| |
| |
| |
Leen Huet
door Dietlinde Willockx
1. Biografie
Leen Huet werd op 1 oktober 1966 geboren in Hoogstraten. Zij studeerde kunstgeschiedenis en wijsbegeerte aan de KULeuven en kon daarna, dankzij studiebeurzen, onderzoek verrichten in Florence. In 1995 kreeg zij een deeltijdbaan bij Gynaika, een pas opgestarte vereniging die zich wilde inzetten voor vrouwen in de kunst.
Momenteel is Huet zelfstandig schrijfster. Zij schrijft verhalen en romans, publiceert essays, bloemlezingen en vertalingen en verzorgt columns in diverse dag- en weekbladen, waaronder De Morgen, De Standaard en Knack. Voorts maakt Huet deel uit van de redactieraad van het literaire tijdschrift Dietsche Warande & Belfort.
Leen Huet woont en werkt in Leuven.
Voor Oude meesteressen. Vrouwelijke kunstenaars in de Nederlanden tijdens het Ancien Régime, een boek dat zij samen met Jan Grieten schreef, ontving Leen Huet in 1998 de Letterkundige Prijs van de Provincie Vlaams-Brabant, categorie essay.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
De eerste boekpublicaties van Leen Huet werden als non-fictie gekwalificeerd. Het Belgisch museumboek (1996) en Oude meesteressen (1998), beide geschreven samen met Jan Grieten, behandelden de beeldende kunsten; in Huets solodebuut Oud papier (1998) is de non-fictie aangevuld met literatuur. Deze boeken hebben een overeenkomstige structuur: vrij korte teksten, gemiddeld een tiental bladzijden lang, delen een thema. Eén ding valt op. Of het nu gaat om minder bekende musea in België, vrouwelijke kunstenaars in de Nederlanden of in antiquariaten opgedolven bijzondere boeken, Huets aandacht lijkt steeds gewekt door de marge, of beter, door wat zich daar onterecht in bevindt of daar na verloop van tijd onherroepelijk in is verzeild geraakt. Huet benadert haar onderwerpen dan ook vaak vanuit hun geschiedenis. Het verleden dat zij daarbij oproept, blijkt geen dode letter. Het is altijd levendig en kleurrijk, niet in het minst door Huets zwierige stijl en aandacht voor details.
| |
Techniek
Het fragmentarische karakter van deze eerste boeken is ontsproten aan hun ontstaanscontext. Zij zijn om den brode geschreven. Het Belgisch museumboek en Oud papier bundelen teksten die voor een krant of tijdschrift zijn gemaakt, Oude meesteressen is het resultaat van een opdracht van Gynaika, dat vrouwelijke kunstenaars ondersteunt. De latere essaybundel Turnhout: onverwachte schrijvers over een kleine stad (2002), het abecedarium Mijn België (2004), de bloemlezing van literaire teksten over Venetië (2005) en de vertaling van de brieven van Pieter Paul Rubens (2006) vertonen in feite hetzelfde stramien, terwijl de meeste publicaties meteen als boek zijn opgezet. Ook in haar fictiewerken, de verhalenbundel De kunstkamer (2001) en de roman Almanak (2005), hanteert Huet de fragmentvorm. Beide boeken zijn opgebouwd uit schijnbaar losse teksten die bij nader inzien wel degelijk samenhang vertonen, onderling, maar evengoed met de non-fictiepublicaties.
| |
Thematiek
Huet toont zich in eerste instantie een verzamelaar. Zij collectioneert teksten, brieven, historische wetenswaardigheden, zaken die toegang verlenen tot het verleden. In het oog springen
| |
| |
echter vooral haar materiële inspiratiebronnen. Haar verhalen, roman, columns en essays wemelen van de schilderijen, boeken, gebouwen, inboedels, voorwerpen als dolken, kandelaars of horloges, auto's en dies meer, die vaak op subtiele wijze de evolutie van een gebeurtenis bepalen. Om het met een citaat uit Almanak uit te drukken: ‘Al die verhalen, avondenlang. Een draaimolen van verhalen, met draaiorgelmuziek, lampen, spiegels, verguldsel, kleuren, waar je duizelig weer afstapte.’ Huets gedetailleerde en liefdevolle beschrijvingen geven de voorwerpen het aura van preciosa. Uit haar teksten over boeken blijkt overigens dat zijzelf als lezer vooral gecharmeerd raakt door details. Het lemma ‘Buysse te fiets’ uit Mijn België looft bijvoorbeeld Cyriel Buysses beschrijving van de aarde tijdens het ploegen en van een klein lichtje met een bijzondere kleur blauw. Daarnaast is Huet geboeid door de interesse voor mensen: ‘Buysse doet hier in elk geval meer dan alleen maar het burgerlijk axioma onderschrijven dat de laagste klassen niet vooruitziend met geld kunnen omgaan. Hij toont ons mensen.’ Hetzelfde kan van Huets werk worden gezegd. De materie krijgt slechts haar glans door de individuen die ermee verbonden zijn. De Mechelse buffetkast die ze in Mijn België beschrijft onder het lemma ‘Mechels’ is bijvoorbeeld gelieerd aan twee oudtantes die er lekkernijen, servies en naaidozen in bewaarden. Wel meldt Huet dat Baudelaire eveneens van dergelijke meubels hield. Zo krijgt een particuliere herinnering een bredere, culturele onderbouw.
| |
Visie op de wereld
Wanneer ze kunstwerken of literatuur behandelt, schenkt Huet steevast aandacht aan de historische en culturele context én aan de kunstenaar of kunstenares. Nooit vervalt ze in het soort voyeurisme waarmee media hedendaagse artiesten vaak benaderen. Huet toont ons scheppers wier menselijkheid tevens te vinden is in hun kunst. Precies op dat humane karakter weet zij de vinger te leggen. Op die manier maakt zij niet alleen de mens achter het werk, maar ook het werk zelf aantrekkelijk voor haar lezers.
Natuurlijk varieert de aanpak naargelang het boek. De portretten van oude meesteressen focussen in hogere mate op de vrouwen zelf, al is het maar omdat hun werk grotendeels in
| |
| |
de coulissen van de kunstgeschiedenis is beland en er vaak weinig is overgebleven. Toch plaatst Huet hun levensverhalen steeds in artistiek én sociaal perspectief. Via de kunstenaressen wordt duidelijk hoeveel bewegingsvrijheid en zelfstandigheid vrouwen in verschillende periodes konden hebben. Ook als de informatie over een kunstenaar of kunstenares en de traceerbare werken van zijn of haar hand minder schaars zijn, geeft Huet haar teksten die toets. De essays over het leven van Rubens, geschreven voor een publicatie met reproducties naar aanleiding van enkele tentoonstellingen in 2004 en als inleiding van de brievenvertaling uit 2006, schuiven de schilder vooreerst als mens naar voren, terwijl hij zich in zijn brieven nochtans zelden uitlaat over zijn emotionele beslommeringen. Huet weet echter eveneens aspecten van schilderijen, zoals de blik in de ogen van een afgebeelde persoon, de kleren die hij of zij heeft uitgekozen, de compositie of de achtergrond te interpreteren als verwijzend naar het zielenleven van de schilders: ‘Helena kijkt in onze richting, maar je voelt dat haar blik van intieme verstandhouding voor haar man bestemd is.’
Een gelijkaardige benadering krijgen de personages uit Huets proza. Met hun hoogstindividuele, intieme geschiedenis suggereren ze de lezer hoe er geleefd kan worden, wat het, kortom, kan betekenen om een mens te zijn. Overigens schakelt ook het zogenaamde fictiewerk voortdurend historische figuren in. Het verhaal ‘Sijn broeder voor een sonneblom’ uit De kunstkamer voert bijvoorbeeld de schilder Antoon van Dyck en diens broer frater Waltman op. Aan die laatste persoon is in Mijn België overigens het lemma ‘Waltman, of Het zeventiende-eeuwse interieur’ gewijd. Buigt dit lemma zich over de inboedel van een landelijke pastorie, van de wastobben via het tafellinnen tot de schilderijen en de boeken, alles zorgvuldig opgetekend door de pastoor, het verhaal maakt in enkele dromerige fragmenten het leven in dat huis zichtbaar, tijdens en na het leven van frater Waltman. Hoewel de aanpak van het, zoals alle verhalen in De kunstkamer, mysterieus aandoende proza duidelijk verschilt van Huets veel helderder kunsthistorische essays en korte bespiegelingen in boeken als Oud papier en Mijn België, vallen onmiskenbaar gelijkaardige aandachtspunten op. Wanneer de
| |
| |
frater het portret bekijkt van zijn schoonzus, bedenkt hij het volgende: ‘Het schilderij troubleerde hem soms. Het verwees naar een geheime kennis tussen schilder en model - de achteloze inschikkelijkheid van het huwelijk.’ Een dergelijke overweging doet denken aan Huets analyses van schilderijen van Rubens en andere interpretaties van haar hand.
| |
Techniek
De verantwoording bij De kunstkamer vermeldt dat het verhaal over Waltman berust op archiefstukken, aangevuld met verbeelding. Dat laat vermoeden dat dit het enige verhaal is waarin historische figuren optreden. Nochtans valt in de naamloze mannelijke hoofdpersoon uit het verhaal ‘G.’ de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter te herkennen. Aanknopingspunten vormen diens beroepsbezigheden, de stad Wenen, de verhuizing van het personage naar Harvard in de Verenigde Staten en de voornaam van het jonge meisje op wie hij verliefd wordt. Van zijn latere vrouw is de naam dan wel weer gewijzigd. Aangezien minstens ‘G.’ naar bestaande personen verwijst, zou het kunnen dat veel meer verhalen sporen van verifieerbare mensenlevens bevatten. Dat is in elk geval zo in de roman Almanak, opgebouwd uit zeven keer zeven verhalen waarin onder meer Karl Marx en Friedrich Engels (in het verhaal ‘De revolutionairen’) optreden, koning Boudewijn (in ‘Kop en munt’) en in diverse verhalen sportman en verzetsheld Martial van Schelle, die ook in Huets abecedarium figureert. Hun verhalen vermengen zich met die van bewoners van de grensstreek tussen België en Nederland, waar Huet is opgegroeid. Wellicht vallen voor mensen uit die streek veel meer historische, zij het minder bekende figuren te herkennen, wier verhaal er daarom niet minder toe doet.
| |
Thematiek
Almanak gaat een intense verbintenis aan met het landschap rond het Belgische grensdorp Wortel. Het boek opent niet voor niets met een plattegrondje van de voormalige landloperskolonie aldaar en de afbeelding op de flap blijkt het ‘bootjesven’ in dat domein voor te stellen. De titel van het allereerste verhaaltje, ‘De plaats’, is een lokaal toponiem. Die tekst bestaat volledig uit een cursief gedrukte nachtelijke landschapsbeschrijving. In het fragment blijken landschap en kunst echter onafscheidelijk: ‘De Torendreef werd een houtsnede wanneer de
| |
| |
volle maan opdook uit rafels en vodden van zwarte wolken’. Inderdaad vermeldt de volgende bladzijde een jongen die aan het werk is op een zolderatelier. Dezelfde besogne keert later terug, bijvoorbeeld wanneer een verteller het landschap in zijn hoofd vergelijkt met ‘dat zestiende-eeuwse portret van een kok, die bij nader toezicht helemaal blijkt te bestaan uit potten, pannen en kookgerei’. Ook met literatuur kan een streek verbonden zijn: ‘Je kunt in een landschap wandelen. Je kunt het ook lezen. Wuthering heights over de moors in Yorkshire. Mrs. Dalloway over Londen. Flaubert over Normandië. Dante over Italië, Boccaccio over Florence, Donna Leon over Venetië, Marco Polo over het oosten, Stanley over Afrika. Bruce Chatwin over Australië. Lawrence over Arabië. En terwijl je leest, vormen die landschappen zich in je hoofd, zonder dat je ze ooit hebt gezien.’ Aan het literaire lijstje zou je kunnen toevoegen: Huet over de Kempen. Vooral in Almanak, maar ook in enkele verhalen uit De kunstkamer en lemma's uit Mijn België, krijgt het Kempense landschap de allure van een hoofdpersonage. In het labyrintische Almanak vormt het Kempense landschap zelfs de rode draad tussen de erg uiteenlopende teksten. Zoals in geheel Huets oeuvre valt uit dat landschap de mens niet weg te denken, is hij verbonden met zijn omgeving. Dat blijkt al bij de beschrijving van ‘De plaats’ waarin maan, dier en mens naast elkaar staan in een omgeving die weliswaar als natuur valt te beschrijven, maar waarin de mens duidelijk de hand heeft gehad.
Typerend is dat die mens in Huets proza zowel de observator is als de geobserveerde. Steeds is er nadrukkelijk een verteller aanwezig die zijn omgeving en medemensen bekijkt en tracht te doorgronden. Ook de sporen van vroegere bewoners horen daarbij: ‘Hoe moet ik het uitleggen: dat ik, wanneer ik door dit landschap wandel, voortdurend mensen zie, mensen die hier ergens waren en iets deden of iets zeiden en die nu allang zand van dit zand zijn geworden?’, zegt de verteller in ‘De wandelaar’ uit Almanak. Het landschap lijkt op plaatsen waarmee mensen diep vertrouwd zijn zelfs volledig te bestaan uit verhalen: ‘Dat alleen op deze plaats voor mij de bladeren en de naalden van de bomen eigenlijk woorden zijn, kruinen en daken van woorden, in de zon, in de regen, in de wind?’
| |
| |
| |
Verwantschap / Stijl
Met het fijnmazige web aan verwijzingen vertoont Leen Huets op het oog erg diverse oeuvre een bijzondere samenhang. Natuurlijk zijn er meer auteurs (onder anderen Christine D'haen, Jan Lauwereyns, Charlotte Mutsaers, Nachoem M. Wijnberg) die de meerdere genres die ze beoefenen op elkaar laten aansluiten en die historische figuren opvoeren. Van hen onderscheidt Huet zich echter zowel in thematiek en wereldvisie als qua stijl. Met haar enigszins barokke formuleringen, uitgebreide woordenschat en verrassende, soms melancholische, soms speelse zinswendingen heeft zij een vrij unieke stem.
| |
Kritiek
Huets kunsthistorische publicaties noch haar meer persoonlijke essays bleven onopgemerkt in de pers. De kritiek was doorgaans lovend, al is zulks niet altijd duidelijk omdat vele kranten en tijdschriften ervoor kiezen de auteur te interviewen in plaats van een recensie te publiceren. Dat is niet het geval voor Huets proza, dat eveneens mocht rekenen op ruime aandacht, zij het dat de ontvangst minder jubelend was dan voor een boek als Mijn België. Nogal wat recensenten hadden moeite met de doorgedreven fragmentarische vorm en met de veelheid aan onderwerpen in Almanak. Anderen konden de precieuze stijl ervan niet echt waarderen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Leen Huet en Jan Grieten, Belgisch museumboek. Reis langs 21 musea. Amsterdam 1996, Atlas, EB. |
Leen Huet en Wim Neetens (red.), An unexpected Journey. Vrouw en kunst. Woman and Art. Antwerpen 1996, Gynaika, EB. |
Leen Huet en Jan Grieten, Oude meesteressen. Vrouwelijke kunstenaars in de Nederlanden. Leuven 1998, Van Halewyck, EB. |
Leen Huet, Oud papier. Amsterdam 1998, Atlas, CB. |
Virginie Loveling, Een revolverschot. Inleiding door Leen Huet. Amsterdam 1998, Atlas, pp. 5-12, E. |
Leen Huet, De kunstkamer. Amsterdam 2001, Atlas, VB. |
Leen Huet, Turnhout. Onverwachte schrijvers over een kleine stad. Turnhout 2002, Warande, EB. |
Leen Huet, Mijn België. Amsterdam 2004, Atlas, CB. |
Leen Huet, Pieter Paul Rubens. Gent 2004, Ludion, E. |
Leen Huet, Almanak. Amsterdam 2005, Atlas, R. |
Leen Huet, Venetië. Een literaire reis. Leuven 2005, Davidsfonds, Bl. |
Leen Huet, Dames met klasse. Margareta van York en Margareta van Oostenrijk. Antwerpen 2005, Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen, jrg. 43, nr. 3, E. |
Pieter Paul Rubens, De brieven van Rubens. Een bloemlezing uit de correspondentie van Pieter Paul Rubens, Editie Leen Huet. Antwerpen 2006, Meulenhoff/Manteau, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Martine Cuyt, Oude Antwerpse meesteressen herleven in boek. In: Gazet van Antwerpen, 17-4-1998. (interview naar aanleiding van Oude meesteressen) |
Jen de Groeve, [Recensie], In: Leesidee, jrg. 4, nr. 4, mei 1998, p. 315. (over Oude meesteressen) |
Eric Bracke, Niet als muze of model, maar als auteur. In: De Morgen, 15-5-1998. (over Oude meesteressen) |
Lien Heyting, Schilderessen en schaargodinnen. Vrouwen in de kunst. In: NRC Handelsblad, 17-7-1998. (over Oude meesteressen) |
Ingeborg Walinga, Inzet, gedrevenheid en een goed netwerk. Beroep kunstenares. In: Ons Erfdeel, jrg. 41, nr. 4, september 1998, pp. 595-597. (over Oude meesteressen) |
Stefan Brijs, Een brokstuk, een glanzende parel. In: De Morgen, 22-10-1998. (over Oud papier) |
Jeroen Overstijns, Het snuisterplezier van Leen Huet. In: De Standaard, 24-12-1998. (over Oud papier) |
Lot Hendrickx, Boek: Leen Huet en Jan Grieten, Vrouwelijke kunstenaars in de Nederlanden. In: Kultuurleven, jrg. 66, nr. 3, mei 1999, pp. 94-97. (over Oude meesteressen) |
Marianne Knop, Leen Huets passie voor het beeld. De Vlaamse Primitieven in bic. In: De Standaard, 29-11-2001. (over De Kunstkamer) |
Monica Soeting, Hoe ruiken rode haren. In: de Volkskrant, 27-12-2001. (over De Kunstkamer) |
[Anoniem], Maneschijn in het museum. In: Trouw, 29-12-2001. (over De Kunstkamer) |
Paul Depondt, Kunst is wat je voelt aan je ruggengraat. In: de Volkskrant, 4-1-2002. (interview naar aanleiding van De Kunstkamer) |
Kees 't Hart, Juwelen. In: Leeuwarder Courant, 4-1-2002. (over De Kunstkamer) |
Erwin Mortier, Een verlangen naar alles. In: De Morgen, 30-1-2002. (over De Kunstkamer) |
Dominique Piedfort, ‘Victor Hugo vond Kempen prachtig’. Leen Huet schrijft over schrijvers in kleine stad Turnhout. In: Gazet van Antwerpen, 23-11-2002. (over Turnhout, onverwachte schrijvers over een kleine stad) |
Seth van Damme, Leen Huets verhalen over Turnhout. In: De Standaard, 16-1-2003. (over Turnhout, onverwachte schrijvers over een kleine stad) |
Eric Rinckhout, Turnhout als pensionaat, als kleine, verafgelegen stad. In: De Morgen, 14-2-2003. (interview naar aanleiding van Turnhout, onverwachte schrijvers over een kleine stad) |
Marc Reynebeau, Het land van de nizzeriwag. In: De Standaard, 17-6-2004. (over Mijn België) |
Eric Bracke, Alfabetische liefdesverklaring aan België. In: De Tijd, 10-7-2004. (over Mijn België) |
Paul Depondt, De leefwoorden van de Belgen. In: de Volkskrant, 10-7-2004. (over Mijn België) |
Kees 't Hart, Schrijflust. In: Leeuwarder Courant, 16-7-2004. (over Mijn België) |
John Vervoort, ‘Ik wil verder kijken dan de clichés’. In: Het Nieuwsblad, 21-8-2004. (interview naar aanleiding van Mijn België) |
Dirk Leyman, ‘Ten zuiden van ons land ligt plots België. Wat nu gezongen?’ Gesprek met belgofielen Dimitri Verhuist en Leen Huet. In: De Morgen, 27-10-2004. (interview naar aanleiding van Mijn België) |
Cyrille Offermans, België, twee visies (L. Huet; D. Verhuist). In: Ons Erfdeel, jrg. 48, nr. 1, februari 2005, pp. 127-129. (over Mijn België) |
Mark Cloostermans, Jehan en Petrik vroeger. In: De Standaard, 28-10-2005. (over Almanak) |
Frank Hellemans, Weemoed in Wortel. In: Knack, 9-11-2005. (over Almanak) |
Bert Bultinck, Niet vinden zonder te zoeken. In: De Morgen, 16-11-2005. (over Almanak) |
Kees 't Hart, Als een ontdekkingsreiziger. In: De Groene Amsterdammer, 18-11-2005. (over Almanak) |
Dominique Berns en France Guwy, Belgen
|
| |
| |
zijn bastaardhonden. In: De Standaard, 25-11-2005. (interview naar aanleiding van Mijn België) |
John Vervoort, Een Kempense Decamerone. In: Het Nieuwsblad, 8-12-2005. (interview naar aanleiding van Almanak) |
Bert van Raemdonck, Onmogelijke puzzel van zeven maal zeven verhalen. In: De Tijd, 14-1-2006. (over Almanak) |
Eric Rinckhout, Rubens, schilder en geheim agent. In: De Morgen, 19-5-2006. (interview naar aanleiding van De brieven van Rubens) |
Jan Braet, Rubens tussen de regels. In: Knack, 24-5-2006. (interview naar aanleiding van De brieven van Rubens) |
Paul Depondt, ‘Ootmoedig kus ik uw voeten’. De diplomatieke brieven van Peter Paul Rubens. In: de Volkskrant, 8-6-2006. (over De brieven van Rubens) |
Eric Bracke, ‘Rubens was financieel echt wel bij de zaak’. In: De Tijd, 17-6-2006. (interview naar aanleiding van De brieven van Rubens) |
Dirk Martens, De spion die geniaal schilderde. In: Het Nieuwsblad, 11-8-2006. (interview naar aanleiding van De brieven van Rubens) |
Kees 't Hart, Schilder en diplomaat. In: Leeuwarder Courant, 29-9-2006. (over De brieven van Rubens) |
104 Kritisch lit. lex.
februari 2007
|
|