| |
| |
| |
Marijke Höweler
door Bert Peene
1. Biografie
Marijke Höweler werd als Marijke van Dalen op 27 juli 1938 in Koog aan de Zaan geboren. Zij was de oudste dochter van een eerste bediende bij het grootwinkelbedrijf Simon de Wit die zich uiteindelijk, na eerst nog bevorderd te zijn tot personeelschef bij diezelfde firma, als zelfstandig accountant vestigde.
Een groot deel van haar kindertijd bracht zij door in het Betuwse dorpje Zoelen. In 1947 verhuisde het gezin naar Eindhoven, waar zij aan het Lorentzlyceum de hbs bezocht. Daarna volgde zij de sociale academie in Amsterdam, welke opleiding zij in december 1960 met goed gevolg afsloot. Intussen was zij al als maatschappelijk werkster in dienst getreden bij de Stichting Vorming Bedrijfsjeugd.
Zij vatte het plan op om haar opleiding aan de Universiteit van Amsterdam te ‘academiseren’, maar langer dan een jaar (1961) heeft zij daar niet ingeschreven gestaan; de studie viel haar tegen. Drie jaar later liet zij zich opnieuw inschrijven, nu aan de Vrije Universiteit, en deze tweede poging verliep beter. In 1968 studeerde zij af als klinisch psychologe, waarna zij onmiddellijk bij de VU in dienst trad als wetenschappelijk medewerkster. Daarnaast had zij als therapeute een eigen praktijk. Sinds 1985 is zij full-time schrijfster.
Voordat zij als auteur doorbrak, schreef zij al teksten voor het Lureleicabaret en liedjes en hoorspelen, waarmee zij tot twee keer toe de hoofdprijs won van een wedstrijd die door het
| |
| |
AVRO-radioprogramma Mignon uitgeschreven was. Haar roman Van geluk gesproken werd in 1987 verfilmd.
Zij is sinds 1962 getrouwd met Ype Isaäc Höweler, grossier in scheepsbenodigdheden. Het echtpaar woont in Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Een stimulerender rentree in de literatuur dan met Van geluk gesproken (1982) kon Marijke Höweler zich nauwelijks wensen. Zij had in 1964 een vrijwel onopgemerkt gebleven bundeltje met prozagedichten, verhalen en verhaaltjes vol eenzaamheid, gemiste kansen en melancholie gepubliceerd, waarin gezien de latere ontwikkelingen vooral het gebrek aan distantie opvalt. Vervolgens had zij gedurende achttien jaar al haar aandacht op de wetenschap gericht. Bij haar rentree in de literatuur in 1982 werd zij door pers en publiek enthousiast onthaald. ‘Dé verrassing van het jaar,’ juichte Het Parool bij monde van Wim Sanders en nog binnen het jaar was het boek al aan een zevende druk toe.
| |
Stijl / Techniek
Het is vooral haar verteltrant waarmee zij de critici aanvankelijk voor zich inneemt. In een hoog tempo tovert zij de lezer een aaneenschakeling van goed getimede anekdotes en taferelen voor, die het ook afzonderlijk, als cursiefjes à la Van Kooten en Carmiggelt, niet slecht zouden doen. Höweler blijkt wars van iedere neiging tot breedsprakigheid en psychologie en laat het verhaal het werk doen; beschouwing en beschrijvingen blijven tot het allernoodzakelijkste beperkt. Als behaviouriste-van-huis-uit toont zij zich niet in de eerste plaats geïnteresseerd in wat haar personages beweegt, maar in wat zij zeggen en doen. De dialogen spelen in haar werk een belangrijke rol. Iedere figuur heeft zij toegerust met een idiolect dat hem en het milieu waarin hij thuishoort onmiddellijk typeert; daarnaast hebben de meesten nog wel een eigen tic.
Al krijgt het verhaal mede hierdoor onmiskenbaar een realistisch karakter, steeds kantelt Höweler de werkelijkheid die zij beschrijft enkele graden, waardoor de lezer er een andere kijk op krijgt. In zijn bespreking van Van geluk gesproken legt Jaap Goedegebuure uit hoe dit effect tot stand komt: ‘Quasi-naïef blijft de verteller een personage zo dicht mogelijk op de huid zitten en gaat dan onverhoeds even naast hem staan op een positie die zich bevindt in de uiterst smalle marge tussen meebeleven en becommentariëren.’ Dat commentaar blijft dan meestal beperkt tot zinnetjes als: ‘dus dat kwam goed uit’ en
| |
| |
‘dat spreekt’. Toch scheppen deze terzijdes onmiskenbaar een band tussen verteller en lezer, terwijl anderzijds de afstand tot de personages te groot wordt om zich nog gemakkelijk met hen te kunnen vereenzelvigen.
| |
Thematiek
Visie op de wereld
Laten zien dat hoogmoed uiteindelijk voor de val komt, is een van de belangrijkste drijfveren achter het schrijven van de ‘trilogie’ die gevormd wordt door Van geluk gesproken, Bij ons schijnt de zon (1983) en Ernesto (1984). Gedreven door een mateloze begeerte zijn Leo de Zeeuw, zijn vriendin Rosa, zijn moeder en al die andere figuren voortdurend op zoek naar méér; meer liefde, meer carrière, meer geld. Daarbij botsen hun belangen nogal eens met die van anderen, maar dan pas raakt Höweler in haar element. Op een manier die even vermakelijk is als genadeloos, stelt zij de tomeloze hebzucht en het irritante zelfvertrouwen van haar personages aan de kaak, daarbij en passant ook uithalend naar typische ‘tijdverschijnselen’ als emancipatie-cursussen, de crisis in de psychotherapie, de tweefasenstructuur en de Open Universiteit. ‘Door de technische ontwikkelingen van na de Tweede Wereldoorlog zijn we ons gaan verbeelden dat we heer en meester over onze wereld zijn,’ vertelt zij in het jaar van haar rentree aan Yvonne Kroonenberg. ‘Ik heb dat altijd een geweldige hovaardij gevonden. Wat we willen, wat we menen, bepaalt zo weinig. Als je zegt: dat heb ik niet bedoeld, lijkt het alsof er iets voor ons te bedoelen valt. Het beetje stuurvermogen dat we hebben, overschatten we. [...] Je verbeeldt je dat je allerlei plannen omtrent je leven kunt maken, terwijl het meestal heel anders uitpakt.’
| |
Thematiek
Het thema dat de drie romans beheerst, luidt dan ook: ken je beperkingen en gedraag je ernaar! Dat Höweler een duidelijke voorkeur toont voor de ‘nieuwe vrijgestelden’ - wetenschappers, therapeuten, yups - laat zich verklaren door de neiging die vooral in dat milieu bestaat om zich trendy te gedragen. Maar uiteindelijk begaat ook de ‘gewone man’, hier belichaamd door de families De Bruin en
Sanders, dezelfde zonden en daarom bijt ook die keer op keer in het stof.
Behalve door hun gewoonte zichzelf te overschatten vallen Höwelers personages ook op door hun vermogen de werkelijkheid zo te denken, dat zij daarin nooit als schuldigen te- | |
| |
rechtstaan, hoe groot de ellende die zij over zichzelf en anderen afroepen, ook is. Steeds weer verschuilen zij zich in hun getob of weten zij hun gezicht te redden via wishful thinking, en als dat niet helpt, is er altijd nog de verwijzing naar het blinde lot. ‘Wat kon een mens doen voor een ander,’ peinst Thomas halverwege Van geluk gesproken, ‘niets toch, hij kon geluk hebben, ja, dat was wel mogelijk, veel meer kon niet. [...] Alles gebeurde aan je, voor je, met je en zonder je.’ Maar als ervaren therapeute weet Höweler altijd weer de gaten in zo'n betoog aan te wijzen, al zijn haar protagonisten zich dat nauwelijks bewust, getuige het tot drie maal toe herhaalde zinnetje: ‘Dat had ik niet zo bedoeld’ aan het slot van Van geluk gesproken.
| |
Kritiek
Hoe geestdriftig er aanvankelijk ook op haar romans gereageerd wordt, toch ontkomt ook Marijke Höweler niet aan het lot dat eerder al andere auteurs met een opvallende verteltrant - ik denk dan bij voorbeeld aan Heere Heeresma - trof: voor de critici is het nieuwtje er gauw af en nadat zij een tijdlang nog geprobeerd hebben een welwillende belangstelling te tonen, keert het tij tenslotte definitief en gaat ergernis de toon van hun stukken bepalen. Het is juist de ironische distantie waaraan zij zich meer en meer gaan storen. De tot systeem verheven afstandelijkheid maakt Höwelers romans en verhalen op den duur te vrijblijvend en staat een duidelijke visie in de weg, vinden zij. Daar komt nog bij dat voor haar letterlijk alles in aanmerking komt om in een verhaal te worden omgezet: reageerbuisbaby's, Tsjernobyl, aids. ‘Het maakt die verhalen nogal tendentieus en dus zo duurzaam als een zeepbel,’ schrijft Koos Hageraats naar aanleiding van de bundel Tragisch wonen (1987).
| |
Ontwikkeling
Het doet wat vreemd aan, dat Höweler zelf deze ontwikkeling al na het verschijnen van Van geluk gesproken voorspelde en toch op dezelfde weg is voortgegaan. Dat de beide vervolgdelen toen al klaar waren en aan de uitgever waren toegestuurd, mag geen excuus zijn. Na Tobias, waarin zij een veel gevoeliger register bespeelt, verschijnt de roman Had maar een kat gekocht (1986) en daarin is zij opnieuw haar oude, ironiserende zelf.
| |
Kunstopvatting
In een vraaggesprek met Johan Diepstraten (1986) en in het verhaal ‘Maar ja, dat hou je toch’ (in: Tragisch wonen), dat veel wegheeft van een oratio pro domo, probeert zij haar werkwijze
| |
| |
te rechtvaardigen door op te merken dat de ‘diepte’ van haar werk juist aan de oppervlakte ervan ligt - letterlijk zegt zij: ‘Hoe reageren mensen op elkaar? Als je die gangen weet te beschrijven, ben je de diepste psycholoog die er voorhanden is’ - maar dat verweer klinkt nauwelijks overtuigend. Om dat waar te maken, zouden haar personages juist mensen van vlees en bloed moeten zijn in plaats van typen.
| |
Thematiek
Techniek
De bundel Mooi was Maria (1985) luidt dus geen nieuwe fase in de ontwikkeling van Höwelers schrijverschap in, al wil de tekst op het achterplat anders doen geloven. Integendeel zelfs; meer nog dan in haar romans stelt zij zich in haar verhalen op als chroniqueur van het moderne leven met een scherp oog voor het wel en vooral het wee daaraan eigen: huwelijksproblemen, moeizame ouder - kindrelaties, leegte, midlife-crisis, hulpverleners en hun onmacht. De verhalen zijn steeds volgens dezelfde principes van plotopbouw en personagetekening tot stand gekomen: ze drijven in het algemeen op de soms lang doorgevoerde dialogen - sommige critici spreken zelfs van sketches en samenspraakjes - en berusten doorgaans op vermakelijke misverstanden en dubbelzinnigheden. De clou wordt vaak pas in de slotregels prijsgegeven. Alleen het laatste verhaal, ‘Veelal wel’, heeft wat meer psychologische diepgang.
| |
Thematiek
Het enige echt ‘andere’ boek in Höwelers werk is Tobias, een ‘dodelijk ernstige’ roman over een onweerstaanbare liefde die noodlottig eindigt door de haat van de omgeving. Mensen zijn, zoals gezegd, in de visie van Marijke Höweler niet echt lief voor elkaar. Ze schatten andermans waarde veelal uitsluitend op bruikbaarheid; de ene mens is voor de andere niet veel meer dan ‘een keukentrapje’. (De beeldspraak komt uit het verhaal ‘Baby John’, dat in Tragisch wonen is opgenomen.) In Tobias is echter regelrecht sprake van vreemdelingenhaat en daarvan wordt het meisje Judith uiteindelijk het slachtoffer. De kreet: ‘Ik dee niks!’ mag dan nog zo vaak klinken; wie tussen de regels leest, ontdekt dat de auteur de gemeenschap wel degelijk verantwoordelijk stelt.
Ook Tobias zelf, de trage zwijger, mag zich Judiths dood aantrekken. Op het moment dat het geluk hem als op een presenteerblaadje werd aangeboden, ontbrak het hem immers aan
| |
| |
moed om daadwerkelijk toe te tasten! Het mensbeeld in deze roman verschilt dus maar weinig van dat in het overige werk. Nieuw daarentegen is het ontbreken van ironie, al blijft de techniek waarop het ‘Höweler-effect’ stoelt herkenbaar. De auteur neemt haar personages deze keer volstrekt serieus. Nieuw is ook haar persoonlijke betrokkenheid bij het verhaal.
| |
Relatie leven/werk
Het ligt voor de hand tenminste een deel van haar werk - ik denk dan met name aan de romans Van geluk gesproken en Ernesto - als kroniek te beschouwen van het dagelijks leven in het wereldje van de Amsterdamse Vrije Universiteit, vele jaren Höwelers werkterrein. Ze heeft dat echter steeds vol overtuiging tegengesproken. In Tobias is de relatie tussen verhaal en werkelijkheid veel hechter. ‘De ervaringen van Judith met jongens is de mijne,’ vertelt zij in het interview met Johan Diepstraten. ‘Ik heb geleden in dat dorp (het Betuwse Zoelen; BP), net als Judith.’
| |
Techniek
Thematiek
De roman die vervolgens verschijnt, Had maar een kat gekocht, is zonder twijfel Höwelers zwakste boek. Door het ontbreken van een duidelijk schrijfplan, wat overigens voor haar eerder regel dan uitzondering schijnt te zijn, is het een onevenwichtige mengeling van realisme en absurditeit geworden, van verhandeling (in dialogen, dat wel) en verhaal; een roman die ‘zanikt en zeurt’ (Höweler) over vrijheid en zelfzucht, over opvoeding, rolpatronen en vooral over de liefde. Want hoewel het uiteindelijk gaat om wat er met de kinderen Emily en Victor gebeurt, houdt de auteur zich ook in belangrijke mate bezig met de vraag wat ‘houden van’ betekent. Ze onderscheidt daarbij het charistasmotief (je hebt alles voor iedereen over), het erotische motief en het kameraadschapsmotief. Tegen alles is wat in te brengen en tenslotte blijkt dat het sterven van de een het bewijs van liefde van de ander is. Emily kan alleen functioneren zonder het Siamese-tweelingachtige idee dat zij en haar broer belichamen en daarom ‘bevrijdt’ Victor haar door zelfmoord te plegen.
De ontstaansgeschiedenis van deze roman - Höweler: ‘ik heb eigenlijk alleen maar pagina's gevuld.’ (Diepstraten 1986) - lijkt erop te wijzen dat er van een innerlijke noodzaak om te schrijven nauwelijks sprake is, al meent bijvoorbeeld Koos Ha- | |
| |
geraats van wel. In zijn bespreking van Tragisch wonen combineert hij Höwelers afkeer van ‘de luchtledigheid van de achter hun schermen tevoorschijn gewauwelde sociale academici’ met de talrijke botsingen tussen bedoelingen en werkelijkheid die in haar werk plaatsvinden. ‘De afstand van de vertelster tot haar verhaalfiguren is feitelijk de afstand van Marijke Höweler tot haar bevlogen idealen en tot haar ergernis over vaag gebabbel,’ veronderstelt hij dan. ‘In die zin zou je haar verhalen zelfs kunnen beschouwen als een vorm van autobiografische verbeelding, - en daarmee is de vraag naar de innerlijke noodzaak van haar schrijven afdoende beantwooord.’
| |
Kunstopvatting / Verwantschap
Zelf noemt zij het plezier als voornaamste reden om te schrijven, zoals bijvoorbeeld ook Maarten 't Hart doet. Daarbij toont zij zich, zonder al te nadrukkelijk te moraliseren, de ‘notulist van het geheel’, zoals Tom Pauka zijn eigen schrijverschap eens typeerde, en daarmee bevindt zij zich in een gezelschap waarin verder auteurs als Kees van Kooten en Peter van Straaten te vinden zijn.
| |
Publieke belangstelling
Ondanks het feit dat steeds meer critici haar (hebben) laten vallen, weet het publiek de romans en verhalen van Marijke Höweler nog steeds te waarderen. Van haar succesroman Van geluk gesproken is inmiddels de dertiende druk verschenen, maar ook minder goed lopende boeken als Ernesto en Tobias werden al vier keer herdrukt. Van de bundel Tragisch wonen moest nog binnen het jaar een derde druk worden aangemaakt
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Marijke Höweler, Tranen van niemand en andere verhalen. Amsterdam 1964, De Arbeiderspers, Giraffe-boeken, VB. |
M. Höweler, G. Timmerman, F. Plukker, Gedragstherapie, Gereedschap en Gebruik. Alphen aan den Rijn 1973, Samsom, Wetenschappelijke studie. |
M. Höweler, J.W. Veerman, W. de Schipper, Gedragsmodificatie door non professionals. Assen 1977, Van Gorcum, Wetenschappelijke studie. |
A.P. Cassee, M. Höweler, R.H.C. Janssen, Inleiding in de klinische psychologie. Arnhem 1981, Van Loghum Slaterus, Wetenschappelijke studie. |
Marijke Höweler, Van geluk gesproken. Amsterdam 1982, De Arbeiderspers, R. |
Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon. Amsterdam 1983, De Arbeiderspers, R. |
Marijke Höweler, Ernesto. Amsterdam 1984, De Arbeiderspers, R. |
Marijke Höweler, Mooi was Maria. Amsterdam 1985, De Arbeiderspers, VB. |
Marijke Höweler, Tobias. Amsterdam 1985, De Arbeiderspers, R. |
Marijke Höweler, Had maar een kat gekocht. Amsterdam 1986, De Arbeiderspers, R. |
Marijke Höweler, Tragisch wonen. Amsterdam 1987, De Arbeiderspers, VB. |
Marijke Höweler, Geef mij maar geld. Kampen 1988, La Rivière en Voorhoeve, N. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jaap Goedegebuure, Schrijven vanuit de coulissen. In: Haagse Post, 23-10-1982. (over Van geluk gesproken) |
Wim Sanders, Dé verrassing van dit jaar: Höweler. In: Het Parool, 17-11-1982. (over Van geluk gesproken) |
Wam de Moor, Marijke Höweler: lachen om de tranen de baas te blijven. In: De Tijd, 19-11-1982. (over Van geluk gesproken) |
Diny Schouten, Hebben wij problemen? Zijn wij overstuur? In: Vrij Nederland, 20-11-1982. (over Van geluk gesproken) |
Boudewijn Büch, Marijke Höweler: ‘Mensen over 't paard getilde apen.’ In: Het Parool, 24-11-1982. (interview) |
Yvonne Kroonenberg, Marijke Höweler: ‘Bij het schrijven kon ik de romanfiguren net bij - houden.’ In: Haagse Post, 11-12-1982. (interview) |
René T'Sas, Psychiaters zijn vaak jaloers op patiënten. In: Hervormd Nederland-Magazine, 7-5-1983. (interview) |
Corine Spoor, Marijke Höweler: ‘Ik heb gewoon gespaard om te kunnen schrijven. Krankzinnig hè?’ In: De Tijd, 9-9-1983. (interview) |
Wam de Moor, Dialogen om zó op het toneel te zetten. In: De Tijd, 21-10-1983. (over Bij ons schijnt de zon) |
Hans Warren, Bij ons schij nt de zon. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 5-11-1983. |
Jan Verstappen, Bits epos over het leven in universitaire kringen. In: Amersfoortse Courant, 16-6-1984. (over Ernesto) |
Hans Warren, Het derde deel van Marijke Höwelers romancyclus. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 16-6-1984. (over Ernesto) |
Hans Vervoort, Solidair met de sukkels. In: NRC Handelsblad, 8-6-1984. (over Ernesto) |
Aleid Truijens, Marijke Höwelers bodemloze humor. In: NRC Handelsblad, 5-4-1985. (over Mooi was Maria) |
Wim Sanders, Höweler schrijft scenario's. In: Het Parool, 19-5-1985. (over Mooi was Maria) |
Hugo Bousset, Mooi was Maria. In: De Nieuwe, 30-5-1985. |
Schrijfster Marijke Höweler: ‘Het gaat me voor de wind: ik heb een man die van me houdt én succes. Aan het succes ben ik nog niet gewend, dus is het een feest.’ In: Libelle, 23-8-1985. (interview) |
Diny Schouten, Sentimenten in de Betuwe. In: Vrij Nederland, 23-11-1985. (over Tobias) |
Johan Diepstraten, Johan Diepstraten in gesprek met Marijke Höweler. In: Bzzlletin, nr. 142, januari 1986, pp. 82-86. |
Jaap Goedegebuure, Een beklemmende pastorale. In: Haagse Post, 2-1-1986. (over Tobias) |
Wim Zaal, In dit verrückte Dorf. In: Elseviers Magazine, 22-3-1986. (over Tobias) |
Karel Osstyn, Boerennatuur. In: De Standaard, 20-9-1986. (over Tobias) |
Hans Vervoort, In de houdgreep van het noodlot. In: NRC Handelsblad, 28-11-1986. (over Had maar een kat gekoeld) |
Wam de Moor, Leuk? Ach, Höweler is een geestig mens. In: De Tijd, 16-1-1987. (over Had maar een kat gekocht) |
Aleid Truijens, Grappenmakers in de tram. In: NRC Handelsblad, 2-10-1987. (over Tragisch wonen) |
Koos Hageraats, De ironische afstand van Marijke Höweler. In: De Tijd, 25-9-1987. (over Tragisch wonen) |
Bibeb, Marijke Höweler: ‘Je kent de macht van je geest niet, weet niet wat voor grappen die met je kan uithalen.’ In: Vrij Nederland, 7-11-1987. (interview) |
30 Kritisch lit. lex.
augustus 1988
|
|