| |
| |
| |
Jan Kal
door Jos Verdonk
1. Biografie
Jan Kal werd op 18 december 1946 geboren in Haarlem. Hij groeide op in een Nederlands-hervormd milieu. Zijn vader was gemeenteambtenaar. In Haarlem volgde Kal lager en middelbaar onderwijs en hij slaagde er in 1968 voor het eindexamen gymnasium bèta. Kal ging geneeskunde studeren aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, waar hij in 1973 zijn kandidaatsexamen behaalde. Hij was nachtwaker in het crisiscentrum van het Leger des Heils en korte tijd zanger van de band ‘The lazy bones’. In 1974 debuteerde hij als dichter met Fietsen op de Mont Ventoux. Daarna volgden nog vele dichtbundels. Na een onderbreking van veertien jaar pakte hij in 1987 zijn studie geneeskunde weer op, maar aan zijn aspiratie om arts te worden kwam in 1989 een einde, toen hij op het nippertje zakte voor zijn laatste examen van het doctoraal oude stijl. Zijn voordrachten uit eigen werk, optredens in radio- en televisieprogramma's en zijn pennenstrijd tegen het Fonds voor de Letteren maakten hem bekend bij een groot publiek. Kal woont in Amsterdam en is parttime bibliotheekmedewerker aan de Vrije Universiteit.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie
Begin jaren zeventig is er een opleving van traditionele versvormen, als reactie tegen de hermetische poëzie die in die tijd de toon zette. Deze bescheiden nieuwe stroming, die snel de naam neoromantiek krijgt, heeft vertegenwoordigers als Gerrit Komrij, Jan Kuijper en Tymen Trolsky. Het debuut van Jan Kal, Fietsen op de Mont Ventoux (1974), past in deze nieuwe ontwikkeling. De bundel bevat uitsluitend sonnetten. Alleen al door het gebruik van deze dichtvorm plaatst Kal zich, bewust of onbewust, in een eeuwenoude traditie, ook al verschillen de sonnetten van Kal qua stijl, thematiek en ernst nogal van die van zijn voorgangers uit bijvoorbeeld de romantiek of de Beweging van Tachtig. Hans van de Bergh wijst erop dat er wèl een opmerkelijke verwantschap bestaat tussen Kal en J.A. dèr Mouw. Een belangrijke overeenkomst van beide dichters is dat zij in hun werk verheven en triviale onderwerpen combineren.
| |
Verwantschap
Vanwege de eenvoud van zijn taalgebruik, zijn alledaagse thematiek, maar vooral vanwege de humor en de ironie in zijn werk wordt Kal ook wel tot de dichters van het ‘light verse’ gerekend, net als Ivo de Wijs, drs P., Willem Wilmink, Driek van Wissen en Nico Scheepmaker. Dit toch al ietwat ongelukkige etiket doet Kals werk echter nauwelijks recht, gezien de thematische diversiteit ervan en het feit dat de lichtheid van Kal vaak schijn is, zoals in ‘Practicum haai’ uit zijn debuutbundel:
‘tekening 1 is van de hele haai,
die langs de grond leeft. zie in dit verband
zijn daarbij aangepaste vinnenstand;
de stroomlijn van het roofdier is zeer fraai.
open de buik. pas op, zijn huid is taai.
teken een schema van de binnenkant
met alle namen bij elk ingewand.
doe het precies, niet in een handomdraai.’
| |
| |
geestdriftig snijden ging ik, die vergat
dat zelfs een beest van die lagere soorten
ook nog wel eens kon hebben liefgehad.
want zie, in de gepaarde uterus
zaten acht doornhaaitjes, klaar voor geboorte,
die is verschoven naar St. Juttemis.
| |
Stijl
Kal begint dit gedicht met de klinische beschrijving van de sectie op een doornhaai, zoals die gebruikelijk is tijdens geneeskundepractica. De beschrijving is zakelijk en authentiek, maar krijgt door rijm en metrum iets gewild potsierlijks en ironisch. In het sextet krijgt deze operatie een onverwachte wending: van de koelbloedigheid blijft niets over, wanneer de ‘ik’ zich identificeert met de koudbloedige vis. De interpunctie van dit gedicht komt overeen met een typografische conventie uit de jaren zeventig: hoofdletters ontbreken aan het begin van zinnen (in herdrukken past Kal dit overigens weer aan).
| |
Ontwikkeling
Kunstopvatting
Fietsen op de Mont Ventoux bevat 74 sonnetten, die grotendeels chronologisch zijn gerangschikt. Kal dicht over een rijk spectrum van alledaagse onderwerpen: vriendschap, popmuziek, jeugdliefdes, cafébezoek, een voetbalwedstrijd op televisie. De bundel die in 1978 volgt onder de toepasselijke titel Praktijk hervat is nog minder gestructureerd dan Kals debuut: de chronologische volgorde - Kal heeft de gewoonte al zijn gedichten te publiceren met vermelding van datum van ontstaan - wordt doorbroken en losse, op zichzelf staande gedichten wisselen kleine cycli af. Hoewel vernieuwing of ontwikkeling in de eigenlijke zin niet aan de orde is, blijft Kal experimenteren: hij vertaalt songs van Buddy Holly en Elvis Presley in veertien regels, maar vormt ook psalmen om tot sonnetten. Uit deze bewerkingen blijkt Kals fascinatie voor het literaire procédé: de gedichten zijn niet zozeer aanvullingen of vernieuwde versies van de originele teksten, maar veeleer de resultaten van zijn opvatting dat al het voor hem wezenlijke terug te brengen is tot de duidelijk gekunstelde mal van een sonnet. Zij zijn de vruchten van een speels doorgevoerde poëtica.
| |
Ontwikkeling
Met Praktijk hervat sluit Kal een periode af: zijn volgende boe- | |
| |
ken zijn steeds thematisch gestructureerd. In December (1979) staan sonnetten en verhaaltjes over bloemen en gebeurtenissen uit zijn jeugd. De gedichten in Waarom ik geen Neerlandistiek studeer (1980) gaan over schrijvers en dichters en het schrijven zelf. In deze bundel verraadt Kal zijn voorkeur voor Herman Gorter en Martinus Nijhoff (‘Op u denk ik het allermeest te lijken’), dichters die hem overigens niet aantoonbaar hebben beïnvloed. Waarom ik geen Neerlandistiek studeer geeft een luchtige dwarsdoorsnede van de Nederlandse literatuur, maar heeft daarnaast veel verwantschap met een vriendenboek: veelvuldig worden ontmoetingen en confrontaties met tijdgenoten, geestverwanten en vrienden zoals Tim Krabbé en Nico Scheepmaker beschreven. Waar de sonnetten uit deze laatste groep veelal het karakter van gelegenheidsverzen hebben, behoren zij door hun particuliere en sterk anekdotische, ‘gezellige’ karakter niet tot het sterkste werk van Kal.
| |
Techniek
Vanaf eind jaren zeventig doet er zich in het groeiende oeuvre van Kal een interessante ‘recycling’ voor. Reeds gepubliceerde gedichten vinden in de thematisch gerangschikte bundels een naar Kals zeggen definitieve plaats, soms enigszins herschreven en onder gewijzigde titels. Fietsen op de Mont Ventoux en Praktijk hervat worden respectievelijk in 1979 en 1988 in sterk gewijzigde en uitgebreide vorm herdrukt. De ordening van de werkelijkheid in sonnetten streeft Kal klaarblijkelijk ook op macroniveau na in de bundelingen van zijn gedichten: hij herschrijft voortdurend zijn oude werk. Op deze wijze ‘groeit’ tussen de drukken van zijn eerste twee bundels een tweetal uitgebreide sonnettencycli, de ‘Marina-gedichten’ en ‘Ellen’. Beide zijn tragische liefdesgeschiedenissen, waarin Kal feitelijke details en autobiografische achtergronden niet verhult. Het zeer persoonlijke karakter van deze bekentenispoëzie werkt zeer confronterend en neigt soms naar het gênant-sentimentele, maar leidt incidenteel tot zeer geslaagde regels, zoals in Marina XXXI:
Ik heb maar vast een kopje thee gezet
en kaas voor op haar crackertjes gesneden:
ontbijt op bed, en dan naar jazzballet.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Een weinig opgemerkte bundel uit deze periode is Assepoester (1981). In zijn bewerking van dit sprookje baseert Kal zich op Perrault en vooral op Grimm. Hij grijpt deze gelegenheid aan om zijn virtuositeit te laten blijken. Opvallend is de losse, ongeforceerde toon van deze sonnetten. Anders dan bij de eerdergenoemde ‘Marina’- en ‘Ellen’-cyclus zijn de gebeurtenissen in feite bijzaak, omdat die als bekend kunnen worden verondersteld; veel belangrijker is de muzikale en speelse manier waarop de dichter het verhaal vertelt. Kal bespaart zijn lezers niet de gruwelijke details uit de oorspronkelijke vertelling, die uit veel kinderversies zijn weggelaten, en lardeert het verhaal tegelijkertijd met anachronismen als ‘Gouden Gids’ en ‘lopen bij een therapeut’.
Onder de dubbelzinnige titel Chinese sonnetten (1984) geeft Kal van weer een andere literaire voorkeur blijk. In deze bundel vertaalt en bewerkt hij meer dan tweeduizend jaar Chinese poëzie. Hij maakt daarbij gebruik van voornamelijk Engelse en Duitse bronnen. Amsterdam/Halfweg (1987) is een verzameling van veelal eerder gepubliceerde sonnetten over de hoofdstad, aangevuld met de rond zijn vijfendertigste levensjaar geschreven cyclus ‘Halfweg’, die handelt over leven en dood, eenzaamheid, ouder worden - de dichter is ‘halfweg’ - en God. Deze cyclus is opmerkelijk introspectief, in meer klassieke zin romantisch en somber en ontbeert vrijwel de relativerende toon en luchtigheid die zo kenmerkend zijn voor Kals werk. De beelden en metaforen die Kal in deze gedichten gebruikt, zijn niet origineel of vernieuwend, maar wel treffend. Een representatief gedicht uit deze cyclus, dat verwantschap toont met het werk van Jean Pierre Rawie, is ‘Bruiloftssloot’:
De blaren vallen in de Bruiloftssloot,
gele en bruine afgestorven blaren,
zoals ze vielen vóór mijn levensjaren
en ook weer zullen vallen na mijn dood.
Het wordt snel donker, en vanuit mijn boot
is niets meer van hetlandschap te ontwaren.
De motor komt niet moeilijk tot bedaren;
ik dobber rond en ben in grote nood.
| |
| |
Wat valt er in het leven nog te klaren?
De hemel blijkt een hele koepel groot.
't Gesternte geeft zich onbarmhartig bloot.
Ik zit omhoog en in het rond te staren.
Mijn leven hangt ontzettend uit het lood.
Ik ga de sterrenkaart aan flarden varen.
| |
Techniek
Veel luchtiger van toon is Mijn manier: 144 Sinatra-sonnetten (1990). Op dezelfde manier als in zijn sonnetten over Buddy Holly en Elvis Presley interpreteert Kal het enorme oeuvre van Frank Sinatra, voor wie hij een bewondering koestert die hij niet zonder enige zelfspot kan opvatten. Zo hecht hij bijvoorbeeld veel waarde aan het feit geboren te zijn op het moment dat Sinatra in New York ‘Sweet Lorraine’ opnam, het favoriete lied van deze zanger. De bewerkingen van Sinatra's liedteksten zijn gebaseerd op de door Kal geconstateerde overeenkomsten tussen de structuur van de songs en de klassieke opbouw van het sonnet. Het is niet zijn ambitie om de liedjes letterlijk te vertalen: met de teksten valt naar zijn opvatting vrijer om te gaan dan met serieuze poëzievertalingen. Net als bijvoorbeeld in Assepoester gaat het Kal hier vooral om het creatieve bewerkingsprocédé en de ambachtelijke mogelijkheden.
| |
Kritiek
Kals poëzie werd door de kritiek aanvankelijk vrij positief ontvangen. Kal had dan ook de tijd mee: zijn debuut kwam, in een periode van herwaardering van traditionele verstechnieken en tijdens de zoveelste herontdekking van het sonnet, precies op het goede moment. Hij werd spoedig een van de meest opgemerkte vertegenwoordigers van een nieuwe generatie. De waardering van zijn vroege werk is voor een aanzienlijk deel te danken aan een kritiek van Gerrit Komrij, die Kals debuut de hemel in prees. Recensies naar aanleiding van later werk zijn over het algemeen wat minder lovend en vooral geringer in aantal. Opvallend is dat de aspecten in zijn werk die aanvankelijk veel waardering kregen (de transparantheid van zijn gedichten, de speelsheid, het anekdotische karakter) later juist de punten werden waarop zijn sonnetten werden bekritiseerd.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
Niettemin geniet Kal een ruime publieke belangstelling: zijn debuut beleeft in 1979 een vierde druk. Bovendien krijgt vooral de persoon Jan Kal, meer nog dan zijn literaire arbeid, voortdurend veel belangstelling van de media. Zijn leven is rijk aan bizarre toevalligheden en financiële tegenslagen en daarmee versterkt hij zijn imago als klassiek voorbeeld van de romantische bohémien-dichter. Het verschijnen van Het schrijvershuis (1995), een uitgebreide herdruk van Waarom ik geen Neerlandistiek studeer, leidt opnieuw tot veel aandacht van de media door de aanval die Kal in deze bundel opent op de ‘oligofrenen en microcefalen’ van het Fonds voor de Letteren, die hem vanaf 1990 zijns inziens ten onrechte een jaarlijks stipendium onthouden.
| |
Thematiek Techniek
De publieke waardering voor Kal hangt samen met de toegankelijkheid van zijn werk en de mate waarin de lezer zich kan identificeren met zijn thematiek. Voor zijn onderwerpkeuze put Kal vooral uit het dagelijks leven, onopvallende gebeurtenissen, de actualiteit en herinneringen uit zijn jeugd. Kals gedichten hebben het karakter van protestliederen, leer-, hekel- en lofdichten en vooral gelegenheidsgedichten. Het belang dat hij hecht aan de technische kanten van het dichten en zijn liefde voor de stiel maken van Kal bovendien een moderne rederijker.
Voor een sonnet kan een aanleiding niet klein genoeg zijn: een schaaltje kersen of wat dikkopjes zijn ruimschoots voldoende. Gerrit Komrij noemt Kal ‘de zanger van de okselholte’, waarmee hij bedoelt dat Kal een scherp waarnemer van details is en ze lyrisch kan beschrijven, zoals in ‘Oksel’:
De okselholte is een pyramide,
vierzijdig, kijk: de borstkas en de arm
de achterste en voorste okselplooi.
Hij hoort tot de geheimere gebieden
waar het persoonlijk vochtig is en warm,
maar als het erop aankomt prachtig mooi.
| |
Stijl
Ontwikkeling is in het oeuvre van Kal niet duidelijk waarneembaar. In de loop van de tijd neemt met zijn technisch raffine- | |
| |
ment de soepelheid en muzikaliteit van zijn gedichten toe. Experimenterend binnen het stramien van het sonnet verrijkt hij deze versvorm met enkele interessante, speelse noviteiten. Zo schrijft hij sonnetten die uitsluitend bestaan uit een opsomming van bijvoorbeeld planten- of auteursnamen en annoteert hij een schaakpartij in veertien regels. In de traditie van het tijdschrift Barbarber en een dichter als Leo Vroman kiest hij volstrekt onpoëtische onderwerpen voor zijn sonnetten, bijvoorbeeld in ‘C1-bepaling volgens Mohr’: ‘De C1-oplossing wordt verdund; / dan toevoegen: natriumacetaat / en 5%-tig kaliumchromaat, / wat u op bladzij 16 vinden kunt.’ De kunstmatigheid van de prozaïsche, scheikundige formules wordt doelbewust nog eens versterkt door de geforceerdheid van de versvorm, wat een vervreemdend effect oplevert. Kal maakt verder graag gebruik van zeer letterlijke verwijzingen naar de werkelijkheid, door middel van bijvoorbeeld merknamen, plaatsnamen en eigennamen van familie, vrienden en bekende personen uit de wereld van sport en cultuur, wat de herkenbaarheid in zijn poëzie vergroot en een authenticiteitseffect veroorzaakt. Voorts heeft hij een voorkeur voor cijfers, afkortingen en Latijnse benamingen en maakt hij veel gebruik van spreektaal en kleine, alledaagse dialogen.
| |
Techniek
Kal experimenteert bovendien met rijmklanken. Zo maakt hij sonnetten die slechts uit één of twee eindrijmklanken bestaan en combineert hij onmogelijke en bizarre rijmparen. ‘Roepend’ laat hij bijvoorbeeld rijmen op ‘doelpunt’, ‘Everly's’ op ‘trommelvlies’, ‘twaalf’ op ‘Swaalf’ (natuursteen) en ‘Vasovics’ op zowel ‘niks’ als ‘niets’, afhankelijk van de voorkeur voor de uitspraak van deze naam.
De speelse en op zichzelf ironische vrijpostigheden die Kal zich in het rijm toestaat, staan niet op zichzelf. Op zijn reputatie dat hij onberispelijke sonnetten schrijft, valt het een en ander af te dingen. Volgens Jan Kuijper zijn Kals sonnetten zeer vormvast vergeleken met sonnetten van dichters die in de tijd van zijn debuut eveneens met deze oude dichtvorm experimenteerden, zoals Kees Winkler en Tymen Trolsky, maar toch houdt Kal zich niet aan alle formele eisen: hij wijkt vrij vaak van het jambische patroon van zijn versregels af en de wendingen in zijn sonnetten zijn lang niet altijd zichtbaar. Het ontbreken
| |
| |
hiervan wordt vaak gecompenseerd door een pointe in een gedicht, die kan bestaan uit een ironiserende conclusie, een wisecrack of een woordspeling.
| |
Relatie leven/werk
Door de verhalende aspecten, veel letterlijke verwijzingen naar de werkelijkheid en de persoonlijke aard van zijn poëzie krijgt Kals oeuvre een dagboekachtig karakter. De sonnetten zijn te lezen als kleine episoden uit een autobiografie in verzen. Dit effect wordt versterkt door de datering van de gedichten, aan de hand waarvan de lezer een poging zou kunnen doen het leven van de auteur te reconstrueren. Soms echter keren de wonderlijke verscheidenheid en de grote kwantiteit van Kals werk zich tegen hem. Vooral in de eerste twee bundels is het verschil in kwaliteit tussen de afzonderlijke gedichten opvallend. Ontroerende, geestige en intelligente gedichten zijn in één band verzameld met veel zwakker maakwerk. Vooral sonnetten waarin Kal actuele maatschappelijke en politieke verschijnselen aansnijdt, zijn vaak uitsluitend als curiositeit en tijdsdocument interessant. Kal toont zich niet altijd een voldoende kritische beoordelaar van zijn eigen werk.
| |
Kunstopvatting
Toch wil Kal bovenal een ambachtsman zijn. Niet voor niets heet de bundel waarin hij in 1991 zijn greatest hits heeft verzameld 100 Doortimmerde sonnetten 1966-1990. In deze titel drukt hij het belang uit dat hij hecht aan literair vakmanschap (de dichter als timmerman) en verwijst hij bovendien naar zijn nieuwe uitgever (Gerard Timmer). Ook in zijn sonnetten komen - al dan niet expliciet - poëticale uitspraken voor. Zo luidt de laatste strofe van ‘Kersen’: ‘ik hoop heel erg te zijn een voorzanger / van wat er leeft, van werken Gods een gids, / door middel van verheerlijkende verzen.’ In het sextet van ‘Lange Jan’ legt de dichter op ironiserende wijze, maar niet zonder ernst, verantwoording af voor zijn oeuvre:
Wat brengt het leven voor Verzameld Werk?
Men denkt: die Kal dicht uit de losse pols,
maar ik streef ernstig naar iets waardevols.
| |
| |
Begraaf me later in de Westerkerk,
tussen Rembrandt van Rijn en Lucas Bols,
een prachtig schilder, en een prima merk.’
| |
Visie op de wereld
Kal is geen dichter van allesomvattende, diepmenselijke inzichten en gedachten, maar de charme van zijn werk is dat hij dat ook nimmer ambieert te zijn. Wellicht het meest karakteristieke van zijn werk is een grondtoon die het best als ‘laconiek’ te omschrijven is. Uit zijn gedichten spreekt vaak een ironische verbazing omtrent zijn waarneming van de wereld die hem omringt, waarna een constatering volgt die relativerend, berustend of ronduit pessimistisch is. Dergelijke bespiegelingen voeren de dichter vaak terug naar het begin van zijn redenering. Het sonnet dat hieruit dan ontstaat, is het berustende reisverslag van een zoektocht zonder resultaat.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Jan Kal, Fietsen op de Mont Ventoux. Amsterdam 1974, Loeb, GB. (vierde, vermeerderde druk: 1979, De Arbeiderspers) |
Zondagsdichters over Amsterdam. Poëzie uit liefhebberij II. Voorwoord en samenstelling Jan Kal. Amsterdam 1975, Het Amsterdamsch Litterair Café De Engelbewaarder, Bl. |
Jan Kal en Nico Scheepmaker, Vinger in de hoed. Wie d'r meedoet: Heinz Polzer & Aart van Zoest. Amsterdam 1976, De Arbeiderspers, GB. (tweede, vermeerderde druk: 1990, Gerard Timmer Prods) |
Jan Kal, Praktijk hervat. Amsterdam 1978, De Arbeiderspers, GB. (tweede, gewijzigde, verminderde druk: 1988, C.J. Aarts) |
Jan Kal, December. Utrecht-Antwerpen. 1979, Het Spectrum, Serie Floroscoop, GB/VB. |
Jan Kal, Waarom ik geen Neerlandistiek studeer. Amsterdam 1980. C.J. Aarts, GB. (gewijzigde, vermeerderde druk, onder de titel Het schrijvershuis, 1995). |
Jan Kal, Assepoester. Tekeningen Irene Wolfferts. Amsterdam 1981, De Arbeiderspers, GB. |
Jan Kal, Chinese sonnetten. Amsterdam 1984, C.J. Aarts, GB. |
Jan Kal, Amsterdam/Halfweg. Amsterdam 1987, C.J. Aarts, GB. |
Jan Kal, Mijn manier: 144 Sinatra-sonnetten. Amsterdam 1990, Gerard Timmer Prods, GB. |
Jan Kal, 100 Doortimmerde sonnetten uit 25 jaren 1966-1990. Amsterdam 1991, Gerard Timmer Prods, GB. |
Jan Kal, Oprechte Haarlemse sonnetten en tekeningen. Tekeningen Hans van der Horst. Amsterdam 1992, Gerard Timmer Prods, GB. |
Jan Kal, Het schrijvershuis. Amsterdam 1995, De Arbeiderspers, GB. (gewijzigde, vermeerderde druk van Waarom ik geen Neerlandistiek studeer). |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
K. Schippers, Jan Kal, Poëzie voor iedereen. In: Haagse Post, 13-7-1974. (over Fietsen op de Mont Ventoux) |
Guus Luijters, Groot fietser-dichter: Jan Kal een hoogtepunt tussen de prachtuitgaven. In: Het Parool, 20-7-1974. (over Fietsen op de Mont Ventoux) |
Karel Soudijn, Kwajongenspoëzie. In: NRC Handelsblad, 26-7-1974. (over Fietsen op de Mont Ventoux) |
Gerrit Komrij, Jan Kal, de zanger van de okselholte. In: Vrij Nederland, 10-8-1974. (over Fietsen op de Mont Ventoux) |
Jan Kuijper, Sonnet. In: De Revisor, jrg. 1, nr. 7, september 1974, pp. 36-38. (over de ‘nieuwe’ sonnettenrage en naar aanleiding van Fietsen op de Mont Ventoux) |
Wim Zaal, Een zoogzuster in Slochteren. In: Elseviers Weekblad, 2-11-1974. (over neoromantische poëzie) |
A. van Nimwegen, Nieuwe sonnettenbundel van Jan Kal: nog dikker. In: Utrechts Nieuwsblad, 21-12-1978 (over Praktijk hervat) |
Wam de Moor, Freewheelen op de dichterberg. In: De Tijd, 22-12-1978. (over Praktijk hervat) |
Hans Warren, dichters en verzen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-3-1979. (over Praktijk hervat) |
Theodor Holman, Treffende sonnetten. In: Het Parool 9-3-1979. (over Praktijk hervat) |
Carolijn Visser, Een lieve jongen. In: Haagse Post, 7-4-1979. (interview) |
Jan van der Vegt, Sonnetten in een babbelvorm gegoten. In: NRC Handelsblad, 4-1-1980. (over Praktijk hervat) |
Boudewijn Büch, Kal maakt van alles poëzie. In: Het Parool, 14-3-1980. (over Fietsen op de Mont Ventoux) |
Hans Warren, Letterkundige kroniek. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 22-3-1980 (over Fietsen op de Mont Ventoux) |
Arjaan van Nimwegen, Kracht van Jan Kal zetelt in het totaal van zijn journaal. In: Utrechts Nieuwsblad, 17-4-1980 (over Fietsen op de Mont Ventoux) |
Rudi Boltendal, Dichters op en over de fiets. In: Leeuwarder Courant, 10-5-1980. (over Fietsen op de Mont Ventoux) |
Arjaan van Nimwegen, Alles wat Jan Kal besnuffelt, wordt sonnet. In: Utrechts Nieuwsblad, 7-5-1981 (over Assepoester) |
Rob Schouten, Caeterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 29, nr. 6, juni 1981, pp. 100-101. (over Assepoester) |
T. van Deel, Het ergste is als alles blijft zoals het is. Gedichten over Bruegels De val van Icarus. In: T. van Deel, Als ik tekenen kon. Amsterdam 1992, pp. 11-26. (onder meer over ‘De val van Icarus’ uit Fietsen op de Mont Ventoux) |
Hennie van de Louw, Lofzang is beter dan verguizing. In: De Nieuwe Linie, 16-6-1982. (over Waarom ik geen Neerlandistiek studeer) |
R.L.K. Fokkema, De werkelijkheid als ikoon. In: Trouw, 2-8-1984. (over Chinese sonnetten) |
Ad Zuiderent, Chinese lettertekens in Delfts blauw nagemaakt. In: De Tijd, 10-8-1984. (over Chinese sonnetten) |
Frits Abrahams, Jan Kal en Frank Sinatra. In: Vrij Nederland, 19-10-1985. (interview) |
Theodor Holman, Als Jan Kal kucht, vliegt Saturnus uit zijn baan. In: Het Parool, 9-12-1989. (interview) |
Henk van Gelder, Jan Kal vangt Sinatra in sonnetten ‘Op mijn manier’. In: NRC Handelsblad, 30-4-1991. (over Mijn manier: 144 Sinatra-sonnetten) |
Johan Diepstraten, Jan Kal en zijn duizend sonnetten: de wereld draait ook verder zonder mijn gedichten. In: De Stem, 26-6-1992. (interview) |
| |
| |
John Oomkes, Spaarnestad in vijfvoetige jambes. In: Haarlems Dagblad, 28-8-1992. (interview naar aanleiding van Oprechte Haarlemse sonnetten en tekeningen) |
Karin Overmars, Dat heb ik weer. In: HP/De Tijd, 31-3-1995. (interview) |
Hans Warren, Knipoogjes naar de goede verstaander. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-4-1995 (over Het schrijvershuis) |
66 Kritisch lit. lex.
augustus 1997
|
|