| |
| |
| |
Bernard Kemp
door Bernard Dewulf
1. Biografie
Bernard Frans van Vlierden, die zijn creatief werk en het grootste deel van zijn kritisch oeuvre publiceerde onder het pseudoniem Bernard Kemp, werd op 22 augustus 1926 geboren te Hammont, in Belgisch Limburg. Hij groeide op in een katholiek milieu, bezocht het Franstalige college van Saint-Roch en studeerde van 1944 tot 1948 Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven. Daar promoveerde hij in 1965 op de dissertatie Guido Gezelle tegenover het dichterschap.
In 1950 werd hij leraar Nederlands aan de Koninklijke Kadettenschool te Laken en aan het technische regentaat Sint-Imelda te Brussel. Van 1962 tot 1974 doceerde hij hetzelfde vak aan de Koninklijke Militaire School.
Niet alleen was hij van 1968 af direct betrokken bij de oprichting van de Universitaire Faculteiten Sint-Aloysius te Brussel, hij werd er ook decaan en gewoon hoogleraar Nederlandse en Europese letterkunde.
Behalve als roman- en in mindere mate toneelschrijver is Kemp vooral bekend als literatuurhistoricus en -criticus. Besprekingen en essays van zijn hand verschenen in een groot aantal tijdschriften, waaronder Streven, Roeping, Raam, Jeugd en Cultuur en Dietsche Warande & Belfort. Van heel wat tijdschriften was hij ook redacteur.
Hij verzorgde tevens, onder meer, een kroniek Nederlandse letteren in De Linie (1954-1964) en in De Standaard der Letteren (1961-1969) en was een van de bezielers van het literaire televisieprogramma Vergeet niet te lezen.
Kemp was lid van talloze, hoofdzakelijk literaire vereni- | |
| |
gingen en commissies. In 1973 werd hij voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen.
In 1958 kreeg hij de Prijs van de provincie Brabant voor Het laatste spel, in 1960 de Mathias Kempprijs voor De Dioskuren, in 1961 de Prijs van de Vlaamse Provinciën voor Toneel voor De deur, in 1969 de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Kritiek en Essay 1966-1969 voor zijn ‘Poëtica van de Vlaamse roman’ Van In 't Wonderjaer tot De Verwondering en in 1977 de Prijs van de provincie Limburg voor De paardesprong.
Van Vlierden overleed op 2 november 1980 te Leuven. Hij was gehuwd, had vier kinderen en woonde te Ganshoren, Brussel, waar hij een belangrijke rol heeft gespeeld in de behartiging van de Vlaamse belangen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Zijn grondgedachte over kunst heeft Kemp zelf als volgt verwoord: ‘Kunst is een superieure vorm van spel. Het spel is organisch verenigd met de ernst, omdat het de ideale uitdrukking ervan is.’ Bovendien beschouwt hij dit ‘ernstige spel’ als ‘niet geïsoleerd van het leven, maar erin geworteld’. Die opvatting heeft Kemp toegepast in zijn romans (en enkele toneelstukken), die alle zijn opgezet als een spel met betekenislagen, symbolen, literaire technieken en structuren.
Als literair historicus en criticus stelde hij zich op als een onderzoeker met een uitgesproken empatische instelling. Slechts in tweede instantie ging hij over tot een doorgaans bedachtzaam geformuleerd oordeel. Zijn uiteindelijke bedoeling was, naar zijn eigen zeggen, ‘het boek meeschrijven’. Zodoende maakte hij zelf ook geen wezenlijk onderscheid tussen zijn kritisch en zijn creatief werk. Dit laatste is zelfs in meer dan één opzicht een illustratie van de inzichten die hij ontwikkelde in zijn beschouwend proza, vooral dan in zijn meest omvattende essay Van In 't Wonderjaer tot De Verwondering (1969). Hierin beschrijft en verklaart hij op een persoonlijke wijze en met behulp van een door hem zelf opgezet schema de evolutie van de Vlaamse roman. Die beschouwt hij voor de gelegenheid als een autonome, zichzelf genererende literatuur. In zijn opzet betrekt hij drie fundamentele uitgangspunten: de verhoudingen tussen werk en werkelijkheid, werk en auteur en werk en lezer. Vooral de eerste twee facetten krijgen Kemps aandacht.
De literatuurontwikkeling verloopt in drie stadia: het ‘wonder’ wordt uitgedrukt in het epos, de ‘zakelijkheid’ in de roman en de ‘verwondering’ of de ‘vervreemding’ in het opus. Aan de basis van dit concept ligt het dialectische principe - these, antithese, synthese -, dat Kemp overigens op de hele kunstgeschiedenis toepast. Tevens onderkent hij in de dynamiek van de evolutie een spiraalbeweging, als symbool voor de steeds veranderende, vernieuwende herhaling in de literatuurgeschiedenis. De creativiteit ontstaat dienovereenkomstig uit een telkens opnieuw ‘ordenen’ van de ‘chaos’ of een ‘zingeven’ aan de ‘leegte’.
| |
| |
| |
Thematiek
Beide functies zijn nadrukkelijk aanwezig in Kemps eigen scheppend proza. Het hoofdthema hierin is de ambigue betekenis van de dood, die meer nog dan de antithese een wezenlijk, zingevend kenmerk van het leven is. Dank zij het schrijven kan de existentiële angst worden bezworen.
Zo'n bezwerende rol spelen de vijf monologische verhalen in de debuutroman Het laatste spel (1957). Zij illustreren en beïnvloeden de innerlijke groei van het personage, dat op het einde van zijn reis tot het verhoopte zelfinzicht komt.
Een belangrijke idee in Kemps oeuvre is, in de woorden van Hugo Bousset, ‘de kortsluiting tussen mensen te overwinnen door de hoop’. Die is in zijn diepste betekenis van religieuze aard. In zijn volgende twee romans, De Dioskuren (1959) en De kater van Orfeus (1960), beschrijft Kemp een driehoeksverhouding waarbinnen de dood van een van de personages de aanleiding is om de afstand tussen de twee achterblijvenden te overbruggen. Die toenadering komt al schrijvend - het aanvullen van een dagboek - en gedurende een gezamenlijke zoektocht naar de doodsoorzaak van de gestorven vriend tot stand. In beide romans krijgt het verlies, de dood, uiteindelijk een louterend gevolg. Zo vergaat het ook de schrijver: met zijn ‘creatieve ordening’ weet hij aan de verwarring te ontsnappen.
Een gelijkaardige overwinning op de existentiële chaos is de opzet van De glimlachende god (1965), waarin de gedachte dat de mens het produkt is van zijn medemensen minutieus wordt uitgewerkt. Ook hier vinden de personages zichzelf en elkaar terug na een tragisch voorval, een veroordeling wegens frauduleuze praktijken. Het complexe netwerk van onderlinge relaties wordt nauwgezet ontrafeld, de orde wordt systematisch hersteld na een pijnlijke confrontatie met de wanordelijke werkelijkheid.
| |
Relatie leven/werk
Het treffendst komt Kemps preoccupatie met de doodsgedachte tot uiting in zijn laatste twee romans, De paardesprong (1975) en Het weekdier (1979). In beide boeken wordt, met meer nadruk dan voorheen, de dood als een geboorte beschouwd, veeleer dan als het einde. Bovendien wordt nog een ander belangrijk thema geëxpliciteerd: de spanning tussen literatuur en wetenschap, waarbij het eerste primeert. Dat beide hoofdthema's van dan af zo uitdrukkelijk aan bod
| |
| |
komen, heeft te maken met de gevolgen van de hartziekte die Kemp rond zijn vijftigste trof. - In De paardesprong sterft decaan Veulemans, Kemps partiële alter-ego, door een hartinfarct, net als Kemp zelf in 1980. - Schrijven kreeg voor Kemp mettertijd en zeker na zijn ziekte een steeds grotere therapeutische waarde, die in zijn laatste boek ten top is gedreven. Dit ongewone ‘luisterhoek’ is er het bewijs van dat de vormgeving van Kemps romans speelser, experimenteler werd naarmate de inzet groter werd.
| |
Techniek
Al in zijn eerste werken lijkt het erop dat het gegeven slechts een aanleiding is om ermee te kunnen spelen, om het op een virtuose manier te voorzien van symboliek en structuur. Het laatste spel is een hecht gecomponeerde raamvertelling vol symboliek: meetkundige figuren, de zee, de reis, de muziek. In De Dioskuren en De kater van Orfeus, die beide een verhaalverloop van zeven dagen vertellen, zijn vooral het schrijven en de ruimtelijke situering met betekenis geladen. Tevens hebben de tijdspannes waarin de drie genoemde romans zich af spelen een symbolische functie: Palmzondag, de week voor V-dag en zeven dagen voor Kerstmis zijn niet toevallig periodes met een, in christelijke of andere zin, bevrijdende betekenis.
In zijn laatste drie romans komt Kemps drang naar vernuftige constructies het sterkst naar voren. Hoewel De glimlachende god ook als een groots opgezette familie- en intrigeroman kan worden gelezen (zoals De kater van Orfeus een speurdersverhaal is) vormt het boek vooral een ‘volkomen in elkaar passende (...) legpuzzel van figuren, close-ups, gesprekken, situaties, flash-backs, die langzamerhand, samen met het handige wisselen van het gezichtspunt van de vele personages, tot een blijkbaar van tevoren haarfijn uitgestippeld geheel worden gerangschikt’ (R.F. Lissens). Ook hier ondersteunen de hoogtijdagen de evolutie van de plot en de personages, die Kemp dank zij het wisselende perspectief uitvoerig en met de hem typerende milde ironie beschrijft. Ironie speelt ook in De paardesprong een belangrijke rol; als sleutelroman bevat het boek vele knipoogjes naar het universitaire milieu waarin Kemp werkzaam was. Opmerkelijk is echter de alomtegenwoordigheid van het paardemotief, in de titels van de hoofdstukken, in de namen van de persona- | |
| |
ges, in talloze woord- en zinspelingen en niet in het minst in de ‘paardesprong’ zelf die symbool staat voor zowel de herboren creativiteit als de dood. Dit haast obsessionele leidmotief bepaalt grotendeels de eenheid van het boek.
De sterk literaire inslag hiervan wordt voornamelijk in de hand gewerkt door drie elementen. Ten eerste is er het motief van het medeauteurschap, dat niet alleen aan de Illias, de Odyssee, de roman van Walewein en een studie hierover, maar ook aan De paardesprong zelf wordt toegedicht. Vervolgens bevat het boek ingelaste kritische beschouwingen, waaronder bijvoorbeeld een uitgebreide reflectie op de roman zelf. Zij hebben tot doel te verwezenlijken wat in het boek als ideaal wordt vooropgesteld: wetenschap en literatuur verzoenen. Ten slotte gebruikt Kemp voor zijn speelse bedoelingen geregeld een wisselende stijl. Paste hij die in De Dioskuren aan de persoonlijkheden van de dagboekschrijvers aan, in De paardesprong dient de afwisseling om de verhalende en de beschouwende stukken te onderscheiden en één keer zelfs de stijl van Claude van de Berge welbewust te imiteren.
In Het weekdier hebben de frappante stijlverschillen een wezenlijker belang: ze bepalen ten dele de symboliek en de structuur. De opbouw van het geheel is, met Dantes Divina Commedia als voorbeeld en het getal zeven als ordeningsprincipe, zowat perfect. Elk van de zeven hoofdstukken begint met een van de zeven muzieknoten en telt eenentwintig pagina's. Iedere pagina bevat drie soorten tekst die in een aangepast lettertype afgedrukt zijn. Zodoende heeft Kemp ‘eeuwige’ teksten - bijbelpassages, sprookjes, legenden en mythen - willen confronteren met ‘tijdelijke’ teksten - kranteartikels - en de centraal gestelde hoofdtekst. Ook hier is het evenwicht opmerkelijk: de teksten beslaan respectievelijk vier, drie en eenentwintig regels. Hoewel het middelste gedeelte grotendeels uit klank- en betekenisassociaties bestaat, brengt het toch het verhaal van de laatste zeven dagen van een journalist (B.K.), - tevens de steller van de artikelen. Als schrijver van bij uitstek tijdgebonden stukken komt hij, als een soort verzoenend personage te staan tegenover de eeuwigheid. Aldus wordt het verband gelegd met de werking van de verschillende teksten: de middelste, creatieve tekst brengt een compromis tussen het tijdloze en het tijdelijke tot
| |
| |
stand. Kunst heft de tijd op. Het weekdier is zowel inhoudelijk als vormelijk Kemps ambitieuze (en voor hem ultieme) poging geweest tot een synthese tussen vergankelijkheid en eeuwigheid, leven en dood en, uit literair-historisch oogpunt, traditie en modernisme.
| |
Traditie / Verwantschap
Het is dit laatste dat, beschouwd in de literaire traditie, Kemp als schrijver, criticus en wetenschapper het meest heeft beziggehouden. Zelf sprak hij van zijn streven naar een ‘nieuw classicisme’. Hoewel hij meestal werd beschouwd als schrijver en criticus van traditionele, katholieke signatuur, heeft Kemp altijd grote belangstelling getoond voor vernieuwende tendensen in de literatuur. Experimentele schrijvers als Claude van de Berge en Daniël Robberechts heeft hij voortdurend nadrukkelijk gesteund. Bovendien vertoont zijn eigen werk een opmerkelijke evolutie van een relatief traditionele instelling naar uitgesproken experimenterende bedoelingen. Ongetwijfeld houdt deze ontwikkeling ook verband met Kemps literatuurwetenschappelijke bezigheden. Op dat vlak werden zijn opvattingen hoofdzakelijk beïnvloed door formalistische en structuralistische theoretici als Mukarovsky, Jakobson en Lukàcs. Hun ideeën heeft hij op een eigenzinnige wijze aangewend om zijn visie op de Vlaamse, Nederlandse en Europese letterkunde te ondersteunen.
| |
Techniek
Zijn houding tevenover de literatuurwetenschap heeft Kemp misschien nog het beste metterdaad verduidelijkt in zijn talrijke Gezelle-studies. Met behulp van zowel biografisch materiaal als grondige structuuranalyses, een combinatie van sterke persoonlijke betrokkenheid en wetenschappelijke objectiviteit, slaagt hij erin zijn grote bewondering voor deze dichter te verantwoorden.
| |
Kritiek
Dat Kemp nu en dan - en niet altijd even vriendelijk - een structuralist of formalist werd genoemd, hoeft niet te verwonderen. Toch laat zijn kritisch werk vooral een persoonlijke, vaak relativerende en tegelijk enthousiaste benadering zien.
Op enkele extreme uitzonderingen na (weverbergh, Leus, Speliers) is de waardering voor dit deel van Kemps activiteiten vrij algemeen. Samen met onder meer Paul de Wispelaere behoort hij tot de belangrijkste naoorlogse Vlaamse critici. Sommige studies (bijvoorbeeld van Martien J.G. de
| |
| |
Jong over Van In 't Wonderjaer tot De Verwondering) hebben wel gewezen op het gevaar voor al te strakke schematisering, die te weinig ruimte laat voor de eigenheid van het werk. Kemp was zich hiervan terdege bewust; hij hield zich nogal eens aan strakke schema's om zijn eigen drang naar uitvoerigheid (retoriek of verbalisme volgens sommigen) te beteugelen. ‘Intellectualisme,’ een te nadrukkelijke structurering, symboliek of Spielerei met de taal, is meestal de kern geweest van de kritiek op Kemps romans - zo onder meer Georges Wildemeersch over De paardesprong en Henri Vergote over Het weekdier. Anderen daarentegen zien hierin Kemps belangrijkste kwaliteiten en beklemtonen de ‘meesterlijke compositie’ (Paul de Wispelaere over De glimlachende god), de taalvirtuositeit en de intelligente conceptie (onder anderen Hugo Bousset, Gaston Durnez en André Demedts). Leo Geerts ten slotte heeft erop gewezen dat stijl ‘nooit Kemps grote kracht (is) geweest’.
| |
Stijl
In zijn eerste romans schoot Kemp op stilistisch vlak voornamelijk tekort omdat de stijl er ondergeschikt was aan de structuur en de plot. Vanaf De paardesprong diende het haast kameleontische stileren uitsluitend om de virtuositeit te onderstrepen, zonder daarmee aan herkenbaarheid of kracht te winnen.
Wel herkenbaar en vaak erg bewogen was de stijl van Kemps essayistisch en kritisch werk. Daarin kon hij dan ook vaker zonder veel structurele dwang zijn wezenlijk bevlogen aard vrij uitdrukken.
| |
Visie op de wereld
Aan Kemps levensvisie lag een christelijk-humanistisch geloof ten grondslag, waar hij met ruimdenkendheid over sprak en schreef. ‘Het leven is meespelen. God speelt schepping en wij doen mee.’ In deze licht badinerende uitspraak klinkt ook Kemps Heideggeriaanse besef van ‘geworpen zijn’ door, dat in zijn romans en ook in zijn beste toneelstuk De deur (1960) impliciet - in Het weekdier uitdrukkelijker - aanwezig is. De wereld was voor hem een te ordenen geheel, dat met een haast principiële relativeringszin en verwondering moest worden benaderd om het paradoxale, soms absurde ervan te vatten en te ontmaskeren. Zijn ‘verwondering’ (voor Kemp dè bron van elke creativiteit) uitte zich tevens in een grote interesse voor politiek, filosofie, kunst, religie en wetenschap- | |
| |
pen. Het merkwaardigste resultaat hiervan is allicht Het weekdier, dat bol staat van de verwijzingen naar al die gebieden. Uit dit boek blijkt ook Kemps grote voorliefde voor alomvattende visies. Met name zijn totaalbeeld van onze cultuurgeschiedenis heeft hij regelmatig met veel overtuiging ten beste gegeven.
| |
Publieke belangstelling
In de vele In Memoriams die na Kemps dood verschenen wordt vooral de nadruk gelegd op zijn rol als cultureel bezieler en als criticus-essayist. Het is dan ook in die beide functies dat hij de grootste bekendheid genoot. Met Kemps medewerking aan het televisieprogramma ‘Vergeet niet te lezen’ bereikte die haar hoogtepunt.
De romanschrijver was iets minder bekend, al werden toch enkele van zijn romans herdrukt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
De hierna volgende primaire en secundaire bibliografie bevat slechts een kleine selectie uit de publikaties door en over Kemp. Voor een volledig overzicht daarvan verwijs ik naar: Hugo Bousset (red.), Bernard Kemp van A tot Z. Sint-Niklaas 1981, Danthe.
Bernard Kemp, Het laatste spel. Pentamerone. [Brugge 1957], Desclée De Brouwer, R. |
B.F. van Vlierden, Willem Elsschot. [Brugge] 1958, Desclée De Brouwer, Ontmoetingen 2, E. (Vijfde herziene druk: Brugge-Nijmegen [1977], Orion-B. Gottmer, Grote Ontmoetingen 16) |
B.F. van Vlierden, Gerard Walschap. [Brugge] 1958, Desclée De Brouwer, Ontmoetingen 8, E. (Vijfde herwerkte druk: Brugge-Nijmegen [1978], Orion-B. Gottmer, Grote Ontmoetingen 14) |
Bernard Kemp, De Dioskuren. Leuven 1959, Boekengilde De Clauwaert, R. |
Bernard Kemp, De deur. Toneelspel. [Antwerpen 1960, Uitgeversmij. N.V. Standaard-Boekhandel], T. (Vijfde herwerkte druk: Tekstuitgave met inleiding, aantekeningen en opgaven door J. van Dyck, Antwerpen-Amsterdam 1977, De Nederlandse Boekhandel) |
Bernard Kemp, De kater van Orfeus. Leuven 1960, Boekengilde De Clauwaert, R. |
Bernard Kemp, Gezelles ondicht. Een bloemlezing ingeleid en samengesteld door Bernard Kemp. Hasselt [1960], Uitgeverij Heideland, Bl. |
Bernard Kemp, Cyriel Verschaeve. In: Marcel Jouniaux, De zeesymfonieën van Verschaeve. Antwerpen 1960, Boekengilde Die Poorte, pp. 5-11, E. |
B.F. van Vlierden, De romankunst van Fillip de Pillecyn. Antwerpen 1961, Uitgeversmij. N.V. Standaard-Boekhandel, E. |
Bernard Kemp, De Vlaamse letteren tussen gisteren en morgen. 1930-1960. Hasselt [1963], Uitgeverij Heideland, E. |
Bernard Kemp, De glimlachende god. Leuven 1965, Boekengilde De Clauwaert, R. |
B.F. van Vlierden, Albert van Hoogenbemt. Antwerpen [1966], Uitgeverij Helios, Monografieën over Vlaamse Letterkunde 40, E. |
B.F. van Vlierden, Guido Gezelle tegenover het dichterschap. Poëzieopvatting en poëziebeleving bij Guido Gezelle. Kapellen 1967, Guido Gezellegenootschap, Wetenschappelijke publikatie. |
Bernard Kemp, Un éventail du roman contemporain en Flandres. Bruxelles 1967, Ministère des Affaires Etrangères et du Commerce Extérieur, E. |
B.F. van Vlierden, Van In 't Wonderjaer tot De Verwondering. Een poëtica van de Vlaamse roman. Antwerpen 1969, De Nederlandse Boekhandel, E. |
Bernard Kemp, Het ganzenbord. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 115, nr. 8, oktober 1970, pp. 565-575, R. (fragment) |
| |
| |
Bernard Kemp, (Pref ace/Inleiding). In: Guido Gezelle, Poems-Gedichten, in het Engels vertaald door Christine D'Haen en ingeleid door Bernard Kemp. Deurle 1971, Colibrant, E. |
B.F. van Vlierden, Guido Gezelle 1830-1899. Dichten en bundelen tegen de tijd. In: Guido Gezelle. Volledige dichtwerken. Antwerpen-Utrecht 1971, Standaard Uitgeverij, pp. 17-64, E. |
B.F. van Vlierden, Errare humanum est. De roman als ontwerp van de moderne mens. In: Handelingen der Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 1971, jrg. 25, 1972, pp. 311-325, E. |
B.F. van Vlierden, De structuur van Guido Gezelles Dien avond en die rooze. Gent 1972, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, E. |
B.F. van Vlierden, De letterkunde. In: Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 10. Kunst en wetenschap. Hasselt [1973], Heideland-Orbis N.V., pp. 11-223, E. |
Bernard Kemp, Stijn Streuvels: Blomme en zijn dubbelganger. In: Kees Fens e.a. (eds), Literair Lustrum 2. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse Literatuur 1966-1971. Amsterdam 1973, Athenaeum-Polak & Van Gennep, pp. 270-283, E. |
B.F. van Vlierden, De structuur van ‘Een bonke keerzen kind’. In: Gezellekroniek 8, 1973, pp. 33-63, E. |
B.F. van Vlierden, De structuur van ‘O wilde en onvervalste pracht’. In: Gezellekroniek 9, 1973, pp. 61-82, E. |
Bernard Kemp, Johan Daisne. Antwerpen [1974], Helios. Monografieën over Vlaamse Letterkunde 45, E. |
B.F. van Vlierden, Moderne Nederlandse letterkunde. De roman. Leuven 1975, Acco-Brussel, Ufsal, E. |
Bernard Kemp, De paardesprong. Variaties op een oud zeer thema. Leuven 1976, De Clauwaert, R. |
B.F. van Vlierden, Als de ziele luistert. Een structurele analyse. In: Gezellekroniek 11, pp. 37-57, E. |
Bernard Kemp, Ward Ruyslinck en de ‘creatieve moraliteit’. In: Aarnout de Bruyne e.a., Gewikt en gewogen. Brussel-Den Haag 1977, Manteau, pp. 68-84, E. |
B.F. van Vlierden, Gezelle in de spiegel. In: Gezellekroniek 12, 1977, pp. 123-141, E. |
Bernard Kemp, Het weekdier. Een luisterhoek. Brugge-Nijmegen 1979, Orion-B. Gottmer, R. |
B.F. van Vlierden, Trends in de (recente) Nederlandse roman. In: Roman en Onderwijs. Nieuwe benaderingsmogelijkheden van de roman in het onderwijs. Werkgroep Ufsal-docebo, Leuven 1979, Acco, pp. 13-47, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
André Demedts, Twee Vlaamse verhalen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 58, nr. 3, maart 1957, pp. 165-167. (over Het laatste spel) |
Urbain van de Voorde, Verschillende manieren om modem te zijn. Een roman van Bernard Kemp - novellen van Hugo Raes. In: De Standaard, 29-5-1958. (over Het laatste spel) |
Albert Westerlinck, Bernard Frans van Vlierden, Willem Elsschot. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 58, nr. 8, september 1958, pp. 510. |
Hubert Lampo, Belevenis of laboratoriumarbeid? In: De Volksgazet, 29-4-1959. (over De Dioskuren) |
U. van de Voorde, Bernard Kemp, De Dioskuren. De roman van een tweeling. In: De Standaard, 4-6-1959. |
Marcel Janssens, Het tweede spel van Bernard Kemp. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 104, nr. 6, juni 1959, pp. 439-442. (over De Dioskuren) |
Paul Hardy, Intellektuele romantiek. Bernard Kemp, De kater van Orfeus. In: Gazet van Antwerpen, 7-2-1961. |
Marcel Janssens, Een nieuwe roman van Bernard Kemp. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 106, nr. 3, maart 1961, pp. 203-205. (over De kater van Orfeus) |
José de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Tweede reeks. Antwerpen 1962, pp. 50-55. (interview) |
J. Greshoff, ‘Willem Elsschot’ door B.F. van Vlierden. Cynisme verward met strijdbaar in het leven. In: Het Vaderland, 6-10-1962. |
Bert Ranke, De Vlaamse letteren tussen gisteren en morgen. In: De Standaard (der Letteren), 30-3-1963. |
Marcel Janssens, Bernard Kemp, De Vlaamse letteren... In: De Nieuwe Gids, 6/7-4-1963. |
Leo Geerts, Waarom glimlacht de god? In: De Nieuwe, 28-5-1965. (over De glimlachende god) |
André Demedts, Een glimlachende god. In: De Standaard (der Letteren), 17-7-1965. |
Paul de Wispelaere, De glimlachende god. Meesterlijke compositie in de roman van Bernard Kemp. In: Het Vaderland, 26-2-1966. |
Guido van Hoof, Vraaggesprek met Bernard Kemp. Gezelle: ‘De grootste virtuoos uit de Nederlanden.’ In De Standaard, 7-10-1967. (interview over Guido Gezelle tegenover het dichterschap) |
Maria Rosseels, Gesprekken met gelovigen en ongelovigen. Van polemiek tot dialoog. Antwerpen-Utrecht 1967, pp. 85-94. (vraaggesprek over Kemps religieuze opvattingen) |
G. Knuvelder, B.F. van Vlierden, Guido Gezelle ... In: Gezellekroniek 5, 1968, pp. 131-147. (over Guido Gezelle tegenover het dichterschap) |
Jaak Dreesen, Bernard Kemp: ‘De criticus is de man die het gesprek opent over een boek.’ In: De Bond, 26-9-1969. (interview over Kemp als criticus) |
Fernand Auwera, Bernard Kemp. In: Fernand Auwera, Schrijven of schieten? Interviews. Antwerpen-Utrecht 1969, pp. 227-236. (interview, toegespitst op Kemps engagement) |
Herman Servotte, Poëtica van het proza. In: De Standaard, 2-1-1970. (over Van in 't Wonderjaer tot De Verwondering) |
Mathieu Rutten, Een poëtica van de Vlaamse roman. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 33, nr. 6, pp. 580-606. (over Van In 't Wonderjaer tot De Verwondering) |
Hugo Brems, Te mooi om waar te zijn. In: De Nieuwe Gids, 4-8-1970. (over Van In 't Wonderjaer tot De Verwondering) |
Hugo Bousset, Een poëtica van de Vlaamse roman. In: Jeugd en Cultuur, jrg. 15, nr. 6, 1970, pp. 255-259. (over Van In 't Wonderjaer tot De Verwondering) |
| |
| |
Paul de Wispelaere, Markante studie over de Vlaamse roman. In: Het Vaderland, 5-9-1970. (over Van In 't Wonderjaer tot De Verwondering) |
Raf Bustraen, Bernard Kemp: ‘De roman zal zichzelf overleven.’ In: De Standaard, 5-2-1971. (interview) |
Jan Uyttendaele, Een memorabele miskleun. In: Restant, jrg. 3, nr. 4, 1973, pp. 137-138. (over De structuur van Gezelles Dien avond en die rooze) |
G(aston) D(urnez), Kemp: ‘Ruimdenkendheid is een levenswerk’. Kern van VVL-krisis ligt in de sociale funktie van auteurs. In: De Standaard, 14/15-4-1973. (interview) |
Hugo Bousset, Bernard Kemp - De paardesprong. In: Hugo Bousset, Woord en schroom. Enige trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1973-1976. Brugge-Nijmegen 1977, pp. 97-105. |
Georges Wildemeersch, Een sprong in de diepte. In: Ons Erfdeel, jrg. 20, nr. 1, 1977, pp. 116-118. (over De paardesprong) |
Gaston Durnez, ‘Pas op voor mijn baard’. In De Standaard, 11-3-1977. (interview, voornamelijk over De paardesprong) |
Jozef Boets, Hippodameia en de Centaur. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 124, nr. 5, 1979, pp. 377-378. (over de paardesymboliek in De paardesprong) |
Gaston Durnez, Bernard Kemp schreef een luisterhoek. De journalist die sterft. In: De Standaard, 2-11-1979. (over Het weekdier) |
Hugo Bousset, Bernard Kemp: dantesk weekdier. In: Ons Erfdeel, jrg. 23, nr. 4, 1980, pp. 580-583. |
Remi van de Moortel, Het experiment van Bernard Kemp. Luisterhoek Het weekdier. In: Gazet van Antwerpen, 29/30-11-1980. |
Hilda van Assche (red.), Afscheid van Bernard Kemp B.F. van Vlierden, Mededelingen Vereniging van Vlaamse letterkundigen, nr. 105 bis, december 1980. (bundeling van een aantal In Memoriams en een bio- en bibliografie) |
Hugo Bousset (red.), Bernard Kemp van A tot Z. Sint-Niklaas 1981. (gedenkboek met artikelen over Kemps leven en werk en een volledige bio- en bibliografie) |
24 Kritisch lit. lex.
februari 1987
|
|