| |
| |
| |
Atte Jongstra
door Yves van Kempen
1. Biografie
Atte Jongstra werd geboren op 13 augustus 1956 in het Friese Terwispel. Daar groeide hij ook op. Zijn vader was er hoofd van de Openbare Lagere school. Na zijn atheneumopleiding in Drachten ging hij in 1974 naar Amsterdam waar hij aan het Instituut van Neerlandistiek studeerde en sindsdien woont.
Behalve onder eigen naam publiceert Jongstra onder diverse pseudoniemen, onder meer Arno Breekveld, Agna Eygenraam, Maria Reinhoudt, Ds H.M. van Terwispel, J. Voordewind en Arno II van Brechelhain.
In 1985 verscheen zijn eerste publicatie in boekvorm. Ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum van het Multatuli Genootschap stelde hij een anthologie samen onder de titel: De multatulianen. 725 jaar Multatuli-verering en Multatuli-hulde. Vier jaar later publiceert Jongstra de verhalenbundel De psychologie van de zwavel. Zijn literair debuut werd genomineerd voor de AKO Literatuur Prijs en hij kreeg er in 1990 de Geertjan Lubberhuizenprijs voor. Naast prozaschrijver is Jongstra eveneens dichter, criticus en essayist. Voor zijn essaybundel Familieportret (1996) is hij bekroond met de J. Greshoff-prijs.
Jongstra werkt mee aan verschillende bladen en literaire tijdschriften. Recensies en bijdragen schreef hij voor De Gooi- en Eemlander, De Leeuwarder Courant, NRC/Handelsblad, Het Parool, de Volkskrant en Vrij Nederland. Hij was redacteur van Boek en Band (1985-1988), Typ. Typografisch papier (vanaf 1985) en Optima (1986-1993). Daarnaast leverde hij onder meer bijdragen aan Bzzlletin, Dietsche Warande & Belfort, De Gids, Maatstaf, Playboy, Raster en Yang.
| |
| |
Hij is lid van het Matthias de Vries Genootschap en het Multatuli Genootschap.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Atte Jongstra debuteert in 1989 op een boekenmarkt die naar titels gemeten dan een expansieve groei doormaakt. Honderden boeken vragen om aandacht, daarnaast is er ook nog altijd de gevestigde bibliotheek waarin eeuwen vertelkunst en poëzie voorhanden zijn. Evenals andere auteurs uit zijn generatie stelt hem dat voor de vraag hoe te concurreren met die duizelingwekkende hoeveelheid geschreven fantasieën en droombeelden. Toch is die hele stapel literatuur voor hem geen loden last, eerder een uitdaging om met elan opnieuw te beginnen. De wereldbibliotheek gebruikt hij als een magazijn voor zijn verbeelding. Met een aanstekelijk enthousiasme doet hij aan literaire recycling. De ideeën van zijn voorgangers verwerkt hij met groot gemak in zijn geschriften, maar ook encyclopedische lemmata (met een voorkeur voor esoterie, occultisme, mystiek en taalpsychologie), biografieën, vertogen, heiligenlevens en citaten neemt hij erin op. Al dit soort teksten gebruikt hij als reactie op de vele vragen die het leven stelt, zonder uit te zijn op antwoorden, want ‘daar schieten we niks mee op’.
De werkelijkheid doet zich aan Jongstra voor als veranderlijk en chaotisch, als een geheel van tegenstrijdige verschijnselen waarop maar moeilijk vat is te krijgen. De heterogeniteit van de moderne samenleving krijgt, compositorisch gezien, in zijn werk gestalte via ‘opengewerkt proza’ - de term komt uit zijn essaybundel Familieportret (1996) -, verhalen, romans en beschouwingen waarin de constructie van het vertellen en redeneren zichtbaar blijft. Ze zitten vol zijlijnen en ontsporingen. Jongstra heeft weinig op met de suggestie van coherentie en orde uit de traditionele vertelkunst. Literaire conventies die daarin verborgen blijven, worden door hem juist blootgelegd. Samenhangen komen bij hem via de weg van de intuïtie en het toeval tot stand. Plot en chronologie vervangt hij door een mozaïek van teksten, beelden en zelfs afbeeldingen zoals prenten en schilderijen. Deze methode is meteen een deel van zijn thematiek. Ze is een bewuste poging om ingeslepen leespatronen te ontregelen.
Boeken die zich verzetten tegen de gelijkvormigheid van de
| |
| |
boekenmarkt en een onconventionele manier van schrijven kennen, die de fictionele wereld tot uitgangspunt nemen en zich nauwelijks laten reduceren tot een herkenbare boodschap, worden vaak postmodern genoemd. Critici en essayisten rangschikken Jongstra regelmatig onder deze stroming.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Een mogelijke sleutel tot Jongstra's werk is de metafoor van het geheugen. Het geheugen wordt daarin gezien als een fictionele ruimte waarin alles omgaat wat de schrijver zich in de loop der jaren heeft toegeëigend. Deze binnenwereld is een spiegelpaleis van alle belevingen en ervaringen. Behalve de eigen herinneringen drijven er ook de ‘memoria’ in rond uit de gelezen literatuur en diverse encyclopedieën waarin het menselijke denken en handelen is verzameld. Inzet van zijn schrijfarbeid was ooit om een aan de encyclopedie parallel oeuvre te scheppen: een 26-delige roman- en verhalencyclus met titels waarin alle letters van A tot Z hun eigen plaats moesten krijgen en de herinneringsarbeid een centrale rol zou spelen. Twee romans en een verhalenbundel uit dit ogenschijnlijk megalomaan project dat een goed idee geeft van de brede armslag waarmee Jongstra de literatuur omhelst, zijn inmiddels gepubliceerd: Groente (1991), Het huis M. Memoires van een spreker (1993) en Cicerone (1992). Of en hoe hij deze reeks voortzet, is inmiddels onduidelijk. Latere romans als Disgenoten (1998) en Hudigers Hooglied (1999) vallen - gelet op de beginletters in de titels - weliswaar binnen het kader van het nog ontbrekende alfabet, maar qua opbouw en stijl passen ze er minder in. Strakker getoomd als ze zijn, tenderen ze naar een traditionele vorm van vertellen.
Meteen al in zijn literair debuut, De psychologie van de zwavel (1989), maakt Jongstra zich bekend als een lectuur verslindend auteur. Speels zet hij de verhalenbundel in het teken van het boek, de bibliotheek en zijn eigen schrijverschap. Wat hij erin te vertellen heeft, is sterk betrokken op hoe je kunt schrijven. Met de bundel exploreert hij een gebied dat nog nauwelijks in kaart is gebracht, dat literair gezien het midden houdt tussen verhaal en essay. De verhalen zijn een even wonderlijke als komische vermenging van feit en fictie, van materie en verbeelding. Daarin baant hij zich pasticherend en parodiërend een weg naar bewonderde voorgangers en naar leermeesters die hem in de tijd
| |
| |
van zijn journalistieke werk als criticus stevig onder de huid zijn gaan zitten. Conrad Busken Huet of Gustave Flaubert bijvoorbeeld, E.J. Potgieter en Jeroen Brouwers, worden op die manier gehuldigd, bedankt voor bewezen diensten en vervolgens uitgezwaveld. De bundel demonstreert de ontwikkeling van iemand die zich als een waar rederijker het vakmanschap eigen maakt met behulp van de nabootsing. Een ‘mooie manier om half anoniem de literatuur binnen te sluipen,’ schrijft Jongstra met gevoel voor ironie.
| |
Kunstopvatting / Thematiek
De verteller in deze met elkaar samenhangende cyclus verhalen heet Henk van Terwispel en is een leeftijdgenoot van Jongstra. De verwijzing naar geboorteplaats en -datum wekken de indruk dat de lezer hier met een doorzichtige vermomming van de auteur te maken heeft. Toch is dat hooguit gedeeltelijk waar. Jongstra's personages - naderhand vooral ikfiguren - zijn in de eerste plaats exponenten van zijn retorisch vermogen en zijn kennis van de literaire canon. Anders dan in de realistische roman zijn ze geen mensen van vlees en bloed met een herkenbaar karakter. Psychologische portrettering is Jongstra vreemd. Hun identiteit bestaat uit literaire fictie waardoor ze niet in definitieve begrippen zijn te vangen. Omdat ze zijn samengesteld als een verzameling teksten, clichés en beelden, zijn ze nog het best te omschrijven als een gedachteconstructie, een encyclopedisch ik dat niet aan leeftijd of plaats is gebonden. De hovenier, tevens hoofdpersoon uit Groente, is er een goed voorbeeld van. Hij weet zich omringd door persoonlijkheden uit diverse perioden uit de geschiedenis als Pythagoras, Franciscus van Assisi en Gustave Flaubert, maar is behalve hun tijdgenoot ook van alle tijden. Niet van Sigmund Freud, wel van Cicero zijn ze erfgenamen, de eclecticus die willekeurig elke stijl kon imiteren en de man die geldt als de peetvader van de welsprekendheid.
Diens sporen volgt Jongstra in de verhalenbundel Cicerone. De bonte groep vertellers die hij daarin oproept, is bezeten van de drang om de lezer op de hoogte brengen van de eigen bijzondere prestaties. Ze zijn bijvoorbeeld handschoenliefhebber, maniakaal verzamelaar van drukwerk of haarfetisjist. Allemaal hengelen ze op hun eigen manier naar de kern van hun bestaan. Die is er niet. Behalve zoekers zijn het poseurs die zich vertel- | |
| |
lend graag omhullen met mystificerend taalgebruik. Waar ze hun geheugen als leidsman kiezen, zoals in het titelverhaal, komen ze vooral achter dit ene: ‘Ik ben wat ik me herinner te zijn, ik besta bij mijn geheugen.’ En als er wordt gedroomd, heet het: ‘Men droomt wat men is.’ Zinnen die de verhouding tussen verbeelding en werkelijkheid aanroeren, een regelmatig terugkerend thema in Jongstra's werk.
| |
Thematiek / Techniek
Vermelding verdient het meest curieuze verhaal, ‘Hengelen naar de kern’, een aaneenschakeling van voetnoten, allemaal annotaties bij The Complete Angler, een compendium voor vissers dat ooit door de verteller is uitgeleend en hem nooit is geretourneerd. Behalve uniek in de Nederlandse literatuur, is de tekst emblematisch voor Jongstra's schrijfarbeid. Evenals de visser uit voetnoot 11 hengelt hij alsmaar ‘naar de wonderen onder de waterspegel, de eeuwige mysteriën waarnaar iedere sterveling haakt.’ Daarvan haalt hij hooguit brokstukken naar boven. Alle (ik) vertellers in Jongstra's verhalen en romans zijn bovendien figuren die zich regelmatig verliezen in monologen en kortere of langere explicaties. Ze dringen zich graag op de voorgrond en tonen dan geoefende sprekers te zijn, erop uit om een verbond met de lezer te sluiten. Zo proberen ze hem tot hun medeplichtige te maken. Wie er spreekt is niet altijd duidelijk. Voortdurend worden ze van hun eigenheid ontdaan, vloeien ze in elkaar over. Zo lost de hovenier in Groente op in de teksten die hij leest, en verandert de woordvoerder uit Het huis M achtereenvolgens ongemerkt van een adjudant in de verdachte en zelfs in het slachtoffer van een steeds weer herhaalde moord. Groente (1991) voert de lezer binnen in de wondere wereld van de bloemkool, prei, sla, kool, witlof en pastinaak. Het boek is te vergelijken met een schilderij van de zestiende-eeuwse Milanese maniërist Giuseppe Arcimboldo, portrettist en kopiist aan het Habsburgse hof in Wenen en Praag. Uit de ordening van al deze groente ontstaat de fysionomie van een vegetariër, iemand die ‘iedereen’ kan zijn, ook de schrijver zelf, weerspiegeld in ‘de autobiografie van een ander.’
De roman drijft de spot met de chronologische tijd en afgebakende ruimte, met plot en innerlijke logica. Die zijn een houvast ‘dat je beter kunt verwaarlozen’, weet de ikfiguur. Het boek telt
| |
| |
95 korte en langere hoofdstukken, lemmata als in een encyclopedie, variërend van één regel tot vijftien pagina's, en is opgebouwd uit zeer divers materiaal. Het is een geheel van delen die naar elkaar verwijzen, een woekering van handleidingen over moestuinen en zaaiprogramma's, historische studies, liefdesgeschiedenissen en beschouwingen over filosofie, wiskunde en theologie. Op die manier worden eindeloos veel verbanden verondersteld zonder dat ze werkelijk worden gelegd.
De man is een reiziger, een karakteristieke Jongstra-figuur. Al zijn personages zijn allesbehalve thuiszitters. In Het huis M en Disgenoten kiezen de hoofdpersonen het Europese noorden als uitvalsweg om uit hun landerigheid te ontsnappen en in Hudigers Hooglied het Europese zuiden. Maar de reizen die de man uit Groente onderneemt zijn bureauwerk in ‘de hof van het geheugen’, ze bestrijken een boekenuniversum, en de tuinen waarin hij zich thuis voelt, zijn van gedrukt papier. Hij is een eigenheimer om in termen van groente te blijven, een van de vele groteske figuren die Jongstra met regelmaat creëert. Daarbij een dromer, iemand die hunkert naar de ideale liefde, een belangrijk thema in zijn werk. De metafoor van de tuin is in de roman een beeld voor de wereld. Hij fungeert als een concept om alles wat al te complex is toch nog enigszins transparant te presenteren.
Zoals verleden, heden en toekomst opgaan in de idee van groente, zo versmelten ze in Het huis M in de metaforiek van het huis. Het gebouw dat Jongstra daarin oproept, met de plattegrond van een M - naar de beginletter van memoires - lijkt op een doolhof. Het labyrint is een veelvoorkomend beeld voor onkenbaarheid omdat het dwalen daarin eindeloos kan zijn. Het boek is opgezet als een misdaadroman, maar door de wet ten van het genre bewust te negeren, maakt hij er een regelrechte persiflage van. Alle begrippen die normaal gesproken houvast geven, komen te vervallen. Getraceerde sporen leiden nooit naar de dader, hooguit naar weer andere sporen die vervolgens bij het nieuwe speurwerk worden uitgewist. De protagonisten zijn inwisselbaar. Moord en droom, illusie en werkelijkheid liggen in elkaar verstrengeld als in een anagram. Het slachtoffer is voor rechercheur Murk van M letterlijk en figuur- | |
| |
lijk een moordvrouw. De lezer komt terecht in een cavalcade van anekdoten, boutades en doldwaze geschiedenissen; een verhalenkluwen waarin uiteindelijk geen rode draad blijkt te zitten. Wisselende perspectieven en de bij herhaling ondernomen nieuwe invalshoeken om het raadsel van de moord op te lossen, maken van de roman een caleidoscoop van gezichtspunten op de moord, het geheugen en het leven.
Hoe chaotisch het hoofd van hoofdrolspeler Murk van M. er vanbinnen ook uitziet, Jongstra heeft er wel degelijk enig systeem in aangebracht. Het houvast in dit boek bieden de regels van de retorica. De vijf delen waarin de roman is opgebouwd dragen de namen van de gebieden die volgens deze leer moeten worden beheerst: inventio, ordo, memoria, elocutio en actio. De belangrijkste is hier de regel om zich het geheugen voor te stellen als een huis, bestaande uit verschillende kamers waarin gedachten, beelden en argumenten hun plaats krijgen. Die vertrekken moeten achtereenvolgens worden bezocht en beschreven. Het huis M heeft de structuur van dit geheugenhuis, door Frances A. Yates gereconstrueerd in The Art of Memory, een studie waaraan Jongstra's roman zeker schatplichtig is.
| |
Kritiek
Atte Jongstra geldt als een aanstekelijk en getalenteerd verteller met grote stilistische kwaliteiten en een bijzonder gevoel voor humor. Zijn eerste boeken worden in de kritiek door recensenten vaak vreemd genoemd, komisch, curieus, amusant en bont. Dat meligheid hem daarbij wel eens parten speelt, nemen ze op de koop toe. Lof is er vooral voor zijn ongebreidelde fantasie en maniakale belezenheid (Arnold Heumakers) en de originele manier waarop hij van literatuur weer literatuur maakt. Een literair spel waarbij overigens ook kanttekeningen worden geplaatst. Volgens T. van Deel lijdt De psychologie van de zwavel aan een tekort aan eigen verbeeldingskracht en Janet Luis constateert naar aanleiding van Groente dat de roman naar het steriele neigt, ‘naar een gesloten wereld vol met boeken’. Anthony Mertens noemt hem daarentegen vermakelijk, een oordeel dat door andere critici wordt gedeeld. Over Het huis M is, de literaire kritiek unaniem gunstig. Mertens roemt het zelfs als ‘het meest kolderieke boek dat ik de laatste jaren heb gelezen’, Heumakers is
| |
| |
vooral onder de indruk van de verbale vrolijkheid en vele dubbele bodems die de roman bevat Jeroen Vullings spreekt van ‘een waar feest om te lezen’. Janet Luis ten slotte wijst op verwantschap met Brakman.
| |
Stijl / Traditie / Verwantschap
Hoe extravagant Jongstra's werk op het eerste gezicht ook oogt, het staat wel degelijk in een literaire traditie. Zijn stijl is een bijzondere combinatie van ironie, overdrijving, burleske, groteske spot, retorische fratsen en de groots mogelijke ernst. Zijn lust tot citeren is een indicatie dat hij afziet van elke claim op uniciteit. Voor critici en essayisten redenen genoeg om hem in het kamp van de postmodernisten onder te brengen. De groep schrijvers die men daartoe rekent - onder andere Huub Beurskens, M. Februari, Pol Hoste, Joost Niemöller, Koen Peeters en Peter Verhelst -, is evenwel even divers als hun werk. Hoewel ze literair gezien zeker trekken met hem gemeen hebben, is hij een schrijver met een geheel eigen gezicht, al kent hij zijn wortels. In zijn essaybundel Familieportret (1996) probeert Jongstra zich van het etiket postmodernisme te ontdoen door naar de traditie te verwijzen. In een reeks analyses waarin hij zijn stamboom in de moderne letterkunde uittekent, komen auteurs ter sprake met wie hij meer affiniteit voelt. Met hem delen ze een hang naar het raadselachtige en de wens om het literair gangbare te ondermijnen. Vertellen is voor hen arrangeren. Gogol en Brakman zijn voorbeelden, maar sterker nog weet hij zich aangetrokken tot ‘het extreme buitel- en capriolenproza van Sterne, Multatuli en Montaigne’.
Een essay uit Familieportret is gewijd aan zijn alter ego, de dichter Arno Breekveld. Onder die naam publiceerde hij de bundels Zeppelin (1994) en De hortus die in hetzelfde jaar als Groente verscheen en onmiskenbaar een poëtische afsplitsing is van de roman. Met enige koketterie presenteert hij zich daarin als een schizofrene dichter die zich verwant voelt met de ‘gestoorde teksten’ van psychiatrische patiënten omdat ze, net als hij, een ‘vrijwel altijd buitengewoon complex systeem van een heel andere wereld’ in zich meedragen.
De bundel thematiseert de middeleeuwse besloten tuin (de hortus concluses), het symbool van zuiverheid waarin de Maagd Maria zich zou ophouden. Jongstra's poëzie is bizar en eigenzinnig. Beelden over seksueel verlangen, tuinonderhoud en dro- | |
| |
men tuimelen over elkaar heen. Daarnaast verlustigt hij zich in woordgeilheid. Met kennelijk plezier haalt hij allerlei woorden terug uit een bijna vergeten vocabularium: ‘aardveil’, ‘drekvorst’, ‘droogscheur’, ‘windgeloei’.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
In zijn volgende romans, Disgenoten en Hudigers Hooglied, jongleert Jongstra met het Boek der Boeken. De titels verwijzen naar de avondmaalsgasten uit het Nieuwe en de beroemde gedichtencyclus uit het Oude Testament. Gebeurtenissen en teksten uit de bijbel plaatst hij daarin in een ironisch perspectief. Ze zijn strenger gestructureerd, wat een breuk doet veronderstellen met het voorafgaande werk, maar ze sluiten er in dubbelzinnigheid duidelijk bij aan. Beide romans bevatten op diverse plaatsen natuurpassages zoals die niet eerder voorkwamen, met daarin de boom als een embleem voor disharmonie, voorbeeld van een paradoxale vereniging van het mannelijke en het vrouwelijke, van onmacht en macht. Het cliché dat de natuur een uitgelezen plek is voor contemplatie en troost, wordt vrolijk onderuitgehaald. De gedachte dat opgaan in de natuur een terugkeer naar oorspronkelijk geluk brengt, berust op fictie, ondervindt de hoofdpersoon uit Disgenoten. Hij is een geroutineerd redenaar, evenals Jezus Christus een man met een boodschap maar nogal een andere: ‘de ontluistering van het bekende’. Een scenario waarvan hij inmiddels zelf het slachtoffer is. Zijn leven verkeert in een crisis. Zijn huwelijk ligt aan scherven en een nieuwe liefde met een IJslandse wil maar geen wortel schieten. Het optreden tijdens een bijeenkomst die lijkt op een Internationale, een symposium van ‘sprekers aller landen’ - hier komt een andere Messias in beeld, Karl Marx - waarin de nieuwe mens gestalte moet krijgen, wordt een lijdensweg. Tijdens de tafelrede die een bekroning van zijn activiteiten had moeten zijn, zijn ultieme Bergrede, stokken de woorden hem in de keel. De vertoning eindigt in een cabareteske kakofonie van woorden en een reeks hilarische toestanden waarin hij volledig kopje onder gaat. Sprakeloos blijft hij achter wanneer het gezelschap alweer is vertrokken. Zoals de moord
in Het huis M niet werkelijk wordt opgelost in de vele reconstructies en in Groente de werkelijkheid in tekst opgaat, zo komt er in Disgenoten geen eind aan de zoek- | |
| |
tocht naar de betekenis van het leven. De suggestie dat die voor de toekomst is gereserveerd, lag al opgesloten in het aan Epiktetos ontleende motto voorin het boek: ‘Wens slechts dat alles gebeurt zoals het nu eenmaal gebeuren moet.’
Hudigers Hooglied lijkt een alternatief aan te reiken voor deze onvoorspelbare val door de tijd in een knieval voor de vrouw. ‘Opgaan in de vrouw’, meer specifiek in zijn Rosa, noemt de hoofdrolspeler Hudiger dit hoogste ideaal waaraan hij mystieke dimensies toekent. De titels van elk hoofdstuk verwijzen naar de bijbelse liedteksten. De symboliek daarvan wordt evenwel van zijn christelijke implicaties ontdaan en vertaald in een verlangen naar puur aards geluk. Met Rosa heeft hij zich uit het jachtige stadsleven teruggetrokken op een paradijselijk stukje grond in Frankrijk. Zijn verleden is een gesloten boek, zijn toekomst komt tot stilstand in de aanbedene, een soms narrig en veeleisend type dat hem weinig rust gunt. De omgang met Franse dorpsgenoten kent ook zo zijn ongemakken en botsingen. In een groots vuurwerk ter ere van de millenniumwisseling hebben ze desondanks even het gevoel in een groter geheel op te gaan. Dat neemt niet weg dat Rosa het hooglied dat Hudiger voor haar zingt, met een heel wat nuchterder kijk op hun huwelijksgeluk beantwoordt. In haar stelregel, niet op te gaan in maar tevreden zijn met de ander, blijft de toekomst uiteindelijk weer ongewis.
| |
Kritiek
Met zijn essaybundel Familieportret oogstte Jongstra veel bijval. Het boek werd door de critici vrijwel unaniem geprezen om de aanstekelijke en grensverleggende denktrant die erin wordt gedemonstreerd (Doeschka Meijsing en Melchior de Wolff) en was voor Xandra Schutte een voorbeeld van afdwaalkunde in het essayeren. Hij ontving er in 1996 de J. Gresshof-prijs voor. Over Hudigers Hooglied werd verschillend geoordeeld. T. van Deel vond de roman ‘van een eenvoud en rechtlijnigheid, die men bij Jongstra niet voor mogelijk had gehouden’ en constateerde dat er weinig aan te beleven viel. Arjan Peters meende dat Jongstra's vermetele poging om tevredenheid over te brengen ten slotte strandt. Frans de Rover daarentegen zag in Hudigers bijbels ingeleide Hooglied: ‘één lange geestrijke parodie op
| |
| |
een liefdesverhaal met de werkelijke kracht van een parodie: onder het oppervlak verbergt zich nog net zichtbaar het origineel.’ Disgenoten kreeg van Hans Goedkoop en Arjan Peters een lovende ontvangst, omdat Jongstra zich met deze roman op een elegante manier losmaakte uit een project dat dreigde vast te lopen. Frank van Dijl sprak zelfs van: ‘Een troon van taal, meeslepend, intrigerend.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Atte Jongstra. Nawoord. In: Erich Wichman, Het witte gevaar. Over melk, melkgebruik, melkmisbruik en melkzucht: een ketterij tegen ‘de goden dezer eeuw’. 2e druk Amsterdam 1979, Aarts, E. |
Atte Jongstra. De multatulianen. 125 jaar Multatuli-verering en Multatuli-hulde. Amsterdam 1985, Nijsen, E. |
Atte Jongstra. De psychologie van de zwavel. Amsterdam 1989, Contact, (2e herziene druk, 1990), VB. |
Atte Jongstra. Groente. Roman. Amsterdam 1991, Contact, R. |
Atte Jongstra. Gesloten circuit, z.p. ca. 1991, Digital Equipment, V. |
Atte Jongstra (tekst), Roland Sips en Marten Jongema (tekeningen en typografie), Stofomslag / omslag van stof. Amsterdam 1992, SSP. |
Arno Breekveld, De Hortus. Gedichten. Amsterdam 1992, Contact, GB. |
Atte Jongstra, Cicerone. Verhalen. Amsterdam 1992, Contact, VB. |
Atte Jongstra, Het huis M. Memoires van een spreker. Amsterdam 1993, Contact, R. |
Atte Jongstra, Lexicon voor feestgangers. Met illustraties van Rotraut Susanne Berner. Amsterdam 1994, Veen, Lexicon. |
Dichten over dichten. Een ontwikkelingsgang. Bloemlezing uit de Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw. Samengesteld door Atte Jongstra en Arjan Peters. Amsterdam 1994, Contact, BL. |
De chrysanten in de vaas op de tafel bij het raam, niet de chrysanten bij het raam op de tafel in de vaas; over schrijvers en beeldende kunst. Samenstelling en redactie DELOODS en Peter Nijssen, uitgave n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling met teksten van o.a. Atte Jongstra. Breda 1994, DELOODS, E. |
Arno Breekveld, Zeppelin. Laatste gedichten. Amsterdam 1994, Contact, GB. |
Atte Jongstra, Punten in een landschap. Het Friese landschap: eerste indrukken en ervaringen. In: Wim van Sonderen e.a. (red.), Salut au Monde. Leeuwarden 1995, pp. 101-107, E. |
Atte Jongstra, Familieportret: essays. Amsterdam 1996, Contact, EB. |
John Arbuthnot, Herinneringen aan het buitengewone in leven, werken en ontdekkingen van Martinus Scriblerus. Vertaling, aantekeningen en nawoord door Atte Jongstra. Amsterdam 1996, De Bezige Bij, Rasterboek, Vert. |
Atte Jongstra, De hele santenkraam. Nieuw christelijk lexicon. Met een woord vooraf door H.M. van Terwispel. Amsterdam 1997, De Arbeiderspers, Lexicon. |
Atte Jongstra, Disgenoten. Amsterdam 1998, Querido, R. |
Atte Jongstra, Hudigers Hooglied. Amsterdam 1999, Querido, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Thomas Vaessens, De woorden van onze tijd: drie AKO-nominaties. In: Vooys, jrg 8, nr. 3 juni-juli 1990, pp.40-43. (over De psychologie van de zwavel) |
Peter Nijssen, Atte Jongstra is duivelse debutant. In: Utrechts Nieuwsblad, 12-1-1990. (over De psychologie van de zwavel) |
Koos Hageraats, Een A voor het volk. In: De Tijd, 19-1-1990. (over De psychologie van de zwavel) |
Frans de Rover, Vliegen boven een literair landschap: Atte Jongstra maakt literatuur van literatuur. In: Vrij Nederland, 3-2-1990. (over De psychologie van de zwavel) |
T. van Deel, Lezen en schrijven tegelijk. In: Trouw, 22-2-1990. (over De psychologie van de zwavel) |
Arjan Peters, ‘Ik word gefascineerd door geesteszieken en uitmiddelpuntige figuren.’ In gesprek met Atte Jongstra, winnaar van de Geertjan Lubberhuizen-prijs. In: Vrij Nederland, 14-4-1990. |
Eddy Schaafsma, Voorkomen dat een lezer zich met huid en haar overlevert aan een boek. Hoogst irriterend, prachtig! In: Nieuwsblad van het Noorden, 20-4-1990. (over De psychologie van de zwavel) |
Henk Egbers, De uitdagende boeken van Atte Jongstra en Christine D'Haen. In: De Stem, 12-5-1990. (onder meer over De psychologie van de zwavel) |
Christine Brackmann en Thomas Vaessens, De betrekkelijke chaos van de bloemkool. Interview met Atte Jongstra. In: Vooys, nr. 9, augustus-september 1990-1991, pp. 13-17. |
Arjan Peters, ‘Twijfel! Wantrouwen! Dat zou ik van de kansel willen roepen.’ Groente-specialist Atte Jongstra. Interview met Atte Jongstra. In: SUM, jrg. 1, nr. 6, 1991, pp.30-32. |
Anthony Mertens, Zelfportret als rare snijboon. In: Vrij Nederland, 14-4-1991. (over Groente) |
T. van Deel, Luister naar het zwatelen der peulen. In: Trouw, 14-9-1991. (over Groente) |
Janet Luis, Ik bleef nieuwsgierig naar Brussels Lof. Atte Jongstra over een abstracte liefde. In: NRC Handelsblad, 20-9-1991. (over Groente) |
Karin Groet, De waarheid van een bloemkool. In: Jonas, jrg. 22, nr. 2, 20-9-1991, pp. 6-9 (over Groente) |
Arnold Heumakers, De waarheid van driehoek en bloemkool: Het van alle kanten opgroeiende geschrijf van Atte Jongstra. In: de Volkskrant, 27-9-1991. (over Groente) |
Doeschka Meijsing, Een groente-technisch bombardement: curieuze roman van Atte Jongstra. In: Elsevier, 28-9-1991. (over Groente) |
Hans Warren, Weerbarstig materiaal allerwegen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 18-10-1991. (over Groente) |
Bart Vervaeck, Gezonde groenten. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg 9, nr. 2, maart-april, 1992, pp. 69-70 (over Groente) |
Hugo Bousset, De wetenschap van groente. In: Ons erfdeel, jrg. 35, nr. 3, mei-juni 1992, pp. 440-441. (over Groente) |
Yves van Kempen, Hofdichter ‘Opkomst: zie Ondergang’. In: De Groene Amsterdammer, 17-6-1992. (over De psychologie van de zwavel en Groente) |
Rob Schouten, Met het schoffelijzer in jouw slijk. In: Vrij Nederland, 15-8-1992. (Over De hortus) |
Robert Anker, Te zware light prose. In: Het Parool, 23-1-1993. (over Cicerone) |
Anthony Mertens, De M van... Een kolderieke reis door het geheugen. In: De Groene Amsterdammer, 6-10-1993. (over Het huis M) |
Arnold Heumakers, Niets is wat het schijnt te zijn. In: de Volkskrant, 15-10-1993. (over Het huis M) |
Michel Maas, Alles straalt van maat en orde. In: de Volkskrant, 22-10-1993. (interview) |
Jeroen Vullings, Eén grote buiteling van mogelijkheden. In: Vrij Nederland, 30-10-1993. (over Het huis M) |
T. van Deel, Eén grote buiteling van mogelijkheden. In: Trouw, 4-11-1993. (over Het huis M) |
Johan Diepstraten, [recensie], In: Leeuwarder Courant, 5-11-1993. (over Het huis M) |
| |
| |
Frank van Dijl, [recensie]. In: Algemeen Dagblad, 9-12-1993. (over Het huis M) |
Annemiek Neefjes, Stanley Livingstone I presume? Tekst voor twee personen en vijf personages. Interview met Atte Jongstra. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 139, nr. 9, 1994, pp. 490-494. |
Koen Vergeer, Het verschil tussen leesgenot. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 11, nr. 3, mei-juni 1994, pp. 76-77 (over Het huis M). |
Hugo Bousset, De lichtheid van kilo's boeken. Over Atte jongstra en Koen Peeters. In: Hugo Bousset, Geritsel van papier: essays. Amsterdam 1996, pp. 145-152. (onder meer over Cicerone) |
Bart Vervaeck, Wat er had kunnen staan. Postmoderne aspecten in ‘Groente’ van Atte Jongstra. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 141, nr. 6, december 1996, pp. 769-780. |
Xandra Schutte, Meesters in de afdwaalkunde. In: De Groene Amsterdammer, 21-8-1996. (over Familieportret) |
Arnold Heumakers, Het toeval in de woorden krijgt alle kans. In: NRC Handelsblad, 30-8-1996. (over Familieportret) |
Rob Schouten, Atte Jongstra stoeit met alles en iedereen. In: Trouw, 30-8-1996. (over Familieportret) |
Melchior de Wolff, Ik kan nu twee kanten op. Atte Jongstra schrijft over wat hij zich niet precies meer kan herinneren. In: de Volkskrant, 6-9-1996. (over Familieportret) |
Doeschka Meijsing, Schrijver zoekt familie: aanstekelijke essays van Atte Jongstra. In: Elsevier, 14-9-1996. (over Familieportret) |
Robert Anker, Holklingelen. In Het Parool, 11-9-1998. (over Disgenoten) |
T. van Deel, Als er bloed onder de hemel vloeit en het kwakkels hagelt. In: Trouw, 4-9-1998. (over Disgenoten) |
Hans Goedkoop, Het leuteren voorbij. In: NRC Handelsblad, 28-8-1998. (over Disgenoten) |
Arjan Peters, Over de mier valt veel te vertellen. In: de Volkskrant, 28-8-1998. (over Disgenoten) |
Frans de Rover, Als men begrijpt wat ik bedoel. In: Vrij Nederland, 17-10-1998. (over Disgenoten) |
Wim Vogels, Rasverteller wordt geconfronteerd met eigen emotionele sprakeloosheid. In: Haarlems Dagblad, 3-9-1998. (over Disgenoten) |
Arjan Peters, Het toeval is mij een logica. In: Harry Bekkering en Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 1998. Nijmegen 1998, pp. 97-106. (voornamelijk over Familieportret) |
Frans de Rover, Huwelijksgeluk, het kan zomaar toeslaan. In: Vrij Nederland, 13-11-1999. (over Hudigers Hooglied) |
Arnold Heumakers, Onweerswolken in het paradijs. In: NRC Handelsblad, 19-11-1999. (over Hudigers Hooglied) |
T. van Deel, ‘Hij hield van haar, zoveel was zeker.’ In: Trouw, 20-11-1999. (over Hudigers Hooglied) Arjan Peters, Ook op vlakke bodem kan men wankelen. In: de Volkskrant, 3-12-1999. (over Hudigers Hooglied) |
Robert Anker, Onweer volgens Atte Jongstra. In: Het Parool, 10-12-1999. (over Hudigers Hooglied) |
79 Kritisch lit. lex.
november 2000
|
|