| |
| |
| |
Roland Jooris
door Lionel Deflo
1. Biografie
Roland Jooris werd geboren op 22 juli 1936 in Wetteren (Oost-Vlaanderen). Hij studeerde Germaanse talen aan de Rijksmiddelbare Normaalschool in Gent en is leraar Nederlands en Engels aan het Rijkstechnisch Instituut in Lokeren. Sinds 1963 woont hij in het agrarisch dorpje Laarne.
Naast poëzie publiceerde hij een groot aantal teksten over actuele plastische kunst, vooral in de literaire tijdschriften Kreatief en Yang waarvan hij redacteur beeldende kunst was. Publicaties verschenen daarnaast in Museumjournaal, Ruimten, Revolver, Tijdschrift, voor Architectuur en Beeldende Kunsten, De Vlaamse Gids en Vooruit.
In de late jaren zestig verwierf Roland Jooris vooral bekendheid als theoretisch begeleider en woordvoerder van de zogenoemde Nieuwe Visie, die tijdelijk schilders als Roger Raveel, Renier Lucassen, Raoul De Keyser en Etienne Elias samenbracht, onder meer rondom enkele beeldende projecten waarvan de schilderingen in de keldergangen van het kasteel van Beervelde het meeste ophef maakten (1966). Vooral over het werk van Raveel en De Keyser schreef Jooris begeleidende teksten voor tentoonstellingscatalogi en grafiekmappen. Die samenwerking inspireerde hem ook tot het uitgeven van ‘schilderijgedichten’, die hij, met De Keyser, exposeerde in onder meer de musea van Groningen, Haarlem en 's-Hertogenbosch (1971-1972).
In 1976 werd aan Roland Jooris de tweejaarlijkse poëzieprijs van het tijdschrift De Vlaamse Gids uitgereikt. Voor zijn verzameldbundel Gedichten 1958-78 ontving hij de Jan Campert-prijs
| |
| |
1979. In 1981 kreeg hij de Prijs van de Vlaamse Provinciën en voor de bundel Uithoek werd hij in 1992 bekroond met de Prijs van de Vlaamse Poëziedagen en de Dirk Martens-prijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
In 1970 schreef Roland Jooris in het literair en kunstkritisch tijdschrift Kreatief, naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Pop Art - Nieuwe Figuratie - Nouveau Réalisme’ in het Casino van Knokke, dat het fenomeen pop art voor hem een heel belangrijk impact had. ‘Het feit dat men geen drempelvrees meer moest overwinnen t.o.v. het kunstwerk, de demokratische houding, de openheid t.o.v. het populaire leven, de mogelijkheid om met de omgeving of met de alledaagse realiteit te gaan werken, de kreativiteit van het triviale, het streven om kunst en leven opnieuw te verzoenen, dit alles is zo ingrijpend belangrijk geweest voor de verdere evolutie van de kunst.’ In 1976 zegt Jooris in een interview met W.M. Roggeman: ‘Poëzie is voor mij een middel geworden om te proberen in “stilte” te overleven, om me te concentreren op wat wezenlijk belang heeft, om vervuld te raken van het niets en het alles.’
| |
Ontwikkeling
Tussen beide uitspraken liggen zes jaren, waarin Roland Jooris de bundels Laarne (1971), More is less (1972) en Het museum van de zomer (1974) publiceerde. Schetst het eerste citaat duidelijk het mentale klimaat waarin de bundels Een konsumptief landschap (1969) en Laarne tot stand kwamen, dan is het laatste tekenend voor de verstilling en vergeestelijking die zijn poëzie vanaf Bladstil (1977) in toenemende mate zullen karakteriseren.
Joris debuteerde in 1957 met de bundel Gitaar. In 1958 volgde Bluebird. Beide bundels, nog volop in de metaforenwoekerende sfeer van de postexperimenten, worden later door hem volledig afgewezen als niet representatief voor zijn verworven poëtische inzichten. In zijn verzamelbundel Gedichten 1958-78 heeft hij trouwens niet één gedicht uit die periode opgenomen.
| |
Relatie leven/werk
Ontwikkeling
In 1963 is de dichter in het landelijke Laarne gaan wonen. Het is de periode waarin pop art furore begint te maken. Beide gebeurtenissen zullen hem, na een lang poëtisch zwijgen, een nieuw elan geven. In die tijd gaat hij zich intens met beeldende kunst engageren. Vooral het landelijk realisme van Roger Raeel en de landschappelijke abstractie van Raoul De Keyser vinden in Jooris een fervent verdediger.
| |
| |
Onder meer de bekommernis van deze schilders om het dagelijkse leven te integreren in hun werk en vice versa het kunstwerk te laten uitvloeien in de realiteit van alledag, boeit hem. Zijn plastische activiteiten vormen meteen de aanzet van een dichterlijke filosofie die zijn werk in toenemende mate zal beïnvloeden en determineren. Als in 1969 de bundel Een konsumptief landschap verschijnt, betekent dit voor hem een nieuw debuut. Hij duikt met zijn gedichten het volle leven in, dompelt ze in een bad van werkelijkheid.
| |
Kunstopvatting
Intussen tekenen zich al de contouren van het Vlaams poëtisch nieuw realisme af, waarvan Roland Jooris met Daniël Van Ryssel de mentale vaandeldrager wordt. De correlatie met de schilders van De Nieuwe Visie valt vooral op door ‘de vermenging van objektiviteit en ironiserende subjektiviteit’, de humor, het spelelement, het volkse. De gedichten zijn eenvoudig, direct, communicatief, betrokken op en geïnspireerd door de onmiddellijke omgevingsrealiteit. Hier al kondigt zich Jooris' belangrijkste preoccupatie aan om gedicht en werkelijkheid te doen samenvallen: ‘Een gedicht moet mij het gevoel geven dat ik er met mijn fiets in kan. rijden, dat men er de ochtend in kan ruiken, dat men er een pilsje in kan drinken.’
| |
Stijl
De bundel Laarne (1971) verschijnt in de bloeiperiode van het Vlaamse nieuw realisme. Hij bevat vier afdelingen: ‘Concreet’, ‘Wetmatigheid en toeval’, ‘Natuur’ en ‘Revolutie’. In ‘Concreet’ komt vooral Jooris' bekommernis aan de orde om de onmiddellijke omgevingsrealiteit te integreren in het gedicht (vergelijk Raveel, De Keyser c.s.): ‘ik plaats een deur in / dit gedicht en open ze / meteen, (...)’. Joris schrijft hier een bij uitstek visuele poëzie die de werkelijkheid vangt ‘in de zoomlens van mijn blik’, waarbij het subjectieve ik ‘een beetje buitenspel’ de werkelijkheid observeert en (ogenschijnlijk) objectief registreert. Het merkwaardige aan deze gedichten is hoe zij voor de lezer als ‘blikopener’ functioneren, het ogenschijnlijk banale van de dagelijkse omgeving vanuit een nieuwe gezichtshoek laten zien. Joris beschrijft nochtans de werkelijkheid niet, hij herschept ze, geeft er een nieuwe dimensie, een Aha-aspect aan; hij creëert een poëtische werkelijkheid, een taalwerkelijkheid. Verrassend is ook het gebruik van een nieuw poëtisch vocabularium dat geen
| |
| |
hiërarchie erkent: gewone spreektaal, sporttermen en journalistiek jargon krijgen een plaats in het gedicht. De taal wordt geconcentreerder, economischer, intenser opgespannen. Het woord verkrijgt hier opnieuw zijn oorspronkelijke frisheid, niet bezwaard door metaforenwoeker, eendimensionaal, maar met een zo ruim mogelijke spankracht en geladenheid.
| |
Ontwikkeling
Het motief van natuurlijke wetmatigheid en beeldende natuur zal Jooris meer naar de essentie uitwerken in Het museum van de zomer (1974), een voorlopig hoogtepunt, waarin vooral de evolutie naar een meer romantische werkelijkheidsvisie opvalt.
| |
Thematiek
De titel heeft een tweeledige betekenis: het grootste deel van de bundel is gestoffeerd met wat Jooris noemt ‘sculpturen’, ‘tekeningen’, ‘schilderijen, situaties, environments’, waarvan de natuur in haar hoogbloei het belangrijkste werkelijkheidsgegeven uitmaakt. De bundel kan dus worden gezien als een museum, een verzamelplaats van taalplastische natuuruitbeeldingen, van poëtische land-art. Een museum is evenwel ook een arsenaal waarin de ‘kunst’ van het verleden opgeborgen wordt. De zomer - symbool voor de onaangetaste natuur - behoort in de visie van de dichter eveneens tot het verleden, is museaal geworden. Dit maakt dan het andere aspect van de bundel uit: het romantische heimwee - zij het niet zonder berustende ironie - naar het ongerepte landschap.
Zijn hele thematiek laat zich samenvatten in dit korte gedicht: ‘Vogel wipt. / Tak kraakt. / Lucht betrekt. / / Bijna niets / om naar te kijken / en juist dat / bekijk ik.’ Dat kan geduid worden als: de fauna (vogel), de flora (tak), het milieu (lucht), de opnamehoek (kijken) en ik (de dichter die deze minimale werkelijkheid vanuit zijn subjectieve sensibiliteit met een minimum aan woorden tracht te vatten).
| |
Stijl
Wat Jooris' poëzie zo uniek maakt, is dat hij plastisch ziet, plastisch voelt, plastisch denkt en plastisch verwoordt. Voor hem is alles in de hem omringende werkelijkheid taal-plastisch geladen. In het aanvangsgedicht van de cyclus ‘Schilderijen, situaties, environments’ expliciteert hij, als adept van Marcel Duchamp, deze visie: ‘sinds duchamp / is alles lyrisch / geladen: / / (...) elke dag / zoveel metaforen / men loopt er losweg / in rond (...)’. Jooris stelt voortdurend voor een snapshot de klein- | |
| |
beeldlens scherp, sensibiliseert de lezer om te kijken en te luisteren naar de ogenschijnlijk banale, maar in wezen wonderlijke dingen van elke dag. Nochtans maakt dit idyllisch en romantisch aanvoelen van de dingen hem niet blind voor de misgroei waartoe de technologische beschaving finaal heeft geleid. De dichter staat er in de slotverzen wat afwezig bij. Er blijft slechts een gevoel van verstilde weemoed achter: ‘Ja, een bos / is hier nu een verhaal / geworden / uit een verafgelegen / zomer’.
| |
Ontwikkeling
Is in Het museum van de zomer de anekdotiek nog wel aanwezig, dan is die in de bundel Bladstil (1977) tot het absolute minimum herleid, zoniet verdwenen. De titels van de gedichten bestaan nog slechts uit één woord. Bladstil roept niet alleen de stilte op van het afgevallen blad in de herfst, maar ook en vooral de stilte vóór het witte blad papier. Niet meer de aanwezigheid van de dingen, maar het onmerkbare, de afwezigheid, het onhoorbare, de stilte worden in deze uiterst woord-essentiële gedichten geëvoceerd.
| |
Thematiek / Visie op de, wereld
‘Stilte’, ‘leegte’, ‘afwezigheid’, ‘zwijgen’, ‘eenzaamheid’, ‘kilte’, ‘wit’ zijn hier de kernwoorden. Poëzie is een middel geworden om, zoals de dichter zegt, ‘in “stilte” te overleven, om me te concentreren op wat wezenlijk belang heeft, om vervuld te raken van het niets en het alles’. De gedichten getuigen inderdaad van een kosmisch-existentiële filosofie, maar dragen ook iets in zich van het transcendent-meditatieve en van het zenboeddhisme. De symbiose natuur-poëzie, leven-kunst is hier haast gerealiseerd, althans in het taalproduct ‘gedicht’. De dichter wil volledig opgaan in de natuur, wil vervuld worden van het Al. Oosterse mystiek en filosofie liggen dicht in de buurt. Verzwijging en suggestiviteit zijn hier op de spits gedreven; de plasticiteit van vroeger heeft plaatsgemaakt voor ascese, meditatie en vergeestelijking; romantiek voor mystiek. ‘Wegnemen, / schrijven is / wegnemen, (...)’, zo luidt de aanhef van een van Jooris' meest representatieve gedichten. En: ‘Veel is verzwegen. / Weinig is veel.’
| |
Ontwikkeling
De 22 gedichten uit de bundel Akker (1982) voegen daar nauwelijks iets aan toe, al neemt de dichter afstand van het mystieke element uit Bladstil. Een aantal ervan reflecteert over het
| |
| |
wezen van de poëzie, het dichten zelf en de autonomie van het gedicht: ‘hoe maak ik / ooit zo aanwezig / het zwijgen / van een gedicht’. Weer zijn de kernwoorden: ‘zwijgen’, ‘stilte’, ‘leegte’. Ook hier is vrijwel alle anekdotiek weggeschaafd (‘in schrijven / schaaft elk woord / zijn enkelvoud’) en vormen de verzen statische, talige entiteiten (‘louter / mijn stilstand / heb ik getekend’), veelal rondom één enkel beeld opgebouwd.
Bijna tien jaar later verschijnt de bundel Uithoek (1991). Meer nog dan in Bladstil en Akker wordt de werkelijkheid geabstraheerd en streeft de dichter hier naar het volmaakte gedicht en, in het spoor van Van Ostaijen, naar een gedepersonaliseerde, absolute lyriek.
| |
Thematiek
Het openingsgedicht, ‘Ovaal’, verwoordt het deels programmatisch: ‘ovaal / dat in vergeten / tijd steeds gaver / spoelt // steeds naakter // naar volmaakt’. De dichter streeft ernaar het gedicht als ding een eigen bestaan te laten leiden, los van de maker en buiten hem om, met een verwijzing naar een kosmische dimensie: ‘Het gedicht is niet eenzaam. / Het is alleen [...]’.
| |
Kunstopvatting
‘Binnen zo'n gelouterde opvatting over de poëzie kan het dan ook niet verbazen,’ zo schrijft Hugo Brems, ‘dat de muziek als meest immateriële kunstvorm en de reductie van de werkelijkheid tot abstracte geometrische patronen zo'n grote rol spelen.’ Dit streven naar absolute onthechting is bijvoorbeeld sterk aanwezig in het programmatische gedicht ‘Saenredam’ (genoemd naar de zeventiende-eeuwse Nederlandse architectuurschilder, bekend om zijn kale en koele weergave van kerkinterieurs):
| |
| |
Door de lichtinval en de akoestiek wordt het ruimtegevoel opgeroepen. De imperatief in de laatste zes versregels is als het ware een mystiek-religieus-kosmische aanroeping. ‘Klanken hebben voor mij veel meer een visuele en tactiele betekenis dan een auditieve,’ zegt Jooris in een interview met Herwig Leus. ‘Ik heb muziek altijd met ruimte en architectuur geassocieerd. En als ik die klanken in een gedicht tastbaar probeerde te maken, had dat meer te maken met beeldende kunst dan met muziek. Die klanken werden dan een soort voorwerpen.’ Klankwerking speelt hier dus geen muzikale, maar een ruimtelijke rol.
| |
Thematiek / Kunstopvatting
Jooris wil de ultieme eenvoud èn de complexiteit van de dingen zo naakt en zo dicht mogelijk bij de essentie uitdrukken. Eenvoud en mysterie, onthechting en vergeestelijking, het beleven van de materialiteit van de dingen in hun bijna immateriële naaktheid - het vormt de kernthematiek van deze poëzie, al wordt het ‘echte’ leven even weer aanwezig gesteld in de laatste afdeling (een duif, een kat, een kip) en sluit Roland Jooris niet uit dat in de toekomst de anekdote in zijn poëzie weer zijn intrede doet.
| |
| |
| |
Verwantschap
Deze poëzie is ook uniek doordat zij, veel meer dan door literaire invloeden en verwantschappen, ontstaat in nauw contact met de ontwikkeling in het werk van bevriende beeldende kunstenaars als Roger Raveel en Raoul De Keyser. Raveels aandacht voor het triviale èn het kosmische, zijn oog voor het concrete in het abstracte en vice versa, het soms gedeelteijk uitgevlakte, anonieme personage dat de toeschouwer zelf moet invullen: het weerspiegelt zich alles in de poëzie van Jooris. De Keysers experimenteren met de primaire materie, de weerbarstige, ruwe verfopbrenging en -uitgomming, het beroep op de intense creatieve invulling door de kijker: het is weer te vinden in de versificatie van de dichter. Voorts wijst Jooris zelf op invloeden van Jan Hanlo, Charlie Parker, Satie, BashÅ en de Japanse haiku, Duchamp, Brancusi, Matisse en Richard Minne.
| |
Kunstopvatting
Over onder anderen Minne, Raveel, De Keyser, Dan van Severen en andere verwante kunstenaars heeft hij het in zijn essaybundel Geschilderd of Geschreven (1992), die ook licht werpt op zijn poëticale opvattingen: ‘Grote eenvoud is het gevolg van ascese, van onthechting, grote eenvoud is gedepouilleerde complexiteit.’ - ‘Het opgaan in de dingen. In hun zwijgen. Hun zwijgen tot taal maken, dat is de taak van de dichter die met kunst en natuur bezig is.’
| |
Techniek
Vanaf Akker is de versificatie subtieler en geraffineerder door het aanwenden van gevarieerde verstechnieken en stijlfiguren als enjambement, inversie, binnenrijm, assonantie, alliteratie, ellips, deelwoordconstructie en synesthesie. Deze laatste stijlfiguur is dominant in de meeste gedichten van Uithoek, waarin beeld en klank samen het ruimtegevoel evoceren. De woordeconomie wordt gecompenseerd door een opvallend beheerst gebruik van pauzes, enjambementen en ritmische syncopes, zoals in:
| |
| |
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Stond de literaire kritiek aanvankelijk nogal weigerachtig tegenover de anekdotisch-realistische poëzie van Jooris, vooral sinds Het museum van de zomer is de waardering algemeen, voor een dichter met een unieke plastisch-visuele focus op de wereld om hem heen, een dichter met een bovendien unieke stem, maar ook een dichter wiens ‘evolutie naar meerwaarde door eliminatie’ (Hugo Brems) getuigt van een zeldzame poëticale consequentie. Toch eist zijn poëzie een heel intense en aandachtige inleving. Wie die niet opbrengt, zal de poëzie veeleer beperkt, schraal en gesloten vinden. Dat kan een oorzaak zijn van het feit dat Jooris' poëzie, ondanks de bekroning met de Jan Campert-prijs, in Nederland nauwelijk is doorgedrongen, maar het heeft waarschijnlijk meer te maken met zijn afwezigheid uit de Nederlandse literaire tijdschriften en de gebrekkige verspreiding van zijn werk door zijn Vlaamse uitgevers.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Roland Jooris, Gitaar. 1957, uitgegeven in eigen beheer, GB. |
Roland Jooris, Bluebird. 1958, uitgegeven in eigen beheer, GB. |
Roland Jooris, 3 Vlaamse schilders. Groningen 1966, Groninger Museum, E. (inleidende tekst tentoonstellingscatalogus) |
Roland Jooris, Een verpakte gedachte. Gent 1967, Galerie Kaleidoscoop, G. (seriegrafie, op kartonnen doos, van Raoul De Keyser met gedichten van Roland Jooris en typografische verzorging door Antoon De Clerck) |
Roland Jooris, Roger Raveel. Groningen 1967, Groninger Museum, E. (inleidende tekst ‘Een spiegel voor Roger Raveel’, tentoonstellingscatalogus van reizende tentoonstelling) |
Roland Jooris, Een konsumptief landschap. Gent 1969, Yang, Yang poëziereeks 4, GB. |
Roland Jooris, Raoul De Keyser, rondom de werkelijkheid. Groningen 1970, Groninger Museum, G. (gedichten in tentoonstellingscatalogus van reizende tentoonstelling) |
Roland Jooris, Laarne. Gent 1971, Yang, Yang poëziereeks 24, GB. |
Roland Jooris, More is less. Deinze 1972, De Muyter, GC. (vijf gedichten van Roland Jooris met vier zeefdrukken van Raoul De Keyser) |
Roland Jooris, Raoul De Keyser: het samengaan van gegeven en schilderij. Wakken 1972, Visueel, E. |
Roland Jooris, Raoul De Keyser: nota najaar 1973. Deinze 1973, De Muyter, E. |
Roland Jooris, Het museum van de zomer, Gent 1974, Yang, Yang poëziereeks 42, GB. |
Roland Jooris, Een vierkant op het einde van de zomer. Aalst 1974, 't Hooft, 't Hoofts Bibliofiele Serie nr. 3, GC. (gedichten bij lithografieën van Roger Raveel) |
Roland Jooris, Atelier, gesprekken met beeldende kunstenaars. Gent 1975, Yang, E. |
Roland Jooris, Bladstil. Antwerpen 1977, Revolver, GB. |
Roland Jooris, Omtrent het ontstaan van het gedicht ‘Morandi: stilleven’. In: Kreatief, jrg. 11, nr. 3, november 1977, pp. 46-50, E. |
Roland Jooris, Gedichten 1958-78. Antwerpen 1978, Lotus, GB. (verzamelbundel) |
Roland Jooris, Roger Raveel en Beervelde. Tielt 1979, Veys, E. |
Roland Jooris, Akker. Tielt-Bussum 1982, Lannoo, GB. |
Roland Jooris, Uithoek. Gent 1991, Poëziecentrum, GB. |
Roland Jooris, Het niets, het licht en de dingen. Gedichten van Roland Jooris en etsen van Roger Raveel. Gent/Amsterdam 1991, O.S. - Editions - Printshop, GC. (met reproducties van de etsen: Tienen 1992, Het Toreken) |
Roland Jooris, Geschilderd of Geschreven. Gent 1992, Yang vzw, EB. |
Roland Jooris, Bloemlezing uit de poëzie van Roland Jooris. Samengesteld door Stefaan Evenepoel. Gent 1997, Poëziecentrum, Dichters van nu 1, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan Vanriet, Poëzie, laat mij lachen jongens! In: Volksgazet, 16-10-1969. (over Een konsumptief landschap) |
Hugo Brems, In de stad en op het land. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 115, nr. 2, februari 1970, pp. 150-152. (over Een konsumptief landschap) |
Pol le Roy, Poëziekroniek. In rijke verscheidenheid. In: De Periscoop, jrg. 20, nr. 6, april 1970, p. 2. (over Een konsumptief landschap) |
Herman de Coninck, Poëzie: vrede op de voetbalvelden. In: Kultuurleven, jrg. 37, nr. 5, 1970, pp. 487-492. (over Een kimsumptief landschap) |
Ivo Wuyts, Zelfonderzoek of het omringend leven. In: Zenit 74, jrg. 4, nr. 5, juni 1970, pp. 19-26. (over Een konsumptief landschap) |
Eugène van Itterbeek, Poëtische verschuivingen. In: De Standaard, 29-10-1970. (over Een konsumptief landschap) |
Fred de Swert, Over een konsumptief landschap. In: Kruispunt-Sumier, nr. 38, juni 1971, p. 23. |
Mark Dangin, De realiteit als konsumptiepoëzie. In: Vooruit, 24-10-1971. (over Laarne) |
Willie Verhegghe, Roland Jooris en Paul Snoek, Poëzie van leven en liefde. In: Knack, 29-10-1971. (over Laarne) |
Herman de Coninck, Literaire minimal art. In: De Standaard, 29-10-1971. (over Laarne) |
Willy Spillebeen, Nieuwe bundels van zgn. Nieuw-realisten. In: Ons Erfdeel, jrg. 15, nr. 1, januari-februari 1972, pp. 79-84. (over Laarne) |
Paul de Vree, More is less. In: De Tafelronde, jrg. 17, nr. 2-3, april 1972, p. 62. |
Fred de Swert, Van prijsbeesten en... debutanten. In: De Periscoop, jrg. 22, nr. 5, maart 1972, p. 2. (overLaarne) |
Hugo Brems, Net echt. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 117, nr. 5, juni 1972, pp. 392-393. (over Laarne) |
Jan Vanriet, Omtrent de werkelijkheid: fotoalbum over de nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. In: Kreatief, jrg. 8, nr. 1, 1974. |
Lionel Deflo, Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. Een dokumentaire bloemlezing. Brugge 1972. (over antwoorden op een enquête) |
Louis Paul Boon, Roland Jooris. In: Vooruit, 8-3-1974. (over Het museum van de zomer) |
Lionel Deflo, Drie nieuw-realisten. In: Ons Erfdeel, jrg. 17, nr. 4, september-oktober 1974, pp. 572-575. (over Het museum van de zomer) |
Francis Cromphout, Roland Jooris en de authentieke waarden: een benadering. In: Boulevard, jrg. 3, nr. 1, winter 1974. (over Een konsumptief landschap, een marxistische benadering) |
Willy Spillebeen, Drie zogenoemde nieuwrealistische dichters. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 5, juni 1975, pp. 369-373. (over Het museum van de zomer) |
Willem M. Roggeman, Prijs van De Vlaamse Gids voor Roland Jooris. In: Kunst en Cultuur, nr. 13, 1-9-1976. (over Het museum van de zomer) |
Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim II. Gesprekken met schrijvers. 's-Gravenhage/Antwerpen 1976, pp. 117-135. (vraaggesprek met Roland Jooris) |
Roel Richelieu van Londersele, Het Roland Joorisinterview. In: Koebel, jrg. 4, nr. 17, december 1976, pp. 12-18. |
Luc Wenseleers, Zwijgend, bladstil. In: Knack, 27-7-1977. (over Bladstil) |
Daniël Billiet, Roland Jooris' Bladstil. In: Poëziekrant, nr. 3, mei-juni 1978. |
Marc Dangin, Jooris en Snoek, oud en nieuw. In: De Morgen, 6-1-1979. (over Gedichten 1958-78) |
| |
| |
Willem M. Roggeman, Poëzie van Jooris en Brouwers; van herkenbare werkelijkheid tot abstracte bespiegelingen. In: De Nieuwe Gazet, 26-1-1979. (over Gedichten 1958-78) |
Hugo Brems, Roland Jooris: schrijven is wegnemen. In: Ons Erfdeel, jrg. 22, nr. 1, januari-februari 1979, pp. 66-69. (over Gedichten 1958-78) |
Willie Verhegghe, Roland Jooris. In: De Morgen, 12-4-1979 (over Gedichten 1958-78) |
Jan Veulemans, Roland Jooris: een dichter die lezers verdient. In: De Gazet van Antwerpen, 8-9-1979. (over Gedichten 1958-78) |
W. van den Bossche, Eindelijk erkenning voor Roland Jooris. In: De Spectator, 20-10-1979. (over Gedichten 1958-78) |
Georges Wildemeersch, Roland Jooris, Gedichten 1958-78. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 32, nr. 7, september 1979, pp. 547-552. (overzichtsartikel volledig werk) |
Lionel Deflo, Roland Jooris: ‘Veel is verzwegen. Weinig is veel’ (Gedichten 1958-78). In: Kreatief, jrg. 13, nr. 4, oktober 1979, pp. 83-95. (overzichtsartikel volledig werk) |
Valère Dekens, Roland Jooris ‘Schrijven is wegnemen’. In: Het Belang van Limburg, 29-10-1979. (over Gedichten 1958-78) |
Hugo Brems e.a., Jan Campertprijzen 1979. 's-Gravenhage 1979, pp. 35-52. (over de poëzie van Roland Jooris naar aanleiding van de toekenning van de Jan Campertprijs 1979) |
E. Verloes en S. Leunens, Roland Jooris: van het pikturale naar het meditatieve. In: Kreatief, jrg. 15, nr. 1, april 1981, pp. 71-82. (analyse en vergelijking van twee gedichten) |
Hugo Brems, Taal op til (Roland Jooris). In: Hugo Brems, Al wie omziet. Antwerpen-Amsterdam 1981, pp. 100-109. (overzichtsartikel) |
Francis Cromphout, Roland Jooris: het puntje van de i, over Akker van Roland Jooris. In: Poëziekrant, jrg. 6, nr. 6, november-december 1982, p. 5. |
Daniël Billiet, Verminderen en toch groeien. In: Knack, 22-12-1982. (over Akker) |
Herman de Coninck, Niets dan wat gerimpel. In: Herman de Coninck, Over de troost van pessimisme. Antwerpen-Amsterdam 1983, pp. 115-135. (overzichtsartikel) |
Hugo Brems, Komma. In: Ons Erfdeel, jrg. 26, nr. 4, 1983. pp. 593-594. (over Akker) |
Ivan Ollevier, Roland Jooris' Akker: op het scherp tussen konkreet en abstrakt. In: Kreatief, jrg. 18, nr. 2-3, juli-augustus 1984, pp. 142-145. |
Lionel Deflo, De poëzie van Roland Jooris: ‘Veel is verzwegen, weinig is veel’. In: Lionel Deflo, Bij nader inzien. Antwerpen 1985, pp. 146-163. (overzichtsartikel) |
Romain John van de Maele, Over de poëtische reductie van het landschap: een fenomenologische benadering van de poëzie van Roland Jooris. In: Diogenes, jrg. 2, nr. 9-10, november-december 1985, pp. 388-393. (overzichtsartikel) |
Hedwig Speliers, Roland Jooris of het verleden verloochend. In: Poëziekrant, jrg. 10, nr. 6, juli-augustus 1986, pp. 5-7. (overzichtsartikel) |
Hugo Brems, Roland Jooris. In: Oostvlaamse literaire monografieën, nr. 41. Gent 1986 (algemeen overzichtsartikel, met bibliografie) |
Herman de Coninck, De uitgegomde dichter. In: Herman de Coninck, De flaptekstlezer. Amsterdam 1992, pp. 231-235. (over Uithoek) |
Herwig Leus, Roland Jooris: ik ben een zeer monogaam dichter. In: Poëziekrant, jrg. 16, nr. 2, maart-april 1992, pp. 4-13. (interview over het gehele oeuvre) |
Bert Roels, Roland Jooris. Schuur mij uit. In: Poëziekrant, jrg. 16, nr. 2, maart-april 1992, pp. 14-15. (over Uithoek) |
Hugo Brems, Verwijder mij in u. In: Ons Erfdeel, jrg. 35, nr. 3, mei-juni 1992, pp. 437-438. (over Uithoek) |
| |
| |
Jos Franken, Wachten op het Absolute... in de tuin! In: Kreatief, jrg. 26, nr. 5, december 1992, pp. 70-79. (over Uithoek) |
Pascal Cornet, Beeldende poëzie. In: Kunst en Cultuur, jrg. 26, nr. 4, april 1993, p. 29. (over Uithoek) |
Lut de Block, Een kei in het dichten. In: De Standaard der Letteren, 9-1-1993. (over Uithoek) |
Alain Delmotte, Romaanse roerloosheid. In: Markant, jrg. 2, nr. 8, 19-2-1993, p. 24. (over Uithoek) |
Pascal Verbeken, De vervoering van... Roland Jooris. In: De Standaard der Letteren, 4-7-1996. (over verwantschappen en voorbeelden) |
Stefaan Evenepoel, Dwarsdraads. Over de poëzie van Roland Jooris. In: Stefaan Evenepoel (red.), Bloemlezing uit de poëzie van Roland Jooris. Gent 1997, pp. 7-64. (algemeen overzichtsessay) |
66 Kritisch lit. lex.
augustus 1997
|
|