| |
| |
| |
Karel Jonckheere
door Jan Schoolmeesters
1. Biografie
Karel (Carolus Johannes-Baptista) Jonckheere, geboren te Oostende op 9 april 1906 en overleden te Rijmenam op 14 december 1993, was de oudste van de drie kinderen van een Oostendse politieman. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was vader krijgsgevangen in Duitsland. De oudste zoon voelde zich sterk medeverantwoordelijk voor het moeizame bestaan van het vaderloze gezin. Vanaf 1934 vertoonde vader tekenen van dementie. Hij stierf in 1937. Moeder overleed in 1960.
Karel Jonckheere kreeg thuis een katholieke opvoeding, maar omdat vader zijn baan aan liberale politici te danken had, werd hij naar het rijksonderwijs gestuurd. Hij liep school aan het Koninklijk Atheneum te Oostende. Aan de Rijksmiddelbare Normaalschool te Gent studeerde hij in 1927 af als Regent Germaanse Talen.
Jonckheere distantieerde zich van de kerk en ontwikkelde zich tot strijdbaar vrijzinnig liberaal. Emotioneel raakte hij evenwel nooit helemaal los van het geloof van zijn jeugd en zijn moeder.
Zijn eerste huwelijk, in 1931, liep op een mislukking uit, naar eigen zeggen door de onvruchtbaarheid van zijn vrouw, of eerder misschien door de voor hem ondraaglijke gedachte kinderloos te moeten blijven. Voor het kinderloze echtpaar was het heel bijzonder in 1939 een paar maanden lang een zevenjarig Spaans vluchtelingenmeisje, Conchita, onderdak te verlenen.
Tot 1944 woonde Jonckheere in Oostende, daarna eventjes in Gent, van 1945 tot 1949 in De Panne en van 1949 tot 1953 in Sint-Idesbald-Koksijde.
| |
| |
In 1951 ging Jonckheere, na lang aarzelen, samenwonen met Denise Deketelaere, die hij had leren kennen als leerlinge en op wie hij al vele jaren verliefd was. Pas midden jaren zeventig, na een versoepeling van de echtscheidingsprocedures, kwam het tot een formeel-juridische scheiding van zijn eerste vrouw en tot een huwelijk met Denise Deketelaere.
Op 25 juli 1951 beviel Denise van een zoon, Floris. Hij bleek blindgeboren, wat voor Jonckheere des te tragischer was, omdat waarschijnlijk erfelijke factoren hiervoor verantwoordelijk waren en het risico bestond dat ook een volgend kind blind zou zijn; ook zijn zus had een blindgeboren kind en zelf had hij heel lang met ernstige oogproblemen te kampen. In 1954 verhuisde hij vanwege de opvoeding van zijn blinde zoon naar Rijmenam. Daar liet hij in 1902 een huis bouwen.
Na zijn militaire dienst was hij heel even, van 1928 tot 1929, gemeentebediende in Oostende. Tot 1945 stond hij in het onderwijs, als leraar in achtereenvolgens Gembloers, Nieuwpoort, Oostende en Gent. In 1945 werd hij directeur van de Rijksmiddelbare School te Veurne.
In 1946 werd hij Rijksinspecteur van de Openbare Bibliotheken van West-Vlaanderen. In 1954 werd hij Adviseur voor de Letteren bij het Ministerie voor Nationale Opvoeding en Cultuur. In 1963 werd hij bij hetzelfde ministerie Adviseur voor de Verspreiding van de Nederlandse Letteren in het Buitenland. Hij ging met pensioen in 1973.
Tweemaal vervulde hij ook een functie in de politieke sfeer. In 1945 was hij Privé-secretaris van de Minister van Binnenlandse Zaken, de Oostendenaar Adolf van Glabbeke. In 1966 werd hij Adjunct-Kabinetchef van de katholieke Minister voor Nederlandse Cultuur, Renaat van Elslande.
Als dichter debuteerde hij in 1932 in De Vlaamsche Gids. In 1933 verscheen zijn eerste bundel. Daarvóór had hij reeds een paar vertalingen, een toneelstuk en een verhaal gepubliceerd en was hij ook al werkzaam als journalist.
Onder andere dankzij het organiseren van lezingen voor het Oostendse Willemsfonds en van Boekendagen en Boekenweken te Oostende raakte hij steeds meer bekend in de Vlaamse literaire wereld. Parallel hiermee raakte hij ingeburgerd in het milieu van de Vlaamse vrijzinnigheid.
| |
| |
In 1936 werd hij bestuurslid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. In 1947 werd hij lid van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden. In 1951 werd hij aangesteld tot Algemeen Secretaris van de Belgisch-Nederlandse Conferentie der Nederlandse Letteren. In 1966 trad hij toe tot de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, als opvolger van de kunsthistoricus Leo van Puyvelde. De Pink Poets vereerden hem met een erelidmaatschap.
Het oeuvre van Karel Jonckheere is bijzonder omvangrijk en divers. Hij was schrijver, journalist, medewerker van radio en televisie, conferencier, bloemlezer, vertaler. Hij schreef ook vele bijdragen voor Nederlandse tijdschriften en kranten. Van zijn talloze activiteiten moeten zeker worden genoemd zijn beruchte recensies van Vlaamse dichtbundels in de jaren 1951-1954 in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, recensies waarin hij dikwijls met veel inzicht en met zeer kritische zin uitgebreid inging op de feilen van veel aspirant-dichters. Vermeldenswaard is ook zijn deelname aan het Nederlandse radio- en later televisieprogramma ‘Hou je aan je woord’, samen met onder anderen Godfried Bomans en Harry Mulisch. Dankzij dit programma was hij lange tijd een populaire mediafiguur en, ook in Nederland, een bekend auteur.
Jonckheere maakte vele reizen, die telkens op een of andere manier hun neerslag vonden in zijn werk. Een ministeriële reisbeurs voor auteurs stelde hem in staat in 1937 Cuba, Mexico, Texas en Louisiana te bezoeken. Op verzoek van het Ministerie van Koloniën bezocht hij een aantal keren Belgisch-Kongo. Als ambtenaar voor de verspreiding van de Vlaamse literatuur in het buitenland en in de context van culturele uitwisselingsakkoorden moest hij beroepshalve dikwijls op reis, onder ander naar Roemenië.
Na de tweede Wereldoorlog werd hij redactielid zowel van De Vlaamse Gids als van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Hij was ook lid van de redactie van De Gids, Ad Interim en De Nieuwe Stem, en redacteur van Delta en van het Zuid-Afrikaanse Standpunte.
Karel Jonckheere oefende decennialang een grote, dikwijls persoonlijke, invloed uit binnen alle instituties van de Vlaamse literaire wereld. Hij was nauw betrokken bij de aankooppoli- | |
| |
tiek van een belangrijk gedeelte van de Vlaamse openbare bibliotheekwereld, bij de toekenning van prijzen en beurzen, bij de aankooppolitiek van literair werk door het ministerie en de daarmee samenhangende mogelijkheden tot publicatie, bij de uitgave van de Monografieën over Vlaamse letterkunde en de literaire samenwerking met Nederland. Een wel zeer grote invloed had hij op de verspreiding van de Vlaamse literatuur in het buitenland en op de uitbouw van een vertaalpolitiek (niet alleen vertalingen van Vlaamse literatuur, maar ook vertalingen in het Nederlands van buitenlandse literatuur). Zijn machtspositie volgde uit het feit dat hij niet alleen een invloedrijk ambtenaar was, maar ook redactielid van twee belangrijke literaire tijdschriften, auteur van naam en recensent. Daarenboven had hij zowel in de culturele en uitgeverswereld als in vrijzinnig politieke kringen bijzonder veel persoonlijke connecties.
Jonckheere raakte herhaaldelijk in polemieken verwikkeld. Dat was niet alleen een onvermijdelijk gevolg van zijn dubbelpositie als ambtenaar en literator, maar ook van zijn strijdbare vrijzinnigheid in het sterk verzuilde Vlaanderen. Daarnaast kon hij bij tijd en wijle, ook als recensent, bijzonder scherp uit de hoek komen. Overigens voelde hij zich al snel aangevallen of onheus bejegend en liet hij nooit na te reageren. Zijn grote invloed en zijn scherpe pen maakten hem bij velen tot iemand die men liever niet als tegenstander had.
Jonckheere kreeg de Lode Baekelmans-prijs 1943 voor Cargo, de Driejaarlijkse Staatsprijs voor de Vlaamse Poëzie 1947 voor Spiegel der zee, de Arthur Merghelynck-prijs 1952 voor De hondenwacht, de Driejaarlijkse Staatsprijs voor de Vlaamse Poëzie 1956 voor Van zee tot schelp, de Willem Gijsselsprijs 1966 voor de vertaling van Arthur Fauquez' Reinaart de Vos, en de Emile Bernheimprijs 1973.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Karel Jonckheere heeft zowat alle genres beoefend, maar geen roman geschreven. Dat komt doordat zijn werk een sterk autobiografische inslag heeft, die niet verzoenbaar is met de distantie nodig voor een roman. De biografische thema's betreffen zowel de private persoon als de publieke figuur van de literator en de ambtenaar. Het autobiografische is bij Jonckheere niet alleen terug te vinden in de genres waar dat tot het verwachtingspatroon behoort, maar ook in zijn novellen, zijn reisverslagen en zijn poëticale opstellen. Zelfs zijn (literair)-historische teksten zijn sterk op de eigen persoon geënt.
Toch is de verhouding tussen leven en werk niet echt één op één. Zo heeft de tragiek van de blindgeboren zoon pas later een plaats gevonden in zijn poëzie. En de periode waarin zijn huwelijk definitief stukloopt, komt zelfs in zijn memoires niet echt ter sprake. Maar er is nog een andere wat paradoxale reden waarom er bij Jonckheere geen eenduidige relatie tussen leven en werk is. Hoe subjectiverend hij zelfs objectievere genres ook beoefent, hoe omvangrijk zijn memoires mogen zijn en hoeveel biografische elementen men in zijn poëzie moge aantreffen, toch ontsnapt de lezer niet aan de indruk dat de persoon Jonckheere zich in sterke mate verbergt. In zijn proza gebeurt dat door een overdadige concentratie op anekdotiek en door een gewild badinerende en luimige toon. Ook in zijn poëzie is het aandeel van de anekdotiek zeer groot en zo extensief uitgewerkt dat zij afleidt van het lyrische kerngegeven of vervalt tot narcisme. Daarnaast vertoont zijn poëzie dikwijls een abstract en weinig helder betoog met een vervagend en verhullend effect. Wie het hele oeuvre van Jonckheere, en de interviews leest, moet het tenslotte opvallen dat hij op bepaalde omstandigheden en vragen met een vast repertoire aan anekdotes en boutades reageert. Het gaat hier zeker om een verhullingsstrategie, maar ook, als men zijn werk chronologisch leest, om een scherm van verhaaltjes, grappen en aforismen, dat de oudere Jonckheere nauwelijks nog kan neerlaten. De weemoed, reserve en eenzelvigheid die men nogal onvervuld in zijn latere poëzie aantreft, hebben zich verborgen ach- | |
| |
ter een, soms agressieve, geestigheid. En het voortdurend gebruik van paradoxen behoedt voor het innemen van duidelijke standpunten.
| |
Thematiek
Veel bundels en zelfs afzonderlijke gedichten van Jonckheere zijn als autobiografieën bedoeld, telkens vanuit andere invalshoeken. De belangrijkste thema's zijn de kindertijd, de band met de ouders, herinnering en terugkeer, de vervreemding van zijn eerste vrouw, dreigende kinderloosheid, de blindheid van zijn zoon, de afwijzing van een religieuze dimensie, verheerlijking van het vitale bestaan, angst voor de dood, het verlangen naar een aardse onsterfelijkheid, dreigende blindheid, aftakeling van het lichaam, reisimpressies en, maar in mindere mate dan dikwijls wordt beweerd, de zee. Een merkwaardig en moeilijker te omschrijven thema is dat van de ‘ijlte’ en de ‘verijling’, woorden die soms positief, soms negatief geladen zijn, en die zowel met de leegte van dood en afwezigheid hebben te maken als met de volheid van herinnering en bezinning. Het gaat om een zelfverlies dat zowel gevreesd als begeerd wordt. Sommige thema's zijn als regelrechte obsessies te beschouwen: de kinderloosheid, de band tussen de generaties, het ouder wordende lichaam, de onaanvaardbaarheid van de eigen dood.
De uitwerking van de thema's verloopt via anekdotiek, gevoel, redenering en veralgemenende beschouwing. Gaandeweg krijgen ook geestigheid en ironie een steeds groter aandeel. Vaste polen zijn rust en onrust, opstand en aanvaarding, afstandelijkheid en gedrevenheid, ‘Heimweh’ en ‘Fernweh’, weemoed en triomf, verstilling en haast manische beweeglijkheid. Door de autobiografische inspiratie hebben veel gedichten de status van een balans die wordt opgemaakt; een positieve balans, een gunstig bestek betekent een overwinning op het elegische verlangen naar terugkeer. Een ongemeen sterke concentratie van zijn thema's is te vinden in ‘Les Alyscamps’ (in De hondenwacht (1951)), over een bezoek aan de antieke begraafplaats in Arles. Het gedicht bevat tevens veel van zijn belangrijkste motiefwoorden: ‘het licht der eeuwigheid’, ‘van God bevrijd’, ‘glimlach’, ‘weet’, ‘mét lijfelijke last (...) toch voortaan onsterfelijk’, ‘geboortebron’, ‘herinnering’, ‘tijdeloos’, ‘verijl’.
| |
| |
De doden zijn hier sedert lang verrezen,
zo zuiver draait het licht der eeuwigheid
dat het van hoop en vrees ons kan genezen:
elk open graf heeft ons van God bevrijd.
Wie aarzlend nog de holten stond te meten
maar met een glimlach aan de stenen tast,
weet plots hoe hij mét lijfelijke last
zich voortaan onsterfelijk kan heten
De zon straalt vast in blauw dat niet kan tanen
geboortebron stolt tot herinnering,
gesnoeid en tijdeloos als de platanen
verijl ik tot antieke mijmering.
Met de dosering van de vaste ingrediënten waarmee Jonckheere zijn thema's uitwerkt, de anekdote, het gevoel, de beschouwing en de ironie, loopt het nogal eens fout. In de eerste bundels overheersen ‘gevoelerigheid’ en sentimentaliteit. Weke stemmingen geformuleerd à la Van de Woestijne wisselen heftiger uitbarstingen af, verwoord in expressionistische clichés. Tot en met Spiegel der Zee (1946) worden de gevoelens ook voortdurend genoemd en bezetten zij sleutelposities. Het hele register werkt vervagend, omdat het zo ‘literair’ klinkt en omdat de situaties nauwelijks geconcretiseerd worden. Tot die vervaging dragen ook voorkeurswoorden bij als ‘droom’ en ‘stilte’. Verder is het betoog van het gedicht of de logica waarin de gevoelens worden ontvouwd meestal gewrongen en weinig helder. Tenslotte verstoren beschouwingen over de grilligheden van het menselijk gevoel de loop van het gedicht; de beschouwende component is zwak. De meest gebruikte gevoelswoorden behoren tot het register van het verdriet, de onrust, de eenzaamheid, het gemis. Het hele gamma is terug te voeren op ‘steeds dezelfde grondweemoed’ (Erik van Ruysbeek).
Hoe autobiografisch ook, het thematisch materiaal verdwijnt enigszins achter een epigonistische stijl. Wel zijn er in de eerste bundels uitzonderingen te vinden. Het gaat dan om gedichten die wat sterker verankerd blijven in de concrete aanleiding en
| |
| |
waarvan de beelden gedeeltelijk ontsnappen aan het louter literaire of puur banale. Een voorbeeld hiervan zijn de gedichten in Gewijde grond (1937) over dementie en dood van de vader, met passages als de laatste strofe van ‘Spreekkamer’, die door het realistische detail in de slotverzen wordt gered. En er zijn de wrange allusies op de verwijdering tussen man en vrouw en op de kinderloosheid, verzen die het vage weemoedsdiscours openrijten.
Conchita (1939) vertoont meer samenhang door het concrete uitgangspunt, het vluchtelingenmeisje en de scala aan gevoelens die zij bij de kinderloze man oproept (al zijn niet alle gedichten een rechtstreeks uitvloeisel daarvan). Maar meer nog dan in de vorige bundels wordt alles overspoeld door woorden als ‘leed’, ‘schreien’, ‘weemoed’, ‘verdriet’. De gevoelens worden sterk opgeschroefd, en de gevoelslogica neemt soms bizarre vormen aan. Enigszins geforceerd eindigt de bundel met het aanvaarden van louter voortleven in de herinnering. Het meest opvallende in Conchita is dat het niet steeds duidelijk is wie de aangesprokene is, Conchita of de vrouw of nog een derde personage. Georges Wildemeersch heeft er terecht op gewezen dat Conchita ‘zowel kind als vrouw lijkt te zijn’. Maar de gevoelens van de ik-figuur zijn nog complexer en troebeler. Het sterkst in ‘Mocht...’, want in geen ander gedicht van Jonckheere is de gevoels- en erotische complexiteit van het moeder-dochter-man-thema zo volledig aanwezig.
Spiegel der zee is de laatste bundel waarin het emotionele, soms sentimentele, lexicon de bovenhand voert. Maar de toon is rustiger, Spiegel der zee maakt een bestek op, is elegisch maar ook op aanvaarding gericht. Slechts af en toe zijn er nog retorisch-heftige uitschieters, naast een zich ontwikkelend parlando. Vanaf De Hondenwacht wordt de ‘gevoelerigheid’ duidelijk minder, worden allerlei vormen van ironie sterker, en evolueert Jonckheere naar een consequente spreektoon. Maar de kern van het gedicht blijft de anekdote en de beschouwing.
De Hondenwacht klinkt harder, afgemetener en bitterder dan de vorige bundels. De zegging is geconcentreerder en gecondenseerder. Anekdote en beschouwing zijn in evenwicht.
Ook Van zee tot schelp (1955) blijft verhalend en beschouwend,
| |
| |
maar het taalgebruik is associatiever, losser van vorm en concreter. De emotionaliteit is indirecter en zij wordt geobjectiveerd in talrijke fabels en in een genre dat Jonckheere reeds in zijn eerste bundels sporadisch aanwendde maar dat voortaan een vast bestanddeel van zijn repertoire gaat vormen: balladen. Vanaf Van zee tot schelp worden ook de ironie en het taalspel blijvende componenten. En het parlando, de spreektoon, evolueert naar een praattoon.
Zowel in Ogentroost (1961) als in Roemeense suite (1965) is de geobjectiveerde buitenwereld sterker aanwezig, zij het steeds afgewisseld door sujectiverende en beschouwende fragmenten. De toenemende oogkwaal en de dreiging van blindheid vormen in Ogentroost het punt voor een evocatie van wat de ogen hebben waargenomen en wat dreigt verloren te gaan, voor een autobiografie toegespitst op het visuele verleden, voor een spel met de woordenschat van de visuele waarneming én voor een ruimere bezinning op het bestaan. Maar een overdaad aan details en uitweidingen schaadt het geheel. In Roemeense suite hebben de meeste gedichten reiservaringen als uitgangspunt. Er is een voortdurende vermenging van reisanekdotiek en subjectieve reflectie. Zowel in Ogentroost als in Roemeense suite is opnieuw de personificatie via ballade en fabel een techniek om de onmiddellijk emotionele reflex in te dammen.
In In de wandeling lichaam geheten (1969) vinden we een afwisseling van de diverse soorten gedichten uit de voorgaande bundels: opnieuw fabels en balladen, ironisch geladen anekdotiek en taalspelletjes, maar ook de beschouwende ernst van ‘Bestek’, dat naar Spiegel der Zee verwijst:
Ik werd mijn evenwicht. De einders schuilen samen
waar ik sta en adem. Wat mijn zorg heeft verdeeld
werd onderling akkoord en heeft zichzelf geheeld
De pijn van de scheiding wordt verwoord in ‘Na de uitspraak’, waarin zoals reeds in sommige van de oudste gedichten het harde realistische detail de sterkte van het gedicht uitmaakt.
Met Na-zicht (1976) en De overkant is hier (1981) wordt Jonck- | |
| |
heere opnieuw voluit autobiografisch. De meeste gedichten zijn variaties op de ondertussen bekende thema's. De pogingen een poëtische autobiografie te schrijven culmineren in Recht op da capo (1988). De bundel lijkt de pendant van de talrijke delen memoires. De aangewende stilistische technieken zijn bekend uit vroeger werk en een groot gedeelte van de bundel gaat op aan nogal irrelevante details uit het dagelijkse bestaan en aan een hypochondrische fixatie op het aftakelende lichaam.
| |
Stijl / Techniek
Van sterke stilering is in Jonckheeres gedichten zelden sprake. Soms is de syntaxis slordig of gewrongen en literair in de slechte zin van dat woord, soms hanteert hij een zeer losse praatstijl. Kenmerkend zijn de opsommingen en opstapelingen. Dikwijls dreigt binnen het gedicht een breuk tussen heel concrete anekdotiek en te abstracte of te gewrongen beschouwing. Muzikaliteit, metafoor en beeld spelen een ondergeschikte rol; of het beeld is eerder cerebraal, zoals in de fabels en balladen. Sterkere effecten bereikt hij met treffende realistische details. Haast van nature neigt hij naar het woordspel, het aforisme, de paradox, de tegenstelling en de verrassende redenering.
In Jonckheeres stijl en techniek treden op het eerste gezicht nogal wat verschuivingen en wisselingen op. Er is een afwisseling van gebonden en ongebonden gedichten en er zijn strofische gedichten en lange gebonden passages zonder witregels. In de gebonden poëzie kan het aantal versvoeten sterk wisselen en er is vanaf Van zee tot schelp een zekere toenadering tot de experimentele schriftuur. Maar er is geen sprake van een rechtlijnige ontwikkeling van gebonden naar ongebonden poëzie. Ook in de oudste bundels duiken onder invloed van het expressionisme ongebonden gedichten op en vanaf In de wandeling lichaam geheten keert Jonckheere in belangrijke mate terug naar rijm en strofenindeling.
Belangrijker dan de op het eerste gezicht grote verschillen is de vaststelling dat het kwatrijn de meest geliefde strofevorm is. Het is de strofevorm waar Jonckheere zich als van nature van bedient. Zo zijn bij nader toezien ook de lange onderdelen zonder witregels van Spiegel der zee bijna volledig uit kwatrijnen opgebouwd. En zelfs in Van zee tot schelp treft men in schijnbaar
| |
| |
zeer los gestructureerde gedichten kwatrijnen aan. De kwatrijnen zijn herkenbaar: ze vallen meestal samen met één samengestelde zin, elk vers stemt overeen met een syntactisch duidelijk afgebakend deel van die zin, zodat er weinig enjambementen optreden en er is een zwaardere pauze na het tweede vers. De kwatrijnen worden dikwijls aan elkaar gekoppeld in een redenering, waarbij woorden als ‘want’, ‘maar’ en ‘doch’ een opvallende positie innemen. Door deze betogende structuur, ook door de dikwijls betogende toon van de samengestelde zinnen - retorische vragen, aansprekingen, veralgemeningen - en door een losse omgang met de rijmwoorden ontstaat gemakkelijk de indruk van berijmd proza.
| |
Thematiek
Op de verhalenbundel Steekspel met dubbelgangers (1944) na heeft Jonckheere nauwelijks proza in de enge zin van het woord gepubliceerd. Het grootste gedeelte van zijn proza bestaat uit reisverslagen, memoires, essays en recensies.
Ook in zijn proza valt de sterke ik-gebondenheid op. Steekspel met dubbelgangers bijvoorbeeld bevat verhalen waarin eigen karaktertrekken opzettelijk tot in het groteske worden aangedikt. Zijn literair-historische en literair-theoretische teksten zijn geënt op persoonlijke ontmoetingen met auteurs of op de eigen schrijfpraktijk.
Jonckheere schuwde de polemiek niet. Een neerslag hiervan in boekvorm is zijn discussie met Erik van Ruysbeek over de experimentele poëzie, Poëzie en experiment (1956).
| |
Techniek
Slechts als strakke voorschriften hem daartoe dwingen, slaagt Jonckheere in een rechtlijnige compositie, zoals in zijn monografie over Raymond Brulez (1961). Ook in zijn proza werkt hij bij voorkeur met anekdotes, met uitweidingen en met paradoxen en aforismen die op strategische plaatsen in de tekst optreden, die het betoog sturen en het plots een heel andere wending geven. Hij heeft een voorliefde voor originele gezichtspunten, bijvoorbeeld in Tita vlucht (1941), waarin de perikelen van mei 1940 door de ogen van zijn hond worden waargenomen, of in Oostende verteld (1970), waar de geschiedenis van Oostende vanuit het gezichtspunt van een reeks historische of pseudo-historische figuren wordt benaderd. Veel materiaal heeft hij meermalen gebruikt, telkens vanuit een ande- | |
| |
re invalshoek. Dezelfde literair-historische anekdotes en weetjes komen op verscheidene plaatsen in zijn werk aan bod en worden ook nog eens een keer samengebracht via een ordening van auteurs op grond van hun sterrenbeeld (Een hart onder de dierenriem (1967)) of hun grafologische eigenschappen (Toon mij hoe je schrijft (1972)).
Jonckheere heeft talloze lezingen en speeches gehouden. Een groot gedeelte daarvan is ook ongewijzigd in die vorm gepubliceerd, bijvoorbeeld in Van kritiek gesproken (1955) en ik heb eens...Radiolezingen (1962). Maar ook in andere prozateksten hoort men eerder de stem van een spreker dan die van een schrijver. Zijn spreektoon belet evenwel niet dat zijn prozastijl soms nogal hoekig kan zijn, met als duidelijk symptoom een overdreven neiging tot syntactische samentrekkingen en asyndetische constructie.
| |
Visie op de wereld
Naast veel gedichten heeft Jonckheere ook veel proza vertaald. Ook Nederlandstalig proza waarin hij klassiekers als Hendrik Conscience voor een groter publiek ‘hertoetst’, moderniseert. Jonckheeres visie op de wereld is die van een strijdbare maar ook relativerende humanist. Maar dikwijls concentreert hij zich op het eigen lichaam of de eigen gevoelens of op persoonlijke problemen zonder dat er een algemener niveau bereikt wordt. Wel is er voor de lezer de onmiddellijke herkenbaarheid van de drama's in de persoonlijke sfeer.
In een kleiner gedeelte van zijn werk spelen vragen rond de aan- of afwezigheid van een metafysische dimensie. Zo is er de strijd, of misschien beter: de polemiek die hij met God voert. Jonckheere schommelt daarbij tussen een uitgesproken atheisme en een visie op God en mens als onverzoenbare en concurrerende grootheden. De afwijzing van God stelt hem voor het steeds nijpender wordende probleem van de eigen sterfelijkheid. De aanvaarding van God ervaart hij als verknechting. Hij poogt een oplossing te vinden in een lofprijzing van het vitale menselijke bestaan, in een geforceerd geloof in het voortbestaan in het nageslacht, in fantasieën over een alternatieve schepping waarbij hij het paradijsverhaal herschrijft. Ja, hij doet dat zelfs in - zeker niet louter ironische - vormen van zelfvergoddelijking, zoals in ‘Konfrontatie met het heelal’ (in
| |
| |
De hondenwacht) via de verwijzing naar Genesis 17:1 en Vondels Lucifer.
Kom, ‘wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht’,
heelal, in wiens gestraal ik rustig ben gezeten;
mijn raadsel wens ik aan uw oud geheim te meten,
gij doet u aan mij voor, u wikken is mijn recht.
Slechts zelden bereikt hij een overtuigend gelijk in zijn polemiek met God. Zo wordt de menselijke autonomie snel een naïeve narcistische zelfverheffing. En een van zijn sterkste, wat Nietzscheaans klinkende bevestigingen van het leven om het leven verknoeit hij door ze in te passen in een tweederangs anticlericalisme:
Geloofd de griekse goden en godinnen,
geloofd wie niet de dwaze wet gelooft
van priesters en hun macht die zij verzinnen.
Geloofd de spot die hel en hemel dooft
en wijsheid onderwijst in aards beminnen
want hij die 't lichaam van zijn vrees berooft
is rijp en waardig pas om te beginnen
aan dit bestaan dat geeft en niets belooft.
De schriftgeleerden zullen u verdoemen,
uw schoon verhaal verbranden vóór de kerk
en op uw graf krijgt gij een blinde zerk.
Maar wij die goden en godinnen roemen
als vrije metaforen van het licht
dragen uw glimlach op ons aangezicht.
Marnix Gijsen is Jonckheere altijd blijven karakteriseren als een onproblematische ‘heiden’, maar het werk van Jonckheere spreekt dit tegen. Dichter bij de waarheid zitten zowel Jan de Roek - die Jonckheere verwijt geen consequent atheïst te zijn - als Marcel Brauns en Herman-Emiel Mertens - die vanuit zeer
| |
| |
verschillende oogpunten zijn werk als religieus typeren. Zeker in zijn poëzie is een religieus referentiekader nooit helemaal afwezig, al moge het dan een gevoelsmatig-estheticistisch katholicisme zijn - gedeeltelijk een erfenis van zijn moeder - of een oedipale strijd met een God die verantwoordelijk wordt gesteld voor het kwaad en de menselijke eindigheid.
Andere wereldbeschouwelijke of werkelijke politieke stellingnames komen in Jonckheeres werk niet echt voor, wel vrijzinnig-liberaal geïnspireerde debatten met katholieke tegenstanders. En ook schreef hij gedichten waarin de waanzin van de Tweede Wereldoorlog vanuit algemeen menselijk perspectief wordt behandeld; zo onder andere het bekende ‘Kinderen met een krekelstem’ (in Roemeense suite) over de executie van Roemeense kinderen door de Nazi's. Op de zwaar aangezette cultuurfilosofische reflecties van Van Ruysbeek reageert hij met een relativerend pragmatisme. Politieke uitspraken over Belgisch Kongo, Zuid-Afrika of Roemenië, landen die hij meerdere malen bezocht, worden al of niet bewust vermeden, in ruil voor pittoreske details, relativerende ironie of de beschrijving van menselijke, soms al te menselijke, verschijnselen.
| |
Kunstopvatting
Jonckheere heeft zich vaak uitgelaten over de status en de functie van het dichten. Die uitspraken vormen geen samenhangende theorie, maar zijn een lappendeken van soms tegenstrijdige boutades en metaforen. Een van zijn meest geliefkoosde uitspraken luidt: ‘Schrijven is een aanvulling op het leven en een manier om jezelf te leren kennen.’ De uitspraak sluit aan bij zijn lof van het aardse leven, maar is zo omvattend dat hij per saldo maar weinig zegt over zijn literatuuropvatting, behalve dat hij geen voorstander is van een autonomistische of, in zijn visie, anderszins extremistische poëtica. Ook uit zijn meest poëticale opstel, De poëziemuur doorbreken (1958), kan men opmaken dat hij poëzie voorstaat die geen formele of inhoudelijke dimensies privilegieert, maar waarin alle lagen in harmonie en redelijkheid samengaan. In zijn theorie is hij een classicistisch dichter. En - zo blijkt ook uit zijn discussie met Erik van Ruysbeek - met dit classicisme gelooft hij in de mogelijkheid dat de beste poëzie alle poëzie-opvattingen zou overstijgen. Met Van zee tot schelp had hij, na eerst een hevig tegen- | |
| |
stander van het experiment te zijn geweest, de bedoeling een bundel te schrijven die de tegenstelling tussen traditie en experiment zou opheffen.
Uit de praktijk van zijn dichten blijkt onmiddellijk dat zijn classicistische poëtica in de kern zeer sterk expressief belijdend is, daarbij steunend op autobiografische anekdotes, verstaanbaarheid, beschouwing en een, behalve in de balladen, altijd aanwezig lyrisch ik. Zijn poëzie is op de eerste plaats een reflectie op het eigen bestaan en op de eigen geschiedenis. Het is dan ook niet toevallig dat het dichten heel vaak in de avond en de nacht wordt gesitueerd.
Het elegische karakter van veel gedichten en het vastleggen in poëzie van soms de kleinste autobiografische gegevens maken van zijn dichten een instrument van zijn obsessie om de sterfelijkheid teniet te doen. Hij wil niet alleen overleven als dichter, maar in zijn gedichten zijn hele bestaan aan de vergankelijkheid onttrekken.
Zijn poëzie en zijn memoires hebben dezelfde functies. Jonckheere wil in die memoires zijn bestaan herbeleven, (her)ordenen en voor de eeuwigheid vastleggen. Het is niet helemaal ironisch als hij in het gedicht ‘Memoires’ in De overkant is hier schrijft:
Voordien had 't leven mij gediend, ik was getuige,
wel speels, maar trouwe medewerker van mijn lot;
waar ik mij bij 't schrijven voelde als een god,
die zijn volstrekt bestaan naar eigen luim kan buigen.
Schrijven is een overwinning op het lot én een overwinning op God. Al schrijvend vermoordt hij de oedipale God en wordt hij zijn eigen vader.
| |
Relatie leven/werk
Poëticale en psychologische grondslagen liggen bij Jonckheere dicht bij elkaar. Want afwezigheid van een metafysisch perspectief, de angst voor de dood en de behoefte voort te bestaan in zijn werk gaan bij Jonckheere met een manische trek gepaard. Er is niet alleen die grote productie, dat ongebreidelde spreken en schrijven, die vertelzucht, er zijn niet alleen die memoires die maar niet opschieten en die gedichten die ad libi- | |
| |
tum langer kunnen worden. Er zijn ook de motieven van de zwerf- en bewegingsdrang, en de slapeloosheid. Er is die voortdurende springerige beweeglijkheid in zijn betogen, er is de sterke associatiedrang, er zijn de voortdurende grappen en woordspelletjes, er zijn - zo duidelijk in de interviews - de weigering onderbroken of tegengesproken te worden en de toenemende agressiviteit. En er is de narcistische grootheidswaan. Dat manische in Jonckheeres werk en persoon is de tegenpool van de sterk weemoedige tendens in zijn oudere poëzie, een ook van de ‘verijling’, het opgaan in verstilling en verstarring.
| |
Traditie / Verwantschap
Jonckheere is wel eens ijdelheid verweten omdat hij al te graag uitpakte met verhalen over literatoren en andere kunstenaars die hij ooit ontmoette. Het verwijt is zeker niet ongegrond, maar het is ook zo dat hij dikwijls blijkbaar meer door de figuren achter een werk werd geboeid dan door hun werk zelf. Zijn literaire socialisatie is er meer een van ontmoetingen met auteurs dan van kennisname met hun werk. Tot die ontmoetingen kreeg hij als jonge man de eerste kansen bij het organiseren van literaire manifestaties in Oostende.
Dat hij, zoals hij dikwijls vertelt, zijn eerste gedichten schreef na Karel van de Woestijne te hebben zien en horen voorlezen, berust daarom heel waarschijnlijk op waarheid. De oudere poëzie van Jonckheere is sterk beïnvloed door Karel van de Woestijne. De invloed is merkbaar tot in Spiegel der zee, dus tot in de bundels waarin Jonckheere al is overgegaan op een soms parlandoachtige stijl. De combinatie van parlando en Van de Woestijne levert een vreemde mengeling op. Nog merkwaardiger is de vermenging van Van de Woestijne met beelden afkomstig uit de vooral Vlaamse expressionistische poëzie in de eerste bundels. Er zijn duidelijk sporen van onder anderen Marnix Gijsen en van de bundel Jasmijnen van André Demedts. Verder vinden we soms Slauerhoff en Marsman.
Spiegel der zee sluit aan bij een naoorlogse trend van lange episch getinte poëzie (Bertus Aafjes, Jan Vercammen). In het parlando en in de ironie die Jonckheere steeds sterker gaat beoefenen, vinden we reminiscenties aan Richard Minne, Gaston Burssens en Jan van Nijlen. In Van zee tot schelp wordt tot op zekere hoogte aansluiting gezocht bij de experimentelen.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
De bloemlezing die Herman de Coninck in 1992 uit Jonckheeres poëzie samenstelde, kreeg nauwelijks aandacht. Ook op de zeven delen memoires die hij in de periode 1968-1987 publiceerde, kwam nauwelijks respons. Met zijn laatste bundel, Recht op da capo (1988), wilde hij, vergeefs, tonen nog steeds als dichter aanwezig te zijn. En Karel Jonckheere stierf met het bittere gevoelen dat hij de staatsprijs voor zijn hele oeuvre had moeten krijgen. Tot circa midden jaren zeventig was die situatie heel anders en werd hij zowel door de kritiek - niet alleen de vrijzinnige maar ook de katholieke - als door het grote publiek vrij sterk gewaardeerd.
Aan het einde van de jaren dertig werd hij een veelgelezen auteur. Dat geldt niet alleen voor zijn vlot consumeerbare reisverslagen maar ook voor zijn poëzie. De verklaring ligt voor de hand: een mengeling van aanspreekbare en herkenbare anekdotiek, parlando-stijl, een forse dosis sentiment, levenswijsheden, aforismen en geestigheden. Een gedurende tientallen jaren uiterst sterke positie als literair ambtenaar bracht natuurlijk ook met zich mee dat hij probleemloos toegang had tot de publicatie- en verspreidingskanalen. Verder was hij iemand die er alles voor deed om ‘erbij te horen’. Voor het succes dat hij een aantal jaren in Nederland had, was in de eerste plaats zijn deelname aan ‘Hou je aan je woord’ verantwoordelijk.
Het tanen van de belangstelling voor Jonckheere heeft te maken met het al te autobiografische en repetitieve van zijn laatste bundels en memoires. Maar ook zijn pensionering, waardoor hij uit het centrum van het literaire gebeuren verdween, was debet aan de afnemende belangstelling.
| |
Kritiek
De meeste bundels van Jonckheere kregen een vrij goede kritiek, zij het dat er altijd van enige reserve sprake was. Marnix Gijsen uitte die in 1938 als eerste, toen hij naar aanleiding van Het witte zeil (1935) sprak van ‘een zekere welsprekendheid die ook haar gevaarlijke zijde heeft.’ En meer dan vijftig jaar later wijst Herman de Coninck in de inleiding op zijn bloemlezing nog steeds op ‘babbelziekte’ en ‘opvulsel’. Vergelijkbare karakteriseringen vormen in de tussenliggende periode een leidmotief in de recensies. Het kernwoord is ‘retoriek’.
| |
| |
De betekenis die de critici aan dit woord gaven, bepaalde in grote mate de waardering. Volgens critici als P.G. Buckinx, Piet Thomas of Hugo Brems gaat het om schoonheidsvlekken, om zwakke passages in overigens wel geslaagde bundels. Soms onderscheiden die critici gedichten die al te retorisch zijn en gemist kunnen worden van een kern van zijn oeuvre, bestaande uit geslaagde, klassieke en authentieke gedichten. De meeste gedichten in vrije versvorm, veel van de balladen en fabels, en de overheersend betogende of ‘pratende’ gedichten worden dan als secundair en minder authentiek beschouwd. Het onderscheid is overigens heel kunstmatig omdat er slechts sprake is van graduele verschillen en omdat een behoorlijk groot gedeelte van Jonckheeres poëzie zonder meer opzijgeschoven wordt. Andere critici, zoals D.A.M. Binnendijk en Albert Westerlinck, zijn van mening dat de wijdlopigheid, het betogende en een teveel aan parlando de fundamentele zwakte uitmaken van Jonckheeres hele poëtische praktijk. Het gaat hierbij om critici die een geconcentreerde versvorm, muzikaliteit, ritme en beeldende kracht het hoogst in hun vaandel voeren en die sowieso moeite hebben met parlando-poëzie of gedachtenlyriek. Naar aanleiding van Spiegel der zee schrijft Binnendijk dat het geen poëzie ‘in de hoogste zin van het woord is’ en dat zijn gedichten ‘nooit gekenmerkt [werden] door die innerlijke spanning, welke al dan niet zich in verbijsterende, oorspronkelijke of bekoorlijke beelden verwezenlijkend, de beslissende voorwaarde is voor het rhythmisch taalphenomeen, dat wij poëzie noemen’. Westerlinck stelt dat de orator de lyricus in de weg staat, en dat poëzie voor Jonckheere geen doel is op zich, maar een remedie voor leed, ‘meer een afreactie dan het resultaat van een op het gedicht geconcentreerde autonome scheppingsdrift.’
De onderscheiden posities van de critici hangen uiteraard nauw samen met hun eigen impliciete of geëxpliciteerde poezie-opvatting. Maar het is even duidelijk dat ook wie vanuit Jonckheeres poëtica oordeelt dikwijls stuit op inhoudelijke oppervlakkigheid en stilistische geforceerdheid en op een overdaad van middelen die vanuit die poëtica legitiem zijn ingezet. Slechts weinig gedichten worden als helemaal ‘af beschouwd.
| |
| |
Bij hun verschijnen werden Conchita, Spiegel der zee, De hondenwacht, Van zee tot schelp, Ogentroost, Roemeense suite en In de wandeling lichaam geheten tot de beste bundels van Jonckheere gerekend. Enige decennia later moet dit worden genuanceerd. Het valt nu op hoe Conchita nog aansluit bij de vorige bundels; er is nog steeds een merkbare invloed van Van de Woestijne, het betoog is af en toe duister, er zijn nog vele clichés uit de Vlaamse poëzie uit de jaren dertig, er is de sentimentaliteit. Als afstand wordt genomen van de anekdotische aanleiding - die de toenmalige critici door de politieke omstandigheden nogal beïnvloedde - overstijgt Conchita nauwelijks het niveau van het vorige werk. En dat werd door de critici gekarakteriseerd als lijdend aan vage stemmingen en algemeenheden. Ook Spiegel der zee komt nu minder overtuigend over. De breuken tussen het anekdotische en het abstracte vallen op, de versificatie is dikwijls zwak en het woordgebruik zit ondanks de neiging tot parlando nog vast aan de gemeenplaatsen van de Vlaamse lyriek uit de eerste naoorlogse jaren.
De beste bundel is De hondenwacht. Alle gedichten zijn relatief kort, er is een grote concentratie, het woordgebruik klinkt hedendaagser, het parlando leidt niet tot vormloosheid en vulsel, de toon is harder en het sentimentele ontbreekt nagenoeg. Dikwijls start het gedicht vanuit zeer concrete situaties of vanuit cerebrale noties en er wordt meer gebruik gemaakt van het beeld. In Van zee tot schelp, Ogentroost, Roemeense suite en In de wandeling lichaam geheten valt nu op dat de modernistische invloeden oppervlakkig zijn gebleven en dat Jonckheere zijn neigingen tot eindeloze uitweidingen en het toepassen van steeds dezelfde trucjes en technieken te weinig kan weerstaan. De kwaliteit van de gedichten is dan ook heel wisselend.
| |
Ontwikkeling
In de ontwikkeling van Jonckheeres poëzie brengt men meestal cesuren aan bij Conchita, Spiegel der zee, en Van zee tot schelp. Conchita wordt dan bestempeld als eerste bundel waarin niet langer sprake is van de vaagheid van de voorgaande bundels. Spiegel der zee wordt gewaardeerd als het eerste hoogtepunt van een volwaardig dichter. Van zee tot schelp wordt de eerste ‘modernistische’ bundel genoemd op grond van de experimentele verworvenheden die erin zouden zijn verwerkt. De
| |
| |
belangrijkste cesuur in Jonckheeres ontwikkeling vormt evenwel De hondenwacht, nog steeds ‘klassieke’ gebonden belijdenislyriek, maar ook poëzie waarin hij voor het eerst in grote mate afstand neemt van de verouderde naoorlogse poëtische taal.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Deze bibliografie bevat al het zelfstandig verschenen werk waarvan Karel Jonckheere auteur was. Uit het zelfstandig verschenen werk waarvan hij redacteur, inleider, samensteller of vertaler was, is een keuze gemaakt. Voor zijn andere publicaties zij verwezen naar Rob. Roemans & Hilda van Assche, Bibliografie van Karel Jonckheere (Hasselt 1968) en naar de Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap.
C. Loontiens & K. Jonckheere, Dit is de waarachtige en stichtelijke historie van Tone den Stierman, Oostende 1929, Leys, T. |
Karel Jonckheere, Brozen's Anny, Gent 1932, Boekhandel van Rijsselberghe en Rombaut, Oswald de Schamphelaere 4, V. |
Karel Jonckheere, Proefvlucht, Antwerpen, 1933, Loki, GB. |
Pierre Goemaere, Verschijning. Vertaald door Karel Jonckheere. Oostende 1933, Uitgave Aquarium, V. (vert.) |
Karel Jonckheere, Het witte zeil, Kortrijk 1935, Steenlandt, GB. |
Mathieu Corman, Afgoden op den Brandstapel. Twee zwervers in opstandig Asturië. Vertaald door Karel Jonckheere. Amsterdam-Sloterdijk 1935, Wereldbibliotheek, Reisverhaal, (vert.) |
Karel Jonckheere, Gewijde grond. Kortrijk 1937, Steenlandt, GB |
Karel Jonckheere, Klein testament. Kortrijk 1938, Steenlandt, GB. |
Maurice Carême, Bloemenland. Vertaald door Karel Jonckheere. Antwerpen 1938, Opdebeek GB. (vert.) |
Karel Jonckheere, Conchita. Mechelen 1939, De Bladen voor de Poëzie, GB. (3e, vermeerderde druk: Antwerpen 1941, De Nederlandsche Boekhandel) |
Karel Jonckheere, Cargo. Oude-God-Antwerpen 1940, Boekengilde Die Poorte, Reisverhaal. |
Karel Jonckheere, Tierra caliente. Oude-God-Antwerpen 1941, Boekengilde Die Poorte, Reisverhaal. |
Karel Jonckheere, Tita vlucht. Antwerpen/Amsterdam 1941, De Nederlandsche Boekhandel/Strengholt, Reisverhaal. |
Karel Jonckheere, Gedichten, Antwerpen 1942, De Nederlandsche Boekhandel, GB. |
Karel Jonckheere, De zevende haven. Oude-God-Antwerpen 1942, Boekengilde Die Poorte, Reisverhaal. |
Emily Brontë, Eenzamen op het waaihof. Vertaald door Karel Jonckheere. Antwerpen 1942, De Nederlandsche Boekhandel, R. (vert.) |
Theodor Haecker, Vergilius, vader van het avondland. Vertaald door Karel Jonckheere. Brugge [1942], De Kinkhoren, E. (vert.) |
| |
| |
Karel Jonckheere, Wat niet geneest. Gedichten. Antwerpen 1943, De Nederlandsche Boekhandel, GB. |
Antonio Mediz Bolio, Het land van de fazant en het hert. Vertaald door Karel Jonckheere. 's Gravenhage 1943, Stols, R. (vert.) |
Ricardo Güiraldes, Don Segundo Sombra. Roman van een gaucho. Vertaald door Karel Jonckheere. Oude-God-Antwerpen 1943, Boekengilde Die Poorte, R. (vert.) |
Heinrich Hauser, Notre Dame der golven. Roman. Vertaald door Karel Jonckheere. Antwerpen 1943, De Nederlandsche Boekhandel, ‘De zilveren Karveel’. Reeks boeken van en over de zee 1, R. (vert.) |
Karel Jonckheere, Steekspel met dubbelgangers. Gent 1944, Snoeck-Ducaju en Zoon, Faunreeks, VB. |
Vertelsels uit Mayab. Naar den oorspronkelijken tekst naverteld door Karel Jonckheere. Brugge [1944], De Kinkhoren, VB. (vert.) |
Karel Jonckheere, Onvoorzien programma. Gedichten. Gent [1945], GC. |
Germaine Acremant, De dames met de groene hoedjes. Vertaald door Karel Jonckheere. Gent 1945, Uitgeverij Snoeck-Ducaju en Zoon, R. (vert.) |
Karel Jonckheere, Avondbrieven. Hoogstraten 1946, Moderne Uitgeverij, De Spiegel, GB. |
Karel Jonckheere, Honderd dictees in de nieuwe spelling of Belgische vissen leren zwemmen in Nederlandse stromen. Deinze 1946, Caecilia Boekhandel. |
Karel Jonckheere, Spiegel der zee. Antwerpen 1946, De Nederlandsche Boekhandel, GB. |
Karel Jonckheere, Vloedlijn. Gedichten (1933-1945). Antwerpen/Amsterdam 1948, De Nederlandsche Boekhandel/Wereldbibliotheek, GB. |
Karel Jonckheere, De hondenwacht. Gedichten. Antwerpen 1951, De Nederlandsche Boekhandel, GB. |
Karel Jonckheere, De kolibri fluistert. Indiaanse sprookjes. (Amsterdam) 1951, Wereldbibliotheek, VB. |
Karel Jonckheere, Bertus Aafjes, de dichter van de poëzie. Amsterdam 1952, Meulenhoff, De Eik, E. (gewijzigd opgenomen in: Bertus Aafjes, In den beginne & Maria Sibylla Merian. Amsterdam [1977], Meulenhoff, pp. 73-130) |
P.A. de Bock, Het schoonste lied ter wereld. Kerstvertelling. Vertaald door Karel Jonckheere. Amsterdam-Antwerpen 1952, Wereldbibliotheeek-Vereniging, V. (vert) |
P.A. de Bock, Vertellen onder de toverboom. Naar Maya-sprookjes. Vertaald door Karel Jonckheere. Amsterdam-Antwerpen 1953, Wereldbibliotheek-Vereniging, V. (vert.) |
Facetten der Nederlandse poëzie. Van Martinus Nijhoff tot Herwig Hensen. Samengesteld door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere en Laurens van der Waals. 's-Gravenhage (1954), Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks 50, Bl. |
| |
| |
Francis Mazière, Toemoek-Hoemak. Vertaald door Karel Jonckheere. Antwerpen-Amsterdam 1954, Ontwikkeling/Meulenhoff, R. (vert.) |
Karel Jonckheere, Dit is België. Foto's van Cas Oorthuys. Amsterdam-Antwerpen 1955, Contact, E. |
Karel Jonckheere, Van kritiek gesproken. Antwerpen 1955, De Nederlandsche Boekhandel, E. |
Karel Jonckheere, Van zee tot schelp. Antwerpen 1955, De Nederlandsche Boekhandel, GB. |
Facetten der Nederlandse poëzie. Van Willem Elsschot tot Martinus Nijhoff. Samengesteld door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere en Laurens van der Waals. 's-Gravenhage [1955], Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks 57, Bl. |
Een dorp dat leeft! Stave. Brussel [1955], Ministerie van Openbaar Onderwijs, E. (vert.) |
Karel Jonckheere, Verzamelde gedichten. Samengesteld en ingeleid door Pierre H. Dubois. Antwerpen/'s-Gravenhage 1956, Diogenes/Stols, GB. |
Karel Jonckheere, Inleiding. In: Gaston Burssens, Het neusje van de inktvis. Gekeurd door Karel Jonckheere en Halbo C. Kool, 's Gravenhage 1956, Stols, pp. 5-34, E. |
Karel Jonckheere & Erik van Ruysbeek, Poëzie en experiment. Dialoog in briefvorm over oud en nieuw in de dichtkunst. Antwerpen/Amsterdam 1956, Ontwikkeling/Meulenhoff, Nieuw Vlaams Tijdschrift Reeks, Br. |
‘Elata’. Tocht van Z.M. Koning Leopold III op de Orinoco en de Rio Negro. [Met een verklaring van de afbeeldingen door Karel Jonckheere] [Z.pl. 1956], Ontdek de Wereld, E. |
Karel Jonckheere, Kongo zonder buks of boy. Amsterdam [1957], Meulenhoff, Reisverhaal. |
Karel Jonckheere, Van lezer tot schrijver. Voorwoord. In: Richard Declerck, Gestalten en gedachten. Antwerpen 1957, Ontwikkeling, pp. 7-10, E. |
Theo Fleischman, Tamboer in Egypte. Vertaald door Karel Jonckheere. [Turnhout] 1957, Brepols, Junior Club Reeks 1, J. (vert.) |
Karel Jonckheere, Kongo met het blote oog. Amsterdam/Antwerpen 1958, Meulenhoff/Diogenes, Reisverhaal. |
Karel Jonckheere, De poëziemuur doorbreken. Brussel-Den Haag 1958, Manteau, Ad Multosreeks, E. |
Karel Jonckheere, De Vlaamse letteren vandaag. Antwerpen 1958, Ontwikkeling, E. |
Karel Jonckheere, Vogels zonder kooi. Invallen en uitvallen van Karel Jonckheere. Rotterdam 1958, Donker, Donker-Pockets 22, EB. |
Karel Jonckheere & Roger Bodart, De literatuur in België. Antwerpen 1958, Ontwikkeling, E. |
Facetten der Nederlandse poëzie. Van Willem Kloos tot Willem Elsschot. Samengesteld door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere en Laurens van der Waals. 's-Gravenhage [1958], Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks 68, Bl. |
| |
| |
Literair akkoord. Een keuze uit bijdragen verschenen in de Zuid- en Noordnederlandse letterkundige tijdschriften van het jaar 1956, bijeengebracht door Pierre H. Dubois, Hubert van Herreweghen, Karel Jonckheere en Garmt Stuiveling, opgenomen in Vandaag 5. Nieuw werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers bijeengebracht door Frans de Bruyn en Jaap Romijn. Utrecht 1958, Bruna, Zwarte Beertjes 125-126, EB. |
Literair akkoord. Een keuze uit bijdragen verschenen in de Zuid- en Noordnederlanndse letterkundige tijdschriften vaan het jaar 1957, bijeengebracht door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere, P. Minderaa en Maurice Roelants, opgenomen in Vandaag 6. Nieuw werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers bijeengebracht door Frans de Bruyn en Jaap Romijn. Utrecht 1958, Bruna, Zwarte Beertjes 207-208, EB. |
Charles Bertin, Christoffel Columbus, Toneelspel in drie bedrijven. Vertaling en Nederlandse bewerking door Karel Jonckheere. Brussel 1958, Belgisch Centrum voor Dramatische Kunst, Het Belgisch Toneel 2, T. (vert.) |
J.C. Brandt Corstius & Karel Jonckheere, De literatuur van de Nederlanden in de moderne tijd. Amsterdam/Antwerpen 1959, Meulenhoff/Diogenes, E. (2e, herziene druk: 1961) |
Vrijheren van het woud. Samengesteld door de Wetenschappelijke Internationale Stichting te Brussel. Nederlandse aanpassing van Karel Jonckheere. Rotterdam 1959, Ad. Donker, E. (vert.) |
Karel Jonckheere, Gemini. Een eeuw gedichten in België. Un siècle de poésie en Belgique. Bloemlezing, Anthologie. Brussel-Antwerpen 1960, Manteau, Ad Multosreeks 10, Bl. |
Karel Jonckheere, Poëzie is overal. Van Bijbel tot Eskimo. Antwerpen 1960, Ontwikkeling, De Witte Roos, Bl. (vert.) |
Facetten der Nederlandse poëzie. Van Herwig Hensen tot Cees Nooteboom. Samengesteld door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere en Laurens van der Waals. 's-Gravenhage-Rotterdam [1960], Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks 71, Bl. |
Karel Jonckheere, Ogentroost. 's-Gravenhage 1961, Stols-Barth, GB. |
Karel Jonckheere, Raymond Brulez. Brussel 1961, Manteau, Monografieën over Vlaamse Letterkunde 20, E/Bl. |
Karel Jonckheere, Een schip voer af. Amsterdam 1961, Meulenhoff, Meulenhoff Pockets 95, Reisverhaal. (herwerkte versie van Cargo) |
Amaat Burssens & Karel Jonckheere, Kongo aan het woord. Antwerpen 1961, Ontwikkeling, E. |
Michel Duino, Marco, de zwarte haan van Vicenza. Vertaald door Karel Jonckheere. [Turnhout] 1961, Brepols, Junior Club Reeks 9, J. (vert.) |
| |
| |
Karel Jonckheere, Ik heb eens... Radiolezingen. Brussel-Den Haag 1962, Manteau, Kleine Marnixpocket 4, EB. |
Karel Jonckheere, Uit het nest geroofd. Ongebundelde poëzie bijeengebracht en tweemaal ingeleid. Amsterdam/Antwerpen 1962, De Bezige Bij/Ontwikkeling, Literaire Pocketserie 91, GB. |
Karel Jonckheere, De Wandelende Jood ten geleide. In: August Vermeylen, De Wandelende Jood. Bussum 1962, Van Dishoeck, pp. 7-8, E. |
Conrad Busken Huet, Het land van Rubens. Een keuze samengesteld en ingeleid door Karel Jonckheere. Hasselt 1962, Heideland, Vlaamse Pockets 46, E/Bl. |
Firmin van Hecke, Gedichten. Verzameld en ingeleid door Karel Jonckheere, Hasselt 1962, Heideland, Poëtisch Erfdeel der Nederland 4, E/Bl. |
Facetten der Nederlandse poëzie. Van Guido Gezelle tot Willem Kloos. Samengesteld door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere en Laurens van der Waals. 's-Gravenhage-Rotterdam [1962], Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks 76, Bl. |
Speels ABC der Nederlanden. Samengesteld door Gerrit Borgers, Karel Jonckheere, Chr. Leeflang & Aldert Witte. [Amsterdam] 1962, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, Bl. |
Theo Fleischman, Tamboer in de zon van Austerlitz. Vertaald door Karel Jonckheere. [Turnhout] 1962, Brepols, Junior Club Reeks 7, J. (vert.) |
Karel Jonckheere, Grenzen van papier en pijn. Hasselt 1963, Heideland, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden 13, Bl. |
Karel Jonckheere, Inleiding. In: Hugues C. Pernath, Instrumentarium voor een winter. Gedichten 1955-1960. Amsterdam/Antwerpen 1963, De Bezige Bij/Ontwikkeling, pp. 7-10, E. |
Karel Jonckheere, Roemeense suite. Gedichten. Brussel-Antwerpen-Den Haag 1965, Manteau, GB. |
Stijn Streuvels om te eren. In: Stijn Streuvels, De vlaschaard. Brugge-Utrecht 1965, Desclée de Brouwer, pp. 9-42, E. |
België. Voorgesteld door Karel Jonckheere en Roger Bodart. Parijs-Brussel 1965, Hachette, Albumreeks Guides Bleus, E. |
Karel Jonckheere, De ringen van de boom. Brussel-Den Haag 1966, Manteau, Grote Marnixpocket 18, GB. |
Karel Jonckheere & Erik van Ruysbeek, Ondergang en dageraad. Bijdrage tot een nieuw bewustzijn. Brussel-Den Haag 1966, Manteau, Maerlantpocket 2, Br. |
Werk uit Roemenië. Poëzie. Tudor Arghezi [et al.]. Verantwoording door Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1966, Manteau, Maerlantpocket 3, E/Bl. (vert.) |
Karel Jonckheere, Een hart onder de dierenriem. Brussel-Den Haag 1967, Manteau, Grote Marnixpocket 26, E. |
Karel Jonckheere, Overhoeks. In: Pierre van Rompaey, Een dagje terreur. Een bundel cursieven en
|
| |
| |
crazies. Ingeleid door Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1967, Manteau, Marnix Pocket 43, pp. 7-13, E. |
Literair akkoord 10. Een keuze uit bijdragen verschenen in de Zuid- en Noordnederlandse letterkundige tijdschriften van de jaren 1965 en 1966. ([Bijeengebracht door] Bert Decorte, André Demedts, Karel Jonckheere [e.a.]), Utrecht-Antwerpen 1967, A.W. Bruna en Zoon, Witte Beertjes 1131, EB. |
Richard Minne, Malve en erica. Verzameld en ingeleid door Karel Jonckheere. Hasselt 1967, Heideland, Vlaamse Pockets - Poëtisch Erfdeel der Nederlanden 58, E/Bl. |
John M. Synge, De held van het Westen. Blijspel in drie bedrijven. Vertaling: Karel Jonckheere. Antwerpen 1967, A.L.M.O., A.L.M.O.-repertoire - A.L.M.O.'s Toneelpockets 21, T. (vert.) |
Karel Jonckheere, Nacht? zei de zon, nooit van gehoord! [Samengesteld door Jeroen Brouwers.] Brussel-Den Haag 1968, Manteau, Marnixpocket 54, Bl. |
Karel Jonckheere, De vogels hebben het gezien. Brugge-Utrecht 1968, Desclée De Brouwer, Open Kaart, Memoires. |
Karel Jonckheere, Geen standpunt. In: Rob. Roemans en Hilda van Assche, Bibliografie van Karel Jonckheere. Ingeleid door Angèle Manteau en Karel Jonckheere, Hasselt 1968, Heideland, pp. 10-18, E. |
Karel Jonckheere, Ten geleide. In: Rob. Roemans en Hilda van Assche, Analytische bibliografie van Julien Kuypers. Ingeleid door Karel Jonckheere en Garmt Stuiveling. Hasselt 1968, Heideland, pp. 7-8, E. |
Karel Jonckheere & Frans Dille, Spaans schetsboek. Dertig copla's van Karel Jonckheere naar dertig schetsen van Frans Dille. Antwerpen/Rotterdam 1968, Ontwikkeling/A. Donker, GC. |
Roger Bodart & Karel Jonckheere, De hedendaagse poëzie. De franstalige poëzie in België. De nederlandstalige poëzie in België. Brussel 1968, Belgisch Instituut voor Voorlichting en Documentatie, E. |
Literair akkoord 11. Een keuze uit bijdragen verschenen in de Zuid- en Noordnederlandse letterkundige tijdschriften van het jaar 1967. Bijeengebracht door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere, Adriaan van der Veen, Paul de Wispelaere & Dirk de Jong. Utrecht-Antwerpen 1968, A.W. Bruna & Zoon, Witte Beertjes 1238, EB. |
Karel Jonckheere, Ik had die man kunnen zijn. Brussel-Den Haag 1969, Manteau, Marnixpocket 70, Memoires. |
Karel Jonckheere, In de wandeling lichaam geheten. Brussel-Den Haag 1969, Manteau, Marnixpocket 46, GB. |
| |
| |
Karel Jonckheere, Leer mij ze kennen...de Vlamingen. Leiden 1969, Sijthoff, Leer mij ze kennen..., E. |
Karel Jonckheere, Micro onder het oorkussen. Met een inleiding door André Demedts. VWS-Cahiers. jrg. 4, nr. 19, 1969, Bl. |
Karel Jonckheere, Denkend aan de Nederlanden. Ernst en luim in de culturele eenheid Noord-Zuid. Tielt-Utrecht 1970, Lannoo, Lannoo Paperbacks, E. |
Karel Jonckheere, Filter uw dag. 's-Gravenhage-Rotterdam 1970, Nijgh & Van Ditmar, Aforismen. |
Karel Jonckheere, Oostende verteld. Anekdotische roman van een stad. Tielt-Utrecht 1970, Lannoo, Lannoo Paperbacks, E. |
Gaston Burssens, Verzamelde dichtbundels. Fotomechanische herdruk van de dichtbundels in hun oorspronkelijke vorm verzorgd en uitgeleid door Gerrit Borgers en Karel Jonckheere. Den Haag 1970, Bakker, GB. |
Kritisch akkoord 1970. Een keuze uit in 1969 verschenen essays in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften samengesteld door Karel Jonckheere, Alfred Kossmann, Adriaan van der Veen, Paul de Wispelaere, Brussel-Den Haag 1970, Manteau, Maerlantpocket 19, EB. |
Alice Nahon, Bloemen van 't veld. Verzameld en ingeleid door Karel Jonckheere. Hasselt 1970, Heideland-Orbis, Vlaamse Pockets - Poëtisch Erfdeel der Nederlanden 70, E/Bl. |
Vlaanderen West. Foto's: Walter de Mulder, Jean Mil, Roger Vansevenant. Inleiding: Karel Jonckheere. Keuze van verbindende teksten: André Demedts. Verklarende teksten: Jozef Deleu. Tielt-Utrecht 1970, Lannoo, E. |
Karel Jonckheere, In een anekdote betrapt. Duizend jaar schrijvers uit Noord en Zuid. Tielt-Utrecht 1971, Lannoo, Lannoo Paperbacks, EB. |
Karel Jonckheere, Reisomnibus. Cargo, Tierra caliente, De zevende haven. Antwerpen-Utrecht 1971, L. Opdebeek, Reisverhalen. |
54 Vlaamse verhalen. Drie delen. Samengesteld door Marnix Gijsen en Karel Jonckheere. Amsterdam-Brussel 1971, Paris-Manteau, Bl. |
Honoré de Balzac, Jezus Christus in Vlaanderen. Uitgewerkt naar een idee van en geïllustreerd door HugoKE [pseudoniem van Hugo de Kempeneer]. In Nederlandse vertaling van Karel Jonckheere. Tielt-Utrecht 1971, Lannoo, V. (vert.) |
Michel Stériade, Mijn Roemeens hart in België. Gedichten vertaald door Jeanne Vandervorst-Buytaert. Met een voorwoord van Karel Jonckheere. Leuven 1971, Soveja Uitgeverij, E. |
Werk uit Bulgarije. Proza. Dragomir Assénov e.a. Ingeleid door Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1991, Manteau, Maerlantpocket 20, VB. |
| |
| |
Karel Jonckheere, De gele prinses. Hasselt 1972, Heideland Orbis, Uitgaven voor de jeugd ‘Het Fonteintje’, J. |
Karel Jonckheere, De kolibrie fluistert. Hasselt 1972, Heideland-Orbis, Uitgaven voor de jeugd ‘Het Fonteintje’, J. |
Karel Jonckheere, Toon mij hoe je schrijft. 50 auteurs grafologisch ontleed. Tielt-Utrecht 1972, Lannoo, E. |
Karel Jonckheere, De zwangere stopnaald. Bijdrage tot de bloei van het misverstand. Amsterdam-Brussel 1972, Paris-Manteau, Marnixpocket 79, VB. |
Roland Desnerck, Oostends woordenboek. Met een woord vooraf van Karel Jonckheere. Handzame 1972, Dewilde, Woordenboek. |
Karel Jonckheere e.a., Sleutelbos op Gaston Burssens. Antwerpen 1972, Brito, EB. |
Lode Zielens, De gele roos. Ingeleid door Karel Jonckheere, Antwerpen 1972, Brito, V. |
Karel Jonckheere, Poëtische inventaris. Amsterdam-Brussel 1973, Paris-Manteau, GB. |
Karel Jonckheere, Halve zolen en achterlappen. Brugge/Den Haag 1974, Orion/Scheltens & Giltay, Dwarsliggers, Aforismen. |
Karel Jonckheere, Mijn gouden leesboek ABC. Tielt-Utrecht 1974. Lannoo, J. (vert.) |
Karel Jonckheere, Waar plant ik mijn ezel? Brussel-Den Haag 1974, Manteau, Grote Marnixpocket 95, Memoires. |
Boeketje Buysse. Een levensschets en een bibliografisch overzicht, gevolgd door getuigenissen en verlucht met vele illustraties. Redactie en samenstelling Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1974, Manteau, E. |
Hendrik Conscience, De loteling. Hertoetst door Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1974, Manteau, Marnixreeks 11, R. |
Karel van de Woestijne, Dagboek. Inleiding en begeleidende nota's Karel Jonckheere. Antwerpen/Amsterdam 1974, Pink Editions & Productions/Arbeiderspers, E. |
Karel Jonckheere, Mijn dochter wordt sirene. Brussel-Den Haag 1975, Manteau, Grote Marnixpocket 106. Memoires. |
Hendrik Conscience, De leeuw van Vlaanderen. Hertoetst door Karel Jonckheere. Brussel 1975, Manteau, Grote Marnixpockets 102, R. |
Karel Jonckheere, Kinderen met krekelstem en andere gedichten. Samengesteld en van commentaar voorzien door Denise Deketelaere. Brussel 1976, Manteau, Cursorisch lezen, Bl/E. |
Karel Jonckheere, Na-zicht. [Brussel] 1976, Manteau, GB. |
Karel Jonckheere, Omer K. de Laey. Antwerpen [etc.] 1976, Nederlandsche Boekhandel, E/Bl. |
Karel Jonckheere, Ook ik, zelfs gij, vooral wij. Brussel-Den Haag 1976, Manteau, Aforismen. |
| |
| |
Hendrik Conscience, Het goudland. Hertoetst door Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1976, Manteau, Grote Marnixpocket 121, R. |
Karel Jonckheere, De man met de ruiker. Brussel-Den Haag 1977, Manteau, Grote Marnixpocket 133, Memoires. |
Hendrik Conscience, Baas Gansendonck. Hertoetst door Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1977, Manteau, Grote Marnixpocket 141, V. |
Lodewijk van Deyssel e.a., Ju, ju, wat een grof volkje! Samengesteld, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1977, Manteau, E/Bl. |
Marco Polo, Het boek van Marco Polo, of, De wonderen van een wereldreis. [Vertaald door] Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1977, Manteau, Grote Marnixpocket 140, R. (vert.) |
Karel Jonckheere, Groot verzenboek voor al wie jong van hart is. Tielt-Utrecht 1978, Lannoo, Bl. |
Karel Jonckheere, Verbannen in het vaderland. Brussel-Den Haag 1978, Elsevier Manteau, Grote Marnixpocket 173, Memoires. |
Van den Vos Reynaerde. Hertaald door Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1978, Elsevier Manteau, Grote Marnixpocket 165, V. |
Paul Verlaine, Twee weken Holland. Vertaald door Karel Jonckheere. Brussel 1978, Manteau, Manteau Marginaal 18, Reisverslag. |
Karel Jonckheere, April. Utrecht-Antwerpen 1979, Het Spectrum, Floroskoop, E. |
Karel Jonckheere, Miniaturen. Brussel-Den Haag 1979, Manteau, Bl. |
Marnix Gijsen & Karel Jonckheere, Breviarium der Vlaamse lyriek. 5e, gewijzigde druk: Brussel-Amsterdam 1979, Elsevier Manteau, Bl. |
Herman Teirlinck, De Vlaamse Helicon. Inleiding en notities van Karel Jonckheere. Brussel-Den Haag 1979, Elsevier Manteau, Manteau Marginaal 21, Tekstuitgave. |
Karel Jonckheere, Met Elisabeth naar de golf. Antwerpen 1980, W. Beckers, Vlaamse Auteurs, Reisverhalen. |
Beatrijs. Hertaald door Karel Jonckheere. Antwerpen 1980, Manteau, Grote Marnixpocket 202, V. |
Karel Jonckheere, De overkant is hier. Antwerpen-Amsterdam 1981, Elsevier Manteau, GB. (uitgebreide druk: 1981) |
Reinaart de Vos. Naverteld uit de oudste teksten door Karel Jonckheere. Amsterdam-Brussel 1981, Van Goor Jeugdboeken, Oud-goud, J. |
| |
| |
Herman Pieter de Boer, Karel Jonckheere en Fred Klaver, Van postiljon en pleisterplaats. Met de postkoets van Groningen naar Brussel. Ede 1981, Zomer & Keuning, E. |
Karel Jonckheere, Was het maar bij deze woorden gebleven. Antwerpen 1983, Manteau, GB/Bl. |
Virginie Loveling, Een revolverschot. Hertaald door Karel Jonckheere. Antwerpen 1983, Manteau, Grote Marnixpocket 248, R. |
Pieter G. Buckinx, Fa Claes, Marcel Coole en Julia Tulkens, Poëziekrans voor Jan de Smedt van Mechelen. Ingeleid door Karel Jonckheere. Mechelen 1983, Vrienden van Jan de Smedt, Cimelia Jan de Smedt van Mechelen 3, E. |
Karel Jonckheere, De ‘Kongo’ van Floris Jespers. Antwerpen 1984, Kunst & Kapitaal, E. |
Kamiel Top, Het open venster en Van zee en vissers. Samenstelling en woord vooraf door Karel Jonckheere. Gent 1984, Masereelfonds, Masereelfonds Poëzie, E/Bl. |
Karel Jonckheere, Herinnering aan Ensor. Antwerpen 1985, Kunst & Kapitaal, E. |
Karel Jonckheere, Vraag me geen leugens. Antwerpen 1985, Manteau, Grote Marnixpocket 300, E. |
Karel Jonckheere, Wuiven naar gisteren. Baarn 1987, De Prom, Memoires. |
Karel Jonckheere, Recht op da capo. Antwerpen 1988, Houtekiet, GB. |
Karel Jonckheere, Alice Nahon. Schets en toets bij haar beeld. Putte 1991, Vriendenkring en Oudercomité Alice Nahonschool, E. |
Karel Jonckheere, Niemand moet mij helpen sterven (maar eenieder mag me leren leven). Samengesteld door Herman de Coninck. Antwerpen-Baarn 1992, Houtekiet, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
André Demedts, Karel Jonckheere, Proefvlucht. In: De Tijdstroom, jrg. 4, nr. 8, mei 1934. p. 383. |
Jan Schepens, Karel Jonckheere, Proefvlucht. In: Groei, jrg. 1, nr. 3-4, mei-juni 1934, pp. 39-40. |
Pieter G. Buckinx. Poëziekroniek. Twee dichters en een dichteres bestijgen den Pegasus. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 36, nr. 4, april 1936, pp. 309-312. (over Het witte zeil) |
Ary Sleeks, Karel Jonckheere, Gewijde grond. In: Voetlicht, jrg. 8, nr. 4, mei-juni 1938, pp. 61-63. |
Pieter G. Buckinx. Poëziekroniek. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 3g, nr. 1, januari 1939, pp. 69-72. (over Gewijde grond) |
Lode Monteyne, De jonge dichter Karel Jonckheere. In: De Dag, 20/21-5-1939. (over Klein testament) |
Lode Zielens, Conchita. In: De Volksgazet, 14-1-1940. |
Lode Zielens, [Cargo]. In: Elseviers Geïllustreerd Maandschrift, jrg. 50, nr. 11, november 1940, pp. 461-462. |
Pieter G. Buckinx. Poëziekroniek. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 40, nr. 11/12, november-december 1940, pp. 646-649. (over Conchita) |
Mathieu Rutten, Poëzie in Vlaanderen: de Bladen voor de poëzie. In: Limburg, jrg. 22, nr. 1, december 1940, pp. 19-24. (onder andere over Conchita) |
Lode Monteyne, [over Cargo], In: Contact, jrg. 7, nr. 1/2, januari-februari 1941, pp. 15-16. |
W. Vaerewijck, Kleine kroniek der poëzie. In: Contact, jrg. 7, nr. 1/2, januari-februari 1941, pp. 3-4. (over Conchita) |
Jaak Veltman, Over Karel Jonckheere. In: Den Gulden Winckel, jrg. 40, nr. 4, april 1941, pp. 6-7. |
André Demedts, Nieuwe uitgaven. In: Nieuw Vlaanderen, jrg. 7, nr. 23, 7 juni 1941, p. 4. (over Tita vlucht) |
Bert Ranke, Het oorlogsdagboek van een hond. In: Contact, jrg. 7, nr. 6/7, juni-juli 1941, p. 3. (over Tita vlucht) |
Valère Foutry, Tierra caliente. In: Contact, jrg. 7, nr. 9/10, november 1941, pp. 32-33. |
Martien Beversluis, [over Conchita], In: De Nieuwe Gids, jrg. 57, nr. 2, februari 1942, pp. 152-154. |
Staf Weyts, [over Tita vlucht], In: Contact, jrg. 8, nr. 4-7, oktober 1942, pp. 13-14. |
Urbain van de Voorde, Het witte zeil. In: Keerend getij. Critiek der Vlaamsche poëzie 1931-1941. Gent 1942, pp. 196-200. |
Jan van den Weghe, Een reisjournaal. In: Westland, jrg. 2, nr. 2, november-december 1943, pp. 123-124. (over Cargo, Tierra caliente en De zevende haven) |
Remi van de Moortel, Bij Karel Jonckheere. In: Vijf dichters aan het woord. Brugge [1943], pp. 41-78. (interview) |
Urbain van de Voorde, Kroniek der poëzie. In: Westland, jrg. 2, nr. 7, juni-juli 1944, pp. 424-427. (over Wat niet geneest) |
E. Parez, [over Wat niet geneest], In: De Faun, jrg. 1, proefnummer, december 1944, p. 4- |
R. Herreman, Novellen van Karel Jonckheere. In: Zondagspost, jrg. 1, nr. 9, 4-3-1945, p. 3. (over Steekspel met dubbelgangers) |
André Demedts, De Vlaamse poëzie sinds 1918. Deel 1: Studie. Diest 1945, pp. 185-188. (algemeen) |
Maurice Roelants, Karel Jonckheere. Spiegel der zee. In: De Spectator, 17-3-1946. |
Karel Dekandelaere, Kroniek der poëzie. In: Arsenaal, jrg. 2, nr. 4, april 1946, pp. 178-180. (over Avondbrieven) |
| |
| |
Frans van Daele, Kroniek der poëzie. In: Nieuw Gewas, jrg. 2, nr. 1, juni-juli-augustus 1946, pp. 15-16. (over Avondbrieven) |
Henri Schoofs, Karel Jonckheere, Avondbrieven. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 2, nr. 6, september 1946, p. 167. |
Albert Westerlinck, Karel Jonckheere als dichter. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 46, nr. 7, september 1946, pp. 433-439. (over Avondbrieven en Onvoorzien programma) |
F.V. Toussaint van Boelaere, Het witte zeil, en Gewijde grond. In: Litterair scheepsjournaal. Deel 3. Brussel 1946, pp. 164-168 en 430-433. |
Albert van Hoogenbemt, Een mensch buigt zich over zijn verleden. In: Volksgazet, 17-4-1947. (over Spiegel der zee) |
Albert Westerlinck, Karel Jonckheere, Conchita. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 47, nr. 4, mei 1947, p. 249. |
Sirius [= Urbain van de Voorde], Karel Jonckheere, Spiegel der zee. In: De Standaard, 27-7-1947. |
Jan Schepens, Karel Jonckheere's ‘Spiegel der zee’. In: Het Laatste Nieuws, 15-10-1947. |
Erik van Ruysbeek, Karel Jonckheere als dichter. Gent 1947. (monografie) |
Pieter G. Buckinx, Karel Jonckheere als dichter. In: Critisch Bulletin, jrg. 15, nr. 8, augustus 1948, pp. 337-340. (over Conchita en Spiegel der zee) |
Adriaan de Roover, Karel Jonckheere. In: Golfslag, jrg. 2, nr. 6, 1948, pp. 282-285. |
Erik van Ruysbeek, Karel Jonckheere, Vloedlijn. In: Arsenaal, jrg. 4, nr. 3, 1948, p. 46. |
Adriaan Magerman, Karel Jonckheere en de ‘Voix humaine’. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 5, nr. 3, 1949. pp. 103-106. |
Mathieu Rutten, Vogels van diverse pluimage. In: De Vlaamse Gids, jrg. 33, 1949, pp. 245-253. (onder andere over Spiegel der zee) |
Erik van Ruysbeek, Aanvaarding van de weemoed. In: Critisch Bulletin, jrg. 18, nr. 6, juni 1951, pp. 252-256. (over De hondenwacht) |
Albert Westerlinck, Karel Jonckheere, De hondenwacht. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 51, nr. 9, november 1951, pp. 575-576. |
D.A.M. Binnendijk, Karel Jonckheere: Spiegel der zee. In: Randschrift. Verzamelde critische beschouwingen. Amsterdam 1951, pp. 162-166. |
Adriaan de Roover, Kanttekeningen bij Jonckheere's schrift over Aafjes. In: De Tafelronde, jrg. 1, nr. 2, februari 1953, pp. 114-116. (over Bertus Aafjes, de dichter van de poëzie) |
E. Parez, Karel Jonckheere of het tekort aan geluk. In: Podium, jrg. 7, nr. 2, november 1953, pp. 10-12. (over De hondenwacht) |
Jan Schepens, Met reizigers, buiten Europa. In: De Vlaamse Gids, jrg. 40, nr. 4, mei 1956, pp. 209-227. (onder andere over Cargo, Tierra caliente en De zevende haven) |
Hubert Lampo, Diogenes' logboek en reisjournaal. In: Critisch Bulletin, jrg. 23, nr. 4/5, juli-augustus 1956, pp. 195-200. (over Cargo, Tierra caliente en De zevende haven) |
Albert Westerlinck, [over Verzamelde gedichten]. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 56, nr. 9, november 1956, pp. 568-569. |
Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere. In: Karel Jonckheere, Verzamelde gedichten. 's-Gravenhage 1956, pp. 5-12. |
Anthonie Donker, De dingen als woordvoerders. In: Critisch Bulletin, jrg. 23, nr. 12, maart 1957, pp. 539-543. (over Van zee tot schelp) |
Marcel Brauns, Karel Jonckheere of de agnostische wrevel. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 13, nr. 5/6, maart-april 1957, pp. 168-175. (over Verzamelde gedichten) |
| |
| |
Hubert Lampo, Kongo zonder buks of boy. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 11, nr. 4, 1957, pp. 435-438. |
Paul de Wispelaere, Karel Jonckheere over poëzie. In: De Vlaamse Gids, jrg. 43, nr. 8, augustus 1959, pp. 734-742. (over De poëziemuur doorbreken) |
Albert Westerlinck, [over De poëziemuur doorbreken]. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 105, nr. 1, januari 1960, p. 66. |
Roger Bodart, Portrait d'un flamand. In: Karel Jonckheere, Le quart de minuit. choix de poèmes. Parijs 1960, pp. 7-30. (algemeen) |
Raymond Herreman, Verzen van K. Jonckheere. In: Boekuiltjes. Over het letterkundig leven in Vlaanderen van 1944 tot 1948. Hasselt 1960, pp. 88-90. (over Spiegel der zee) |
P. Minderaa, [over De literatuur van de Nederlanden in de moderne tijd]. In: De nieuwe taalgids, jrg. 53, nr. 6, 1960, pp. 332-334. |
Garmt Stuiveling, Kritieke zelfkritiek. In: Uren zuid. Drie dozijn ontmoetingen over de grens. Hasselt 1960. pp. 111-114. (over De hondenwacht) |
S. Vestdijk, Poëzie van de uitdaging. Karel Jonckheere. In: Voor en na de explosie. Opstellen over poëzie. Den Haag 1960, pp. 74-82. (over Verzamelde gedichten) |
André Demedts, Brief uit het Westen. In: De Periscoop, jrg. 11, nr. 7, mei 1961, p. 11. (over Ogentroost) |
Hubert Lampo, De dichter Karel Jonckheere. In: Ons Erfdeel, jrg. 5, nr. 1, september 1961, pp. 29-31. (algemeen) |
Louis J.E. Fessard, [over De literatuur in de Nederlanden in de moderne tijd]. In: Études Germaniques, jrg. 17, nr. 3, juli-september 1962, pp. 362-363. |
Piet Thomas, Jonckheere of de bedreigde visie. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 107, nr. 7, augustus-september 1962, pp. 495-499. (over Ogentroost) |
José de Ceulaer, Literatuur is aanvulling. In: Te gast bij Vlaamse auteurs. Eerste reeks. Antwerpen [1962], pp. 47-53. (interview) |
A. Marja, Traditie en deformatie. Karel Jonckheere. In: Poëzieproeven. Over dichters, gedichten, beweegredenen, resultaten. Den Haag 1963, pp. 61-64. (over Verzamelde gedichten) |
Fred de Swert, Gesprek met Karel Jonckheere. In: Yang, jrg. 1, nr. 6, maart 1964, pp. 32-25. |
Willem Brandt, Karel Jonckheere (1906) en Hugo Claus (1929). Twee dichtbundels. In: Keurschrift uit de hedendaagse Noord- en Zuid-Nederlandse letteren. Amsterdam [1964], pp. 85-89. (over Ogentroost) |
Marnix Gijsen, Karel Jonckheere. Brussel 1964. (monografie) |
Gerard Knuvelder, Debat over de ‘experimentele’ dichtkunst, en ‘Plaatje om te kleuren’. In: Kitty en de mandarijntjes, 's-Hertogenbosch 1964, pp. 263-266 en 267-272. (over Poëzie en experiment) |
Cees Buddingh', Vage bundel van Jonckheere. In: Schrijfkrant + filmkrant, jrg. 1, nr. 14, 16 juli 1965, p. 2. (over Roemeense suite) |
Pieter G. Buckinx, Poëzie van gisteren en morgen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 110, nr. 6, juli-augustus 1965, pp. 423-428. (over Roemeense suite) |
Willy Vaerewijck, Karel Jonckheere. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 18, nr. 4, 1965, pp. 415-418. (algemeen) |
Raymond Brulez, [Begroeting van Karel Jonckheere]. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, nr. 9-12, september-december 1966, pp. 327-332. (algemeen) |
Marcel Janssens, Ondergang en dageraad. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 113, nr. 2, februari 1967, pp. 142-143. (over Ondergang en dageraad) |
7 over Karel Jonckheere. Brussel 1967. (algemeen) |
| |
| |
Maria Rosseels, Het concilie? Een nuchter en kranig besef van failliet door overmoed. In: Gesprekken met gelovigen en ongelovigen. Van polemiek tot dialoog. Antwerpen 1967, pp. 67-73. (interview) |
Marcel Janssens, Van het uitspanseltapijt afgezien. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 113, nr. 1, januari 1968, pp. 73-74. (over Een hart onder de dierenriem) |
Roger Bodart, Karel Jonckheere. Parijs 1968. (algemeen) |
Jeroen Brouwers, De vlieg en de bokshandschoenen. In: Karel Jonckheere, Nacht? zei de zon, nooit van gehoord! Brussel-Den Haag 1968, pp. 5-8. |
Rob. Roemans & Hilda van Assche, Bibliografie van Karel Jonckheere. Ingeleid door Angèle Manteau en Karel Jonckheere, Hasselt 1968. |
Paul de Vree, Uit het nest geroofd. In: Onder experimenteel vuur. Brugge 1968, pp. 206-211. |
Marcel Janssens, Een ram op de balans. In: Ons Erfdeel, jrg. 13, nr. 1, september 1969, pp. 116-117. (over In de wandeling lichaam geheten) |
Joos Florquin, Karel Jonckheere. In: Ten huize van... Vijfde reeks. Leuven 1969, pp. 9-61. (interview) |
Plo Liedmeier, De vogels hebben het gezien. In: De Tafelronde, jrg. 14, nr. 5-6, 1969, pp. 212-215. |
Willy Vaerewijck, Jonckheere, teensgewijs in niemandsland. In: Impact, nr. 25, januari 1970, p. 98. (over In de wandeling lichaam geheten) |
P. de Kat Angelino, [over Leer mij ze kennen... de Vlamingen). In: Neerlandia, jrg. 74, februari 1970, pp. 56-57. |
Jan Deloof, [over Leer mij ze kennen... de Vlamingen). In: Ons Erfdeel, jrg. 13, nr. 4, juni 1970, pp. 179-180. |
Hugo Brems, Vertel mij wie hier uit woorden bestaat. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 115, nr. 10, december 1970, pp. 762-766. (over In de wandeling lichaam geheten) |
Fernand Auwera, Mini-literatuur. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 116, nr. 4, april-mei 1971, pp. 305-306. (over Filter uw dag) |
André Demedts, Karel Jonckheere. In: De Periscoop, jrg. 21, nr. 12, oktober 1971, p. 3. (algemeen) |
Gaston Durnez, Karel Jonckheere. De Nederlanders weten niet was ze verliezen door geen Vlamingen te zijn. In: Jullie worden later gek dan wij. Tielt 1971, pp. 211-217. (interview) |
Piet Piryns & Herman de Coninck, Karel Jonckheere. In: Woe is woe in de Nedderlens. Openhartige interviews. Amsterdam 1972, pp. 51-65. |
J.J. Krekelenbosch, Toon Jonckheere hoe je schrijft. In: K & C, jrg. 6, nr. 1, 11 januari 1973, p. 22. (over Toon mij hoe je schrijft) |
Willy Vaerewijck, Karel Jonckheere. In: Impact, nr. 48, januari 1973, p. 100-101. (over De zwangere stopnaald) |
Willy Vaerewijck, Achtung, de vijand leest mee! In: Impact, nr. 64, juli 1973, p. 88-89. (over Toon mij hoe je schrijft) |
Rudolf van de Perre, Een monument voor Karel Jonckheere. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 29, nr. 8, augustus-september 1973, pp. 226-232. (over Poëtische inventaris) |
Georges Wildemeersch, Karel Jonckheere en de kontinuïteit. In: Ons Erfdeel, jrg. 17, nr. 2, maart-april 1974, pp. 267-269. (over Poëtische inventaris) |
Hugo Bousset, Existentiële anekdotes. In: Schreien, schrijven, schreeuwen. Drie trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1967-1974. Brugge 1974, pp. 219-221. (over Ik had die man kunnen zijn) |
Bert Decorte, Karel Jonckheere. Benadering van zijn persoon en zijn geschriften. Brugge 1974. (monografie) |
C.J.E. Dinaux, Karel Jonckheere. In: Herzien bestek. Met dertig schrijversportretten. Amsterdam 1974, pp. 218-228. (algemeen) |
| |
| |
Julien Vangansbeke, Kroniek der keerzijde 13. In: Boulevard, jrg. 3, nr. 4, 1974, pp. 25-38. (onder andere over Waar plant ik mijn ezel?) |
Em. Janssen, ‘Ik wenste een levensekwilibrist te worden’. Memoires van Karel Jonckheere. In: De Periscoop, jrg. 25, nr. 3, januari 1975, p. 2. (over Waar plant ik mijn ezel?) |
Jos Smeets, [over Poëtische inventaris]. In: Kultuurleven, jrg. 42, nr. 2, februari 1975, p. 196. |
Willy Spillebeen, De ‘poëtische inventaris’ van Karel Jonckheere. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 8, oktober 1975, pp. 612-618. (over Poëtische inventaris) |
Jos de Man, De paradoxale levenswijsheid van Jonckheere. In: Ik ga altijd uit de weg voor een andere ezel. Brussel 1975, pp. 57-67. (interview) |
Karel Jonckheere. Autobiografie, bibliografie, beschouwingen. Brussel 1976. (algemeen) |
Jotie T'Hooft, [Na-zicht]. In: Amarant, jrg. 4, nr. 2, januari 1977, pp. 65-67. |
Rudolf H. Vandendaele, De bard van Rijmenam. In: Poëziekrant, jrg. 1, nr. 2, maart-april 1977, p. 2. (over Na-zicht) |
Willy Spillebeen, Karel Jonckheere in de (eigen) revisor. In: Ons Erfdeel, jrg. 20, nr. 4, september-oktober 1977, pp. 624-625. (over Na-zicht). |
Marnix Gijsen, Karel Jonckheere: Proefvlucht. In: Verzameld werk 5. Amsterdam 1977, pp. 860-861. |
Marnix Gijsen, Het witte zeil, Gewijde grond, Karel Jonckheere, Zelfportret van een beminnelijk man, Over een oerjonge dichter, Ik had die man kunnen zijn. In: Verzameld werk 6. Amsterdam 1977, pp. 140-148, 414-422, 702-713, 734-736, 783-785 en 828-830. (onder meer over De vogels hebben het gezien en In de wandeling lichaam geheten) |
Albert Westerlinck, Karel Jonckheere. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 123, nr. 4, mei 1978, p. 313. (over De man met de ruiker) |
Marnix Gijsen, Zijn wij of waren wij een grof volkje? In: K & C, jrg. 11, nr. 8, augustus 1978, p. 3. (over Ju, ju, wat een grof volkje!) |
Henri-Floris Jespers, Over Karel Jonckheeres poëtische inventaris. In: Het bed van Procrustes. Schetsen en verkenningen. Antwerpen 1978, pp. 51-58. (over Poëtische inventaris) |
Albert Westerlinck, Karel Jonckheere. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 124, nr. 7, september 1979, p. 554. (over Verbannen in het vaderland) |
Rudolf van de Perre, Rijkdom der armoede. In: De gekleurde wereld. Een dertigtal gedichten uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letterkunde benaderd en verklaard. Brugge 1979, pp. 28-33. (over het gedicht ‘Heimwee naar moeders woordenschat’ uit De hondenwacht) |
Gie Luyten, Karel Jonckheeres memoires. Herinneringen aan vandaag. In: 't Kofschip, jrg. 8, nr. 1, januari 1980, pp. 7-10. (over Verbannen in het vaderland) |
Wim J. Simons, Memoires van Jonckheere: Gekeuvel en prietpraat. In: Utrechts Nieuwsblad, 9-2-1980. (over Verbannen in het vaderland) |
Albert Westerlinck, Een goede bloemlezing, wie zal ze vinden? In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 125, nr. 3, maart-april 1980, pp. 205-208. (over Breviarium der Vlaamse lyriek) |
Bert Decorte, Karel Jonckheere 75. In: Sabam, nr. 3, 1981, pp. 157-159. (algemeen) |
Henri-Floris Jespers, Terugblikkend op Jonckheeres reismemoires, en [Karel Jonckheere]. In: De boog van Ulysses. Antwerpen 1983, pp. 67-71 en 116-118. (algemeen) |
| |
| |
Bert Decorte, Karel Jonckheere: een vrijpostig, veelzijdig en voortvarend literator. Bij een verjaardag. In: Snoecks 86, jrg. 62, 1985, pp. 593-594. (algemeen) |
Henri-Floris Jespers, Wie tachtig jaar wordt... In: Diogenes, jrg. 3, nr. 2, februari 1986, pp. 49-51. (algemeen) |
Paul van Aken, Op weg naar de maan. In: K & C, jrg. 19, nr. 6, juni 1986, pp. 22-23. (over Vraag me geen leugens) |
Marcel Janssens, Jonckheere is overal geweest. In: De Standaard, 11-10-1986. (algemeen) |
Fa Claes, Kroniek van een halve eeuw Vlaamse literatuur. In: Kruispunt, jrg. 25, nr. 104, december 1986, pp. 13-16. (over Vraag me geen leugens) |
Hedwig Speliers, Vraag me geen leugens. Karel Jonckheere 80 jaar. In: Diogenes, jrg. 3, nr. 7/8, 1986, ppp. 377-381. (algemeen) |
Het wordt klaar door de ruiten. Hulde aan Karel Jonckheere. Samengesteld door Frans Cornelis. Keerbergen 1986. (algemeen) |
Jacob Baert, Karel Jonckheere: ‘geef mij een nieuwe rug’. In: Ambrozijn, jrg. 7, nr. 3, maart 1987, pp. 26-35. (algemeen) |
Fa Claes, Niet gehouden toespraak. In: Kruispunt, jrg. 26, nr. 106, maart 1987, pp. 3-5. (algemeen) |
Roger Geerts, Wie is de man achter het boek? In: Deus ex machina, jrg. 11, nr. 43, juli-september 1987, pp. 90-91. (over Vraag me geen leugens) |
Marcel Janssens, Op de grasduin van het geheugen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 1, januari 1988, pp. 67-68. (over Wuiven naar gisteren) |
José de Poortere, [over Wuiven naar gisteren]. In: Poëziekrant, jrg. 12, nr. 2, maart-april 1988, p. 6. |
Fa Claes, Facetten van Karel Jonckheere. In: Kruispunt, jrg. 29, nr. 120, december 1988, pp. 41-55. (over Recht op da capo) |
L. Gillet, Karel Jonckheere. In: M. Rutten en J. Weisgerber (red.), Van Arm Vlaanderen tot De Voorstad Groeit. De opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946). Antwerpen 1988, pp. 435-436. |
Piet Piryns, Ik ben gloeiend kwaad op de dood. Daarom wil ik mij zoveel mogelijk op hem wreken. In: Er is nog zoveel ongezegd. Vraaggesprekken met schrijvers. Antwerpen 1988, pp. 127-135. |
Marcel Janssens, Karel Jonckheere. Recht op Da Capo. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 1, februari 1989, pp. 90-92. |
Herman-Emiel Mertens, Gedicht geopend. Jonckheeres religieuze belijdenis. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 135, nr. 4, augustus 1990, pp. 442-446. (over ‘Aankomst in het duin’) |
Jan Haerynck, Haast u voor het gesproken testament van Jonckheere. In: de Volkskrant, 29-1-1990. (interview) |
Herman de Coninck, Een stamboom in de herfst. In: Karel Jonckheere, Niemand moet me helpen sterven (maar eenieder mag me leren leven). Antwerpen-Baarn 1992, pp. 7-18. (algemeen) |
Willie Verhegghe, Karel Jonckheere gebloemleesd door Herman de Coninck. In: Poëziekrant, jrg. 16, nr. 6, november-december 1992, pp. 21-23. (over Niemand moet me helpen sterven) |
Michel van der Plas, 150 jaar België. Gesprek met Karel Jonckheere. In: Een mooie afdronk. Journalistiek uit veertig jaar. [Baarn] 1992, pp. 178-187. (interview) |
Dries Janssen, Karel Jonckheere definitief gebloemleesd. In: Kruispunt, jrg. 34, nr. 155, december 1993, p. 93. (over Niemand moet me helpen sterven) |
Patrick Vanleene, ‘Nieuwe ballade op een oude romance’: Karel Jonckheere. In: Veurne, uitgelezen stad. In de voetsporen van 25 befaamde schrijvers. [Onder redactie van] Patrick Vanleene. Veurne 1993, pp. 139-144. (algemeen) |
| |
| |
Bert Decorte, In memoriam: Karel Jonckheere. In: Tijdingen, tijdschrift voor het boekbedrijf, 5-1-1994. (algemeen) |
Willie Verhegghe, Karel Jonckheere in Ispahaan. In: Poëziekrant, jrg. 18, nr. 1, januari-februari 1994, p. 3. (algemeen) |
Jos Vandeloo, Karel Jonckheere. In: Sabam, nr. 2, april-juni 1994, pp. 59-61. (algemeen) |
Ivo Michiels, Hulde Karel Jonckheere. In: Jaarboek van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1994. Gent 1994, pp. 172-174. (algemeen) |
64 Kritisch lit. lex.
februari 1997
|
|