| |
| |
| |
Oek de Jong
door Theo van Loon
1. Biografie
Oebele Klaas Anne (Oek) de Jong werd op 4 oktober 1952 te Breda geboren en woonde van zijn eerste tot zijn zevende jaar in Dokkum. Daarna doorliep hij de lagere school en het gymnasium in Goes en studeerde vervolgens vijf jaar kunstgeschiedenis in Amsterdam, tot het kandidaats aan de Vrije Universiteit, daarna aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn vader - historicus en neerlandicus, rector van een scholengemeenschap en later staatssecretaris van onderwijs - heeft hem als schrijver gestimuleerd. Het milieu was calvinistisch.
De Jong debuteerde in 1975 met het verhaal ‘De onbeweeglijke Tze’ in Hollands Maandblad. Andere tijdschriften waaraan hij (veelal incidenteel) heeft meegewerkt, zijn De Gids, Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, Kunstschrift, Tirade, NRC Handelsblad, Trouw. Eind jaren negentig, toen hij redacteur was van dit tijdschrift, publiceerde hij geregeld in De Revisor. Ook heeft hij verhalen bijgedragen aan Diepzee en aan de Amsterdamse daklozenkrant Z magazine. Aan het einde van de jaren tachtig heeft De Jong met Frans Kellendonk een tijdschrift willen oprichten. Er was al een titel (De Jacobsladder), maar door het overlijden van Kellendonk in 1990 heeft dit plan geen doorgang gevonden. Sinds 1997 is hij lid van de redactieraad van Bunker Hill; van 1998 tot 2000 was hij redacteur van De Revisor.
In de periode 1985-1987 was De Jong docent prozaschrijven aan de Universiteit van Amsterdam en aan de Vrije Hogeschool in Zeist, waar hij onder meer les gaf aan Joost Zwagerman en Marcel Möring. In 1993 was hij als gastdocent verbonden aan de Rijksuniversiteit Leiden en in 2000 aan de Freie Universität in Berlijn.
| |
| |
Het werk van Oek de Jong is verschillende malen bekroond. Voor zijn debuutbundel, De hemelvaart van Massimo, kreeg hij in 1976 de Reina Prinsen Geerligsprijs, voor de roman Opwaaiende zomerjurken in 1980 de Bordewijkprijs en voor zijn essaybundel Een man die in de toekomst springt in 1998 de Busken Huet-prijs. Hokwerda's kind werd zowel voor de Gouden Uil als voor de Librisprijs genomineerd. Van zijn werk zijn vertalingen verschenen in het Duits, Frans, Zweeds, Deens, Noors en Roemeens. Het verhaal ‘De vogelmens’ uit De hemelvaart van Massimo werd in 1983 voor tv verfilmd door Casper Verbrugge. ‘Rita Koeling’, eveneens uit De hemelvaart van Massimo, werd in 2002 verfilmd door Hubert Pouille.
Oek de Jong is fulltime literator, woont sinds zijn studietijd in Amsterdam en is ongehuwd.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
In een reactie op Zijn muze was een harpij (1998), de beschouwing van Oek de Jong over het wereldbeeld van W.F. Hermans, ziet Wilbert Smulders het als een pikant detail dat De Jong precies Hermans had uitgekozen als object van studie. In 1991 namelijk werd De Jong, naast Frans Kellendonk en Geerten Meijsing, door de vooraanstaande critici Arnold Heumakers en Willem Kuipers als een potentiële opvolger gezien van een van de grote drie: Hermans, (Van het) Reve en Mulisch. Deze auteurs hadden er in de jaren zestig en zeventig sterk toe bijgedragen dat het zoeken van een houvast bij gevestigde autoriteiten en wereldvisies iets uit het verleden was geworden. De nieuwe generatie was op zichzelf aangewezen bij het zoeken van een eigen wereldbeeld en van een eigen instelling met betrekking tot het schrijverschap. Hieruit kwam bij deze auteurs een spanning voort tussen systeemvorming en sensitiviteit.
In een interview uit die tijd met Reinjan Mulder benadrukt De Jong heel individualistisch te werk te willen gaan. Hij houdt van filosofie en zegt ook dat je je in verhalen best bezig mag houden met filosofische onderzoekingen, maar dat een verhaal in de eerste plaats spannend moet zijn. Er mogen in een verhaal geen theoretiserende, beschouwende stukken voorkomen. ‘Tegen mensen die zich te veel met de vorm bezig houden heb ik bezwaar.’ In dit verband noemt hij de Revisor-redacteur Dirk Ayelt Kooijman. De Jong wilde dus, evenals zijn genoemde generatiegenoten, traditioneel-goede verhalen schrijven, maar aan dat begrip gaf hij een eigen invulling.
| |
Thematiek
Wat thematiek betreft stond er emotioneel en intellectueel een sterke spanning tussen enerzijds sensitiviteit en anderzijds een wil om zichzelf en zijn omgeving cerebraal te beheersen. Ambivalentie overheerst dus in de belangrijkste menselijke relaties. De personages aarzelen, volgens Carel Peeters (1979), ‘tussen gevoel en verstand, tussen macht en geweten, tussen obsessie en redelijkheid, tussen rust en onrust, tussen hoogmoed en nederigheid, tussen natuur en cultuur en tussen aanstellerij en authenticiteit.’
De hoofdpersonen uit het begin van De Jongs oeuvre zijn zeer
| |
| |
sensitief; ze reageren overgevoelig op hun omgeving, maar ze verbergen zich achter een tiranniek en onbegrijpelijk gedrag voor de mensen die van hen houden, bijvoorbeeld juffrouw Groen, de onderwijzeres in het verhaal ‘Rita Koeling’ in De hemelvaart van Massimo (1977). In Opwaaiende zomerjurken (1979) krijgen de moeder van Edo Mesch en zijn vriendin Nina net zo'n behandeling. Vooral tegen de overrompelende liefde van vrouwen verzetten De Jongs hoofdpersonen zich; ze durven er zich niet aan over te leveren en toch zoeken zij geborgenheid bij deze vrouwen. Ook de relatie met mannen is bij zijn personages problematisch. Zeer begrijpelijk is de haat van het jongetje Otto in ‘De vogelmens’ (in De hemelvaart van Massimo) jegens de tirannieke patser oom Kurt. Veel gecompliceerder is de relatie van Edo met geslaagde intellectuelen als Waayman en Bolten in Opwaaiende zomerjurken. Met hen gaat hij een verbaal gevecht aan; hij wil hun zekerheden doorprikken. Als dat mislukt, slaat hij hun bril kapot, waarop beide heren schaterlachend reageren. De Jong was in zijn romans en verhalen echter eveneens duidelijk op zoek naar een tegenwicht voor deze spanningen. Er bestond voor hem namelijk ook een moeiteloze harmonie, zoals in Opwaaiende zomerjurken bij een fietstocht van Edo met zijn moeder en een buurvrouw, waarbij de dames in een uitgelaten stemming hun zomerjurken vrijelijk laten opwaaien (de titel van de roman). Over het schilderij ‘Amor Sacro e Amor Profano’ van Titiaan denkt Edo: ‘Hoe ver ben ik nog van deze perfectie verwijderd. [...] Ik wil zijn als die vrouwen van Titiaan: in een moeiteloos evenwicht.’
Later in zijn oeuvre heeft De Jong dit thema uitgewerkt in gedachten over mystiek. Een zoeken naar een vorm van eenvoud blijkt echter ook reeds uit verschillende verhalen uit De hemelvaart van Massimo. Te denken valt aan het aandoenlijke gestuntel van oom Albert uit ‘De vogelmens’, die een zwager is van de genoemde tiran oom Kurt. In het normale leven is oom Albert een onopvallend ambtenaar, maar op partijtjes raakt hij buiten zinnen en verkleedt zich als vogelmens. Dit alles wordt met mededogen beschreven. Met een pret die minstens zo groot is, en zeker ook met liefde, worden in dezelfde bundel de burleske belevenissen verteld van een volksartiest als Giuseppe, die zich
| |
| |
dood wil hongeren om de door hem gecomponeerde mars maar op het repertoire van de harmonie te houden.
Maar seks en geweld bestaan in De Jongs universum eveneens. In Cirkel in het gras (1985) staat tegenover de intellectueel en kunstenaar Simonetti de, soms als bepaald nukkig beschreven, Nederlandse journaliste Hanna Piccard, met wie hij een dikwijls schokkend direct beschreven liefdesrelatie heeft. In de vele conflicten die deze tegengestelde naturen later beleven, en die hun relatie ook doen eindigen, komt het thema van macht en beheersing tot uiting.
Lin, de hoofdpersoon uit Hokwerda's kind (2002), heeft een carrière als tafeltennisspeelster achter de rug en leeft direct, intuïtief. Wél is ze in staat tot een perfecte concentratie, ‘tunnelen’, zoals dat in de roman heet. De roman waarin zij optreedt, eindigt onontkoombaar met een moord. In Cirkel in het gras had dit thema in de vorm van politiek geweld een maatschappelijke dimensie gekregen, en wel bij de moord op de Italiaanse premier Aldo Moro.
Bij het thema van de seksualiteit komt het conflict tot uiting dat De Jong heeft moeten uitvechten met het calvinistische milieu waaruit hij is voortgekomen. ‘Ach, al die kale kerkjes in de polders, waar eens de bedremmelde boerenzoon en het doodgoeie boerenmeisje met haar al lichtelijk gezwollen buik voor het oog van Gods gemeente hun zonde en schande moesten bekennen. Hoe kon het tot zulke wreedheid komen? [...] In plaats van de Heidelbergse catechismus hadden de gemeenteleden beter de Kama Sutra uit het hoofd kunnen leren’, schrijft hij in ‘Brief aan een jonge Atlas’ (1983).
Jaap Goedegebuure heeft in zijn bespreking van Hokwerda's kind aangegeven dat dit werk een minder cerebraal karakter vertoont dan wat De Jong eerder geschreven had: ‘In deze roman reduceert [hij] het intellectuele en bespiegelende, en kiest voor aardsheid en zinnelijkheid. De kracht van de liefde is af en toe een genade, maar is meestal een vernietigende oerdrift. Liefde is een verlangen dat in zijn onvervuldheid de spanning en tweeslachtigheid van nature in zich heeft.’ Innerlijke conflicten blijven in de beleving van liefde en seks dus aanwezig, maar voor de rest signaleerden heel veel critici bij het verschijnen van Hok- | |
| |
werda's kind juist een oplossing van veel spanningen. Vrijwel unaniem prezen ze de roman als een stuk vakwerk, maar van De Jongs intellectuele worsteling met mystiek is weinig meer te bekennen. Het goede leven met Jelmer, een gewezen advocaat en later artistiek leider van een prestigieus orkest, verruilt hoofdpersoon Lin voor een vroegere geliefde, de aardse, maar ook nogal patserige Henri. De traumatiserende ervaringen met haar vader aan het begin van de roman vormen de aanzet tot de moord op Henri waarmee de roman eindigt.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Aan het slot van ‘De zonneklep van Goethe’, De Jongs dankwoord voor de Bordewijkprijs (1980), komt de zeventiende-eeuwse Japanse dichter BashÅ ter sprake, die aan het eind van zijn leven reizen maakt, daarbij een berg beklimt en boven de wolken uitstijgt. Hij loopt dan, zoals hij het zelf uitdrukt, door de poort der wolken. De Jong: ‘Dit beeld van de poort der wolken is voor mij het beeld van het moment waarop men die ruimte van gelijktijdigheid betreedt. Deze ruimte, waarin het eigen bestaan zijn beklemming verliest, is niet hoog verheven, bevindt zich niet boven de wolken. Zij ligt om ons heen. Zij is in ons.’ Aanzetten tot een mystieke wereldvisie waren al in zijn vroege oeuvre te vinden, maar in de novellen in De inktvis (1993) en in zijn essaybundel Een man die in de toekomst springt (1997) komt de mystiek centraal te staan.
Dat De Jong afstand had genomen van zijn calvinistische milieu, is hierboven al aangegeven met een passage uit zijn ‘Brief aan een jonge Atlas’. In dezelfde brief maakt hij een innerlijke waarheid tot het centrum van zijn denken, een waarheid die in de vorm van rust tot uiting komt. Hij citeert het begin van de Dhammapadda, een verzameling aforismen waarin de boeddhistische moraal vervat ligt. Daar vinden we de gedachte dat de mens zoals hij is, voortkomt uit wat hij eerder heeft gedacht: ons leven is de schepping van ons eigen denken. ‘[Daaruit] volgt de gedachte van alle oerdenkers, die strijdig is met alle godsdienst, de simpele gedachte namelijk dat een mens probeert zichzelf van zijn lijden te verlossen. Dat hij los wil staan. Dat het bovenal op geestkracht aankomt. De gelovigen willen niet los staan. Zij klampen zich vast aan de benen van God de Vader, ze zetten hun voetjes op zijn grote schoenen en laten hem lopen.’
| |
| |
| |
Kritiek
De twee verhalen in De inktvis hebben deze wil tot een autonomie die via mystiek en contemplatie is te bereiken, als centraal thema. De kritiek kon het nauwelijks waarderen. De combinatie van een archaïserend-simpele taal en verteltrant, met een lokalisering in de rosse buurt van het Amsterdam van nu, werkt inderdaad nogal onthutsend. In een later gesprek met Youri Albrecht zegt De Jong dat hij toch buitengewoon geconcentreerd was bij het schrijven aan De inktvis. ‘Ik was er volstrekt gekokerd mee bezig [...] Negen versies van een verhaal schrijven, daar word je stapelgek van. Dat betekent dat de existentiële waarde voor mij heel groot moet zijn geweest.’ De geestkracht die schrijven eist, fungeerde als een therapie.
In haar bespreking van de essaybundel Een man die in de toekomst springt komt Aleid Truijens terug op de honende besprekingen van De inktvis. ‘Die twee novellen wekten verbijstering bij veel lezers. Niet omdat het onleesbare gedrochten waren, [maar] wel om de volslagen naïeve clichématig christelijke toon waarop ons van beproeving en loutering van de verwarde mens werd kond gedaan. Zoet en humorloos. De taal van een bekeerling. Waar was Oek de Jong in godsnaam mee bezig?’ Verderop in deze recensie neemt Truijens de mystiek van De Jong wél serieus, en stelt die tegenover het katholicisme van Kellendonk, die aan zijn geloof een ironische draai gaf. ‘Oprecht veinzen’ en ‘ernstig doen alsof’ waren voor hem de formules om een gemeenschapszin te scheppen. De Jong is veel te individualistisch en te rechtlijnig (dus nog steeds te calvinistisch, denken veel lezers) voor deze oplossing. Bij het boeddhisme vond hij een verlossing van het geloof, van God, van zonde, van de lichaamshaat, van hemel, hel en hiernamaals.
| |
Visie op de wereld
In Een man die in de toekomst springt stelt De Jong via een aantal persoonlijk getinte essays over schilderkunst en literatuur de hier besproken denkbeelden omtrent religie en mystiek het duidelijkst aan de orde. Na de diepe depressies waarin hij na het schrijven van Cirkel in het gras was vervallen, was één van de manieren om daar uit te komen twee dagen per week gaan werken met zwakzinnigen, zei hij tegen Marjoleine de Vos (1997). Voor een rationalist als De Jong was die confrontatie van wezenlijk belang. ‘Ik moest die blinde, donkere figuur [uit een
| |
| |
droom] omhelzen, of aanraken en daar was ik letterlijk doodsbang voor.’ Aanraking en mystiek vormen de kern van die essays. De Jong houdt van de extatische verzen van Gorter, waarin lichaam en ziel samenvallen in de natuur, en van de lyriek van de late Van Ostaijen: ‘Het is of hij tot het inzicht was gekomen dat het speelse een vorm van contemplatie is.’ Op het gebied van de schilderkunst verkiest hij het vitale nihilisme van Francis Bacon boven het gesloten wereldbeeld en de levensangst die voor hem uit ‘De monnik aan zee’ van Caspar David Friedrich spreken. Maar het meest houdt hij van de verstilling van de vrouw met de waterkan op het schilderij van Johannes Vermeer, en de manier waarop zij opgaat in het moment van haar werk.
Deze verinnerlijking heeft voor De Jong een religieuze lading. Want dat hij allerminst antireligieus was geworden, heeft hij heel duidelijk gemaakt in interviews met Hans Werkman (1994) en Jaap Goedegebuure (1998). In het gesprek met Werkman maakt hij een strikt onderscheid tussen godsdienst, religie en mystiek: ‘Godsdienst, dat is de geïnstitutionaliseerde religie, een kerk, een instituut met priesters, dogma's, een leer, financiën, en belangen in de wereld. Van godsdienst kan oorlog komen.’ Het begrip ‘religie’ definieert De Jong anders: ‘Voor mij kan dat woord helemaal in de profane sfeer liggen. Religie, het religieus gevoel, is een onderdeel van de menselijke gesteldheid. Bij tal van gebeurtenissen speelt het religieus gevoel een rol: bij het sluiten van een huwelijk, het begraven van een dode, in de verering van sportmensen en filmsterren, in het wetenschappelijk onderzoek naar de kleinste deeltjes en de verst afgelegen zonnestelsels. Overal waar het oermenselijke, het archetypische is, daar is ook het religieuze.’ Hij voegt daaraan toe dat het religieuze tegenwoordig dikwijls niet meer herkend wordt, omdat men het sacrale aspect van het leven van alledag niet meer herkent. ‘Alleen bij geboorte en dood wordt het sacrale nog ervaren. Het gevoel voor het sacrale is een instinct, en in de stadscultuur, ver van de natuur, raakt het afgestompt.’
Hierboven is al aangegeven hoe belangrijk de begrippen mystiek en verstilling voor De Jong zijn: ‘Mystiek staat voor mij los van de godsdienst, maar is onlosmakelijk verbonden met
| |
| |
religie. In de mystiek gaat het om liefde, overgave, belangeloosheid. De mystieke ervaring is het ervaren van het eeuwige in deze wereld.’
| |
Ontwikkeling / Stijl / Techniek
Wat schrijftechniek betreft vertoont het werk van De Jong een opvallende evolutie. Je kunt van een cirkelgang spreken. Met de verhalen in De hemelvaart van Massimo zette hij zich, zoals gezegd, af tegen de zeer cerebrale literatuuropvatting als die van het tijdschrift De Revisor. ‘Er gaat niets boven een mooi verhaal’, luidt dan ook de titel van de bespreking van deze bundel door T. van Deel.
Maar geraffineerd geschreven zijn deze verhalen wel degelijk. Neem het slotverhaal van de bundel, ‘Het examen’. In een oosters land bestond de meesterproef van een tekenaar eruit dat hij met een enkele penseelstreek de beweging van iemand tijdens een val moest treffen. Iemand van een toren laten vallen was in dat land een manier van executeren, en het examen bestond er dus uit dat de kandidaat die scène goed moest weergeven. Door het tekstperspectief in de tijd met de tekenaar mee te laten lopen vermijdt De Jong uitleggende passages. Zo wordt de lezer door de manier van executeren verrast. Door een vakkundige afwisseling van tekstdelen die via de verteller komen met passages die vanuit het perspectief van de tekenaar zijn geschreven, wordt het morele oordeel over die hoofdpersoon in het midden gelaten. Is de tekenaar een cynicus of is hij alleen een goed vakman? Of allebei? Aan het eind van het verhaal is slechts één ding zeker: hij zal de rest van zijn leven een eenling blijven. Over de stilistische vermogens die uit de bundel bleken waren alle recensenten vol lof, maar vernieuwend of gewaagd vonden zij de stijl of verteltrant niet, eerder solide vertellend.
In Opwaaiende zomerjurken, de roman die De Jong twee jaar later schreef, treffen we, zoals gezegd, bij de meeste hoofdpersonen uiterst cerebrale attitudes aan, naast een diep verlangen naar lichamelijke intimiteit, maar ook een naakte agressie waarmee zij zich in hun onmacht uiten. In die roman wordt het thema van het introverte zoeken naar systemen en evenwicht, als tegenwicht voor een overgevoeligheid voor indrukken uit de omgeving, ingezet met het motief van het ‘luie’ dus introverte oog, dat staat tegenover het gezonde, spiedende oog dat bij het
| |
| |
jongetje Edo wordt afgeplakt om het andere te activeren. Een vergelijkbare contrastwerking ontstaat door de briljante academici Waayman en Bolten - en ook Edo zelf - een lachspiegel voor te zetten in de persoon van Mario, die in Rome de kost verdient als claqueur, iemand die ervoor betaald wordt om in een theater het publiek voor te gaan in applaus en toejuichingen. Het narcisme van Waayman en Bolten vinden we terug in Mario's gekoketteer met zijn mooie handen; hun systeemzucht in de dagdroom van een encyclopedie van het geluk die hij in 248 bladzijden wil schrijven, ‘omdat dat een mooi getal is’; en hun eruditie in de quasi-Platoonse dialogen die hij met Edo voert.
De Jong gebruikt in deze roman zeer veel verschillende procédés om bij de lezer het bewustzijn wakker te houden dat er iemand aan het vertellen is en dat hij dus een geconstrueerd geheel voor zich heeft. Zo bestaat het boek uit vele tientallen fragmenten, variërend van een tiental regels tot zo'n zes pagina's; het leggen van de verbanden daartussen wordt aan de lezer overgelaten. Wisselingen in ik- en hij vorm en in grammaticale tijd zijn eveneens kenmerkend voor de roman. ‘De afstand tot jezelf variëren, dat is het belangrijkste en moeilijkste wat er is’, zegt De Jong hierover in een gesprek met Willem Jan Otten (1979).
Herhalingen van passages en beschrijvingen zijn een ander procédé om de aandacht te vestigen op de tekst zelf en op de handeling van het schrijven. De scène waarin Edo afscheid neemt van het echtpaar Waayman, wordt woordelijk herhaald (begin en slot van hoofdstuk 2), alleen staat de tweede tekst in de verleden tijd. Eveneens worden met dezelfde bewoordingen een vuilniszak in zee en de aan het slot van de roman bijna verdrinkende Edo beschreven. Aad Nuis interpreteert dit als een uiting van vertrouwen in de menselijke wil. Simone en buurvrouw Koelman worden beiden beschreven met een dansend paardenstaartje, terwijl van dat van een willekeurig voorbijgangstertje nadrukkelijk wordt vermeld dat het niet danst; een Mondriaanjurk van moeder is belangrijk bij de beschrijving van het interieur van Waayman en van zijn eigen kamer, en zo zijn er meer voorbeelden.
Merkwaardig is dat in Cirkel in het gras weinig van deze procédés
| |
| |
zijn terug te vinden. De herhalingen komen er niet in voor en het geheel is een klassieke, meervoudig personale roman geworden, waarin de hoofdpersonen beurtelings het perspectief krijgen toebedeeld. Door deze klassieke vorm is het geheel minder gespannen geworden en door de toevoeging van maatschappelijke aspecten breder van thematiek. In Opwaaiende zomerjurken, zes jaar eerder geschreven, was er wat ruimtelijke aspecten betreft duidelijk een schema van hoog tegenover laag. Aan vliegtochten, echt of denkbeeldig, was een afstand nemen van de situatie gekoppeld. Zo kon Edo in het zweefvliegtuig van een oude vriend praten over zijn relatie met tante Simone. Op wel zes plaatsen vinden we de fantasie dat hij zich in de lucht laat hijsen met de reuzenvlieger van een paar vriendjes, om daarmee tegelijk held te zijn en afstand te nemen. De reuzenvlieger wordt zelfs een keer rechtstreeks in verband gebracht met het schrijverschap.
In beide romans is de rol van het begrip ‘water’ belangrijk. Romantiek en verwoesting horen kennelijk bij water. In Opwaaiende zomerjurken vinden daar cruciale confrontaties plaats met vriendjes, als Edo nog een kleuter is. Later in de roman lezen we over de initiatie door de badjuffrouw met de machtige boezem, het naakt zwemmen met tante Simone en de gebeurtenissen aan boord van een cruiseschip met vriendin Nina. Water is ook de plaats voor Edo's reinigende confrontatie met zichzelf, in de vorm van een ritueel bad tijdens de logeerpartij bij de Waaymans. Een zeiltocht in de storm aan het eind van de roman kost hem echter bijna het leven. In Cirkel in het gras gaan Hanna Piccard en Simonetti dikwijls samen in bad, na een zeiltocht, kort na hun kennismaking. Het verloop van die zeilpartij wordt door Jaap Goedegebuure als een voorafspiegeling van hun relatie gezien. Zuccarelli, kunsthistoricus en de chef van Simonetti, komt om in een zeediepte, terwijl hij de arm van een klassiek beeld uit de bodem ziet steken, en een Hollandse langeafstandzwemmer is de held van Leda, het jonge, onbevangen meisje in de roman.
Met Hokwerda's kind lijkt De Jong te zijn teruggekeerd naar het zogenaamd simpele van de verhalen uit De hemelvaart van Massimo. Op een zelfverzekerde manier vertelt de schrijver in een
| |
| |
interview met Peter Henk Steenhuis (2002) over zijn manier van werken: ‘Een scène bestaat voor mij uit een locatie met haar details, stukjes dialoog, observaties, flashbacks, herinneringen. Ik bepaal waar ik begin en waar ik ga eindigen.’ Hij werkt aan verschillende scènes tegelijk en noteert op aparte velletjes vooral - later in te passen - dialogen, omdat dit stukken tekst zijn die je ‘hoort.’ ‘En ik noteer ook - heel belangrijk - alle tekst die zich aan me opdringt zonder dat ik die tekst begrijp en in het verhaal kan plaatsen.’ In de tijd van Opwaaiende zomerjurken werkte hij veel minder efficiënt: ‘Ik maakte minder aantekeningen en ontwikkelde een scène door haar steeds opnieuw te schrijven, een methode die veel energie kost.’
| |
Kritiek
De toon van de recensies van Hokwerda's kind is over het algemeen zeer positief; men constateert een nieuwe, aardse gerichtheid, ‘een resolute sprong in de wereld’, zoals Erwin Mortier het noemt. Het verhaal van Lin Hokwerda heeft ook veel van een thriller, compleet met een moord. Met geijkte middelen wordt de spanning opgebouwd: het optillen van een vis in een marktkraam krijgt bijvoorbeeld een seksuele lading, en midden in de keuken van Lins minnaar Henri staat een groot hakblok. Daarmee is het, zoals De Jong het noemt in een essay in Een man die in de toekomst springt, de ‘klievende’ roman geworden ‘die zich volgens waarschijnlijk oeroude patronen naar een onthulling en een katharsis beweegt’ (T. van Deel).
Een enkele keer krijgt ook in deze roman ‘water’ een symbolische lading. Op een strategische plaats in de tekst, aan het eind van deel drie, gaat Lin in de buurt van het huis van de ouders van Jelmer zwemmen. Het water wordt eerst nadrukkelijk als vies en slijmerig beschreven, maar krijgt in de beschrijving geleidelijk aan ook een connotatie van vruchtbaarheid, zeker als Jelmer zich bij haar voegt: ‘Toen hij bij haar was gekomen, ging hij staan. Gasbellen stegen langs zijn lichaam omhoog en ploften aan de oppervlakte. Om de bodem niet te hoeven raken sloeg ze haar benen om zijn middel, [...] haar armen om zijn hals.’
Ook gewelddadige gebeurtenissen vinden op of in het water plaats. Henri raakt aan een hand verminkt bij een ongeval op het booreiland waar hij werkt. Later wordt Lin aan boord van
| |
| |
een schip half verkracht door een vriend van Henri. Ze verdenkt deze laatste ervan dat dit met zijn medeweten en goedvinden is gebeurd. Het voorlaatste hoofdstuk van de roman, duidelijk de climax, speelt zich af op een woonboot aan een van de Friese meren. Enkele elementen van de zojuist geciteerde scène met Jelmer worden letterlijk herhaald, maar nu met Henri als partner. Het water van het Friese veengebied heeft in dit hoofdstuk een even sterke aanwezigheid als in het slot van Opwaaiende zomerjurken.
Op grond van zijn oeuvre kan men wél stellen dat scènes in of op het water bij De Jong een extra lading hebben, maar het omgekeerde is niet het geval. Aan land spelen zich soms cruciale gebeurtenissen af, zoals de moord op Henri, maar ook veel meer neutrale scènes.
Maar het blijft geraffineerd zoals hij schrijft. In het hele boek worden delen van de tekst die van de verteller komen, afgewisseld met passages vanuit het perspectief van een personage, een verteltechniek die in de twintigste eeuw tot in de finesses is ontwikkeld. Maar dan komt het sluitstuk, de moord. Die wordt niet vanuit Lin of haar slachtoffer verteld, want dat zou, volgens de schrijver zelf, veel te direct en te bloederig zijn, maar via haar ex-minnaar Jelmer, die in een café een oud tijdschrift vindt met een foto van Lin op de voorpagina, haar ogen afgeblokt, zoals gebruikelijk bij een misdadig(st)er. Door deze perspectieftruc krijgt het thema van de onkenbaarheid van de mens gestalte, want wat weten we eigenlijk van de daad, en van Lin?
| |
Verwantschap
De Jong is een te grote individualist om in groepsverband met andere schrijvers te opereren. Hij is wel eens tezamen met auteurs als Frans Kellendonk, Joyce & Co (het toenmalige pseudoniem van Geerten Meijsing), Leon de Winter en Nicolaas Matsier geïnterviewd, maar dat was uitsluitend omdat de journalist bij hen allen een zoeken naar geestelijke verdieping bespeurde. Alleen met Kellendonk heeft De Jong echt willen samenwerken in een op te richten tijdschrift, De Jacobsladder. Door het overlijden van Kellendonk in 1990 kwam dit project vroegtijdig tot een einde. Maar ook met hem waren er, zoals gezegd, diepgaande verschillen van inzicht op levensbeschouwelijk gebied.
| |
| |
Auteurs met wie De Jong zich werkelijk verwant voelt, worden besproken in Een man die in de toekomst springt. Gorter, Van Ostaijen, Terborgh, Ida Gerhardt en Kellendonk, die in de overkoepelende slothoofdstukken besproken wordt, zijn allen op een of andere manier wel onder de noemer ‘mystiek’ te brengen. Bij Gorter vond hij de extatische kant van de mystiek, terwijl de late Van Ostaijen hem op de gedachte bracht dat speelsheid en contemplatie niet in tegenspraak met elkaar hoeven te zijn. Van Terborgh heeft de novelle ‘De condottiere’ (1937) grote indruk op hem gemaakt vanwege het traditioneel-mystieke thema van de queeste en door de statige taal. In Ida Gerhardt herkent hij het verzet tegen de tijdgeest. Hij beschrijft haar als streng en stug, maar gevoelig in haar zoektocht naar de oervormen van het leven. In de twee essays over Kellendonk staan de begrippen religie en wereldbeschouwing centraal, en hoe zij beiden een innerlijke strijd hebben geleverd met de religies waarin zij zijn opgevoed, het rooms-katholicisme voor Kellendonk en de gereformeerde kerk voor De Jong. Beiden zagen zij de taal en de stijl van de auteur als de constructiemiddelen om hun wereldbeeld te vormen.
| |
Publieke belangstelling
Het oeuvre van De Jong is bescheiden in omvang, maar de erkenning die hij zich daarmee heeft verworven, is vanaf het begin groot geweest; zie de literaire prijzen en de vele herdrukken en vertalingen. Van Opwaaiende zomerjurken waren binnen een jaar 85.000 exemplaren verkocht, in zeventien drukken. Ook Cirkel in het gras stond maandenlang boven aan de lijsten van de meest verkochte boeken. Beide boeken werden meermalen herdrukt, in meer dan vijftien jaar na hun verschijnen. In juni 2000 waren er van Opwaaiende zomerjurken in totaal ongeveer 180.000 exemplaren verkocht en van Cirkel in het gras ongeveer 140.000. Van Hokwerda's kind werden in negen maanden 40.000 exemplaren verkocht.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Oek de Jong, De hemelvaart van Massimo. Amsterdam 1977, Meulenhoff, Hollands Maandblad-reeks, VB. (licentie-uitgave Utrecht 1977, ECI, Schrijvers van nu; vijfde, gewijzigde en aangevulde druk, onder de titel De hemelvaart van Massimo en Lui oog, 1980; zevende druk 1982, Meulenhoff Quarto; voor een groot deel opgenomen in De onbeweeglijke) |
Oek de Jong, Lui oog. Denderbelle 1978, Fernand Rosmans, V. (opgenomen in De hemelvaart van Massimo en Lui oog, tweede afzonderlijke druk Amsterdam 1994, Meulenhoff, Vertellingen voor één nacht) |
Oek de Jong, Opwaaiende zomerjurken. Amsterdam 1979, Meulenhoff, Meulenhoff Editie E 562, R. (25e druk 1982, Herengrachteditie; 27e druk 1986, Meulenhoff pocket-editie; 30e druk 1989, Meulenhoff Monumenta; licentie-uitgave 1992, Patty Voorsmit, Bulkboek, jrg. 20, nr. 201; 32e druk 1995, Meulenhoff Quarto; licentie-uitgave Baambrugge 1995, Grote Letterbibliotheek, Alpha 93; 33e druk Amsterdam 2000, Muntinga, Rainbow Essentials 14) |
Oek de Jong, De zonneklep van Goethe. In: Tirade, jrg, 25, nr. 262, januari 1981, pp. 5-8, E. |
Oek de Jong, Brief aan een jonge Atlas. In: Kester Freriks e.a., Over God. Amsterdam 1983, Tabula, pp. 35-57, E/V. |
Oek de Jong, Lucht en water, zon en stof. Amsterdam 1984, Knippenberg, Bulkboek, jrg. 13, nr. 147, Bl. |
Oek de Jong, De geit. Amsterdam 1989, Meulenhoff, V. (opgenomen in De inktvis) |
Oek de Jong, Rode slofjes, de terp van Oostum en een stuk obsidiaan. In: Ger Groot en Jaffe Vink (red.), Letter & geest. Opstellen over cultuur. Zoetermeer 1991, Meinema, pp. 17-25, E. |
Oek de Jong, Cirkel in het gras. Amsterdam 1985, Meulenhoff Editie E 743, R. (9e druk 1988, Meulenhoff Pocketeditie; 11e druk 1996, Muntinga, Rainbow Pocketboeken 282; licentie-uitgave Den Haag 1996, Uitgeverij XL, XL 158) |
Oek de Jong, De inktvis. Amsterdam 1993, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1349, VB. (licentie-uitgave Den Haag 1994, Uitgeverij XL, XL 3; 3e, herziene druk Amsterdam 1998, Muntinga, Rainbow Pocketboeken 397) |
Oek de Jong, Een man die in de toekomst springt. Amsterdam 1997, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 1580, EB. |
Oek de Jong, Zijn muze was een harpij. Over het wereldbeeld van W.F. Hermans. Nijmegen 1998, KUN, Kellendonklezing 1998, E. |
Oek de Jong, De onbeweeglijke. Amsterdam 2002, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 1992, VB. |
L.J. Tolstoj, Na het bal. Samenstelling en inleiding Oek de Jong. Amsterdam 2002, Muntinga, Bl. |
| |
| |
L.J. Tolstoj, Hokwerda's kind. Amsterdam/Antwerpen 2002, Augustus, R. (licentie-uitgave Den Haag 2004, Uitgeverij XL, XL 1005) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Reinjan Mulder, Schrijven van twaalf tot zes. In: NRC Handelsblad, 26-11-1976. (interview) |
Aad Nuis, De zelfverzekerdheid van de echte schrijver. In: Haagse Post, 26-3-1977. (over De hemelvaart van Massimo) |
Wim Hazeu, Oek de Jong, opvallend winnaar van Geerligsprijs. In: Haagsche Courant en in Rotterdams Nieuwsblad, 7-4-1977. (over De hemelvaart van Massimo) |
T. van Deel, Er gaat niets boven een mooi verhaal. In: Trouw/Kwartet, 9-4-1977. (over De hemelvaart van Massimo) |
Hansmaarten Tromp, Oek de Jong en zijn depressies. In: De Tijd, 20-5-1977. (interview) |
Wam de Moor, Het verhaal in opmars. In: De Tijd, 24-6-1977. (over De hemelvaart van Massimo) |
K.L. Poll, Een god ben ik in mijn eigen benauwde wereld. In: NRC Handelsblad, 28-9-1979. |
Carel Peeters, Het hoogmoedig verlangen naar een moeiteloos evenwicht. Opwaaiende zomerjurken of de geboorte van een schrijver. In: Vrij Nederland, 29-9-1979. |
Aad Nuis, Het verschil met een vuilniszak. In: Haagse Post, 6-10-1979. (over Opwaaiende zomerjurken) |
Willem Jan Otten, ‘Waar ik naar streef is een gestructureerd pathos.’ Een onderhoud met de schrijver van Opwaaiende zomerjurken. In: Vrij Nederland, 20-10-1979. |
Ids Haagsma en Jeroen Koolbergen, ‘We moeten eindelijk zindelijk leren denken.’ Gesprek met Oek de Jong, Nicolaas Matsier en Frans Kellendonk. In: Nieuwsnet, 5-1-1980. |
Willem Kuipers, Het verlangen om de hele wereld verblindend neer te zetten. In: de Volkskrant, 19-1-1980. (interview) |
Wam de Moor, Over het verlangen naar stilte en geborgenheid. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 205-211. (over Opwaaiende zomerjurken) |
T. van Deel, Door het scherm van de reflectie heen. In: T. van Deel, Recensies. Amsterdam 1980, pp. 106-108. (over Opwaaiende zomerjurken) |
Carel Peeters, een moderne Faust en zijn moeder. In: Jan Campertprijzen 1980, 's-Gravenhage 1980, pp. 49-67. (over Opwaaiende zomerjurken) |
Frans Hiddema, Wat ‘Opwaaiende zomerjurken’ verhullen. Psychoanalytische interpretatie van de gelijknamige roman van Oek de Jong. Bijdrage tot de neurosenleer, Baarn 1981. |
André van Oudvorst, Ruimte, schilderkunst en filosofie in Opwaaiende zomerjurken. In: Bzzlletin, jrg. 9, nr. 86, mei 1981, pp. 3-14. |
Jan Brokken, Over Oek de Jong, Joyce & Co en Leon de Winter. In: Haagse Post, 11-9-1982. (interview) |
A.F. van Oudvorst, Over Opwaaiende zomerjurken van Oek de Jong. Amsterdam 1984. (analyse) (hierover: Ben van Melick, Edo Mesch als homo religiosus. In: Literatuur, jrg. 3, nr. 1, januari-februari 1986, pp. 50-52.) |
K.L. Poll, De dans om het altaar. In: NRC Handelsblad, 31-5-1985. (over Cirkel in het gras) |
Carel Peeters, Panoramische intimiteit. Oek de Jong en de hang naar een ander bewustzijn in Cirkel in het gras. In: Vrij Nederland, 1-6-1985. |
Jaap Goedegebuure, Een moedige uiting van ernst. In: Haagse Post, 1-6-1985. (over Cirkel in het gras) |
Frank van Dijl, Oek de Jong werkt zes jaar aan Cirkel in het gras. Leven, liefde en terrorisme. In: Het Vrije Volk, 1-6-1985 |
Doeschka Meijsing, ‘ik vind het leven altijd belangrijker dan de kunst.’ Gesprek met Oek de Jong. In: Vrij Nederland, 8-6-1985. (over Cirkel in het gras) |
Rob Schouten, Oek de Jongs antwoord op dodelijke relativering. In: Trouw, 13-6-1985. (over Cirkel in het gras) |
Wim Hazeu, Met het lot valt te leven. In: Hervormd Nederland, 29-6-1985. (over Cirkel in het gras) |
| |
| |
H.M. van den Brink, Een stijfkop en een mysticus. Oek de Jong over vrouwen, literatuur en het kamp der weldenkenden. In: NRC Handelsblad, 12-7-1985. (interview) |
Ruud A.J. Kraaijeveld, Opwaaiende zomerjurken. Apeldoorn 1985. (bio- en bibliografische schets, analyse en interpretatie) |
Koos Hageraats, De spiegels rondom de feiten. Cirkel in het gras, een onbesproken roman. In: Bzzlletin, jrg. 14, nr. 131, december 1985, pp. 37-42. |
Eep Francken, Zwartblauwe ogen. In: Tirade, jrg. 30, nr. 303, maart-april 1986, pp. 250-256. (over Cirkel in het gras; reactie: Peter Burger, De diepgang van een surfplank. In: Tirade, jrg. 30, nr. 305, juli-augustus 1986, pp. 506-511 + Eep Francken. In: idem, pp. 511-512) |
[Rik Planting], Herman Gorter 26 november 1864 - 15 september 1927. In: Literama, jrg. 21, nr. 4, augustus-september 1986, pp. 168-176. (radiogesprek met onder andere Oek de Jong over Gorter) |
Ineke Setz en Christianne Verhaak, De gesloten cirkel van Oek de Jong. Over verbeeldingsmechanismen in Cirkel in het gras. In: Psychologie en maatschappij, jrg. 10, 1986, pp. 456-461. |
Hans van Daalen, ‘Romanschrijven is als het componeren van muziek.’ Gesprek met Oek de Jong. In: Begane grond, jrg. 1, nr. 2, juli-augustus 1987, pp. 13-18. |
Jaap Goedegebuure, Dan moet hij er toch zijn als ik hem zoek. Over literatuur en religie. In: Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, pp. 223-244. (onder andere over Cirkel in het gras) |
Jaap Goedegebuure, Ontkenning en aanvaarding. Oek de Jong en Nicolaas Matsier als tegenvoeters. In: idem, pp. 223-263. |
Anne Marie Musschoot, Oek de Jong, Opwaaiende zomerjurken. In: Lexicon van literaire werken, nr. januari 1989. (achtergronden, inhoud, interpretatie, context, waarderingsgeschiedenis, bibliografie) |
Arnold Heumakers en Willem Kuipers, Goden en mindere goden. In: Maatstaf, jrg. 39, nr. 8-9, september 1991, pp. 2-12. (over Oek de Jong en andere mogelijke opvolgers van ‘de grote drie’ Hermans, Reve en Mulisch) |
Robert Anker, Een linkshandige dwarskop. Over Oek de Jong, Opwaaiende zomerjurken. In: Robert Anker, Vergeten licht. Amsterdam 1993, pp. 192-199. |
Arendo Schreurs en Marcel Uljee, ‘Het schrijven van een roman is een ontdekkingstocht.’ Een interview met gastschrijver Oek de Jong. In: Meta, jrg. 28, nr. 1, oktober 1993, pp. 3-7. |
T. van Deel, Alom heerste verheven stilte. In: Trouw, 18-11-1993. (over De inktvis) |
Jaap Goedegebuure, Een naamloze werkelijkheid. In: HP/De Tijd, 19-11-1993. (over De inktvis) |
Arnold Heumakers, De frisheid van een zomerochtend. In: de Volkskrant, 19-11-1993. (over De inktvis) |
Janet Luis, Met een geit op weg naar de verlossing. In: NRC Handelsblad, 26-11-1993. (over De inktvis) |
Doeschka Meijsing, De hemelvaart van Oek de Jong. Twee novellen gelijk de Statenbijbel. In: Elsevier, 4-12-1993. (over De inktvis) |
Hugo Bousset, Halfslaap. Over Oek de Jong. In: Hugo Bousset, De gulden snede. Over Nederlands proza na 1980. Amsterdam 1993, pp. 237-243. (over Opwaaiende zomerjurken) |
Jaap Goedegebuure, De taal van de mystiek. In: HP/De Tijd, 29-4-1994. (interview over De Jongs opvattingen over mystiek) |
Robert Anker, Rust en Vrede. In: Het Parool, 3-12-1993. (over De inktvis) |
Annemiek Neefjes, De braambossen van de orakeltaal. In: Vrij Nederland, 11-12-1993. (over De inktvis) |
Jan van Damme, ‘Mystiek is de wetenschap van de belangeloosheid.’ In: Leeuwarder Courant, 7-1-1994. (reactie, ook van De Jong zelf, op de negatieve recensies van De inktvis) |
Hans Werkman, Ik heb de geit losgemaakt. In: Nederlands Dagblad, 8-1-1994. (over De inktvis) |
Jaap Goedegebuure, Hello, how are you! Oek de Jongs De inktvis en de kritiek. In: Tirade, jrg. 38, nr. 2, maart-april 1994, pp. 175-183. |
| |
| |
Marcel Seelen, Transparante zinnen waarin het universele zichtbaar wordt. In: Jonas, 29-4-1994. (interview over mystiek) |
Hans Werkman, ‘De God in mij moet sterker worden.’ Gesprek met Oek de Jong. In: Woordwerk, jrg. 12, nr. 46, juni 1994, pp. 3-14. (onder andere over de recensies van De inktvis) |
Anthony Mertens, Lezen in een schele wereld. In: De Groene Amsterdammer, 8-6-1994. (over De inktvis) |
Jaap Goedegebuure, Oek de Jong, Cirkel in het gras. In: Lexicon van literaire werken, nr. 24, november 1994. (achtergronden, inhoud, interpretatie, context, waarderingsgeschiedenis, bibliografie) |
Ben Kuiken, ‘Alles draait om vitaliteit, om vruchtbaarheid en overleven.’ In: Filosofie Magazine, jrg. 4, nr. 1, januari-februari 1995, pp. 24-26. (interview over mystiek en religie) |
Marjoleine de Vos, ‘Ik vereenzelvig mezelf niet langer met Lazarus.’ In: NRC Handelsblad 14-2-1997. (interview) |
Doeschka Meijsing, Somberheid troef in essays van Oek de Jong. In: Elsevier, 1-3-1997. (over Een man die in de toekomst springt) |
T. van Deel, ‘Zoals het raam is geopend, zo is er in haar iets geopend.’ In: Trouw, 14-2-1997. (over Een man die in de toekomst springt) |
Aleid Truijens, [zonder titel]. In: de Volkskrant 14-2-1997. (over Een man die in de toekomst springt) |
Jaap Goedegebuure, Confessies en commentaren. In: HP/De Tijd, 21-2-1997. (over Een man die in de toekomst springt) |
Arnold Heumakers, Een spirituele worsteling. In: NRC Handelsblad, 21-2-1997. (over Een man die in de toekomst springt) |
L. Oomens, Mystiek als bevrijding van het ik. In: Algemeen Dagblad, 14-2-1997. (over Een man die in de toekomst springt) |
Jeroen Vullings, Meer inzicht op het lichtend pad. Sterkende essays van Oek de Jong. In: De Standaard, 27-2-1997. (over Een man die in de toekomst springt) |
Robert Anker, De loutering van Oek de Jong. In: Het Parool, 14-3-1997. (over Een man die in de toekomst springt) |
Yoeri Albrecht, Oek de Jong vindt de helderheid terug. In: Vrij Nederland, 29-3-1997. (interview over De inktvis) |
Mirre Bots, Het verbond tussen hoofd en hart. In: Humanist, jrg. 52, nr. 4, april 1997. |
Dick van Maesbergen, [over Cirkel in het gras. In: In de waagschaal, 5-7-1997, pp. 271-273. |
Huub Beurskens, ‘Zoals het werkelijk is’. In: De Gids, jrg. 160, nr. 10, oktober 1997, pp. 766-773. (over het essay ‘De vinger Gods in de anatomie van een luis’ in Een man die in de toekomst springt, reactie: Oek de Jong, O ja? In: idem, pp. 773-780) |
Jeroen Vullings, ‘Ik verkies Shakespeare boven soap.’ Oek de Jong over de nood aan een doortimmerd toekomstbeeld. In: De Standaard, 26-12-1997. (over Een man die in de toekomst springt en De inktvis) |
Jaap Goedegebuure, In gesprek met Oek de Jong. ‘Ik ben tevreden met mijn tentje.’ In: Literatuur, jrg. 15, nr. 1, januari-februari 1998, pp. 27-32. |
Kees Fens, Het oude gruis blijft ruisen. In: de Volkskrant, 6-3-1998. (reactie: Oek de Jong, Hermans' wereldbeeld is vooral uitdrukking van zijn obsessies, in: de Volkskrant, 21-3-1998) |
Jurriaan Benschop, Schrijven zoals Caravaggio schilderde. Oek de Jong over het ontstaan van zijn essays. In: Kastalia, nr. 0, herfst 1998, pp. 2-15. (interview over De Jongs essays over beeldende kunst) |
De Revisor, jrg. 25, nr. 2, juni 1998. Ten dele gewijd aan Zijn muze was een harpij. Met bijdragen van:
- | Jan Kuijper, Hemelvrees, pp. 26-27. |
- | Heleen Pott, Bruintje Beer op de divan, pp. 28-29. |
- | Wilbert Smulders, Het charisma van een nuchterling, pp. 30-43. |
|
(Reactie: Oek de Jong, Antwoord aan Kuijper, Pott en Smulders. In: De Revisor, jrg. 25, nr. 3, augustus 1998, pp. 78-82) |
Gerrit Komrij, De tranen der ecclesia's. Amsterdam 1999. (over Zijn muze was een harpij en de reacties daarop in De Revisor 1998; reactie: Oek de Jong, Komrij laat zijn licht schijnen. In: De Revisor, jrg. 27, nr. 1, februari 2000, pp. 69-72) |
Jaap Goedegebuure, Liefde is strijd. In: Eind- |
| |
| |
hovens Dagblad, 14-10-2002. (over Hokwerda's kind) |
Robert Anker, Het verlangen naar een bestendige liefde. In: Het Parool, 25-10-2002. |
Marcel Möring, Oek de Jong legde met zijn zinnelijkheid glans over de Nederlandse literatuur. In: HP/De Tijd, 25-10-2002. (gesprek over De Jongs oeuvre als totaliteit) |
Max Pam, Moordende liefde. In: HP/De Tijd, 25-10-2002. (over Hokwerda's kind) |
Hans Goedkoop, Steeds hoger boven het riet. Oek de Jong laat zijn taal opgaan in het leven. In: NRC Handelsblad, 25-10-2002. (over Hokwerda's kind) |
T. van Deel, Half angstig, half verrukt. In: Trouw, 26-10-2002. (over Hokwerda's kind) |
Jeroen Vullings, Oek de Jong keert terug als verteller. In: Vrij Nederland, 26-10-2002. (over Hokwerda's kind) |
Hans Werkman, Midden in de keuken het hakblok met het mes. In: Nederlands Dagblad 15-11-2002. (over Hokwerda's kind) |
Erwin Mortier, Een resolute sprong in de wereld. In: De Morgen, 4-12-2002. (over Hokwerda's kind) |
Joost Zwagerman, Terug tot stengel en stront. In: NRC Handelsblad, 7-12-2002. (over Hokwerda's kind) |
Wim Willems, De liefde als uitputtingsslag. In: Psychologie Magazine, jrg. 21, nr. 12, december 2002, p. 58. (over Hokwerda's kind) |
Jos van Heek, 3 vragen. In: Spits, 9-12-2002. (over Hokwerda's kind) |
Peter Henk Steenhuis, Dat is het mysterie van de rijping. In: Trouw, 14-12-2002. (over Hokwerda's kind) |
Marja Pruis, De last van de bestseller. In: Boekman, jrg. 15, nr. 55, maart 2003, pp. 8-19. (onder andere over Opwaaiende zomerjurken) |
Marja Pruis, ‘Ik weet nu welke dingen ik goed kan.’ In: De Groene Amsterdammer, 22-3-2003. (interview over Hokwerda's kind) |
92 Kritisch lit. lex.
februari 2004
|
|