos. Vooral de balladen in Lotgevallen vormen inhoudelijk een voortzetting van het proza. Het zijn verhalen op rijm vol schrijnend leed, dood en verval, over een te oud geworden toneelspeler, een doodzieke grootmoeder, een zwerfkat enzovoort. Niet ten onrechte beschouwen diverse critici ze slechts als ‘moderne smartlappen’. De avonturen van Anna Molino (1980) is daarentegen veel frivoler. Anna Molino blijkt al direct na haar geboorte de slechtheid in eigen persoon, die de ene gruweldaad na de andere pleegt. Alleen de duivel zelf is ten slotte in staat haar te ‘temmen’.
Overspel markeert niet alleen in stilistisch en technisch, maar ook in thematisch opzicht een ontwikkeling in Van Keulens oeuvre. Terwijl haar vroege werk nadrukkelijk in het teken van ondergang en uitzichtloosheid staat, heeft deze roman in zekere zin een happy end. Anton Hofman kan ten slotte opgelucht
| |
| |
ademhalen omdat zijn bedrog met de bedrogene het graf in is gegaan en verder mag worden aangenomen dat zijn dochter de man krijgt die zij begeert. Zij zijn dus wel in staat hun deprimerende bestaan te ontvluchten.
Dat geldt eveneens voor de personages in de roman Engelbert (1987), met dit verschil dat Van Keulen deze keer geen ‘deus ex machina’ nodig heeft om hun vlucht te doen slagen. Engelbert is de geschiedenis van de slager Leo Engelbert, zijn zeer roomse vrouw Emmelien en hun dochter Mathilde, en van Emmeliens zuster Julia en haar gezin. Eigenlijk is ‘geschiedenis’ te veel gezegd: er gebeurt nauwelijks iets op de 246 bladzijden die het boek telt. Van Keulen beschrijft opnieuw een klein milieu dat eerder moet boeien door wat er niet gebeurt dan door adembenemende verwikkelingen. Engelbert is een roman waarin vooral veel wordt gepraat: over het geloof, de dood, het slagersvak, ouderliefde, het huwelijk en seksualiteit ‘Sex is alles, alles is sex,’ stelt een van de personages vast.
Het zijn dergelijke uitspraken, meer cynisch dan nuchter-constaterend, die Engelbert verbinden met het vroege werk van Mensje van Keulen. Anderzijds maakt vooral Leo Engelbert duidelijk hoe het op zichzelf eentonige bestaan toch leefbaar gemaakt kan worden. Ook hij kan zijn lot niet beïnvloeden - zijn huwelijk blijft een relatie vol frustraties en na een hersenbloeding komt hij voorgoed in een verpleegtehuis terecht - maar hij heeft zijn postzegelverzameling en ‘zijn’ prostituée én hij heeft voldoende geesteskracht. Daarom kan hij ten slotte tevreden op zijn leven terugkijken. Met name door dit laatste gaat deze roman nog een stap verder dan Overspel: het positieve heeft niet alleen in de plot een plaats gekregen, maar wordt door de hoofdfiguur ook als zodanig ervaren en beleden.
| |
Ontwikkeling
Vanaf 1985 lijkt het schrijven van kinderboeken voor Mensje van Keulen belangrijker te worden dan het schrijven van romans. Zij laat hierin een heel nieuwe kant van haar schrijverschap zien, namelijk die van de bizarre fantasie. Zij schept een wereld waarin katten de dienst uitmaken, reuzen zich ontfermen over een kleine jongen die voortdurend door zijn zuster wordt geplaagd en een nietsvermoedend meisje wordt meegetroond naar een spookslot, waar zij letterlijk de bloeddorst van
| |
| |
de graaf moet lessen. Het succes van deze boeken is niet in de laatste plaats te danken aan de zorgvuldige dosering van spanning, humor, verwikkelingen en beschrijving. In de kritieken wordt nogal eens van ‘aanstekelijk proza’ gerept, dat zich heel goed laat lezen en voorlezen.
| |
Stijl / Techniek
Van Keulens fascinatie voor spoken, vampiers en andere horror-ingrediënten, die in het kinderboek Vrienden van de maan (1989) in fictie wordt uitgewerkt, is ook te herkennen in het titelverhaal van De lach van Schreck (1991), een bundel reisverhalen die het midden houden tussen essay en journalistieke reportage. Van Keulen beschrijft in dit verhaal hoe zij in Londen aan het jaarlijks diner van The Dracula Society aanzit en op zoek gaat naar het graf van Bram Stoker, de geestelijke vader van de beroemde vampier. Ook in de meeste andere verhalen toont zij een onmiskenbare hang naar het macabere. Zij zijn opgebouwd uit lugubere anekdotes, merkwaardige feiten en sombere, breed uitgesponnen sfeertekeningen. Zelfs een rit per tram van Den Haag naar Scheveningen wordt als een levensgevaarlijke tocht beschreven. Toch gaat het nooit in de eerste plaats om het macabere; Mensje van Keulen plaatst haar bevindingen steeds in een algemener kader. Het houten been van Lord Uxbridge, een van de generaals die bij Waterloo streden, wordt bij voorbeeld ‘het zinnebeeld van een krankzinnige slachting.’
Hoewel reisliteratuur een autobiografisch genre bij uitstek is, geeft zij in de meeste verhalen maar weinig van zichzelf prijs. Ondanks de ik-vorm en de vertrouwelijke verteltoon, treedt zij maar zelden op de voorgrond. De verhalen zijn vooral doorgeefluiken waardoor haar observaties tot de lezer komen.
Persoonlijker is het boek Geheime dame (1992), waarin zij verslag uitbrengt van haar omgang met Maarten 't Hart in de tijd waarin hij steeds vaker als travestiet naar buiten trad, en van ervaringen die zij met elkaar deelden en waarin travestie de rode draad is.
| |
Traditie
In hun pogingen het werk van Mensje van Keulen in een bepaalde traditie te plaatsen, is door critici regelmatig het woord realisme gebruikt: ‘burgerlijk realisme’, ‘binnenhuiskamerrealisme’, ‘neo-realisme’ en ‘psychisch realisme’. Vooral de ge- | |
| |
makkelijk ‘verteerbare’ vorm, de karakteristieke details, de herkenbaarheid van personages en milieu, en met name de grauwheid in de beschrijving daarvan, bezorgen werken als Bleekers zomer, Allemaal tranen en Van lieverlede een zekere mate van overeenkomst met het werk van schrijvers als Van Oudshoorn, Emants en Coenen. Het belangrijkste verschil tussen de naturalisten uit het begin van deze eeuw en Mensje van Keulen is echter dat het werk van de eersten in dienst stond van een idee. De naturalisten schilderden een wereld vol armoede en ontberingen, in de overtuiging dat die realistische uitbeelding zou kunnen bijdragen tot bewustwording. Van Keulen daarentegen schrijft niet vanuit een bepaalde boodschap. ‘Ik denk niet: met die mensen is het zo slecht gesteld, hun belangen moet ik gaan verdedigen’ (John Jansen van Galen en Henk Spaan, 1975). De eventuele misstanden die zij beschrijft, moeten ‘spelenderwijs’ in het verhaal duidelijk worden. Bovendien rechtvaardigt de ontwikkeling van haar werk na Van lieverlede ook niet dat zij bij een bepaalde stroming wordt ondergebracht. Haar romans zijn weliswaar realistisch (hoewel verbeelding en geen uit beelding van een bepaalde werkelijkheid), maar De avonturen van Anna Molino lijkt veel op een burleske, het toneelstuk De zaak heeft een onmiskenbaar kluchtige kant en haar kinderboeken variëren van bizar tot sinister.
| |
Relatie leven/werk
Autobiografisch zijn de meeste van haar boeken nauwelijks te noemen. Daarop wijst onder meer het overwegend gebruik van de derde persoon. Een ik-verteller suggereert volgens haar te zeer dat er een hechte(re) band tussen leven en werk van de schrijver is; de derde persoon daarentegen staat voor fictie. Alleen in een aantal verhalen in Allemaal tranen is de band met haar eigen leven wat nauwer, terwijl zij naar eigen zeggen in het titelverhaal van De ketting, waarin de schrijver Redeker worstelt met de totstandkoming van een roman, ‘aardig wat’ van zichzelf heeft neergelegd.
| |
Kritiek
Lange tijd hebben de critici zich uitermate lovend over haar werk uitgelaten. Zij prezen vooral haar beeldend taalvermogen, haar woordkeuze en de dialogen in haar werk. Aad Nuis vertolkte de kritiek die haar tot dat moment ten deel was gevallen het best, toen hij in 1977 schreef: ‘Mensje van Keulen is een
| |
| |
schrijfster die daarom zo knap is, omdat ze over iets wat je eigenlijk helemaal niet interessant zou moeten vinden zo interessant weet te schrijven.’
Met het verschijnen van Overspel kwam er echter een ommekeer in de waardering. Het is daarbij opvallend dat het sommige recensenten kennelijk nog moeilijk valt een negatief eindoordeel uit te spreken over deze roman, waardoor hun kritieken een merkwaardige tweeslachtigheid vertonen. Zo rept Poll eerst van overdrijving en versimpeling, van te weinig ontwikkeling en van vlakke en stereotiepe portretten, om dan aan het eind van zijn stuk plotseling honderdtachtig graden te draaien, wanneer hij schrijft: ‘Eenzijdig, monotoon, niet altijd even mooi opgeschreven, dat is zo, maar daarbij toch ook steeds indrukwekkend als een lange, verbeten aanklacht tegen liefdesverraad.’ Dit hinken op twee gedachten typeert ook de kritieken op De ketting.
| |
Publieke belangstelling
De reacties op Engelbert daarentegen zijn vrijwel allemaal negatief. Carel Peeters zette de toon. In een bespreking die haast gelijktijdig met de roman verscheen, noemt hij Engelbert ‘een humorloze soap opera’, een volstrekt oninteressant boek met platte karakters, clichématige beschrijvingen en voor de hand liggende gesprekken. De meeste critici deelden deze mening. Genuanceerder was het oordeel van Jaap Goedegebuure, die de vlekkeloze techniek en doorwrochte stijl van de schrijfster prees, maar het betreurde dat zij haar capaciteiten opnieuw aanwendde voor de beschijving van de benauwde binnenwereld van de burgerman. Een van de weinigen die over het boek de loftrompet staken, was Hans Warren. In zijn bespreking gebruikt hij echter zo veel superlatieven - hij noemt Engelbert niet alleen het beste boek dat Mensje van Keulen ooit schreef, maar ook een van de hoogtepunten in de Nederlandse romankunst van de laatste jaren - dat de indruk ontstaat dat hij meer met Peeters c.s. wilde polemiseren dan een recensie schrijven. Gevolgen voor de publieke belangstelling heeft de ommekeer in de waardering van Van Keulens werk niet gehad. Overspel moest al snel na verschijnen herdrukt worden, De ketting was na een jaar al aan de vierde druk toe en ook van Engelbert werd gemiddeld ieder jaar een druk verkocht.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Mensje van Keulen, Bleekers zomer. Amsterdam 1972, Thomas Rap, N. (13e druk: Amsterdam 1982, De Arbeiderspers; 1984, licentiedruk CPNB) |
Mensje van Keulen, Allemaal tranen. Amsterdam 1972, De Arbeiderspers, VB. |
Mensje van Keulen, Pension. Amstelveen 1974, Peter Loeb, N. (2e, gewijzigde druk in De ketting) |
Mensje van Keulen, Van lieverlede. Amsterdam 1975, De Arbeiderspers, R. (9e druk: Utrecht 1982, Knippenberg, Bulkboek, jrg. 10, nr. 116) |
Mensje van Keulen, Twee vrienden. Amsterdam [1976], Thomas Rap, G. (opgenomen in Lotgevallen) |
Mensje van Keulen, Lotgevallen. Balladen. Baarn 1977, Thomas Rap, GB. |
Constant P. Cavalry, Trucjes. Amsterdam 1977, Eliance Pers, Erotisch Panopticum deel 4. |
Mensje van Keulen, De avonturen van Anna Molino. Geïllustreerd door Peter Vos. Amsterdam 1980, De Arbeiderspers, G. |
Josien Meloen, Uit de oude poepdoos. Versjes. Amsterdam 1980, C.J. Aarts, Amsterdamse Cahiers nr. 51, GB. |
Mensje van Keulen, Overspel. Amsterdam 1982, De Arbeiderspers, R. (6e druk: Amsterdam 1991, Querido, Salamander 728) |
Mensje van Keulen, De ketting. Verhalen. Amsterdam 1983, De Arbeiderspers, VB. |
Mensje van Keulen, Tommie Station. Met tekeningen van Willem van Malsen. Amsterdam 1985, Querido, J. |
Adriaan van Dis, Mensje van Keulen, Thomas Verbogt, Tropenjaren. De zaak. Heden Christine. Utrecht-Antwerpen 1986, Veen, Toneel nr. 2, T. |
Mensje van Keulen, Engelbert. Amsterdam 1987, De Arbeiderspers, R. (5e druk: 1992, AP-Pocketeditie) |
Mensje van Keulen, Polle de orgeljongen. Met tekeningen van The Tjong Khing. Amsterdam 1987, Querido, Jeugdsalamander J. |
Mensje van Keulen, Vrienden van de maan. Met tekeningen van Juliette de Wit. Amsterdam 1989, Querido, J. (2e druk: 1991, Jeugdsalamander) |
Mensje van Keulen, Van Aap tot Zet. Met tekeningen van Jan Jutte. Amsterdam 1990, Querido, J. |
Mensje van Keulen, De lach van Schreck. Amsterdam 1991, De Arbeiderspers, Reisverhalen. |
Mensje van Keulen, Meneer Ratti. Amsterdam 1992, Querido, J. |
Mensje van Keulen, Geheime dame. Amsterdam-Antwerpen 1992, Atlas, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
K.L. Poll, Een nieuwe schrijfster. In: NRC Handelsblad, 11-8-1972. (Over Bleekers zomer) |
Kees Fens, Debuut van Mensje van Keulen. In: De Volkskrant, 2-9-1972. |
T. van Deel, Vet voor Willies trein. In: Trouw, 7-10-1972. (over Bleekers zomer) |
Ben Bos, Mensje van Keulen: ‘Ik knip mijn nagels, zie de zon, smeer'n boterham met jam.’ In: De Nieuwe Linie, 25-10-1972. (interview) |
Max van Rooy, Prachtige gruwelijkheid. In: NRC Handelsblad, 24-11-1972. (over Allemaal tranen) |
Pierre H. Dubois, Demonstratie technische vaardigheid. In: Het Vaderland, 9-12-1972. (over Bleekers zomer) |
J.F. Vogelaar, Kleine man, wat nu? In: De Groene Amsterdammer, 24-1-1973. (over Bleekers zomer en Allemaal tranen) |
Ton Anbeek, Bestaan recensies uit oncontroleerbare, zinledige beweringen? In: Tirade, jrg. 17, nr. 187, mei 1973, pp. 297-305. (over de ontvangst van Bleekers zomer) |
Gerrit Komrij, Tranen om Miep, Nel en Tonia. In: Gerrit Komrij, Daar is het gat van de deur. Amsterdam 1974, pp. 15-17. (over Allemaal tranen) |
Truus Pinkster en Aafke Steenhuis, Kijken met ogen van zelfhaat. In: De Groene Amsterdammer, 6-1-1974. (over de personages in Bleekers zomer en Allemaal tranen) |
Bibeb, Mensje van Keulen: ‘Massa's mannen worden het slachtoffer van vrouwen.’ In: Bibeb, Veertien vrouwen. Amsterdam 1974, pp. 7-20. (interview) |
Leo de Haas, Bleekers zomer. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 2, februari 1975, pp. 151-153. |
Paul van 't Veer, Wanhooproman met ironie. In: Het Parool, 4-10-1975. (over Van lieverlede) |
Carel Peeters, Mensje van Keulen neigt naar absurdisme. In: Vrij Nederland. 4-10-1975. (over Van lieverlede) |
Reinjan Mulder, Treurigheid heerst alom. In: NRC Handelsblad, 10-10-1975. (over Van lieverlede) |
John Jansen van Galen en Henk Spaan, Schrijfster Mensje van Keulen: ‘Ik ben een doorgeefluik.’ In: Haagse Post, 18-10-1975. (interview) |
Leo de Haas, Treurigheid tot in den treure. In: De Standaard, 26-12-1975. (over Van lieverlede) |
Pierre H. Dubois, Onbevredigend Hollands realisme. In: Het Vaderland, 17-1-1976. (over Van lieverlede) |
Helen de Zwart en Aad Nuis, Mensje van Keulen. Een portret. In: Literama, jrg. 12, nr. 2-3, juni-juli 1977, pp. 66-73. (interview) |
H. van der Ent, Mensje van Keulen. In: Uitgelezen 3. Reakties op boeken. 's-Gravenhage 1978, pp. 69-78. (algemeen) |
Jan Brokken, Schrijven is een kwelling. In Jan Brokken, Schrijven. Amsterdam 1980, pp. 139-147. (interview) |
Wam de Moor, Meer dan een prak met een kuiltje jus. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Amsterdam 1980, pp. 153-157. (over Bleekers zomer, Allemaal tranen en Van lieverlede) |
Aad Meinderts e.a., Mensje van Keulen: ‘Ik ben zeker niet expres nostalgisch bezig.’ In: DRUK, jrg. 2, nr. 3, 1981, pp. 46-56. (interview) |
Lex Jansen, Hellekinderen en gruweldaden. In: NRC Handelsblad, 30-1-1981. (over De avonturen van Anna Molino) |
Wim Sanders, Amusante ballade van Mensje van Keulen. In: Het Parool, 20-2-1981. (over De avonturen van Anna Molino) |
K.L. Poll, Gij zult niet knoeien. In: NRC Handelsblad, 13-8-1982. (over Overspel) |
Carel Peeters, Het dagelijks kwaad in drieën. In: Vrij Nederland, 28-8-1982. (over Overspel) |
Willem Kuipers, Mensje heeft een draak geschreven. In: De Volkskrant, 3-9-1982. (over Overspel) |
| |
| |
Bibeb, Mensje van Keulen: ‘Als het je lukt niet meer jaloers te zijn, is er iets anders opgehouden. Net als nooit meer honger hebben.’ In: Vrij Nederland, 4-9-1982. (interview) |
Graa Boomsma, Het leed van de schrijver. In: De Waarheid, 7-9-1982. (over Overspel) |
Jef van Gooi, Mensje van Keulen: ‘Nog nooit heb ik zo sterk het gevoel gehad dat een boek helemaal rond was.’ In: Lezerskrant, jrg. 9, nr. 3, september 1982, pp. 6-11. (interview, vooral over Overspel) |
Han Steendijk, Met Overspel door Mensje van Keulen. In: Brabants Nieuwsblad, 14-10-1982. (over Overspel) |
P.M. Reinders, Weglopers. In: NRC Handelsblad, 11-11-1983. (over De ketting) |
Joke Linders-Nouwens, Kwetsbare mensen in verhalen De ketting. In: Haarlems Dagblad, 1-12-1983. |
Anton van der Kolk, Mensje van Keulen en de slopers van onze taal: ‘Taal is een zekerheid, die moet je behouden.’ In: De Gooi- en Eemlander, 17-3-1984. (interview) |
Hugo Bousset, Rollen en patronen. In: Het Volk, 12-4-1984. (over De ketting) |
Daan Cartens, Verhalen van Mensje van Keulen. In: Ons Erfdeel, jrg. 27, nr. 5, november-december 1984, pp. 757-759. (over De ketting) |
[Boudewijn Büch], Mensje van Keulen in gesprek met Boudewijn Büch. In: Mensje van Keulen, Bleekers zomer. 14e druk. Amsterdam 1984, pp. 105-111. (interview over Bleekers zomer) |
Margreet Janssen Reinen en Jeanine Schneider, ‘Critici zitten over het algemeen in een ivoren toren die echt er een van plastic is.’ In: Iambe, jrg. 3, nr. 12, 1984, pp. 21-30. (interview) |
Mensje van Keulen. In: Inez van Eijk en Rudi Wester, Honderd helden uit de Nederlandse literatuur. Z.p. 1985, pp. 158-162. (beschrijving van het personage Willem Bleeker) |
Dons Grootenboer, ‘Schrijven is balanceren.’ In: Algemeen Dagblad, 24-10-1987. (interview) |
Carel Peeters, Wat wil Mensje van Keulen? In: Vrij Nederland, 31-10-1987. (over Engelbert) |
Noor Hellmann, ‘Er is niets tegen sentimentaliteit.’ In: NRC Handelsblad, 6-11-1987. (interview, met name over Engelbert) |
Jaap Goedegebuure, De lust des vleses. In: Haagse Post, 14-11-1987. (over Engelbert) |
Hans Warren, Engelbert. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-11-1987. |
T. van Deel, Vlieg in een koelcel. In: Trouw, 18-2-1988. (over Engelbert) |
Maarten 't Hart, Oases van bloed. In: NRC Handelsblad, 28-7-1989. (over de motieven bloed en winkels in het werk van Mensje van Keulen) |
Bert Peene, Mensje van Keulen, Bleekers zomer. In: Lexicon van Literaire Werken. Groningen 1989 e.v. (samenvatting en analyse) |
Johan Diepstraten, Griezels en grafzerken als reisdoel. In: De Stem, 15-2-1991. (over De lach van Schreck) |
Ed Schilders, De dood tussen haakjes. In: Vrij Nederland, 2-3-1991. (over De lach van Schreck) |
Jacqueline Bel, Versierd met beenderen. In: NRC Handelsblad, 8-3-1991. (over De lach van Schreck) |
Doeschka Meijsing, Gedenk O Mensje. In: Elsevier, 16-3-1991. (over De lach van Schreck) |
Emma Brunt, Een kinderboek uit angst. In: Elsevier, 5-10-1991. (interview) |
Sarah Verroen, De schrijver als camera. In: Jan Campertprijzen 1991. 's-Gravenhage 1991, pp. 103-124. (over het hele werk; met een uitvoerige bibliografie) |
Diepzee, jrg. 10, nr. 1, september 1992. Bijdragen over Mensje van Keulen, waaronder:
- | Gerard Heijnen, Bloed en rillingen van genot, pp. 28-32. (over het hele werk) |
- | Gerard Heijnen en Matee ten Wolde, Verwacht niet te veel, dan kan het alleen maar meevallen, pp. 32-36. (interview) |
- | Gerard Heijnen, Bedriegen en bedrogen worden in drie varianten, pp. 36-37. (over Overspel) |
- | Omzwervingen van een blinde putter, pp. 38-39. (over Bleekers zomer) |
|
49 Kritisch lit. lex.
mei 1993
|
|