| |
| |
| |
Remy C. van de Kerckhove
door Dirk de Geest
1. Biografie
Remy Corneel van de Kerckhove werd geboren te Mechelen op 25 september 1921 als zoon van een rijksambtenaar. Na zijn humaniorastudies aan het Koninklijk Atheneum te Mechelen trad hij in dienst als technisch agent bij het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg, waar hij tot 1955 werkzaam bleef. Wel trok hij, in het kader van zijn militaire dienst, in 1945 mee met het Derde en later het Negende Amerikaanse bevrijdingsleger door Zuid-Duitsland; waarschijnlijk nam Van de Kerckhove daarbij deel aan de bevrijding van enkele concentratieen gevangenenkampen (onder meer Dachau).
In 1956 werd Van de Kerckhove benoemd tot adjunct-directeur van het Commissariaat-Generaal van de Algemene Wereldtentoonstelling, die in 1958 in Brussel zou plaatsvinden. Kort voor de opening van Expo '58 kwam hij echter, op 2 januari 1958, in onduidelijke omstandigheden bij een verkeersongeval om het leven; zelfmoord leek niet helemaal uitgesloten.
Naast zijn beroepsbezigheden en zijn literaire werk was Van de Kerckhove ook een actief militant voor de Belgische Socialistische Partij. Hij schreef bijdragen in de socialistische krant Vooruit en verleende zijn medewerking aan de televisie-uitzendingen van het socialistische Instituut Emile Vandervelde. Zijn Verzamelde gedichten werden trouwens uitgegeven met de steun van het Leo-Magitsfonds, een socialistische culturele organisatie. Voorts verwierf Van de Kerckhove in ruime kring bekendheid als een talentrijk voetballer en als sportjournalist. Remy van de Kerckhove was gehuwd met Josée Toye en vader van één zoon, Peter.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie / Verwantschap
Literair-historisch is de naam van Remy C. van de Kerckhove nauw verbonden met die van Jan Walravens, de belangrijkste kritische woordvoerder van de Vlaamse experimentelen. Reeds onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, wanneer Walravens in een reeks ophefmakende artikelen een kritische balans opmaakt van de heersende literaire produktie, schuift hij geregeld de naam van Van de Kerckhove naar voren als een beloftevol jong vernieuwer. In hem ziet Walravens een prominent vertegenwoordiger van zijn modernistische poëtica, die steunt op concepten als ‘onrust’, ‘gloed’, ‘risico’ en ‘avontuur’. Het is dan ook geen toeval dat Walravens en Van de Kerckhove wat later samen aan de basis liggen van het tijdschrift Tijd en Mens (1949-1955), dat het experimentalisme in Vlaanderen heeft geïntroduceerd en gepropageerd. Louis Paul Boon zal later uitdrukkelijk stellen: ‘Ik vond het een gekke naam, en zag er gewoon een combinatie Jan-Remy in (...), want Jan vertegenwoordigde de Tijd (...) En Remy had het voortdurend over de Mens’ (in Kentering, 1968). Gebed voor de kraaien (1948) wordt trouwens algemeen beschouwd als de eerste experimentele dichtbundel in Vlaanderen, samen met de plaquette Registreren (1948) van Hugo Claus. Jan Walravens reageert enthousiast, maar traditionele critici zien er slechts een overschrijding in van alle normen van de esthetica en de goede smaak. Hubert Van Herreweghen heeft het bijvoorbeeld, in Dietsche Warande & Belfort, over ‘brallend proza’, ‘zijn gewone, onbegrijpelijke en ongenietbare, beeldentaal’, ‘lelijke absurditeiten’ en ‘een chaos’.
Met de eerste generatie Vlaamse experimentele dichters (Bontridder, Cami, Claus, Wauters...) deelt Van de Kerckhove inderdaad een scherpe afkeer voor de gangbare classicistische vormgeving, die steunt op vooraf gegeven vormschema's, een arsenaal aan conventionele beelden en symbolen en een overwegend huiselijk-romantische sfeer. Daartegenover bepleit hij een uitdrukkelijk ethische poëzie, die uitdrukking moet geven aan het verwarde tijdsklimaat en de fundamentele ontreddering van de naoorlogse mens. Formeel worden zijn gedichten
| |
| |
gekenmerkt door een vrij irrationele beeldspraak, een gefragmenteerde opbouw en een nerveuze ritmiek. Toch is er, achteraf beschouwd, niet zoveel te merken van de typische experimentele taalexploratie. Daardoor - en eveneens door de ethisch-humanitaire thematiek - maakt Van de Kerckhoves poëzie eerder een (post) expressionistische dan wel een ‘experimentele’ indruk.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
De lyriek van Van de Kerckhove is wezenlijk een poëzie van de kwetsuur. Het naoorlogse universum is, in zijn optiek, één totale chaos, getekend door vernietiging en dood. Tengevolge daarvan hebben alle traditioneel gangbare betekenissen en waarden hun pertinentie verloren. De mens zoekt vruchteloos naar de zin van zijn bestaan en ook het dichterlijke ik is fundamenteel ontheemd.
Die erg negativistische visie heeft uiteraard alles te maken met het historische gegeven van de Tweede Wereldoorlog. Het oorlogstrauma is een constante in Van de Kerckhoves literaire werk, in die mate zelfs dat hij hyperbolisch gewaagt van ‘een EEUW van prikkeldraad en bevelen’ (‘Het erfdeel’). In een aantal teksten worden de verwoestingen van de oorlog - de bombardementen, de concentratiekampen, de collectieve waanzin - trouwens expliciet gethematiseerd. Het duidelijkst gebeurt dit in de autobiografische prozaparabel ‘Het kind en de man’ en in de afdeling ‘De schim van Memling’ uit de gelijknamige dichtbundel; hier wordt, aan de hand van steden als Berlijn, Brugge, Hiroshima, Nürnberg, Parijs en Stalingrad, een aantal apokalyptische ondergangsvisioenen opgeroepen:
vreselijke oneindigheid geslachtloos slijk
er kropen sprakeloos sibyllynse witte wormen
naar de trage vormloosheid van 't onaantastbaar begin
terwijl duizend minnende mannen zich bleek vervormden
tot het laaiend leven dat met een doffe slag verging
doorwinterd schijnbegeren van leven en van dood
'n dode nevel besmette de verdronken dieren
| |
| |
met de oneindigheid van een purperen nood
en kropen dronken ratten spinnen grijnzende mieren
uit schuwe roze schimmel van een plotselinge dood
uit slijkverwarring voor de stofverwarring geboren
tot 't bodemloze niet tot het muurloze niet bestemd
blijven zij radeloos naar de late redding boren
beangstigd blind aan zon en vreugde tijdeloos ontwend
etterende aarde chaos onvermijdelijk
(‘Hiroshima’ in De schim van Mending)
Toch overstijgt, in het geval van Van de Kerckhove, de nihilistische problematiek het trauma van de oorlog. De oorlog vormt slechts één symptoom van een dieperliggende existentiële crisis waaraan de mens en de hem omringende wereld zijn overgeleverd. Het net geciteerde fragment illustreert hoe die algehele ontreddering hoofdzakelijk door de nevenschikking van enkele beeldenreeksen wordt opgeroepen. Het landschap verschijnt in deze gedichten steevast als koud en kil, desolaat, onherbergzaam en vooral onvruchtbaar. Andere motieven hebben betrekking op een desintegratie van het menselijke lichaam: verrotting, etter, braken, (menstruatie) bloed, zweet, onreinheid, steriliteit, ziekte en pest; niet toevallig wordt herhaaldelijk naar de late Middeleeuwen verwezen. Een derde reeks symbolen belicht vooral de onechtheid en het verval van de materie: geraamten, schimmen, spoken, ruïnes, schaduwen... Daarbij komen nog de talrijke woorden die gebouwd zijn met behulp van ‘negatieve’ voor- en achtervoegsels als on-, ont- en -loos.
Uit die opsomming van beelden blijkt tevens hoe ook de mens geenszins aan de algehele destructie ontsnapt. Zo is het symptomatisch dat de dichter herhaaldelijk sympathiseert met bijbelse figuren die schuld, machteloosheid en onreinheid vertegenwoordigen: Veronica (in Veronica), de lijdende Christus (in Nachtelijke razzia) en Lazarus, ‘prins der ontbinding prins pest’ (in Veronica). Van de Kerckhoves pessimistische mensvisie is hier duidelijk sterk beïnvloed door het existentialistische idee- | |
| |
engoed van spraakmakende filosofen als Sartre en Camus. Zijn eenakter Ebbe en Vloed is met name niet meer dan een variant op Sartres beroemde toneelstuk Huis clos (Met gesloten deuren): drie personages worden, na hun dood, geconfronteerd met hun eigen en elkaars dood, de onmogelijkheid van de communicatie en de absurditeit van het bestaan.
Ook in de gedichten dringt dat negativisme voortdurend door:
leven tussen de brokkelige ruïnes
leven tussen waarheid en leugen
de waarheid van het NIET dat aan het NIET gepaard
de positieve waarde baart van NIETS
(‘Een kleine ruïnemuziek, I’)
Enerzijds resulteert die crisis in een overspannen gevoel van illusieloosheid en inauthenticiteit (met onder andere motieven als het naamloos zijn en de schaduw), een houding die bijwijlen uitmondt in extreme passiviteit en zelfs een expliciet verlangen naar de dood. Anderzijds is er echter evenzeer sprake van een intensief, driftmatig en emotioneel geladen bestaan. Dat vitalisme geeft dan weer aanleiding tot een ware doodsverachting. Bijgevolg ontstaat een dubbelzinnige levensdynamiek, waarbij geboorte en dood zelfs onderling verwisselbaar kunnen worden.
In dit verband pleit Van de Kerckhove uitdrukkelijk voor een houding van opstandigheid. De mens mag zich met langer onderwerpen aan de wetten van het noodlot of de burgerlijke onverschilligheid, maar kiest daartegenover voor een radicaal, compromisloos engagement.
Een gelijkaardige dubbelzinnigheid kenmerkt ook Van de Kerckhoves houding tegenover de vrouw en de religie. Hoewel de vrouw enerzijds de rol vervult van levengevend beginsel en van liefdevolle haven voor de man, vormt zij anderzijds een verslavende bedreiging en confronteert ze het dichterlijke ik
| |
| |
met zijn (lichamelijke) onvermogen. Ook de rol van de religie is nogal onduidelijk. In Van de Kerckhoves universum kan weliswaar geen sprake meer zijn van een vergevende en goddelijke instantie die alles fundeert - de dichter identificeert zich, in Gebed voor de kraaien, uitdrukkelijk met de godloochenaar -, maar niettemin laat een aanzienlijk deel van zijn werk zich lezen als een wanhopig gebed, afwisselend een smeekbede en een aanklacht die zich richt tot de Ander: ‘O splijt de zeeën, Heer, opdat we weer zouden geloven’ (in Gebed voor de kraaien). Het valt in dat verband op hoe in de gedichten vaak een tweede persoon wordt aangesproken, hetzij in de gedaante van de vrouw of de medemens, hetzij als de existentialistische, wezenlijk vreemde God.
| |
Relatie leven/werk / Kunstopvatting
Ook de weinige malen dat Remy van de Kerckhove zich expliciet over zijn poëzie heeft uitgelaten, beklemtoont hij hoofdzakelijk die filosofisch-maatschappelijke kant van zijn werk. In de programmatische ‘Verklaring’ van 1952 stelt hij ondermeer: ‘Wij weten dat het individuele bestaan van een stabiele onontkoombare uitkomstloosheid is, maar wij wensen met onze ontroering een revolte en een blijdschap te brengen in de verkleumde treurnis van gemechaniseerde wreedheid.’ Poëzie is, met andere woorden, een kwestie van getuigen en aanklagen, een vorm van gepassioneerd engagement. Autobiografische elementen spelen daarin uiteraard mee, maar ze worden steeds tot een meer algemeen humaan vlak opgetild. Dezelfde gedachte wordt ook uitgesproken in de poëticale gedichten:
boven het experiment van het woord
leeft de volledige vrijheid der poëzie
gesublimeerd door het beeld een eigen vrij
geestdriftig leven dat geboren werd uit
deze poëzie kan wanneer ze onafhankelijk is
en gans persoonlijk niet gevangen genomen worden
de poëzie is zelf meester
(‘Art poétique 2’, in Een kleine ruïnemuziek)
| |
| |
| |
Stijl / Techniek
Vanuit stilistisch en formeel oogpunt kan men de poëzie van Van de Kerckhove allerminst gaaf noemen. Daarvoor is het taalgebruik vaak te onbeholpen (met spel- en taalfouten), en aarzelt de dichter nog te zeer tussen enerzijds het klassieke versideaal - gekenmerkt door een coherent-betogende opbouw, het gebruik van eindrijm en een regelmatig ritme (met talrijke elisieën) - en anderzijds een vaag modernisme. Die halfslachtige stijl is het duidelijkst merkbaar in de beeldspraak; Van de Kerckhove maakt overwegend gebruik van - niet steeds even smaakvol gekozen - lichamelijke en bijwijlen surrealistisch-associatieve metaforen, maar de suggestieve kracht daarvan wordt vaak tegengewerkt door overbodige uitleg. Daarenboven zijn de metaforen zelf nogal doorzichtig: doorgaans worden abstracte termen, ontleend aan de menselijke gevoelswereld, verbonden met een concreet gegeven, een natuurfenomeen of een lichaamsdeel.
Structureel vallen in de poëzie van Van de Kerckhove twee tendensen waar te nemen. Aan de ene kant zijn er gedichten die dicht bij het prozaïsche aanleunen. Kenmerkend zijn hier een complexe zinsbouw met tal van neven- en onderschikkende bepalingen, een gedragen ritmiek, en lange versregels die het eindrijm verdoezelen; dat type versbouw overheerst in Gebed voor de kraaien. Vanaf Een schim van Memling valt echter een voorkeur waar te nemen voor een meer doorzichtige versbouw. De syntaxis en de versregelstructuur worden verbrokkeld, zodat de nadruk hoofdzakelijk valt op geïsoleerde woorden en beelden; daarbij wordt af en toe gebruik gemaakt van het procédé van de ritmische typografie, zoals in Van Ostaijens Bezette stad. Tegelijk vallen de normale interpunctie en de hoofdletters weg. Op die manier wordt het vers geheel geconcentreerd rond de meest betekenisvolle themawoorden.
| |
Kritiek
In grote lijnen evolueerde de kritische belangstelling voor Van de Kerckhoves poëzie in Vlaanderen van gemengde gevoelens - vooral dan naar aanleiding van Gebed voor de kraaien - naar een relatief positieve benadering van zijn werk. Zo werd Van de Kerckhoves stijl mettertijd ook voor traditionele recensenten meer aanvaardbaar en groeide de waardering voor zijn oprechte, ethisch-humanitaire problematiek. Daartegenover
| |
| |
staat echter dat het werk ook binnen de kring van experimentele medestanders niet onverdeeld gunstig werd ontvangen. In tegenstelling tot de lovende recensies van Walravens hebben onder meer Louis Paul Boon en Hugo Claus zich nogal geringschattend uitgelaten over de poëzie van Van de Kerckhove. Laatstgenoemde stelde bijvoorbeeld, in het herdenkingsnummer van Morgen, dat zijn gedichten ‘hoofdzakelijk (bestonden) uit alliteraties en uitroepen’.
Na Van de Kerckhoves overlijden verschenen weliswaar nog een bloemlezing uit zijn poëzie, samengesteld door Boon, een kort essay van Marcel Wauters, en de nogal slordige uitgave van zijn Verzamelde gedichten, maar die publikaties resulteerden niet in een hernieuwde belangstelling voor zijn oeuvre. Een poging in die zin door de postexperimentele dichter Leopold M. van den Brande had al evenmin veel succes; in het door hem verzorgde themanummer van Morgen (1969) portretteerde hij Van de Kerckhove - in het verlengde van zijn eigen poëticale opvattingen - vooral als radicaal strijder tegen onrecht en een getormenteerde poète maudit.
| |
Publieke belangstelling
Van publieke belangstelling kan men niet meer spreken. De interesse voor Van de Kerckhove is in Vlaanderen na zijn dood weggeëbd. Allicht heeft die afwezigheid te maken met het feit dat zijn extatische lyriek niet meer overeenstemt met de hedendaagse poëzieverwachtingen. Enkele van zijn gedichten hebben weliswaar een plaats verworven in de literaire bloemlezingen - vooral dan ‘Brugge’ (De schim van Memling) en ‘Brief aan Koen’ (Veronica) -, maar voor het overige is Remy C. van de Kerckhove niet meer dan een schimmige naam uit de literatuurgeschiedenis. Momenteel is zijn werk niet eens meer in de handel te verkrijgen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Remy C. van de Kerckhove, Nachtelijke razzia. Mechelen 1959 (? - de Verzamelde gedichten vermelden 1936), eigen beheer, GB. |
Remy C. van de Kerckhove, De andere weg. Antwerpen/Amsterdam 1941, N.V. Van Ditmar, GB. |
Remy C. van de Kerckhove, Gebed voor de kraaien. Antwerpen 1948, De Sikkel, GB. |
Remy C. van de Kerckhove, De schim van Memling. Antwerpen 1950, De Sikkel, GB. |
Remy C. van de Kerckhove, Een kleine ruïnemuziek. Antwerpen/'s-Gravenhage 1951, De Sikkel/D.A. Daamen's uitgeversmaatschappij N.V., GB. |
Remy C. van de Kerckhove, Verklaring. In: Pan, jrg. 1, nr. 1, 1952, pp. 17-22, E. |
Remy C. van de Kerckhove, Veronica. Antwerpen/Den Haag 1953, De Sikkel/D.A. Daamen N.V., GB. |
Remy C. van de Kerckhove, Ebbe en Vloed. Een gedicht met beweging. In: De Vlaamse Gids, jrg. 39, 1954, pp. 675-785, T. (ook afzonderlijk als overdruk verschenen) |
Remy C. van de Kerckhove, Gedichten voor een kariatide. Antwerpen 1957, De Sikkel, GB. |
Remy C. van de Kerckhove, Gedichten. Verzameld en ingeleid door L.P. Boon. Hasselt 1964, Heideland, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden 21, Bl. |
Remy C. van de Kerckhove, Verzamelde gedichten. Brussel/Den Haag 1974, Manteau, GB. (bevat ook een aantal ongebundelde verzen) |
Remy C. van de Kerckhove, Brief aan een uitgever. Gevolgd door een herinnering aan de dichter door Hugo Claus. Amstelveen 1986, AMO, Br. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Hubert van Herreweghen, Werk van Jongeren. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 48, 1948, nr. 8, pp. 493-494 (over Gebed voor de kraaien) |
Mathieu Ruften, Vogels van diverse pluimage. In: De Vlaamse Gids, jrg. 33, 1949, p. 251. (over Gebed voor de kraaien) |
Karel Jonckheere, Zeven seizoenen Vlaamse poëzie. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 3, 1949, pp. 743-745. (over Gebed voor de kraaien) |
Adriaan de Roover, Belangrijk en onbelangrijk II. In: Golfslag, jrg. 3, 1948, pp. 33-35. (over De andere weg en Gebed voor de kraaien) |
Christine D'haen, Vlaamse poëzie. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 50, 1950, nr. 8, pp. 508-509. (over De schim van Memling) |
Christine D'haen, Remy C. van de Kerckhove. Een kleine ruïnemuziek. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 51, nr. 9, 1951, pp. 574-575. |
Mathieu Ruften, Kroniek van de poëzie. Moderne poëzie for ever! In: De Vlaamse Gids, jrg. 36, 1952, pp. 52-56. (over Een kleine ruïnemuziek) |
Mathieu Ruften, Kroniek van de poëzie. Sloping van de rode muur. In: De Vlaamse Gids, jrg. 37, 1953, pp. 694-697. (over Veronica) |
Jan Walravens, Opstandigheid, verrukkelijke arend. In: De Vlaamse Gids, jrg. 37, 1953, pp. 614-629. (over de structuur van het moderne gedicht) |
Albert Westerlinck, Vlaamse poëzie in 1953. Een overzicht In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 53, 1953, pp. 445-446. (over Veronica) |
Piet Thomas, Schimmenspel of nieuwe schepping. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 14, 1958, pp. 176-178. (over Gedichten voor een kariatide) |
Jan Walravens, In memoriam Remy C. van de Kerckhove. In: De Vlaamse Gids, jrg. 42, 1958, pp. 119-120. |
Jan Walravens, Radiolezing over Remy C. van de Kerckhove. In: De Vlaamse Gids, jrg. 50, 1966, nr. 3-4. (Facetten van Jan Walravens), pp. 3-36. |
Louis Paul Boon, Tijd en Mens. In: Kentering, jrg. 9, nr. 4, 1968, pp. 1-13. (herinneringen aan het tijdschrift Tijd en Mens en aan Remy C. van de Kerckhove) |
Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Essays en polemieken. Amsterdam 1969, pp. 163-166. (kritisch oordeel over het werk van Van de Kerckhove) |
Remy C. van de Kerckhove-nummer van het tijdschrift Morgen, nr. 18/19, 1969-1970. Dit themanummer onder redactie van Leopold M. Van Den Brande en Ignaas Veys bevat onder meer:
- | een (niet foutloze) bloemlezing uit de poëzie van Van de Kerckhove |
- | korte getuigenissen van Marcel Wauters, Hugo Claus, Albert Bontridder, Louis Paul Boon en Peter van de Kerckhove (pp. 27-30) |
- | een essay van Leopold M. Van Den Brande (‘Remy C. Van de Kerckhove, een gestalte in de schaduw van de europese nacht’, pp. 32-40). |
|
Marcel Wauters, Remy C. Van de Kerckhove. Antwerpen 1974. (algemeen essay met bloemlezing) |
Willy Spillebeen, Remy C. Van de Kerckhove, nabloeier van het expressionisme. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 7, 1975, pp. 533-537. (over Verzamelde gedichten) |
41 Kritisch lit. lex.
mei 1991
|
|