| |
| |
| |
George Kettmann Jr.
door Willem Huberts
1. Biografie
George Wilhelm Kettmann werd op 12 december 1898 te Amsterdam geboren. Voorbestemd om zijn vader op te volgen in diens handelsfirma, volgde hij na de lagere school de Openbare Handelsschool te Amsterdam. Op vijftienjarige leeftijd trad hij in dienst bij zijn vader. Hij zou er tot 1931 werkzaam blijven, met een onderbreking in 1918 door de militaire dienst. Tijdens zijn diensttijd debuteerde hij als dichter in Het getij.
In 1923 trad Kettmann voor de eerste maal in het huwelijk. Uit het huwelijk werden een zoon en een dochter geboren. Zijn eerste roman, De glanzende draad der goden, werd in een prijsvraag bekroond door de Wereldbibliotheek en door deze uitgeverij gepubliceerd in 1928. In de laatste maanden van 1931 begon Kettmanns maatschappelijke engagement praktische vorm aan te nemen. Bleven zijn activiteiten op dit terrein in de jaren twintig beperkt tot het schrijven van essays over kunst en samenleving, na 1931 manifesteerde hij zich als ‘man van de daad’. Hij trad in augustus 1932 toe tot de NSB, de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland.
Het jaar 1932 was een belangrijk jaar voor Kettmann. Niet alleen werd hij lid van de NSB, ook trad hij voor de tweede maal in het huwelijk, ditmaal met Margot Warnsinck, met wie hij vier zonen zou krijgen. Samen met haar begon hij in hetzelfde jaar een uitgeverij, die zou uitgroeien tot de bekendste nationaal-socialistische uitgeverij in Nederland: De Amsterdamsche Keurkamer. Hier liet hij onder meer de Nederlandse vertaling van Mein Kampf verschijnen. Zijn meest actieve periode liep gelijk op met de opkomst en neergang van het Neder- | |
| |
landse nationaal-socialisme. Tot 1945 zou hij sterk ideologisch bepaalde dichtbundels en essays publiceren. Ook was hij vele jaren zeer nauw verbonden aan Volk en Vaderland, het weekblad van de NSB. Daarnaast wierp hij zich op als inspirator en pionier voor de opbouw van een nieuwe, nationaal-socialistische letterkunde in Nederland. In de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog kwam hij op gespannen voet te staan met Mussert, de leider van de NSB. Dit leidde tot zijn royement als NSB-lid en zijn verdwijnen als SS'er naar het Oostfront, waar hij als oorlogsverslaggever actief was.
Na de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij naar België. In 1948 werd hij gearresteerd en uitgeleverd aan Nederland. Hier werd hij veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. In 1955 werd hij vrijgelaten. Onmiddellijk begon hij een grote activiteit te ontplooien. Hij gaf een filmtijdschrift uit, had plannen voor een literair tijdschrift en voor een nieuwe uitgeverij en in 1956 verscheen zijn eerste officiële (in de gevangenis verzorgde Kettmann enkele uitgaven in eigen beheer) naoorlogse dichtbundel, De ballade van de dode Viking. De thematiek van deze bundel is nagenoeg gelijk aan die van Kettmanns vooroorlogse nationaal-socialistische poëzie. In deze jaren verscheen een groot aantal romanvertalingen uit het Engels, Frans en Duits van zijn hand. Voor dit, in zijn ogen triviale, werk gebruikte hij het pseudoniem Jan van de Wolk. In 1957 trad hij voor de derde maal in het huwelijk. Het gaf hem zijn zesde zoon. Hij onthield zich na zijn invrijheidstelling van iedere politieke activiteit en was de laatste jaren van zijn leven werkzaam als corrector bij een Utrechtse drukkerij. In januari 1969 verscheen ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag zijn laatste dichtbundel, Man vrouw kind geheten. Op 10 februari 1970 overleed Kettmann.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kettmanns literaire werk kan in drieën worden verdeeld: werk dat verscheen tot aan zijn openlijke keuze voor het fascisme (ruwweg de periode 1918-1932), werk dat gebaseerd is op het fascistische en nationaal-socialistische gedachtengoed (1932-1945) en zijn naoorlogse literaire werk (1945-1970).
| |
Thematiek
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Zijn dichtwerk uit de eerste periode ademt de sfeer van de Tachtigers: extensief-woordkunstige beschrijvingen van personen, zaken en gevoelens. Zijn essayistiek uit de jaren twintig wordt gekenmerk door de thematiek van kunstenaar tegenover burger. Hij borduurt voort op het gedachtengoed van de Tachtigers, terwijl zijn invalshoek sterk wordt bepaald door de problematiek van zijn tijd: de jaren twintig met hun opbloei van de massa-industrialisatie, de verandering van een agrarische naar een geürbaniseerde samenleving en de sterk groeiende ideologische onzekerheid. Zoals zoveel kunstenaars uit die tijd is Kettmann zoekende. Zijn manifeste cultuurpessimisme is sterk geïnspireerd door een boek dat in die tijd bij velen in vruchtbare bodem viel: Oswald Spenglers Der Untergang des Abendlandes. De drie romans die in deze jaren verschijnen, De glanzende draad der goden (1928), De vlam der steden (1930) en Maan op het dak (1931), worden gekarakteriseerd door een sterke preoccupatie met de positie van de kunstenaar in de samenleving. Het zijn ideeënromans in de zin dat niet de handeling, maar de gedachte achter de handeling centraal staat. In de tweede periode heeft Kettmann in zijn persoonlijk leven het cultuurpessimisme weten te beëindigen door te kiezen voor een politieke stroming die goed bij zijn eigen visie op mens en maatschappij aansloot: het fascisme. Hij ziet dit als een ‘fascisme-van-de-daad’, waarmee hij bedoelt dat slechts deze politieke beweging actief in staat is de cultuur pessimistische indolentie te neutraliseren. Literair gezien gaat hij nu zijn bloeiperiode tegemoet. In zijn vierde roman, De oceaanvlucht van een olie-man (1933), slaagt hij (ook literair-stilistisch) erin zijn maatschappelijke en politieke opvattingen vorm te geven. De roman bezit niet meer de grote omvang van zijn eerste drie romans en sluit daardoor aan
bij de modernistische neiging be- | |
| |
knopt, zakelijk en ‘to the point’ te schrijven. In deze roman slaagt Kettmann erin op aanvaardbare wijze een synthese tot stand te brengen tussen zijn maatschappelijk-politieke idealen en zijn kunstenaarschap. Het pessimisme dat de helden uit zijn vorige drie romans met zich meedroegen, heeft Kettmann hier vervangen door wat hij als de enige uitweg zag: het fascisme. In de woorden van de hoofdpersoon (een piloot): ‘Laten we bij Lindbergh blijven. Wil dat voorbeeld waarde hebben voor de wereld, dan moeten er nou anderen komen... menschen die de gemeenschap willen dienen, en inplaats van hun eigen eenzaamheid te zoeken, die willen offeren, om allen weer tezamen te brengen, om een harmonische wereldorde mee te stichten. [...] Als ik nog duidelijker moet zijn... de taak van de aviatiek is feitelijk precies dezelfde als die van de nieuwe kunst en van de wetenschap: individueel werkzaam te zijn voor allen...’ (p. 56). Het in dit citaat verwoorde fascistische ideaal vormt de kern van het boek.
| |
Relatie leven/werk
In deze tweede periode zal Kettmann geen romans meer schrijven. Hij heeft daar naar eigen zeggen geen tijd meer voor; zijn werkkring als journalist in dienst van de NSB (hij is in diverse functies verbonden aan het partijweekblad Volk en Vaderland), gecombineerd met de op- en uitbouw van zijn nationaal-socialistische uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer, laten hem daar niet de ruimte voor. Hij kiest voor de dichtvorm. Als ‘de dichter van het nationaal-socialisme in Nederland’ zal hij zeer bekend (misschien beter: berucht) worden.
| |
Thematiek
Stijl
Voor de oorlog verschijnen De jonge leeuw (1935) en Het erf aan zee (1938), tijdens de oorlog Jong groen om den helm (1942) en Bloed in de sneeuw (1943). De beide vooroorlogse dichtbundels bevatten relatief veel ‘strijdpoëzie’. In deze jaren moest de NSB zich een plaats bevechten in het politieke bestel. De NSB'ers moest duidelijk worden gemaakt waarvoor de beweging streed en wat haar idealen en werkwijze waren. Met dit doel is de poëzie uit deze jaren tot stand gekomen. Stilistisch en thematisch zijn er sterke overeenkomsten aan te wijzen met strijdgedichten zoals die geschreven werden door politiek zeer van de NSB verschillende bewegingen en partijen als bijvoorbeeld socialisten en communisten. Ook op het niveau van de retoriek
| |
| |
zijn overeenkomsten aan te geven. Kettmanns literaire werk uit deze periode staat geheel in dienst van het fascisme, en later het nationaal-socialisme. Ook begint hij (vooral in Het erf aan zee) aan de opbouw van zijn persoonlijke mythologie. Naast de officiële ideologie van de NSB plaatst hij een conglomeraat van opvattingen dat vanaf dit moment voortdurend in zijn werk zal terugkeren. De trefwoorden van deze persoonlijke mythologie zijn onder meer: Viking, zee, branding, brood, vis en daad. Vooral in zijn dichtwerk zal hij hieraan gestalte geven. Staat in het Duitse nationaal-socialisme vooral het duizendjarige Groot-Germaanse rijk centraal, de Nederlandse nationaalsocialisten richtten zich meer op Dietsland. Hiermee werd verwezen naar een staatkundig niet bestaande, maar ideologisch gewenste vereniging van alle Nederlandssprekenden in Europa (volgens sommigen hoorden daar overigens ook de afstammelingen van Nederlanders in Zuid-Afrika bij). Kettmann richt zich in zijn eigen mythologie ook op de Germaanse volkeren uit Scandinavië (Noren, Vikingen), omdat dit hem in de gelegenheid stelde het zeevarende aspect van de Nederlandse geest - in zijn ogen specifiek voor Nederlands grootheid - te belichten.
| |
Ontwikkeling
De beide dichtbundels die tijdens de oorlog verschijnen, wijken thematisch en inhoudelijk op enkele punten af van de beide vooroorlogse bundels. Omdat de NSB zich gedurende de oorlog niet meer hoeft te bewijzen (zij is immers de enig toegelaten politieke beweging), daalt het aantal strijdgedichten aanzienlijk. Toch verdwijnen ze niet helemaal, want de strijd vindt nog steeds plaats: niet meer in Nederland, maar daarbuiten. De ondertitel van Jong groen om den helm luidt niet voor niets ‘Oorlogsgedichten’. Verder bevatten beide bundels veel gedichten waarin Kettmann zijn persoonlijke mythologie verder uitbouwt. Een laatste karakteristiek van beide bundels is de toenemende radicalisering van zijn politieke opvattingen. Het voert in dit verband te ver diep op deze zaak in te gaan. Volstaan wordt met op te merken dat er in de boezem van het Nederlandse nationaal-socialisme twee stromingen leefden: de meer gematigd-burgerlijke stroming met Mussert als voorman en daarnaast een stroming die streefde naar een opgaan van
| |
| |
Nederland in een Groot-Germaans geheel. Deze laatste stroming kreeg vooral gestalte binnen de Nederlandse SS. Kettmann zal, zeker in de tweede helft van de oorlog, meer en meer de kant van de Groot-Germaans gezinde SS'ers kiezen. In zijn poëzie geeft hij gestalte aan deze keuze.
Kettmanns laatste publikatie in deze tweede periode van zijn schrijverschap is de novelle De verdrevene (1944). Hierin is zijn radicalisering voltooid. Het verhaal is gesitueerd in Karelië (in de buurt van de Fins-Russische grens), waar Kettmann in 1943 en 1944 als oorlogsverslaggever verkeerde. De inhoud is een getrouwe afbeelding van de ideologie van de SS en het is Kettmann gelukt alle aspecten van deze ideologie op een literair verantwoorde wijze te verwoorden. Het komt er in deze goed geschreven novelle op neer dat het de SS-ideologie is die ervoor zorgt dat, zelfs nadat men de grootst mogelijke ellende heeft moeten doorstaan, een nieuw leven in het verschiet ligt - mits men zich houdt aan de ongeschreven regels van de sibbe (een SS-term voor de eigen familie in ruime zin) en aan het streek-, volks- en rasbewustzijn.
| |
Verwantschap
In de periode dat in Nederland de nationaal-socialisten de macht in handen hadden, hebben zij getracht een nieuwe literatuur op te bouwen. Deze was vanzelfsprekend volgens hun normen ingericht en vormde een getrouwe weerspiegeling van de nationaal-socialistische opvattingen. In deze beweging bekleedde Kettmann een vooraanstaande plaats, niet zozeer vanwege zijn eigen literaire kwaliteiten - zijn werk werd eerder als conservatief dan als vernieuwend beschouwd -, maar vooral vanwege zijn positie als literaire coryfee. Hij was immers al sinds 1918 literair actief, terwijl hij sinds 1932 zijn literaire kwaliteiten in dienst van de NSB had gesteld, en, last but not least, hij was directeur-eigenaar van de literaire uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer.
De belangrijkste publikaties van Kettmann in de periode na de Tweede Wereldoorlog zijn twee dichtbundels. In 1956 verscheen De ballade van de dode Viking en in 1969, ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, Man vrouw kind.
| |
Ontwikkeling
In De ballade van de dode Viking (een apologetisch getinte autobiografie in dichtvorm) voltooit Kettmann zijn persoonlijke
| |
| |
mythologie. Het epische gedicht verhaalt van zijn wederwaardigheden tussen 1932 en 1945. Er is echter één groot en opmerkelijk verschil met zijn literaire werk uit de oorlogsjaren. Hing Kettmann in de jaren dertig de NSB-idealen aan en streefde hij naar de verwerkelijking van Dietsland, in de oorlogsjaren radicaliseerde hij zodanig dat hij in bijvoorbeeld de dichtbundel Bloed in de sneeuw niet langer sprak over Nederland of Dietsland als zijn vaderland. Hij gebruikte toen de SS-term Germanje, of zelfs het Duitse woord Heimat. Blijkbaar verbond hij toen het begrip ‘vaderland’ aan het Groot-Germaanse rijk. In De ballade van de dode Viking keert hij terug naar zijn idealen uit de jaren dertig: ‘Het vaderland heet deze klein plek: / een strook bloot land langs zee, een dorp, een toren / en in het midden, warm, dit woonvertrek, / waar zee en houtworm samen zijn te horen.’ (p. 17)
| |
Stijl
Man vrouw kind bevat ideologisch weinig nieuws. Dichterlijk gezien tot op zekere hoogte wel, daar Kettmann in deze bundel de nadruk legt op zuiver lyrische poëzie. Weliswaar bezingt hij dikwijls opnieuw zijn oude idealen, maar de toonzetting is anders: berustend en accepterend. Deze afstandelijkheid maakt zijn latere poëzie voor de huidige lezer goed te genieten. Dat hij zijn eigen politiek-maatschappelijke activiteiten uit de jaren 1932-1945 met de nodige afstand beschouwt, blijkt onder meer uit de volgende passage uit de cyclus ‘Het zeewijf’ (p. 21): ‘Wij fluistren, nu wij druipnat zijn gestrand, / aleer het nachtlijk schuim ons kon verslinden, / dat wij, bij God, ons nooit meer laten vinden / voor deze droom van volk en vaderland.’ Het wellicht meest geslaagde vers uit de bundel is ‘Stadstuin 3’:
Herinneren is geen weerzien van de beelden,
maar stilte als een vraag om antwoord riep:
verloren weten van wat eenmaal sliep
in dromen die de zinnen toen doorspeelden.
Niet dat ik in die tuin zat en er liep,
maar 't weten dat als bladeren die vergeelden,
de dromen die zich aan mij mededeelden,
vergaan zijn en ik mij illusies schiep -
| |
| |
dat is herinneren: zien hoe ontoereikend
het beeld dat waan is, eens in droom gered,
toch ook als droom vergaat - vroeger of later.
En zo verspeelt herinnering, immer wijkend,
zelfs nog zijn laatste recht als zelfportret
en wordt mij vreemd - de ziel is wind en water.
In dit gedicht is Kettmann erin geslaagd een optimaal evenwicht te vinden tussen de mogelijkheden die zijn dichterlijk talent hem bood en zijn idealen. Ook toont dit gedicht ons in welke richting zich zijn literair werk had kunnen ontwikkelen, als hij niet zo fanatiek en verblind zijn politieke idealen had nagestreefd.
| |
Traditie
Kettmanns plaats in de literaire traditie hangt samen met het tijdschrift waarin hij in 1918 debuteerde: Het getij. De vernieuwingsgezinde generatie die rond 1916 in dit tijdschrift het woord genomen had, werd vervangen door aan de ene kant het humanitair-expressionisme en aan de andere kant het vitalisme. Deze beide modernistische hoofdstromingen zijn aan Kettmanns werk voorbijgegaan. Zijn werk is conservatief van karakter, omdat het voortbouwt op de verworvenheden van de Tachtigers. De vernieuwing die de Tachtigers hadden gebracht, was voor Kettmann zo belangrijk dat hij de strijd wilde aanbinden met de epigonen van Tachtig. Zijn revolutionaire elan is derhalve van een andere orde dan dat van de overige vernieuwers. Hij zoekt aansluiting bij de ‘revolutie’ die de Tachtigers in de Nederlandse letterkunde hadden teweeggebracht, terwijl de vernieuwing van de jaren twintig zich juist afzette tegen de opvattingen en verworvenheden van de laatste decennia van de vorige eeuw. Wanneer zich in de tweede helft van de jaren twintig een nieuwe ontwikkeling voordoet - het humanitair-expressionisme en het vitalisme ontwikkelen zich, mede onder invloed van maatschappelijke verschijnselen, tot een neoromantische en een intellectualistische stroming -, blijkt dat Kettmanns werk (zonder dat het zich tussen 1918 en 1928 werkelijk ontwikkeld heeft) naadloos aansluit bij de neoromantische stroming. Vanaf het begin van de jaren dertig zal Kettmann zich fel verzetten tegen de intellectualistische kunst- | |
| |
beoefening zoals die wordt voorgestaan door mensen als Ter Braak, Du Perron en Vestdijk. Zijn werk laat zich indelen bij dat van Marsman, Slauerhoff en Engelman. Dezen zetten de lijn voort van auteurs als Kloos, Boutens en Roland Holst en zodoende is Kettmann te beschouwen als een Nederlands romanticus.
| |
Kritiek
Publieke belangstelling
In de naoorlogse periode is over Kettmanns werk vrijwel niets geschreven, terwijl datgene wat erover werd gezegd, voornamelijk politiek van aard was. Het komt erop neer dat Kettmanns geestverwanten zijn werk prijzen en zijn tegenstanders het negatief beschouwen. Op deze manier is het bijzonder lastig zijn literaire werk als zodanig te beoordelen. Wanneer de balans wordt opgemaakt, zien wij een literaire loopbaan van ruim vijftig jaar. In de eerste tien jaren wordt Kettmanns werk welwillend besproken. De recensenten hebben oog voor zijn plastische vermogens, maar hebben over het algemeen weinig waardering voor zijn wijdlopigheid en zijn verouderde stijl. Het interessante aan de kritiek uit de jaren dertig is dat in deze periode Kettmanns politieke betrokkenheid zich openbaarde. Het lijkt zeker dat zijn politieke positie de literaire kritiek heeft beïnvlopd. Over het algemeen laten de critici uit deze jaren hun eigen politieke voorkeuren prevaleren boven hun activiteiten ajs literair criticus. Na 1945 wordt Kettmanns werk nauwelijks serieus besproken: hij blijft de last dragen van zijn besmette verleden. Terugkijkend kan worden gezegd dat Kettmanns literaire talenten niet buitengewoon groot zijn geweest. Zijn ambities waren groter dan zijn kwaliteiten. Toch is hij van belang voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis als een van de meest toonaangevende nationaal-socialistische literatoren die ons land gekend heeft. Zijn invloed en macht als schrijver, journalist en uitgever op het literaire veld tussen 1940 en 1945 kunnen moeilijk overschat worden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
George Kettmann Jr., De glanzende draad der goden. Amsterdam 1928, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur/Wereldbibliotheek, R. |
George Kettmann Jr., De vlam der steden. Amsterdam [1930], P.N. van Kampen & Zoon, R. (Co-auteur: Ru le Cavelier) |
George Kettmann Jr., Maan op het dak. Amsterdam [1931], P.N. van Kampen & Zoon, R. |
George Kettmann Jr., De oceaanvlucht van een olie-man. Amsterdam [1933], De Amsterdamsche Keurkamer, R. |
George Kettmann Jr., De jonge leeuw. Verzen. [Amsterdam] 1935, De Amsterdamsche Keurkamer, GB. Ochtend-appèl. Eenige nieuwe gedichten van jonge Dietschers. [Samengesteld door George Kettmann Jr.]. [Amsterdam 1936], De Amsterdamsche Keurkamer, Bl. |
George Kettmann Jr., Om wille van het leven. Kunst en gemeenschap. Amsterdam [1936], De Amsterdamsche Keurkamer, E. |
George Kettmann Jr., Het erf aan zee. Amsterdam 1938, De Amsterdamsche Keurkamer, GB. |
George Kettmann Jr., Om de nieuwe cultuur. Amsterdam 1940, De Amsterdamsche Keurkamer, E. Keurjaarboek 1932-1942. Met een keur van werkstukken van vele auteurs in ons fonds. [Samengesteld door George Kettmann Jr.]. Ingeleid door T. Goedewaagen. Amsterdam 1942, De Amsterdamsche Keurkamer, Bl. |
George Kettmann Jr., Jong groen om den helm. Oorlogsgedichten. Amsterdam [1942], De Amsterdamsche Keurkamer, GB. |
George Kettmann Jr., Bloed in de sneeuw. Amsterdam 1943, De Amsterdamsche Keurkamer, GB. |
George Kettmann Jr., De verdrevene. [Amsterdam] 1944, De Amsterdamsche Keurkamer, N. George Kettmann, De firma Heydt. Amsterdamse familieroman. [Amsterdam 1949], Eigen beheer, R. |
George Kettmann Jr., Der schepping begin en einde. [Amsterdam 1949], Eigen beheer, GB. |
George Kettmann Jr., Diana gejaagd. Verzen. Vught 1951, Eigen beheer, GB. |
George Kettmann Jr., Mijn Amsterdam. [Vught 1951], Eigen beheer, GB. |
George Kettmann Jr., Het zeewijf. Gedichten. [Vught] 1951, Eigen beheer, GB. |
George Kettmann Jr., De lichte en zware stemmen en de schreden. [Hoorn] 1954, Eigen beheer, GB. |
George Kettmann Jr., Omdat er muziek in zat. Hoorn 1954, Eigen beheer, GB. |
George Kettmann Jr., De ballade van de dode Viking. [Bilthoven] 1956, Eigen beheer, G. |
Richard von Frankenberg, Grote autorenners van deze tijd. Met een voorwoord van J.B.Th. Hugenholtz. Vertaald door Jan van de Wolk. Bilthoven [1956], Nelissen, R. (vert.) |
Jan van He Wolk, Manuel. Hasselt 1957, Heideland, R. |
Gordon Langley Hall, Prinses Margriet. Vertaald door Jan van de Wolk. Bilthoven [1960], Nelissen, R. (vert.) |
| |
| |
Jan van de Wolk, Zettericks van alle seizoenen. [Amsterdam 1962], C.G.A Corvey Papiergroothandel, GB. |
Ivo Hirschler, Op de puinhopen bloeien bloemen. Vertaald door Jan van de Wolk. Utrecht [1964], De Lanteern, R. (vert.) |
Wolfgang Richter, Avontuur aan de Nijl. Vertaald door Jan van de Wolk. Utrecht [1964], De Lanteern, R. (vert.) |
Daisy Ver Boven, De rode aarde. Bewerkt door Jan van de Wolk. Utrecht [1964], De Lanteern, R. (vert.) |
A.E. Johann, Verraderlijke stromingen. Vertaald door Jan van de Wolk. Utrecht [1965], De Lanteern, R. (vert.) |
Phyllis A. Whitney, Onder twee ogen. Vertaald door Jan van de Wolk. Utrecht [1965], De Lanteern, R. (vert.) |
Kathryn Blair, Het huwelijk van de chirurg. Vertaald door Jan van de Wolk. Zaltbommel [1966], Jan van Tuyll, R. (vert.) |
Alastair Buchan, De U.S.A. Vertaald door Jan van de Wolk. Nijkerk [1966], Callenbach, R. (vert.) |
R. Austin Freeman, Dokter Thorndyke en de patiënt. Vertaald door Jan van de Wolk. Utrecht [1966], [Het Spectrum], R. (vert.) |
Hal Q. Masur, Zo rijk, zo mooi... maar dood. Vertaald door Jan van de Wolk. Zaltbommel [1966], Jan van Tuyll, R. (vert.) |
Ronald Syme, De fatale camera. Vertaald door Jan van de Wolk. Utrecht [1966], [Het Spectrum], R. (vert.) |
Rob White, De schat van de Santa Ybel. Vertaald door Jan van de Wolk. Utrecht [1967], [Het Spectrum], R. (vert.) |
George Kettmann, Man vrouw kind. Brecht [1969], De Roerdomp, GB. |
John Townsend, Het legioen der verdoemden. Vertaald door Jan van de Wolk. Kalmthout 1970, Walter Beckers, R. (vert.) |
Emile Zola, De buik van Parijs. Vertaald door Jan van de Wolk. Kalmthout 1970, Walter Beckers, R. (vert.) |
Emile Zola, Van roes en zege. Vertaald door Jan van de Wolk. Kalmthout 1970, Walter Beckers, R. (vert.) |
Julius Caesar. Samengesteld onder leiding van Jacques Madaule; teksten van Jacques Benoist-Méchin, Jacques de Bourbon Busset, Generaal Gallois [et al.]. Vertaald door Jan van de Wolk. Hasselt [1971], Heideland, R. (vert.) |
Emile Zola, Verscheurde hartstocht. Vertaald door Jan van de Wolk. Kalmthout [1971], W. Beckers, R. (vert.) |
Harold Saint-Thomas, De nacht van de wrede schaduwen. Vertaald door Jan van de Wolk. Kalmthout 1973, W. Beckers, R. (vert.) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Johan Theunisz, Over De glanzende draad der goden. In: Den Gulden Winckel, jrg. 28, nr. 2, februari 1929, pp. 61-62. |
Jode Wit, Over De vlam der steden. In: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, jrg. 40, nr. 8, augustus 1930, pp. 133-134. |
Eva Raedt-de Canter, Over Maan op het dak. In: Groot-Nederland, jrg. 30, nr. 6, juni 1932, p. 666. |
d.W., Over De oceaanvlucht van een olie-man. In: Nederland, jrg. 86, nr. 4, april 1934, p. 319. |
Anton van Duinkerken, Kroniek der Nederlandsche letteren, vrienden der aarde. In: De Gids, jrg. 100, nr. 1, januari 1936, pp. 129-130. (over Dejonge leeuw) |
J.C. Bloem, Kroniek der poëzie, rechts, links en de muze. In: Den Gulden Winkler, jrg. 35, nr. 67, juni-juli 1936, p. 89. (over De jonge leeuw. Reactie van Halbo C. Kool onder de titel ‘Rechts, links de Muze en J.C. Bloem’ in Den Gulden Winckel van augustus 1936, p. 13, op dezelfde pagina gevolgd door een ‘Repliek’ van J.C. Bloem) |
Menno ter Braak, Dietscher of Duitscher?, poëzie van het erf met de runen, waarom Dollfuss vermoord werd. In: Het Vaderland, 9-4-1959. (over Het erf aan zee) |
Johan Ponteyne, De dichter George Kettmann Jr. In: Johan Ponteyne, Tegen de decadenten, een drietal beschouwingen over onze hedendaagsche letterkunde. Amsterdam [1941], pp. 24-44. (over De jonge leeuw en Het erf aan zee) |
H.M. Klomp, Nieuw dichterschap. In: Volk en Vaderland, 6-2-1942. (over Jong groen om den helm) |
Gerard Wijdeveld, Nieuwe verzenbundels uit Noord en Zuid. In: Algemeen Handelsblad, 10-6-1944. (over Bloed in de sneeuw) |
A. Marja, Lakeienparade. In: A. Marja, Binnendijks, buitendijks... Essays, kauserieën en kritische notities. Bussum 1949, pp. 129-130. (over George Kettmann Jr. als nationaal-socialistisch dichter) |
[Anoniem], Volkse poëzie van Kettmann staat op uit het graf als ‘Dode Viking’, de oude club is weer compleet. In: Het Vrije Volk, 17-10-1956. (over De ballade van de dode Viking) |
Max Nord, Fascisme en verzet in onze poëzie. In: Het Parool, 3-5-1965. (over De jonge leeuw en Bloed in de sneeuw) |
Raf van Hulse, Een dichter van zeventig. In: Dietsland-Europa, jrg. 14, nr. 3, maart 1969, p. 78. (over Man vrouw kind) |
Wim Hazeu, Kettmann. In: Kentering, jrg. 10, nr. 6, november 1969, p. 3. (over Man vrouw kind) |
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6, tweede helft. 's-Gravenhage 1975, pp. 528-529 [wetenschappelijke editie pp. 552-553]. (over George Kettmann als nationaal-socialistisch journalist en dichter) |
J.W. Mulder, Fascio. In: J.W. Mulder, Kunst in crisis en bezettingstijd. Een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945. Utrecht 1978, pp. 89-93. (over George Kettmann Jr. als nationaal-socialistisch kunstenaar) |
Frank van den Bogaard, Groot Nederland onder piratenvlag. Een zwarte bladzijde uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 2, nr. 5, juni 1985, pp. 25-33. (over George Kettmann als nationaal-socialistisch dichter) |
Willem Huberts, De Amsterdamsche Keurkamer en George Kettmann (1898-1968). In: De Nieuwe Orde en de Nederlandse letterkunde 1940-1945. Catalogus van de tentoonstelling gehouden in de expositiezalen van de Koninklijke Bibliotheek 13 september-1 november 1985. Samengesteld door Jan Jaap Kelder, met medewerking van Frank van den Bogaard, Marja Geesink en Willem Huberts. 's-Gravenhage 1985, pp. 43-46 en
|
| |
| |
87-96. (over de persoon Kettmann en over zijn uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer) |
Willem Huberts, George Kettmann (1898-1970). In: Maatstaf, jrg. 34, nr. 10, oktober 1986, pp. 56-79. (biografische schets) |
Frank van den Bogaard, George Wilhelm Kettmann (1898-1970). In: Frank van den Bogaard, Een stoottroep in de letteren. ‘Groot Nederland’, de SS en de Nederlandse literatuur (1942-1944). 's-Gravenhage 1987, pp. 29-34. (over Kettmanns rol tijdens de periode dat Groot Nederland de SS-gedachte over literatuur propageerde) |
Willem Huberts, Schrijver tussen daad en gedachte. Leven en werken van George Kettmann Jr. (1898-1990), met een bibliografie. 's-Gravenhage 1987. |
Willem Huberts, Kettmann. In: Biografisch woordenboek van Nederland, deel 3. Onder eindredactie van dr. J. Charité. 's-Gravenhage 1989, pp. 322-324. |
Willem Huberts, The importance of evaluating in earnest. Over de geschiedschrijving van de Nederlandse letterkunde uit de jaren 1940-1945. In: De Gids, jrg. 153, nr. 5, mei 1990, pp. 358-367. (over George Kettmanns poëzie in het kader van de ontwikkelingsgang van de Nederlandse poëzie tussen 1916 en 1950) |
Gerard Groeneveld, Nieuwe boeken voor den nieuwen tijd. Uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer 1992-1944. 's-Gravenhage 1992. (over George Kettmanns uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer) |
58 Kritisch lit. lex.
augustus 1995
|
|