| |
| |
| |
Mark Insingel
door K. Beekman
1. Biografie
Mark Insingel, pseudoniem voor Marcus Henri Laurent Thérèse Donckers, werd geboren op 3 mei 1935 te Lier (bij Antwerpen). Zijn ouders waren middenstanders, die zich uit de arbeiderswereld hadden opgewerkt. Zijn vader was huisschilder en lijstte schilderijen in; zijn moeder dreef een winkel. Zijn jeugd bracht hij door in Lier. Hij bezocht driejaar het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium, afdeling Toneel- en Voordrachtskunst, te Antwerpen en volgde cursussen Franse Taaien Letterkunde aan de Sorbonne in Parijs. Van 1973 tot 1982 woonde hij te Maarkedal-Nukerke. Sindsdien woont hij samen met zijn vrouw, de actrice en hoorspelregisseuse Hilde Sacré, en zoon Niels aan de buitenkant van Antwerpen, in het district Wilrijk.
Insingel begon op zijn vijftiende jaar met het schrijven van sonnetten. Hij koos voor het pseudoniem Insingel, omdat hij het gevoel had binnen een singel te leven, die hem zowel verdedigt als beperkt in zijn bewegingen. Insingel, die van de pen leeft, publiceerde zowel proza en poëzie als essayistisch werk in tal van tijdschriften, zoals De Gids, Komma, Podium, Raam, Raster, Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Revisor, Nieuw Wereldtijdschrift, Kreatief, Heibel en Dietsche Warande & Belfort. Zijn produktiviteit strekt zich uit tot over de Nederlandse en Belgische grenzen. Hij nam deel aan de internationale tentoonstelling concrete poëzie in het Stedelijk Museum te Amsterdam en verder te Neurenberg, Stuttgart, Liverpool en Oxford, en aan Poetry International 1971 te Rotterdam. Zijn roman Spiegelingen verscheen in 1971 onder de titel Reflections bij de Londense
| |
| |
avant-garde-uitgeverij Calder and Boyars en in 1972 bij Red Dust te New York; een Duitse vertaling verscheen in 1977 bij Linies te München. Eveneens bij Red Dust verschenen de vertalingen A Course of Time (1975), When a lady shakes hands with a gentleman... (1982) en My Territosy (1987).
Voor Spiegelingen ontving Insingel de Tweejaarlijkse Prijs van De Vlaamse Gids 1970, voor Het is zo niet zo is het kreeg hij de Dirk Martensprijs, en de hoortekst ‘Een kring’, opgenomen in de bundel Wanneer een dame een heer de hand drukt..., werd bekroond met de Visser-Neerlandiaprijs 1974.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
Hoewel Mark Insingel in tal van tijdschriften heeft gepubliceerd, enkele literaire prijzen ontving en veel boeken op zijn naam heeft staan, gaf zijn werk nauwelijks aanleiding tot geïnteresseerd commentaar. Het experimentele karakter van zijn teksten is daar zonder enige twijfel debet aan. Dat blijkt onder meer uit de reactie van Theo Kars op Een tijdsverloop, welke experimentele roman door hem wordt gerangschikt onder de rubriek ‘het onleesbare boek’. Naast deze (overheersende) geluiden zijn soms andere te beluisteren, zoals van Tom van Deel in Trouw, die de experimenten in Een tijdsverloop niet veroordeelt, maar concludeert dat Insingel het menselijk tekort om iets objectief weer te geven, op een knappe wij ze heeft geformuleerd.
| |
Ontwikkeling
De eerste dichtbundels van Insingel kunnen tamelijk ‘conventioneel’ heten, zowel qua bouw, thematiek als literaire procédés. De korte, al dan niet in strofen verdeelde gedichten zijn weinig metrisch, zonder rijm en de inhoud is tamelijk duister. Deze duisterheid ligt aan de rijkdom aan beelden afkomstig uit Egyptische, Griekse en bijbelse mythologieën, en niet in de laatste plaats aan een overstelpende hoeveelheid vage natuurbeelden; Als men een etiket op de gedichten in Een kooi van licht zou willen plakken, dan zou ‘visionaire natuurlyriek’ niet misstaan. Juist deze niet aflatende stroom van beelden en visioenen, voor een groot deel ook nog aanwezig in de verhalenbundel Een getergde jager, leidden ertoe deze gedichten ‘conventioneel’ te noemen. Precies op het punt van de metaforiek wijkt het latere werk namelijk af van deze vroege bundels. Regels als ‘De vogel Vrijheid in/een kooi van vingers’ (p. 43), zoekt men in het latere werk tevergeefs. Wel wordt in Een kooi van licht, net als in het latere werk, soms gesproken over taal: ‘Uitwendig spreken stolt/De vliezen en de/draden worden een/web van zwijgen.’ (p. 72) Wat over Een kooi van licht is gezegd, gaat in grote lijnen ook op voor Een getergde jager. Evenals de gedichten zitten de verhalen vol droombeelden en uit de verhalenbundel blijkt eveneens de al gesignaleerde belangstelling voor de taal. In de roman Spiegelingen zijn de beel- | |
| |
den verdwenen. Verteld wordt er echter nog wel - qua thematiek sluit de roman zelfs aan bij de verhalen uit Een getergde jager -, maar het gaat nu om het experimenteren met de vertelstructuur: de relatie van de jeugdige ik-figuur en zijn grootvader (pp. 1-37), de relatie tussen de ik-figuur en een vrouw (p. 38-94), opnieuw de ik-figuur en de grootvader
(pp. 95-123), een soort epiloog (pp. 124-126). Voor zijn tweede roman, Een tijdsverloop, geldt dit eveneens: het gaat meer om de structuur van het verhaal dan om het verhaal zelf. Als men daarvan een globale samenvatting zou willen geven, dan zou die er ongeveer zo komen uit te zien: een tekst waarin de visie van vier figuren, aangeduid als a, b, c en d, op hun onderlinge liefdesrelatie wordt beschreven, een relatie die als gevolg van een temporele en spatiele scheiding, jaloezie en zo voort, is aangetast. Ook in de dichtbundels Perpetuum mobile en Modellen blijkt het accent verlegd van de thematiek naar de vorm. In de visuele gedichten zijn woordbetekenis, structuur en typografie nauw op elkaar afgestemd. In tegenstelling tot deze concrete poëzie komen Dat wil zeggen, waarvan een hoorspel is gemaakt, en de stukken in Wanneer een dame een heer de hand drukt... veel meer in de buurt van hoorteksten. Het gaat hierbij om uit fragmenten opgebouwde teksten, waarin herhaaldelijk gebruik wordt gemaakt van een auditief middel als rijm. Wordt in de dichtbundel Het is zo niet zo is het de lijn van Modellen en Perpetuum mobile voortgezet - cirkelredeneringen opgebouwd uit clichés en spreekwoorden, en het combineren van een beperkt aantal woorden - de roman Gezwel van wortels zet de lijn van Spiegelingen en Een tijdsverloop voort, waarin de problematische relatie tussen een man en een vrouw wordt beschreven. Ook hier weer aandacht voor de structuur, met name voor het cyclische karakter ervan, tot uitdrukking komend in de identieke zinnen aan het begin en het slot van het boek.
| |
Traditie / Verwantschap
Sloten de dichtbundels Drijfhout en Een kooi van licht vooral wat betreft de metaforiek aan bij de poëzie van Vijftig, de romans Spiegelingen en Een tijdsverloop werden, met name vanwege de daarin gestelde perspectivische problemen, door de critici gerelateerd aan de Franse nouveau roman. De dichtbundels Perpetuum mobile en Modellen, waarin geëxperimenteerd
| |
| |
wordt met woordbetekenis, structuur en typografie, doen in menig opzicht denken aan het werk van de door Insingel bewonderde Van Ostaijen. In ‘Schrijven in 70’ zegt Insingel dat hij een autonomie-opvatting huldigt, waarvan hij de uitgangspunten al bij Van Ostaijen aantrof. Hij is geïnteresseerd in de structuur van een tekst, in het modelkarakter ervan. Tussen teksten en de werkelijkheid bestaat geen directe relatie, alleen een indirecte, op structureel niveau. Teksten vormen zo een eigen werkelijkheid, die hoogstens indirect, door een structurele overeenkomst, naar een erbuiten gelegen werkelijkheid verwijst Insingel gebruikt het beeld van de cirkel om aan te geven dat de inhoud van zijn teksten ‘ombogen’ (pp. 485, 487) wordt tot de vorm, de structuur van een uitspraak. Dezelfde ideeën vinden we terug bij de Duitse avant-gardist Helmut Heissenbüttel, geen onbekende voor Insingel, getuige ‘Schrijven in 70’.
| |
Techniek
In elke tekst komen een of meer vertellende instanties voor. Soms is het daarbij mogelijk om te zeggen voor wiens rekening bepaalde uitspraken komen, soms ook niet. Zo is het vertelperspectief in Een tijdsverloop exact aan te geven, terwijl dit bij Modellen of Dat wil zeggen problemen oplevert. Dank zij deze referentiële vaagheid slaagt Insingel erin de lezer ervan te doordringen dat hij met een bepaalde uitspraak te maken heeft en dat daarin een bepaald perspectief besloten ligt; tegelijkertijd nodigt hij de lezer uit andere zienswijzen in overweging te nemen. Telkens weer verhindert hij de lezer één standpunt in te nemen of één zienswijze te volgen. In al zijn werk spelen perceptuele kwesties een belangrijke rol, bijvoorbeeld in Een tijdsverloop: ‘in mijn ogen verander ik bestendig in haar ogen besta ik (waarschijnlijk) niet eens’ (p. 20).
Referentiële onbepaaldheid wordt eveneens bewerkstelligd door bepaalde en onbepaalde lidwoorden, zoals in: ‘een (deze) slanke jonge vrouw die met een (die) man in een (deze) villa woont.’ (Spiegelingen p. 60) Niet alleen het perspectief van waaruit de observatie plaatsvindt, ook datgene wat wordt waargenomen blijft vaak onbepaald. De auteur is de lezer hier behulpzaam door alternatieven te geven, die hij achter een
| |
| |
schuine streep of tussen haakjes zet. In het algemeen kan men stellen dat de schuine strepen en de haakjes soms een conjunctieve, soms een disjunctieve functie krijgen. Meer in het bijzonder komt dit neer op specificaties en generalisaties, overeenkomsten en tegenstellingen, bevestigingen en ontkenningen of onzekerheden, terwijl er ook een interpretatieverschil ten aanzien ten het geobserveerde mee wordt weergegeven.
| |
Thematiek
De taal vormt het centrale probleemgebied in Insingels werk, of het nu om de taal als communicatiemiddel gaat, dan wel om de taal als betrouwbaar medium om de wereld te beschrijven. De relatie tussen taal en waarheid, tussen taal en vrijheid, tussen taal en waarneming, tussen taal en het standpunt dat men inneemt, tussen zinnen en hun betekenis, tussen de ene uitspraak en de andere, dit alles geeft Insingel de lezer ter overdenking. Of men nu Spiegelingen of Wanneer een dame een heer de hand drukt... openslaat, steeds wordt men geconfronteerd met opvallend veel clichés, vaste uitdrukkingen, spreekwoorden en sententies, al dan niet aan elkaar gemonteerd of gedemonteerd. Veel relaties blijken op niet veel meer te berusten dan op dergelijke taalconventies. Insingel gaat daarbij van de gedachte uit dat achter een bepaalde taalopvatting een bepaalde wereldbeschouwing schuilgaat, of anders gezegd: aan elke uitspraak is een bepaald perspectief verbonden. Bij sommige clichés, vaste uitdrukkingen en spreekwoorden komt dit vaak neer op een nogal behoudende visie op de werkelijkheid, welke visie wordt bekritiseerd, onder andere door conventies ad absurdum te voeren alsook door het gebruik van triviale definities.
| |
Techniek
Dat wil zeggen is opgebouwd uit tal van fragmenten die verschillende keren in hun geheel worden herhaald. Het laatste fragment, dat ook al eerder is voorgekomen, houdt plotseling ergens middenin op, waardoor dit boek een open vorm krijgt en een oneindige voortzetting van de reeks tot de mogelijkheden gaat behoren. Daar de fragmenten in hun geheel of gedeeltelijk een onderdeel vormen van een volgende reeks fragmenten, wordt de indruk gewekt van aaneengesloten tekstspiralen. Het beeld van de kring of cirkel komt herhaaldelijk voor in het werk van Insingel en wel op verschillende manieren. Allereerst
| |
| |
op typografisch niveau zoals in Perpetuum mobile, waar de woorden in cirkelvorm staan afgebeeld. Verder op semantisch niveau door het gebruik van woorden als ‘rond’, ‘cirkel’, ‘gebogen lijn’ en andere. Op retorisch niveau treft men het beeld aan in Wanneer een dame een heer de hand drukt... Daar leest men de vaak herhaalde uitspraak: ‘De geschiedenis herhaalt zich.’ Op logisch niveau wordt gebruik gemaakt van de cirkelredenering, zoals in Perpetuum mobile: ‘...een veroveraar is een indringer is een omsingelaar is een verdediger is een veroveraar...’ (p. 37). Insingel toont opvallend veel belangstelling voor logische redeneringen. Op p. 16 van Dat wil zeggen begint een fragment met de regels: ‘Aangezien de feiten zich hebben voorgedaan’ en ‘Aangezien wij ze hebben moeten vaststellen.’ In deze ‘aangezien x, derhalve y’-constructie ontbreekt steeds het tweede lid. Door de onvolledige weergave van de structuur van deze uitspraak wordt de lezer gealarmeerd voor wat betreft de informatie die daarin vervat is. Mocht dat niet het geval zijn, dan is daar nog een ander fragment om hem hierover te laten nadenken: ‘Misschien waren het àndere feiten’, ‘Misschien was de vaststelling een interpretatie.’ (p. 17) Wat is een feit? Zijn feiten niet afhankelijk van onze interpretatie? Dat zijn de vragen die aan de lezer worden gesteld door middel van tegenstellingen, onvolledige taalstructuren en van onzekerheid getuigende begrippen als ‘misschien’.
| |
Kunstopvatting
Verwantschap
Woorden zijn oorden is een bundel verspreid gepubliceerde opstellen over literatuur en beeldende kunst. Daarin zegt Insingel zich te beschouwen als een avant-garde-auteur, zonder de vooruitgangsidee van de avant-gardisten te onderschrijven: hij neemt een formalistisch en esthetisch standpunt in, waarbij gestreefd wordt naar ‘lyricisering’ van een mededeling. Een kunstwerk is voor hem een autonoom verschijnsel, dat alleen een structurele relatie met de werkelijkheid onderhoudt. Het is er geen afbeelding van, maar een model. Met dat uitgangspunt sluit hij zich niet af van de werkelijkheid. Hij onderzoekt de bestaande tekensystemen, waaronder de taal, en probeert die te ontregelen. De essays over het werk van andere kunstenaars in de bundel zeggen minstens zoveel over dat van hemzelf, zoals die over Maurice Gilliams. De beschrijving van diens
| |
| |
Elias of het gevecht met de nachtegalen als een boek zonder intrige, een boek waarvan de compositie wordt gevormd door associaties, waarbij het verschil tussen proza en poëzie gradueel is en waarin het hoofdthema wordt gevormd door symbolisch op te vatten locaties, is grotendeels van toepassing op Insingels eigen roman Mijn territorium.
| |
Techniek
Thematiek
In Mijn territorium wordt een gecompliceerde relatie tussen een man en twee vrouwen beschreven. Daarvoor wordt een binnen Insingels oeuvre bekend beeld gebruikt, dat van de cirkel. Met behulp daarvan wordt het onontwarbare en onontkoombare van de diverse relaties vastgelegd. Hetzelfde beeld wordt echter ook gebruikt om aan te geven hoe de huizen die tot het landgoed horen waar het verhaal speelt, zich tot elkaar verhouden. Voor de beschrijving van relaties tussen mensen onderling en die tussen dingen wordt met andere woorden eenzelfde beeld gebruikt. Er wordt zo, met behulp van dit mathematische model, een verband gelegd tussen twee typen relaties. Dit verband wordt nog hechter doordat daarnaast beide typen relaties onderling weer als model worden gebruikt om elkaar te beschrijven. Terwijl de verhouding tussen de verschillende personages in topografische termen wordt vastgelegd, worden topografische verschijnselen, zoals het huis en de oprijlaan, stelselmatig gepersonifieerd. Het hele landgoed wordt beschreven als betrof het een menselijk lichaam, waarbij de erogene zones bijzondere aandacht krijgen. Bij Insingel functioneert de taal echter niet alleen als instrument ter beschrijving van allerlei verhoudingen, de taal is tegelijkertijd zelf ook object van onderzoek. Hoe mensen over hun verhouding tot andere mensen of tot bepaalde objecten denken, wordt duidelijk als men hun taalgebruik analyseert Die analyse wordt in de roman eveneens ondernomen. Zo wordt vanuit verschillend perspectief gefilosofeerd over het bezittelijk voornaamwoord. Dit wordt letterlijk in verband gebracht met het thema ‘bezit’. Na de scheiding van de vrouw met wie de mannelijke hoofdpersoon een kind heeft en na zijn vertrek van het landgoed, gaan vragen spelen rond de betekenis van uitdrukkingen als ‘mijn kind’, ‘mijn vrouw’ en ‘mijn huis’. De hoofdpersoon beweegt zich, zoals hij zelf zegt, in een labyrint
| |
| |
van cirkels; het landgoed, liefdesrelaties en niet in de laatste plaats de taal betreffend.
Diverse van de in Mijn territorium ter sprake gebrachte zaken treft men ook aan in Een meisje in de tram, al lijkt deze roman meer nog aan te sluiten bij Dat wil zeggen en Wanneer een dame een heer de hand drukt..., zowel wat betreft het fragmentarische karakter van het boek, als wat betreft het ‘lyriciserende’ ervan. Dat laatste wordt onder meer veroorzaakt doordat verscheidene fragmenten berijmd zijn, er verschillende vormen van typografie worden gebruikt en bepaalde zinnen geregeld worden herhaald. In Een meisje in de tram observeren een jongen en een meisje, dat in de tram zit, elkaar. Zij fantaseren over hun samenzijn, zonder dat dit veel oplevert. Zoals in het vroegere werk en ook in de na deze roman verschenen dichtbundel Jij noemt stom wat taal is draaien de figuren letterlijk en figuurlijk om elkaar heen. Alles en iedereen draait in cirkels: de tram, die steeds maar weer dezelfde rondgang maakt, de namen van schrijvers en componisten, zoals Hölderlin en Ravel, die worden herhaald, en de steeds terugkerende problemen in de relaties tussen de personages. Zij wachten op elkaar, vormen zich een beeld van elkaar en gedragen zich als voyeurs ten opzichte van elkaar. Evenals in Mijn territorium is in deze roman het landschap met leven bezield en wordt dit in erotische termen beschreven. De personages, twee mannen en twee vrouwen, nemen elk vanuit hun eigen perspectief elkaar en hun omgeving op vaak identieke wijze waar of liever, brengen deze op identieke wijze onder woorden. Daarbij wordt ook in dit boek de relatie tussen liefhebben en bezitten aan de orde gesteld. Bij het meisje in de tram wordt gedacht: ‘a thing of beauty is a joy forever’, welke uitdrukking, als zovele andere in het boek, getransformeerd, op verschillende manieren wordt herhaald.
| |
Verwantschap
Insingel heeft in ‘Hoe ik het muzikaal
bekijk’ (1985) erop gewezen dat zijn schrijven altijd in hoge mate geïnspireerd is geweest op enerzijds de beeldende kunst, wat blijkt uit de door hem gebruikte abstracte mathematische beelden, anderzijds de muziek. Voor zijn vroege werk was dat de jazz, in zijn latere werk onder meer de minimal music van Philip Glass, getuige de ‘zichzelf transformerende herhaling’ (Van der Speeten).
| |
| |
| |
Thematiek
Techniek
De gedichten in de bundel Jij noemt stom wat taal is laten zien hoe mensen eenzelfde verschijnsel in vaak tegengestelde termen benoemen en uiteenlopende conclusies trekken uit hun subjectieve overwegingen. Veelal in de vorm van een dialoog worden gangbare begrippen, variërend van waardeoordelen als ‘mooi’ en ‘echt’ tot stopwoorden als ‘natuurlijk’ en ‘gewoon’, onderzocht door ze in verschillende grammaticale constellaties te plaatsen. Ze krijgen een ontkenning tegenover zich, ze worden in een vergrotende trap gezet of ze worden op paradoxale wijze gedefinieerd.
| |
Kritiek
Vergeleken met België, waar onder anderen Marcel Janssens hem op de voet blijft volgen, hebben de critici in Nederland zich in de jaren tachtig slechts op kleine schaal met Insingel ingelaten. Mijn territorium wordt vrij algemeen als Insingels beste boek beschouwd. Het heet ‘rijk en bewegelijk’ (Boomsma). Een meisje in de tram wordt weliswaar als een interessant boek ervaren vanwege het experiment met de romanstructuur, maar de taalexperimenten erin krijgen al te snel iets vertrouwds (Mysjkin). In tegenstelling tot de romans hebben de essays van Insingel tot felle reacties geleid. Woorden zijn woorden wordt door sommigen aangeduid als een in slecht Nederlands geschreven bundel opstellen, waarin de auteur een niet al te helder beeld schetst van zijn literair-theoretische denkbeelden. Anderen daarentegen, zoals Hoste en Boomsma, zijn van mening dat Insingel in zijn essays op boeiende wijze laat zien op basis van welke literatuur- en taalopvatting zijn teksten tot stand komen. In het algemeen is men nog altijd van mening dat het werk van Insingel meer geschikt is voor geïnteresseerden in taal dan voor liefhebbers van literatuur (Matthijsse). Ook een criticus als Marcel Janssens vraagt zich af welk type lezer Insingel eigenlijk voor ogen heeft, want met louter lezen van Een meisje in de tram kom je niet ver; een dergelijk boek vereist een grondige studie. Dat heeft geleid tot een andere vraag: welk model is geschikt om het werk van Insingel te analyseren? Omdat in dat werk niet alleen gebruik wordt gemaakt van taaltekens, maar ook van andere tekensoorten, zoals wiskundige en typografische tekens, zou de semiotiek (Van Zoest) daarvoor het juiste instrumentarium bieden.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Mark Insingel, Drijfhout. Deurle/Gent 1963, Colibrant-uitgaven, GB. |
Mark Insingel, Een kooi van licht. Deurle/Gent 1966, Colibrant-uitgaven, GB. |
Mark Insingel, Een getergde jager. Amsterdam 1966, Meulenhoff, VB. |
Mark Insingel, Spiegelingen. Amsterdam 1968, Meulenhoff, R. |
Mark Insingel, Perpetuum mobile. Amsterdam 1969, Meulenhoff, GB. |
Mark Insingel, Schrijven in 70. In: Podium 23, nr. 8-9, 1969, pp. 484-490, E. |
Mark Insingel, Modellen, Amsterdam 1970, Meulenhoff, GB. |
Mark Insingel, Een tijdsverloop. Amsterdam 1970, Meulenhoff, R. |
Mark Insingel, Posters. Brugge 1974, Orion, Visuele teksten. |
Mark Insingel, Dat wil zeggen. 's-Gravenhage 1974, Nijgh & Van Ditmar, Hoortekst. |
Mark Insingel, Wanneer een dame een heer de hand druk... Amsterdam 1975, Malperthuis, Proza- en hoorteksten. |
Mark Insingel, Het is zo niet zo is het. Amsterdam 1978, Jimmink, GB. |
Mark Insingel, Gezwel van wortels. Amsterdam 1978, Jimmink, R. |
Mark Insingel, Mijn territorium. Haarlem 1980, In de Knipscheer, R. |
Mark Insingel, Woorden zijn oorden. Haarlem 1981, In de Knipscheer, EB. |
Mark Insingel, Een meisje in de tram. Haarlem 1983, In de Knipscheer, R. |
Mark Insingel, Hoe ik het muzikaal bekijk. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 130, nr. 10, december 1985, pp. 788-790. |
Mark Insingel, Jij noemt stom wat taal is. Haarlem 1986, In de Knipscheer, GB. |
Mark Insingel, In elkanders armen. Verzamelde Gedichten. Haarlem 1990, In de Knipscheer, GB. |
Mark Insingel, De een en de ander. Haarlem 1990, In de Knipscheer, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Astère Michel Dhondt, Verhalen van Mark Insingel: mensenvrees uit zelfbehoud. In: Elzeviers Weekblad, 14-1-1967. |
Anneke Jansen, Getergd en onbereikbaar, maar zonder geheim. In: Algemeen Handelsblad, 2-9-1967. (over Een getergde jager) |
J. Bernlef, Mark Insingel: Spiegelingen. In: Algemeen Dagblad, 31-8-1968. |
Bernhard Kemp, Kringloop van woorden. In: Standaard der letteren, 26-10-1968. |
Willem Wilmink, Konkrete poëzie. In: De Tijd, 9-5-1970. (over Perpetuum mobile) |
C.J.E. Dinaux, Poëzie van Clavin en Insingel. In: Haarlems Dagblad, 20-6-1970. |
Willem M. Roggeman, Prijs De Vlaamse Gids. In: PEN-Tijdschrift, jrg. 6, nr. 3, juli-september 1970, pp. 16-17. (over Perpetuum mobile) |
W.M. Roggeman, Gesprek met Mark Insingel over linguïstische wetmatigheid. In: De Vlaamse Gids 54, 1970, pp. 23-26 |
Lidy van Marissing, De literatuur in het tijdperk van de audio-visuele media. In: De Volkskrant, 9-1-1971. (interview) |
R.L.K. Fokkema, De ceders van Meulenhoff. In: Trouw, 16-1-1971. (over Modellen) |
J.P. Guépin, Nieuwe Nederlandse poëzie. In: Algemeen Handelsblad, 22-1-1971. (over Modellen) |
R.A. Cornets de Groot, De schrijver als modelbouwer. In: Het Parool, 13-2-1971. (over Modellen en Een tijdsverloop) |
Han Jonkers, Poëzie om op te hangen in museum. In: Eindhovens Dagblad, 27-2-1971. (over Modellen) |
T. Graftdijk, Nieuwe boeken. In: Soma, jrg. 2, nr. 14, maart-april 1971, pp. 44-48. (over Een tijdsverloop) |
Paul de Vree, Mark Insingel of de linguïstische wetmatigheid. In: Periscoop, jrg. 21, nr. 6, april 1971, p. 3. (over Een tijdsverloop) |
Georges Wildemeersch, Autonome taalwerkelijkheid bij Insingel. In: Standaard der Letteren, 19-5-1971. |
Willem M. Roggeman, Insingels taalstructuren. In: Het Laatste Nieuws, 23-6-1971. |
Jos Panhuysen, Een tijdsverloop. In: Het Binnenhof, 21-8-1971. |
Fred de Swert, Poëziekroniek. ‘Vlaamse poëzie’, zei ze, erg inschikkelijk. In: Periscoop, jrg. 22, nr. 1, november 1971, pp. 2-4. (over Modellen). |
Hugo Brems, Mark Insingel. Was is (niet). In: Hugo Brems, De brekende sleutel. Antwerpen 1972, pp. 121-127. (over Modellen) |
J.P. Guépin, Als ik de toekomst van de poëzie kan voorspellen hoeft het voor mij niet meer. In: J.P. Guépin, De tweede wet van Guépin. Essays. Amsterdam 1974, pp. 20-23. (over Modellen) |
K.D. Beekman, Experimentele teksten omstreeks '70. In: Spektator 4, nr. 9-10, 1974-1975, pp. 529-540. |
T.v. D[eel], Mark Insingel: Dat wil zeggen. In: Trouw, 22-4-1975. |
Wim Blankert, Mark Insingel: ‘Laten we elkaar goed begrijpen’. In: Nieuwsblad van het Noorden, 19-9-1975. (over Dat wil zeggen) |
Leo de Haas, De droplulligheid van Marc Insingel. In: De Nieuwe Linie, 12-11-1975. (over Wanneer een dame een heer de hand drukt...) |
Marcel Janssens, De taal zegbaar, zegbaar de taal. In: Ons Erfdeel, jrg. 18, nr. 3, mei-juni 1975, pp. 417-418. |
Theo Kars, Vivisectie op de lezer. In: Parels voor de zwijnen. Amsterdam 1975, pp. 77-81. |
Willem M. Roggeman, Mark Insingel, In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim, 's-Gravenhage 1975. (interview) |
Marcel Janssens, Wat ervan komt, als een dame een heer de hand drukt... In: Dietsche Warande & Belfort, 1976, pp. 371-374. |
K.D. Beekman, Mark Insingel en de taal. In: Spektator, jrg. 6, nr. 4, 1976-1977, pp. 184-195. |
Hugo Bousset, Woord en schroom. Enige trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1973-1976. Brugge 1977, pp. 145-149. (over Dat wil zeggen en Wanneer een dame een heer de hand drukt...) |
| |
| |
Pierre Spaninks, Licht uit, spot aan. Vijf avantgardisten over experimentele literatuur. In: VAN, jrg. 1, nr. 7-8, januari 1978, pp. 99-118. (enquête) |
Willem M. Roggeman, Dirk Martensprijs voor Mark Insingel. In: De Nieuwe Gazet, 24-11-1978. |
Paul de Vree, Wegens het schrijven. In: De Periscoop, november 1978. |
Sybren Polet, Ander proza. Bloemlezing uit het nederlandse experimenterende proza van Theo van Doesburg tot heden (1975). Samengesteld en ingeleid door Sybren Polet. Amsterdam 1978. |
Cyrille Offermans, Proza als een perpetuum mobile. In: De Groene Amsterdammer, 18-7-1979. (over Gezwel van wortels en Het is zo zo is het) |
J.J. Wesselo, Kroniek 27. Nieuw vernieuwend proza III. In: Kultuurleven, jrg. 46, nr. 7, september 1979, pp. 673-678. (over Gezwel van wortels) |
T. van Deel, De personages a, b, c en d. In: T. van Deel, Recensies. Amsterdam 1980, pp. 103-105. (over Een tijdsverloop) |
André Matthijsse, Mark Insingel: taal als zintuig. In: Het Vaderland, 29-5-1981. (over Mijn territorium) |
Graa Boomsma, ‘Woorden zijn woorden’ van Mark Insingel. Berichten zonder mededeling. In: De Waarheid, 25-9-1981. |
Pol Hoste, De Vlaamse literatuur is op al lang aangelegde autosnelwegen gaan rijden. In: De Nieuwe, 29-10-1981. (interview) |
Jan H. Mysjkin, Pol Hoste, Door een taalterritorium met een literaire reisgids. In: De Nieuwe, 29-10-1981. (over Mijn territorium en Woorden zijn oorden) |
Phil. Cailliau, Het zingevend territorium van Mark Insingel. In: Kreatief, jrg. 15, nr. 4, oktober 1981, pp. 11-14. (over Mijn territorium) |
Hanneke van Buuren, Spel zonder grenzen. In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 5, november-december 1981, pp. 750-752. (over Mijn territorium) |
Paul van Aken, Het oord waar het woord in thuis hoort In: Kunst en Cultuur, jrg. 14, nr. 11, december 1981, pp. 24-25. (over Woorden zijn oorden) |
Pol Hoste, De intimiteit tussen de arbeider en zijn materiaal. In: De Morgen, 20-2-1982. (over Woorden zijn oorden) |
Aart van Zoest, Semiotische analyse van een ‘model’ van Mark Insingel. In: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 93, februari 1982, pp. 88-91. |
Hugo Bousset, Schrijven aan een opus. Gesprekken met 9 Vlaamse auteurs. Antwerpen/Amsterdam 1982. |
Stefan Hertmans, Einklammerung bij Mark Insingel. In: Restant, jrg. 11, nr. 4, winter 1983, pp. 271-280. (over Wanneer een dame een heer de hand drukt...) |
Jan H. Mysjkin, Een alternatieve stationsroman. In: De Morgen, 27-10-1983. (over Een meisje in de tram) |
Pol Hoste, Insingels tekst is te lezen als een schilderij. In: De Volkskrant, 2-12-1983. (over Een meisje in de tram) |
J.J. Wesselo, Vlaamse wegen. Het vernieuwende proza in Vlaanderen tussen 1960 & 1980. Antwerpen 1983, pp. 119-135. |
Jan Flamend, ‘Ik veruiterlijk op een heel klein vlak de wanhoop van het individu dat verzuipt.’ In: Het Belang van Limburg, 23-1-1984. (interview naar aanleiding van Een meisje in de tram) |
Gaston Durnez, Waarom Mark Insingel heet Het nut van het belangloze. In: De Standaard, 11-8-1984. (interview). |
Jan Flamend, ‘De zekerheid dat ik ga sterven weerhoudt er mij ook niet van te blijven leven’; gesprek met Mark Insingel. In: Kreatief, jrg. 18, nr. 5, december 1984, pp. 3-10. |
Erik Slagter, Er staat niet wat er ontstaat: tekens in het werk van Mark Insingel. In: Kreatief, jrg. 18, nr. 5, december 1984, pp. 11-20. |
Michel Laureys, Mark Insingel en het menselijk onvermogen. In: Randschrift, jrg. 2, nr. 9, winter 1984, pp. 9-15. |
Geert van der Speeten, Musematics: de lyriek
|
| |
| |
van Mark Insingels talige methematica. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 130, nr. 10, december 1985, pp. 761-766. |
Daniël Billiet, De dichter begrijpt niet dat hij niet begrepen wordt In: Knack, 29-10-1986. (over Jij noemt stom wat taal is) |
[Anoniem], De lichamelijke lussen van Insingel. In: Yang, jrg. 22, nr. 131, november-december 1986, pp. 72. (over Jij noemt stom wat taal is) |
Marcel Janssens, Het naakten het roze: literaire kritieken. Schoten, 1986. (over Dat wil zeggen, Wanneer een dame een heer de hand drukt..., Mijn territorium, Woorden zijn oorden, Jij noemt stom wat taal is) |
Sonja Vanderlinden en Christine Van Cappellen, ‘Boeken als metaforen voor een individuele zelfstandigheid?’ Gesprek met Mark Insingel in Louvayn-la-Neuve. In: Literatuur, jrg. 4, nr. 4, juli-augustus 1987, pp. 212-216. |
Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen, Haarlem 1989, pp. 301-305. (over Mijn territorium en Woorden zijn oorden) |
39 Kritisch lit. lex.
november 1990
|
|