| |
| |
| |
Freek de Jonge
door Saskia van Rijnswou
1. Biografie
Freek de Jonge werd op 30 augustus 1944 geboren in Westernieland. Zijn vader was Nederlands-Hervormd predikant en het gezin verhuisde vaak. De Jonge doorliep het grootste gedeelte van de lagere school in Workum, en maakte die af in Zaandam. Daar bezocht hij de HBS, waar hij zeven jaar nodig had voor de eerste drie klassen. Het gezin verhuisde naar Goes en De Jonge maakte op het Christelijk Lyceum aldaar zijn HBSA af. In 1965 vertrok hij naar Amsterdam om te studeren aan de Universiteit van Amsterdam. In eerste instantie had hij zich ingeschreven voor Culturele Antropologie, maar al snel stapte hij over op Nederlandse Taal- en Letterkunde. Ook die studie rondde hij niet af. Bij het Amsterdamsch Studenten Corps ontmoette hij Bram Vermeulen, met wie hij het cabaretduo Neerlands Hoop in Bange Dagen vormde, dat in 1969 professioneel werd. Tien jaar later gingen zij uit elkaar, waarna De Jonge een reeks soloprogramma's en oudejaarsconferences voor televisie maakte.
Hij presenteerde de televisieserie Denkbeeld voor de NOS, over allerlei onverklaarbare fenomenen, en maakte twee films: De Illusionist (1983) met Jos Stelling en De Kkkomediant (1987) met Casper Verbrugge. Sinds 1993 speelt hij ook toneelrollen. Zijn eerste, autobiografische roman, Zaansch Veem (1987), schreef hij op verzoek van het gemeentebestuur van Zaanstad. Freek de Jonge woont in Muiderberg met zijn vrouw Hella, die altijd nauw betrokken is geweest bij zijn theatershows en meestal de kostuums ervoor ontwierp. Samen hebben zij een dochter en een zoon.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Freek de Jonge heeft als auteur een opmerkelijke ontwikkeling doorgemaakt: van teksten die hij grotendeels improviserenderwijs in het theater tot stand bracht, en die pas naderhand hun neerslag kregen op papier, tot het schrijven van lijvige en complexe romans die allereerst bestemd zijn voor een leespubliek. In een schemergebied zitten de verhalen, columns, liederen, conferences, sketches en herinneringen, die zijn opgenomen in de bundels Het damestasje (1987), De brillenkoker (1990) en Losse nummers (1992), maar die De Jonge ook op het toneel heeft gebracht. Naar vorm en inhoud hebben deze toneelteksten weinig gemeen met de romans, maar ze wijken eveneens behoorlijk af van de eerdere theatershows; ze zijn weinig pretentieus, zijn over het algemeen vrij kort en zijn niet met elkaar verbonden door een rode draad.
| |
Techniek / Stijl
Bij de eerste drie romans is er een ontwikkeling zichtbaar naar een complexere structuur. Zaansch Veem (1987) is nog betrekkelijk eenvoudig van opzet, hangt in feite tussen een novelle en een roman in, en heeft een constant luchtige, humoristische toon. De daarop volgende romans zijn veel ambitieuzer.
De compositie van zowel Neerlands Bloed (1991) als Opa's wijsvinger (1993) beantwoordt aan een strenge mathematische orde - compleet met cycli van terugkerende elementen en spiegelingen - die duidelijk terug te vinden is in de inhoudsopgave van de romans. De Jonge maakt zich er met zijn boeken niet makkelijk van af: hij springt heen en terug in de tijd, laat verschillende verhaaldraden door elkaar heen lopen, vult die aan met parabels (het opstel over vrijheid in Neerlands Bloed, het verhaal van Esthers grootvader en dat over de mollenklem in Opa's wijsvinger) en wisselt vaak van vertelperspectief. De eenheid wordt, behalve door een mathematische strengheid, bewaard door een rode draad die door de boeken loopt. Zowel in Neerlands Bloed als in Opa's wijsvinger moet de hoofdpersoon een opdracht vervullen, en in alle drie de romans staat de ontwikkeling van de hoofdpersoon centraal.
De dramateksten in Het damestasje, De brillenkoker en Losse nummers zijn niet zozeer gebaseerd op deze verteltechnieken, maar
| |
| |
meer op het ontzagwekkend scala aan retorische vormen dat De Jonge virtuoos beheerst, maar dat hij soms iets te enthousiast over zijn lezers uitstort. Dit stilistisch vuurwerk bestaat onder andere uit ontsporingen doordat personages elkaar verkeerd begrijpen, persiflages op allerlei vormen van dikdoenerij en moderne vlotheid (‘Kijk, dat vind ik zo verdomd lollig aan deze hele Olympische spielerei, dat iedereen zichzelf zo wegcijfert’), woordgrappen met spreekwoorden en merknamen (‘De hoofdstad heette in elk geval Adidas’), overdrijvingen (‘De kerstdagen dreigden voor de deur’) en lexicale verhaspelingen (‘naastenlieflijk’).
In zijn romans heeft De Jonge minder de neiging deze komisch bedoelde effecten op elkaar te stapelen; hij plaatst daar eerder zijn personages in tragikomische situaties, die de weg openhouden naar enerzijds koddige kwinkslagen en anderzijds de dramatische weergave van de pijnlijke en ernstige zaken des levens. In Zaansch Veem maakt hij veel gebruik van understatements, waardoor de lezer meer begrijpt dan de tienjarige jongen en zodoende samen met de verteller vertederd en ontroerd naar het jongetje kijkt. In de romans die volgen op het debuut, is de stijl veel rommeliger: variërend van ironisch-afstandelijk en naïef-onbevangen tot retorisch en wollig-bombastisch.
| |
Thematiek
Wie vertrouwd is met de onderwerpen van De Jonges theatershows, ziet dat dezelfde grote, delicate thema's terugkeren in zijn boeken: vrijheid, zuiverheid, gebondenheid, heldenverering, schizofrenie en het alter ego, verlossing, onthechting, religie en doodsdrift. Het streven van de hoofdpersonages is gericht op het bereiken van een staat van rust, harmonie en vrede, ofwel een staat van verlossing die via onthechting bereikt moet worden. Het precieze hoe en waarom blijft bij De Jonge wat vaag, maar er komen zowel Freudiaanse begrippen als Oosterse, mystieke filosofieën bij om de hoek kijken. Ook christelijk-masochistische motieven spelen een rol, zoals bijvoorbeeld reinigingsrituelen als het zichzelf verwonden en uithongeren, bloed dat vloeit en flauwvallen.
| |
Techniek
In Neerlands Bloed volbrengt hoofdpersoon Wouter Pieterse de opdracht, die hij ooit van zijn buurman kreeg, te gaan demon- | |
| |
streren bij de begrafenis van de Japanse keizer Hirohito. Hij leert daarbij uiteindelijk zijn schizofrene inslag een plaats te geven in zijn leven, zodat hij zich op de buitenwereld en op andere mensen kan gaan richten. De smalle poort naar de verlossing, die Wouter weet te passeren, wordt in de roman gesymboliseerd door allerlei vormen van gaten: het kleine gat in de boom in het Japanse interneringskamp, waardoorheen de gevangenen moeten zien te klimmen om hun vrijheid te verkrijgen, het gat in de heg tussen het huis van Wouters ouders en dat van de bizarre dokter Havelaar, het toiletraampje waarin de buurman klem komt te zitten, en de moederschoot.
| |
Visie op de wereld
Als kind van de jaren zestig is De Jonge sterk beïnvloed door Oosterse religies en filosofieën, zoals Hindoeïsme, Boeddhisme en Zen-Boeddhisme. De waarheid die Abeleeven, de gevangene in het Japanse kamp in Neerlands Bloed, ontdekt over wat vrijheid werkelijk betekent, is gebaseerd op de Zen-opvatting dat vrijheid enkel en alleen in het eigen hoofd te vinden is.
Van het politiek-linkse imago dat de auteur had opgebouwd tijdens zijn Neerlands-Hoopperiode en waaraan hij zich later hardnekkig heeft proberen te ontworstelen, zijn nog slechts enkele laatste sporen zichtbaar in zijn boeken, zoals de aforistisch aandoende wijsheden waarmee hij zo nu en dan op de proppen komt (‘Racisme is gebrek aan fantasie’).
De uitspraken die tot de poëtica van de auteur gerekend mogen worden, laten zien dat er aan zijn werk New-Age-achtige kanten zitten. Tijdens het schrijven en op toneel ervaart De Jonge naar eigen zeggen een diepe concentratie en heeft hij het gevoel ‘in te pluggen op een vloeiende stroom in de kosmos’. Deze wat vage, intuïtieve, holistische benadering van zijn eigen talent prefereert hij boven een analytische. Hij is niet nieuwsgierig naar zijn drijfveren en motieven, noch naar het geheim van zijn talent.
Ooit mag De Jonge dan afgestapt zijn van het christelijke geloof van zijn ouders, hij is zeker geen nihilist. Liever wil hij trachten de ironie te doorbreken die ontstaan is als weerslag op het wegvallen van oude zekerheden [...] die van het geloof. In het voorwoord op Stroman & Trawanten schrijft hij: ‘Ik heb het gevoel te moeten verkondigen dat er woorden als geloof,
| |
| |
god, hoop, liefde en troost geweest zijn, met een positieve lading, die nu niet meer geaccepteerd wordt. Ik wil de mensen die inhoud teruggeven, of desnoods nieuwe woorden ervoor vinden.’
| |
Kunstopvatting
Kunst en humor ontstaan, zoals De Jonge uitlegt in ‘Denken en doen is twee’ (Losse nummers), beide uit een wisselwerking van intellect en intuïtie. De ware kunstenaar voelt de spanning tussen die twee aan, en creativiteit is het proces waarin de ontlading plaatsvindt. Wat die creativiteit oplevert, zouden in het beste geval nieuwe mythen zijn, nieuwe illusies die verwijzen naar het niets. Hierbij heeft De Jonge niet zozeer het nihilistische niets voor ogen, als wel het niets zoals dat omschreven wordt in het Zen-Boeddhisme: als de openbaring van innerlijke verlichting, en wat hij zelf ‘het absolute denken aan totaal niets’ noemt. ‘Dat is het hoogste dat een kunstenaar kan bereiken: de toeschouwer een ogenblik de illusie geven dat [de] oplossing er is door hem in het niets te laten verkeren.’
| |
Relatie leven/werk
Autobiografische feiten hebben van het begin af aan deel uitgemaakt van zijn theatershows, hoewel die door de dubbele bodems van humor, ironie en parodie vaak meer een quasi-autobiografische werkelijkheid vertegenwoordigen. Ook in de romans zien we persoonlijke gegevens terug, maar dan zo omgevormd en bijgeslepen dat we in de hoofdpersonages van de romans niet Freek de Jonge zelf kunnen herkennen. Al heeft het duo Opa's Wijsvinger veel weg van Neerlands Hoop, toch gaat de roman niet over dit voormalige cabaretduo. Opa's wijsvinger is dan ook geen sleutelroman, waarin de figuur Johannes Huls zonder meer Bram Vermeulen zou zijn en Arthur Roest Freek de Jonge. Een uitzondering is Zaansch Veem, dat een onmiskenbaar autobiografische roman is over de jeugd van de auteur in Zaandam.
| |
Verwantschap
De weemoed en het verlangen die uit De Jonges werk spreken, de invloed van Oosterse mysteriën, de doodsdrift, het laten losbarsten van heftige aandoeningen, en de soms wat duistere, zweverige taal laten niet alleen zijn hang naar de jaren zestig zien, maar plaatsen hem tevens in de traditie van de (neo) Romantiek.
Geplaatst in die traditie weet De Jonge zich verwant met een
| |
| |
dichter als Armando in diens Romantische periode. Met hem deelt hij de gespletenheid als levensgevoel, de Oosterse opvatting dat goed en kwaad onlosmakelijk verbonden zijn, de mythische proporties, de heftige gevoelens die in soms zwaarbeladen woorden geuit worden en de ambitie om het Grote en Onzegbare te vertolken.
Zijn neiging tot het metafysische deelt hij met de groep schrijvers die Jaap Goedegebuure heeft aangemerkt als de ‘kleine Gideonsbende’, waartoe Frans Kellendonk, Oek de Jong, Andreas Burnier en Gerard Reve behoren. Wat zij met elkaar gemeen hebben, is dat zij in hun werk op zoek zijn naar een nieuw godsbeeld, onder het mom van ‘als ik hem zoek, dan moet hij toch bestaan’. De Jonge sluit daar volledig op aan met zinsneden als: ‘Faust gaat over de vraag hoe het is te leven zonder religie, wij dienen ons zo langzamerhand af te vragen hoe het leven is met religie. Daar zou kunst over moeten gaan!’ (Opa 's wijsvinger)
| |
Kritiek
De kritiek toont veel belangstelling voor het literaire werk van De Jonge en laat zich er gematigd positief over uit. Veel critici vinden hem een knap verteller, die de zelf gecreëerde chaos in de hand weet te houden, overal dubbele bodems aanbrengt en laat zien dat de werkelijkheid minstens twee gezichten heeft. Een opvallende uitzondering op de eensluidende en tamelijk positieve kritiek vormt Jaap Goedegebuure. Wat anderen hooguit zien als minpuntjes, rekent hij De Jonge aan als onvergeeflijke fouten, die de appreciatie van het werk voor hem volledig in de weg staan. Deze criticus vindt de symboliek te nadrukkelijk en de woordspelingen en aforistische wijsheden overdadig. Er is volgens hem te veel dat in de lucht blijft hangen, dat niet uiteindelijk nog opgehelderd wordt. Dat er een kern van waarheid in de kritiek van Goedegebuure schuilt, blijkt alleen al uit het feit dat deze punten ook door andere critici genoemd worden. Veel vragen die in de romans worden opgeworpen, blijven uiteindelijk inderdaad onbeantwoord of vaag.
| |
Publieke belangstelling
Mede dankzij de grote bekendheid in Nederland van De Jonge als cabaretier zijn zijn boeken goed ontvangen door het publiek en was er veel aandacht in de media voor het verschijnen van de boeken. Met name Zaansch Veem is zeer goed verkocht.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Freek de Jonge, De Komiek. Amsterdam 1980, De Harmonie, T. |
Freek de Jonge, De Tragiek. Amsterdam 1981, De Harmonie, T. |
Freek de Jonge, Het kistje. Een Nieuwjaarsvertelling. Amsterdam 1983, De Harmonie, V/T. |
Freek de Jonge, De Mars. Amsterdam 1983, De Harmonie, T. |
Freek de Jonge, De Mythe/De Openbaring. Amsterdam 1983, De Harmonie, T. Wim de Bie, Freek de Jonge, Kees van Kooten, Er moest gelachen worden. Eindrapport van de Aksie De Bevrijdende Lach. Hank den Drijver rekent af met Een Gebaar voor Amnesty International. Amsterdam 1983, De Harmonie, T. |
Freek de Jonge, Een Verademing. Amsterdam 1985, De Harmonie, T. |
Freek de Jonge, Stroman & Trawanten. Amsterdam 1985, De Harmonie, T. |
Freek de Jonge, De Bedevaart. Amsterdam 1986, De Harmonie, T. |
Freek de Jonge, Het damestasje. Amsterdam 1987, De Harmonie, VB/T. |
Freek de Jonge, Zaansch Veem. Amsterdam 1987, De Harmonie, R. |
Freek de Jonge, Iets rijmt op niets. Amsterdam 1990, De Harmonie, Bl. |
Freek de Jonge, De brillenkoker. Amsterdam 1990, De Harmonie, VB/T. |
Freek de Jonge, Neerlands Bloed. Amsterdam 1991, De Harmonie, R. |
Freek de Jonge, Losse nummers. Amsterdam 1992, De Harmonie, VB/T. |
Freek de Jonge, Opa 's wijsvinger. Amsterdam 1993, De Harmonie, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Frits Oppenoorth, Neerlands Hoop, 1968-1980. 12 jaar Bram en Freek. Haarlem 1981. (over de cabaretperiode) |
Nico Scheepmaker, Deze keer eerst het boek en dan het toneel op. In: Vrij Nederland, 21-2-1987. (over Het damestasje) |
Carel Peeters, De wereld rond een collectebus en een rood strikje. In: Vrij Nederland, 28-11-1987. (over Zaansch Veem) |
Martin Ros, Vertederd en mild omzien naar Zaandam. In: Hervormd Nederland, 5-12-1987. (over Zaansch Veem) |
Koos Hageraats, Portret van een artiest als jongmens. In: De Tijd, 11-12-1987 en De Morgen, 16-1-1988. (over Zaansch Veem) |
Jaap Goedegebuure, De cultuur. In: Haagse Post, 12-12-1987. (over Zaansch Veem) |
Jan-Hendrik Bakker, Warme herinneringen van Freek de Jonge. In: Haagsche Courant, 18-12-1987. (over Zaansch Veem) |
Pieterjan Mellegers, Zittend op een toeval over een grasduin rijden. In: Utrechts Nieuwsblad, 23-11-1990. (over De brillenkoker) |
Anne Branbergen, Freek gaat steeds beter voetballen. In: Het Parool, 11-5-1991. (interview) |
Bert Bukman, De nieuwe levensfase van romancier Freek de Jonge. In: HP/De Tijd, 17-5-1991. (interview) |
Janet Luis, [Recensie]. In: NRC Handelsblad, 24-5-1991. (over Neerlands Bloed) |
Rob Schouten, Wien Neerlands bloed uit d'aadren vloeit. In: Trouw, 30-5-1991. (over Neerlands Bloed) |
Arnold Heumakers, Atoombom = vrede. In: de Volkskrant, 31-5-1991. (over Neerlands Bloed) |
Jan-Hendrik Bakker, ‘Neerlands Bloed’ blijft scenario. In: Haagsche Courant, 7-6-1991. (over Neerlands Bloed) |
Carel Peeters, Een erectie, een pistool of een rol pepermunt? In: Vrij Nederland, 15-6-1991. (over Neerlands Bloed) |
Jaap Goedegebuure, Literatuur. In: HP/De Tijd, 21-6-1991. (over Neerlands Bloed) |
Ton Verbeeten, Freek op zoek naar literaire erkenning. In: De Gelderlander, 19-10-1991. (interview) |
Theodor Holman, Letters van banket. In: Hel Parool, 21-11-1992. (over Losse nummers) |
Wiggele Wouda, Het orakel. In: Hervormd Nederland, 9-1-1993. (interview) |
Carel Peeters, De buitenstaander staat buiten. In: Vrij Nederland, 6-11-1993. (over Opa's wijsvinger) |
Jaap Goedegebuure, In de plooi. In: HP/De Tijd, 12-11-1993. (over Opa's wijsvinger) |
55 Kritisch lit. lex.
november 1994
|
|