| |
| |
| |
Geert van Istendael
door Bernard Dewulf
1. Biografie
Geert Maria Mauritsius Julianus van Istendael werd op 29 maart 1947 geboren te Ukkel, als zoon van August van Istendael, algemeen secretaris van het Internationaal Christelijk Vakverbond. Van eind 1947 tot 1953 verbleef het gezin in Utrecht. Van Istendael groeide op in een uitgesproken katholiek, internationaal gericht en erudiet milieu. Van 1965 tot 1969 studeerde hij sociologie en wijsbegeerte aan de katholieke Universiteit Leuven. Van 1969 tot 1976 werkte hij als wetenschappelijk onderzoeker op het gebied van de ruimtelijke ordening voor het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk onderzoek. Daarna was hij een tijd lang werkeloos en sinds 1978 is hij journalist bij de Belgische Radio en Televisie. Van Istendael debuteerde in 1978 met Bomen wijzen niet maar wuiven. Hij publiceert af en toe poëzie in Maatstaf en essayistische bijdragen in Nieuw Wereldtijdschrift, De nieuwe maand en Kunst & Cultuur.
Geert van Istendael woont in Sint-Lambrechts-Woluwe, nabij Brussel, en is niet gehuwd.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De iguanodons van Bernissart en Plattegronden: met die titels van zijn twee belangrijkste dichtbundels geeft Geert van Istendael meteen al zijn voornaamste preoccupatie aan: tijd en ruimte, en de verhouding tussen beide.
Het onderwerp van de eerstgenoemde bundel zijn de geraamten van iguanodons (dinosaurussen) die in 1878 in het Waalse mijndorpje Bernissart werden opgedolven en nu in het Brusselse Museum voor Natuurwetenschappen tentoongesteld staan. Aan het begin van dit epische gedicht kondigt de dichter zelf zijn hoofd thema aan: ‘Dit zal een tijdzang zijn, een lied van eeuwen’. In het gedicht komen drie periodes aan bod: de oertijd, waarin de dieren leefden; de late negentiende eeuw, waarin de dieren werden gevonden; en het heden, waarin vader en zoon ‘verwonderd, sprakeloos, verrukt’ de gereconstrueerde beesten bezoeken. Deze driedeling geeft Van Istendael ruim de gelegenheid het begrip tijd te becommentariëren en vooral onze opvatting erover te relativeren. Denkend aan de prehistorie stelt hij vast: ‘voor of na Christus, ach,/zoveel belang heeft Christus ook weer niet’. De mens is niet meer dan een ogenblikje in de immense geschiedenis - met die boodschap wordt de bundel fraai afgesloten:
En als de stad instort, blijven zij staan.
Dan zijn de jongensogen niet meer wild.
Ze zijn van glas, van kwarts, nog een paar dagen,
tot zon ze droogt, tot vreemde, nieuwe mieren
hun gangen graven in nog volle schedels
en jongensdroompjes even in de lucht
ontsnappen en onmiddellijk verdwijnen.
Dat de mens niettemin steeds weer, vaak met aandoenlijke zelfoverschatting, vat poogt te krijgen op de tijd, illustreert Van Istendael met ‘het bandeloze geloof in de vooruitgang’ dat de negentiende eeuw kenmerkte. In zijn gedicht beklemtoont hij herhaaldelijk dat bescheidenheid gepaster is. De tijd is slechts enigszins te overzien en te vatten dank zij onze verbeelding, een gave die de dichter vooral aan het kind toeschrijft:
| |
| |
En in verheven staat kan deze jongen
zijn arm vertrouwelijk leggen om de reuze
ranke nek van vriend iguanodon
en in zijn oren wind en regen fluisteren.
| |
Techniek / Stijl
Zo speelt Van Istendael in deze bundel een aantal begrippen tegen elkaar uit: fantasie tegen rationaliteit, tijdloosheid tegen vergankelijkheid, ironie tegen ernst, poëzie tegen wetenschap. Omdat hij in zijn bundel honderdtwintig miljoen jaar bestrijkt en daarbinnen zeer verschillende perioden ter sprake brengt, heeft Van Istendael zijn gedicht, in zijn eigen woorden, ‘een tijdloze vorm’ willen geven. En dat op twee manieren: door terug te grijpen naar een aloude dichtvorm, het epische gedicht, en door het (betrekkelijk consequente) gebruik van de vijfvoetige jambe, de meest vanzelfsprekende versvoet in onze taal. De bundel telt negenendertig gedichten, die onderverdeeld zijn in zeven reeksen en soms erg verschillen naar toon. In korte regels laat de dichter de ‘plonzende, stampende’ dieren tot leven komen; hij vertelt bijna in proza een brok geschiedenis; pasticheert of slaat een melancholische toon aan, wanneer hij over zijn zoon in de grote stad schrijft.
Het kenmerkt Van Istendael, meer nog in zijn volgende bundel, dat hij niet in de eerste plaats één herkenbare stijl beoogt, maar diverse stijlen wil hanteren, afhankelijk van het onderwerp. Om deze drang naar verscheidenheid niet al te zeer de vrije loop te laten, legt hij zichzelf nogal strakke regels op.
| |
Ontwikkeling
Het lijkt erop dat Van Istendael twee bundeltjes nodig heeft gehad om het deugdzame van dergelijke beperkingen te ontdekken. Bomen wijzen niet maar wuiven (1978) en Vlaanderen (1982) zijn duidelijk minder vormvast. Het debuut is een wat zweverige bundel over de dichter en zijn nieuwe geliefde, zijn land (Vlaanderen), zijn stad, zijn huis, zijn weemoed en drang naar het paradijselijke. Onderwerpen die hij meestal te gevoelerig en te weinig oorspronkelijk verwoordt. Vlaanderen bestaat uit twintig vijfregelige gedichten, waarin (verlucht met tekeningen van Ian) op ironisch-badinerende wijze het ‘stillekens voortboerende volk’ geportretteerd wordt. (Vlaanderen en België genieten Van Istendaels intense belangstelling. Hij
| |
| |
heeft er een voortreffelijk informatief boek over geschreven: Het Belgisch labyrint). Het verschil tussen deze eerste twee bundels en de volgende is opmerkelijk. Vooral de grotere technische beheersing vanaf De iguanodons van Bernissart valt op, maar ook wat inhoud en toon betreft heeft Van Istendael een aanmerkelijk vastere hand verworven.
| |
Thematiek
In De iguanodons van Bernissart is de tijd nadrukkelijk het centrale thema; in Plattegronden is dat vooral de ‘ruimte’. De bundel bestaat uit drie reeksen die handelen over drie uiteenlopende onderwerpen: de schilder James Ensor (‘Ensor’), Brussel (‘Plattegrond’) en langlaufen (‘Het lange lopen’). Zij hebben meer gemeen dan dat zij de toevallige interesses zijn van een dichter. Een schilder brengt de wereld tweedimensionaal op een doek, de chaos van een stad is pas geordend op een plattegrond, en sneeuw herleidt een landschap tot een schema van wat het was. Een schilder, een plattegrond en sneeuw reduceren de beweeglijke, vaak wanordelijke wereld tot overzichtelijke proporties. Van Istendael toont zich in deze keuze een bij uitstek ordenend dichter.
De reeks over Ensor is een soort fragmentair portret van de schilder en de man. De gedichten volgen enigszins zijn levensloop, maar belangrijker is het grote belang dat de dichter hecht aan het kijken de - reeks opent als volgt:
Een man in het zwart loopt op de dijk. Hij kijkt.
Hij is het oog van deze stad aan zee
Wie kijken durft, wordt mee-
gezogen in een golf, een kleurenbrij.
De dichter is gefascineerd door de bij zonder levendige blik van de schilder: ‘Hij kijkt als water, wisselend, verward/en even moordend, snel.’ ‘Zijn blik is hard’. Die alerte zintuiglijkheid is karakteristiek voor Van Istendaels poëzie.
In de tweede reeks, ‘Plattegrond’, loopt de dichter als een min of meer neutrale toeschouwer door een min of meer anonieme stad. Toch gaat het, net als in de vorige bundel duidelijk over Brussel, Van Istendaels stokpaardje. Waar de dichter in De iguanodons van Bernissart Brussel vooral als achtergrond ge- | |
| |
bruikt voor zijn ‘verhaal’ en zijn ‘Belgische geschiedenis’, is de stad in deze bundel een volwaardig onderwerp, dat hij uitdiept en waarvoor hij - zoals voor België in Het Belgisch labyrint - evenveel afkeer als liefde voelt. Hij wil laten zien, ruiken, horen en proeven. Bij voorbeeld in de volgende typische regels: ‘Olijven stinken, glanzen, wijting kijkt./Iedere kaas moet andere kazen harden/en elke worst duldt spekvet en pastei.’ De dichter is hier doelbewust een registrator, die slechts mondjesmaat commentaar geeft op wat hij ervaart, hoewel zijn haat-liefde-verhouding tussen de regels voortdurend voelbaar is.
Net als een journalist beschouwt hij observeren en meedelen als zijn voornaamste taak. En toch heeft schrijven iets leugenachtigs, omwille van de orde die nagestreefd wordt. Die is bedrieglijk: ‘Op dit papier/staat orde, dus bedrog. Wie schrijft vergeet’. Wie schrijft schrapt wat niet opgeschreven staat, niet alleen uit zijn geschriften of zijn geheugen maar ook in zekere zin uit de geschiedenis.
In de derde reeks, ‘Het lange lopen’, staat sneeuw onder meer voor dat schrappen; enkel de contouren van de dingen blijven over wanneer het heeft gesneeuwd. Zo ontstaat een zuiverheid, waarnaar ook de dichter verlangt. Een soort tijdeloze helderheid: ‘de zwarte helderheid, meer niet./Zo wilden het de oude meesters’. Het ski-lopen wordt verbonden met het schrijven: ‘Hier heerst smal de beheersing, daar wroet breed het geploeter’. Schrijven is een manier om in de bestaande wanorde stand te houden en vooruit te komen. Daartoe is vooral discipline nodig.
| |
Techniek
In de laatste reeks wij st de dichter er zelf op hoezeer zijn poëzie in de eerste plaats ‘met tucht’ gemaakt is.
In De iguanodons van Bernissart valt dat minder op, al is die bundel licht gestructureerd en heeft de dichter de verschillende stijlen en tonen die hij gebruikt doorgaans goed in de hand. In Plattegronden springt zijn gedisciplineerde werkwijze vooral in de eerste reeks in het oog. Zij bestaat uit achtregelige gedichten die meestal verdeeld zijn in twee kwatrijnen en waarvan de eerste regel rijmt op de vijfde, de tweede op de zesde, enzovoort. De tweede reeks is losser geschreven, maar hier maakt Van Istendael vaak gebruik van korte, elliptische zin- | |
| |
nen, rijm en binnenrijm om de veelheid aan indrukken ordentelijk weer te geven. Meer dan in de voorgaande bundel bedient hij zich van beeldspraak. Vaak is die van een laconieke bondigheid: ‘Zijn pak is nacht, zijn overhemd is krijt. ... Muziek lijkt giftig, lucht is gas, mijn glas/een dosis dood.’ De beelden bepalen in grote mate de eerder genoemde zintuigelijkheid van deze poëzie.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Die zintuiglijkheid is op haar beurt medebepalend voor de grote toegankelijkheid van Van Istendaels poëzie. Zij gaat op een duidelijke, directe wijze over concrete, begrensde onderwerpen. Van Istendael wil niet in de eerste plaats een soort alomvattend wereldbeeld kwijt in zijn gedichten, veeleer wil hij genuanceerd zijn strikt persoonlijke kijk op de werkelijkheid verwoorden, met al de wisselvalligheden en de milde weemoed die daarbij horen. Zijn poëzie ontstaat niet uit een schrijnende onvrede met de wereld, maar uit een precieuze verwondering over mensen en dingen. Gedichten moeten daarom vooral goed gemaakt zijn, opdat ze zelf verwondering zouden kunnen wekken. Hun betrekkelijke objectiviteit moet garant staan voor hun ‘degelijke’ schoonheid.
| |
Verwantschap / Traditie / Kritiek
In de flaptekst van De iguanodons van Bernissart wordt Van Istendael ondergebracht in de traditie van dichters als Richard Minne, Jan Van Nijlen en Herman De Coninck. Dat is behoorlijk vergezocht. Opmerkelijk is het tegelijk ‘Vlaamse’ en ‘Nederlandse’, het tegelijk zeer zintuiglijke en zuinige van zijn poëzie. Van Istendael verzoent tot op zekere hoogte die twee traditionele eigenschappen. Hij gaat wel te rade bij de traditie (het epische gedicht, kwatrijnen, strenge rijmschema's), maar zoekt geen aansluiting bij één welbepaalde richting.
Zijn werk is in de kritiek - op één giftige reactie na (Warren) - gunstig onthaald, al waren de reacties op Plattegronden opvallend schaarser dan die op de voorgaande bundel. Doorgaans worden vooral Van Istendaels métier en de levendigheid van zijn poëzie beklemtoond.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Geert van Istendael, Bomen wijzen niet maar wuiven. Leuven 1978, Leuvense schrijversactie, Leuvense Cahiers nummer 12, GB. |
Daniël Buyle, Guido Buys, Jef Lambrecht, Roger Rennenberg, Geert van Istendael, Solden. Bergen-op-Zoom 1980. Uitgeverij Wel, GB. |
Geert van Istendael, Vlaanderen. Met tekeningen van Ian. Antwerpen 1982, Uitgeverij Soethoudt, GB. |
Geert van Istendael, De iguanodons van Bernissart. Amsterdam 1983, De Arbeiderspers, GB. |
Geert van Istendael, Plattegronden. Amsterdam 1987, De Arbeiderspers, GB. |
Geert van Istendael, Acht kwatrijnen voor een dochter van bijna twaalf. In: Jaarboek '87 Seksualiteit, Relaties, Geboorteregeling. Brussel 1987, GC. |
Geert van Istendael, Het Belgisch labyrint. Amsterdam 1989, De Arbeiderspers, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Marc Reynebeau, Bomen zijn gebaren van vlakte en de dichter doet hen na. In: Knack, 21-11-1979. (over Bomen wijzen niet maar wuiven) |
Benno Barnard, Het Belgische gedicht van Geert van Istendael. In: De Morgen, 19-11-1983. (over De iguanodons van Bernissart) |
Marc Reynebeau, België is eigenlijk een uiterst beschaafd land. In: Knack, 21-12-1983. (interview, over De iguanodons van Bernissart) |
Leo De Haes, Geert van Istendael: ‘Hoe wanstaltig, corrupt en arrangerend België ook is, ik heb me er eindelijk mee verzoend.’ In: Humo, 22-12-1983. (interview) |
Ad Zuiderent, Eenvoudig schrijven is het moeilijkste dat er bestaat. In: De Tijd, 13-1-1984. (over De iguanodons van Bernissart) |
Peter de Boer, Voor en Tegen 3. Tijdzangen. Nieuwe poëzie van Benno Barnard en Geert van Istendael. In: Bzzlletin, jrg. 13, nr. 11, januari 1984, pp. 33-36. (over De iguanodons van Bernissart) |
Frank van Dijl, Geert van Istendael: ‘België is haast alleen maar grens...’. In: Het Vrije Volk, 7-3-1984. (interview) |
Carlos Alleene, TV-journalist en... dichter. In: Het Volk, 8-3-1984. (interview) |
Hans Warren, Een come-back en debuten. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-3-1984. (over De iguanodons van Bernissart) |
Herwig Leus, Tweemaal mis, eenmaal raak. In: Poëziekrant, jrg. 8, nr. 4, mei 1984, p. 11. (over De iguanodons van Bernissart) |
Rob Schouten, Het ene en het andere leerdicht, de poëzie van schoonheid, zwammen en fossielen. In: Vrij Nederland, 19-5-1984. (over De iguanodons van Bernissart) |
Piet de Moor, Ensor, Brussel en langlaufen: de plattegronden van Geert van Istendael. In: Poëziekrant, jrg. 11, nr. 1, januari-februari 1987, pp. 1-3. (interview) |
Piet de Moor, Geert van Istendael, nieuwslezer en dichter: ‘Ik heb nooit gedacht aan een boek voor grote mensen.’ In: HN Magazine, 4-4-1987. (interview, over Plattegronden) |
Leo De Haes, Geert van Istendael: ‘Ik ben steeds meer geneigd mijn poëzie belangrijker te vinden dan mijn journalistiek werk.’ In: Humo, 20-5-1987. (interview) |
Bernard Dewulf, Poëzie is tucht In: De Morgen, 18-7-1987. (over Plattegronden) |
Anne-Marie Musschoot, Geert van Istendael: ‘Wie schrijft vergeet’. In: Ons Erfdeel, jrg. 30 nr. 4, september-oktober 1987, pp. 541-544. (over De iguanodons van Bernissarten Plattegronden). |
Ivan Ollevier, Poëzie is een vluchtheuvel. In: Weekend-Knack, 6-10-1987. (interview). |
Benno Barnard, La poësie de Geert van Istendael. In: Septentrion, jrg. 18, nr. 2, maart-april 1989, pp. 35-38. |
Guido Fonteyn, Het Belgisch Labyrint. In: De Standaard, 27-4-1989. |
Mark Blaisse, Geert van Istendael. In: NRC Handelsblad, 29-4-1989. (interview) |
Marc Reynebeau, Gewone mensen menen het. In: Knack, 10-5-1989. (over Het Belgisch labyrint) |
Bernard Dewulf, Het Belgisch labyrint. In: Trouw, 11-5-1989. |
35 Kritisch lit. lex.
november 1989
|
|