| |
| |
| |
D. Hillenius
door Jos Paardekooper
1. Biografie
Dick (officieel: Dirk) Hillenius werd geboren op 29 mei 1927 te Amsterdam. De basis voor zijn biologische carrière werd gelegd in de N.J.N., de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, of eigenlijk nog eerder: zijn eerste hagedissen kreeg hij voor zijn zesde verjaardag, maar zoals hij in een interview in Algemeen Handelsblad (8-2-1969) verklaarde, ‘toen hield ik er blijkbaar al van, anders krijg je ze immers niet.’
Na het behalen van zijn HBS-diploma in 1944 vatte hij het plan op componist te worden. Maar hij werd voor het conservatorium afgewezen, en ging biologie studeren aan de Universiteit van Amsterdam, waaraan hij na zijn afstuderen in 1954 zelf verbonden was als herpetoloog (specialist op het gebied van amfibieën en reptielen). Al in september 1957 kwam Hillenius in het nieuws doordat hij misvormingen bij kikkers in een sloot achter het Instituut voor Kernfysisch Onderzoek te Amsterdam in verband bracht met de radioactieve afvalstoffen van dit instituut.
In kleine kring was hij op dat moment al bekend onder biologen en literatoren door de bizarre ‘meningen van Jacob W. Paardelazer’ en zijn onder eigen naam gepubliceerde ‘fysiologische notities’ in Propria Cures, waaraan hij vanaf 1950 meewerkte. Zijn literaire vaardigheden had hij min of meer bij toeval ontdekt doordat hij tijdens de laatste oorlogsjaren een dagboek had bijgehouden.
Hij promoveerde - inmiddels conservator van het Instituut voor Taxonomische Zoölogie van de Universiteit van Amsterdam, in de wandeling het Zoölogisch Museum van Artis Natu- | |
| |
ra Magistra - op 9 december 1959 op een proefschrift getiteld The differentiation within the genus Chamaeleo Laurenti, een studie over de soortvorming en variatie bij kameleons.
Hillenius was, vrijwel vanaf het begin, medewerker aan Hollands Weekblad (later Hollands Maandblad) en Tirade; daarnaast publiceerde hij over zijn reizen in Avenue, waarvan hij tot aan april 1968 literair redacteur was, Barbarber en NRC Handelsblad. Lange tijd had hij een column (onder de eenvoudige titel ‘D. Hillenius’) in Vrij Nederland.
In het najaar van 1986 was hij gastschrijver aan de Universiteit van Groningen; de openbare lezingen die hij in dat kader hield, werden gebundeld in De hersens een eierzeef.
In 1966 werd hem de Bijenkorf-boekenmarktprijs toegekend voor Oefeningen voor een derde oog. De gemeente Amsterdam gaf hem de poëzieprijs 1967 voor de bundel Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen.
Dick Hillenius, die zichzelf in zijn boeken altijd D. Hillenius is blijven noemen, overleed, bijna zestig jaar oud, op 4 mei 1987. Hij was gehuwd en had vier kinderen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
Er bestaat waarschijnlijk geen tweede schrijver op de wereld die het essay definieert als ‘een amoeboïed beginstadium van wetenschap’ en die kunstenaars omschrijft als ‘neotenische mensen, nog met kieuwen en larveoogjes, maar ook met alle middelen van voortplanting’. D. Hillenius, de schepper van deze definities, is vóór alles bioloog, een bioloog die toevallig ook schrijft. Maar tegelijk doet men hem met deze vakmatige benadering onrecht: Hillenius annexeert eenvoudigweg alles wat hem toevallig boeit om er zijn ideeën en, zoals hij het zelf noemt, theorietjes op los te laten. En wat hem boeit, dat is, in ieder geval op het gebied van de kunst, zo ongeveer alles.
Zijn affectie, binnen de biologie, voor de ethologie of gedragsleer mag blijken uit de veelvuldigheid waarmee ethologen in zijn essays worden genoemd en besproken: naast Charles Darwin, die dominant aanwezig is, ethologen als Julian Huxley, Desmond Morris, Wolfgang Wickler en Konrad Lorenz. Sommigen van hen hebben hun faam in de Nederlanden trouwens niet in de laatste plaats aan Hillenius' introductie of vertaling te danken.
Daarnaast worden zijn essays bevolkt door een bont gezelschap kunstenaars, waarin de componist Erik Satie als Hillenius' grote voorliefde naar voren komt (overigens ruim voordat Satie in Nederland min of meer een modeartikel werd). De belangrijkste namen uit dit gezelschap zijn voorts die van componisten als Matthijs Vermeulen, John Cage, Karl Heinz Stockhausen, Misha Mengelberg, Louis Andriessen; beeldend kunstenaars als Melle, Metten Koornstra, Shinkichi Tajiri; schrijvers als Paul Léautaud, Chr. J. van Geel J. Bernlef, Johnny the Selfkicker.
| |
Kunstopvatting
Wat dit gezelschap dat geen gezelschap vormt, typeert, is precies dat wat ieder van hen met Hillenius bindt: het zijn zonder uitzondering producenten van ‘valse noten’, om een term te gebruiken uit een artikel van Hillenius in Hollands Weekblad, waarin hij schreef: ‘Het produceren van “valse noten”, dissonanten, is te vergelijken met het overtreden van taboes. Het is opwindend, maakt alle zintuigen wakker. En dat wijst op nog
| |
| |
een effect: waakhonden reageren alleen op onbekende geluiden. Zodra ze na enige tijd een bepaald geluid met een bepaald onschuldig gebeuren kunnen verbinden, spitsen ze zelfs niet meer de oren. Het hersenmechaniek van de gewenning aan bepaalde prikkels, het afremmen van de reacties, is de motor van het steeds veranderen der kunsten. We zullen steeds moeten ontdekken (of herontdekken) om wakker te blijven.’
Misschien heeft Hillenius, schrijver/bioloog van professie, en waakhond/taboe-overtreder uit gedrevenheid, zichzelf in dit fragment het best getekend. Er spreekt zijn liefde voor de muziek uit, maar dan wel voor tegendraadse muziek, die je steeds wakker schudt. Hier spreekt ook de biologisch systematicus, de taxonoom, met de pretenties van een etholoog, die diergedrag als vanzelfsprekend projecteert op dat van mensen. En de kunstenaar, op zoek naar de werking en functie van kunst. De eigenzinnige essayist, die zich alleen al aan zijn taaleigen (woorden als ‘zintuigen’, ‘hersenmechaniek’ en ‘prikkels’) laat herkennen.
| |
Ontwikkeling
Nog op een andere manier is dit fragment tekenend: het is de slotalinea van Hillenius' allereerste bijdrage aan Hollands Weekblad (10 juni 1959), herdrukt in het herdenkingsnummer van Hollands Maandblad van mei/juni 1987. Het hád evengoed zijn laatste ‘schrijfsel’, zoals hij zijn teksten bij voorkeur zelf noemde, kunnen zijn. Collega schrijver-etholoog Maarten 't Hart heeft er bij verschillende gelegenheden zijn verwondering over uitgesproken hoe onveranderlijk, zowel in stijl als in thematiek, in feite het oeuvre is van de man die voorgaf geen levenshouding te hebben alleen al omdat het woord ‘houding’ hem te statisch was. Die verwondering gold dan meteen Hillenius' voorkeur voor Erik Satie, wiens compositie ‘Vexations’ 840 keer achtereen diende te worden uitgevoerd. Hillenius' biologische oeuvre is stilistisch en thematisch nauw verwant met, ten dele ook verweven met zijn strikt literaire werk. Hij debuteerde in 1956 met een Inleiding tot het denken van Darwin. Afgezien hiervan en van zijn dissertatie over kameleons uit 1959 vertaalde hij enige tientallen biologische standaardwerken uit het Engels en Duits, en schreef hij bij talloze andere boeken inleidingen, voorwoorden en aanbevelin- | |
| |
gen. Een aantal daarvan werd, al dan niet in gewijzigde vorm, in een van zijn essaybundels opgenomen. Zo bestaat de bundel Plaatselijke godjes (1972) geheel uit inleidingen en lezingen op het grensgebied van biologie en literatuur. Voor de auteur zelf bestond die grens niet, en in een aantal gevallen (Plaatselijke godjes, Sprekend een dier, De vreemde eilandbewoner) is het dan ook uiterst arbitrair een bepaald werk tot Hillenius' biologische of literaire oeuvre te rekenen. Met die restrictie kan men zeggen dat zijn literaire oeuvre over een tijdsspanne van vijfentwintig jaar een tiental bundels met essays, dagboekfragmenten,
aforismen, korte notities en invallen omvat, sommige gelardeerd met gedichten, en daarnaast drie aparte dichtbundels. De meeste essaybundels hebben een afdeling losse notities onder de titel ‘Chronologisch’ (later ‘± Chronologisch’ geheten, veel nonchalanter kan het niet). In opzet zijn deze notities te vergelijken met de ‘Fragmenten’ van Karel van het Reve of de ‘Ideën’ van Multatuli, of met de ‘snippers’ van Leo Vroman, waarbij ze inhoudelijk trouwens nog het meest aansluiten.
De fragmentarische opbouw van zijn bundels weerspiegelt Hillenius' afkeer van vastigheid, van al wat schering en inslag is. In plaats daarvan loopt door zijn werk de rode draad van het relativisme, voortkomend uit verwondering over en bewondering voor de natuur, uit de wetenschap dat het allemaal wel eens heel anders kan zijn en misschien ook is, maar dat wij dat niet zien omdat onze zintuigen daarvoor te beperkt zijn. Toch zijn het diezelfde zintuigen waarmee we moeten werken, want alleen daarmee kunnen we onze omgeving in kaart brengen. ‘Zintuigen zijn de voetjes van de ziel’ luidt het motto dat Hillenius aan een van zijn hoofdstukken uit Tegen het vegetarisme (1961) meegaf. Het is een uitspraak die de lezer in het latere oeuvre bij herhaling tegenkomt, voor het laatst als opsteltitel in Wat kunnen wij van rijke mensen leren? (1986). Dit voorbeeld staat niet alléén. Door het hele oeuvre heen keren tal van formuleringen en zinswendingen bij herhaling terug. In Het romantisch mechaniek staat het volgende gedicht (p. 129):
| |
| |
popvorm, in de hand te houden
soms nog een derde stadium
aan binding in de weg stond
Enkele bladzijden daarvóór vindt men een vrijwel identieke tekst als prozafragment. Beide varianten leveren daarmee zelf een demonstratie van dit derde stadium: dat van de loszinnige kunstenaar, die zich van de binding van enige literaire vorm niets aantrekt.
Overigens biedt deze tekst - los van de proza- of poëzievorm - verschillende interpretatiemogelijkheden: men zou in het in de eerste regel genoemde beest met evenveel recht de natuur kunnen zien als de mens. In zijn bespreking van de Verzamelde gedichten (Trouw, 23-5-1991) wees T. van Deel er al op dat in Hillenius' poëzie de natuur om ons heen vaak gebruikt wordt als beeld voor de menselijke natuur, en dat Hillenius in dit opzicht sterke gelijkenis vertoont met de dichter Chr. J. van Geel. Nieuwsgierigheid en beweeglijkheid, twee eigenschappen die ook spreken uit boektitels als De onrust bewaren en Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen, typeren de poëzie van Hillenius, en vormen een tegenwicht tegen de neiging tot moralisatie die er ook uit spreekt.
| |
Thematiek
De grondgedachte van dit ogenschijnlijk losse, maar bij nader inzien uiterst samenhangende complex van gedachten, luidt: gij zult niet wortelschieten. Zo dient de titel Tegen het vegetarisme gelezen te worden als: tegen het menselijk gedrag dat geen vlees of geen vis meer is, maar dat alleen een geworteld, plantaardig bestaan leidt; ‘tegen het vegeteren’ dus. Vandaar Hillenius' bewondering voor kunstenaars die los van elke traditie opnieuw begonnen - terug naar de wortel, om in de beeldspraak te blijven. Daarvoor is durf nodig, ten eerste om de ballast van het verleden en van het geheugen los te laten, en ten
| |
| |
tweede durf om te kiezen. Herhaalde malen citeert Hillenius dan ook Bloems dichtregels: ‘Want ik wist door een keuze verloren ieder ander verlokkend bestaan’, die men bovendien kan horen meeklinken in deze passage over Satie (Tegen het vegetarisme, p. 197): ‘Een van de meest intrigerende wetten in de evolutiewetenschap is “the survival of the unspecialised” (Cope). Nieuwe ontwikkelingen zetten niet in op de hoogste trap van de vorige ontwikkeling, maar ergens onder aan de ladder. Ontwikkelen is een keus maken en afschrijven van het nietgekozene. Aan het toppunt van een ontwikkeling is men dus ook het armst aan nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. Voor nieuwe bloei moet men teruggrijpen op primitiever stadia. Uit een appel groeit geen nieuwe tak. [...] In het geval van Satie krijgt men de indruk dat hij zich bewust was van de noodzakelijkheid om terug te gaan.’
| |
Kunstopvatting
Deze wil om terug te keren naar ‘het witte begin’ is, wat de schrijver noemt, ‘het principe van nieuwsgierigheid’: het principe dat zegt dat alleen nieuwe prikkels worden waargenomen, of exacter: dat alleen nieuwe verschijnselen als prikkels fungeren. (De kleur wit is trouwens, in navolging van Robert Graves' The white goddess, dat in bijna al Hillenius' boeken genoemd wordt, prominent aanwezig.) Daarom is kunst, hoewel algemeen beweerd wordt dat eenvoud het kenmerk van het ware is, juist ingewikkeld ‘om de hersens bezig te houden, het denken om de tuin te leiden’. Bovendien: ‘hoe ingewikkelder iets is, des te langer duurt het eer het tot ons doordringt. (...) De taak van de kunst is doolhof te zijn voor één of meer van onze zintuigen.’ (Oefeningen voor een derde oog, p. 66) Het liefst zou Hillenius daarom uitgerust zijn met extra zintuigen, zoals een derde oog. Dat is niet, zoals Renate Rubinstein met geveinsde walging suggereerde, ‘een vinkenoog’, maar bij uitbreiding een extra mogelijkheid om de eerste aanblik waarmee kinderen nog met verwondering, want oorspronkelijk, naar de dingen kunnen kijken, te hervinden.
Deze kunstopvatting heeft Hillenius in latere bundels voortdurend uitgewerkt, het duidelijkst in Het romantisch mechaniek. De essentie van dat mechaniek is dat de mens een gemankeerd wezen is, doordat hij tegenover het ordenend principe
| |
| |
van de natuurlijke selectie een tegengesteld gedragspatroon heeft ontwikkeld, daartoe in staat gesteld door zijn intelligentie. Verbrokkeling in plaats van ordening was het gevolg, en daaruit volgt een voortdurend zoeken naar eenheid en eenwording. Allereerst zijn alle kunstmatige menselijke uitingen een vorm van territoriumdrift, van dominantie: het is ‘gelikt willen worden’ of, omgekeerd, de behoefte naar een ander op te zien. Maar daarnaast is kunst een poging uit elkaar gevallen vermogens weer in elkaar te passen: ‘het plezier dat ik er af en toe bij ondervind is voor mij de waarborg ervan dat ik even heb teruggevonden wat vroeger bij mij hoorde.’ (Het romantisch mechaniek, p. 67)
| |
Visie op de wereld
Het hoeft geen betoog dat Hillenius' visie op de wereld biologisch getint is. Cultuur definieert hij bijvoorbeeld als ‘het niet-erfelijke deel van het gedragspatroon’ (Tegen het vegetarisme, p. 211), en al in zijn vroegste Propria Cures-bijdrage omschreef hij God als ‘een ander woord voor het onbegrijpelijke van de natuurlijke organisatie, van de wetten daartoe, die elk ding beheersen.’ In een aanstekelijke passage in Het romantisch mechaniek (‘Op jacht in Amsterdam’, p. 26 e.v.) beschrijft hij hoe hij uren kan kijken naar bepaalde dieren, om houvast te krijgen aan wat die soorten van elkaar onderscheidt. Bij eerste oogopslag is dat wel duidelijk, maar voor een beter antwoord is wetenschap nodig. En wetenschap is nodig om directer en intenser betrokken te zijn bij iets waarvan men houdt. In vergelijkbare termen laat hij zich uit in Tegen het vegetarisme (p. 158), waar hij de zin van het leven omschrijft als genieten: ‘Alles wat bij mij aan moraal doet denken komt voort uit de wens het genieten zo zuiver mogelijk te houden.’
Genieten moet hier dan wel opgevat worden in de betekenis van verwonderd kunnen zijn om iets nieuws, door de eerste aanblik, of het vermogen iets met de eerste aanblik te kunnen beschouwen: onbevangen, dat wil zeggen niet gevangen in het alledaagse web van antwoorden en oplossingen. Daarom moet men niet weten hoe de dingen aflopen. Het is een groot goed dat wij sociale zekerheid hebben, en muziekopnamen via de grammofoonplaat, maar veel in onze cultuur neemt het onzekere weg: ‘Is dat niet de enige zin van verder leven: de hoop dat
| |
| |
er nog onbekendheden te veroveren zijn?’ (Oefeningen voor een derde oog, p. 99) Of, het meest uitdagend geformuleerd in dezelfde bundel (p. 37) in ‘Ik ben niet tegen het huwelijk. Maar de rest van het leven moet overspel zijn.’
| |
Thematiek
‘Genot is de basis van creativiteit’; deze uitspraak is op verschillende plaatsen in Hillenius' oeuvre te vinden. Misschien moeten we het genieten ook hier in termen van onbevangenheid opvatten. In ieder geval staat deze stelling in nauw verband met wat Hillenius in Tegen het vegetarisme poneert: ‘Creativiteit is meestal het product van een slecht geheugen’, waarvan een echo klinkt in de uitspraak in Het romantisch mechaniek dat de meeste dieren een goed geheugen hebben: ‘ze onthouden bijna niets, alleen die dingen - vaak na veel oefening - die voor hun voortbestaan van belang zijn.’ Het gaat er volgens Hillenius juist om automatismen, clichés, herhalingen te vermijden, door gebieden te verbinden die tevoren onverbonden waren. Creativiteit is niet zozeer iets nieuws verzinnen als wel nieuwe, verrassende verbindingen leggen tussen reeds bekende feiten of fenomenen.
In allerlei varianten komt deze gedachte als hoofdthema van Hillenius' oeuvre in zijn boeken naar voren. ‘Alle feiten zijn los naast elkaar staande punten en er is geen groter hartstocht in de mens dan te komen tot een verband, tot overbrugging, tot assimilatie in een groter geheel’, luidt het al in Tegen het vegetarisme. En misschien het duidelijkst in De hersens een eierzeef (1986), waarin hij een lans breekt voor slordigheid als positieve eigenschap: ‘Heel lang zetten de hersens ons aan om onze omgeving zodanig te veranderen dat we erin passen, maar als daarvan de grens bereikt wordt gebeurt het omgekeerde: onze verwachtingen en behoeften worden bij gesteld tot ze bij de omstandigheden passen. Het eerste gebeurt in de jeugd, het tweede daarna. Alleen kunstenaars lukt het om in het eerste stadium te volharden.’ (p. 54/55)
Wanneer Hillenius verklaart geen talent voor kunst te hebben, laat hij daar direct op volgen: ‘Mijn gelijkheid is het zien van nieuwe verbindingen. Wanneer er al eens een woordspeling, een herkenbaar ritme, of zelfs een rijm in mijn gedichten te vinden is, is dat per ongeluk.’ Geeft hij hier nog te kennen even- | |
| |
tuele grapjes bij toeval te hebben toegelaten, in Oefeningen voor een derde oog poneert hij herhaaldelijk dat grapjes in het geheel niet bestaan. Een grapje immers relativeert, dat wil zeggen geeft een andere visie op het bestaande; maar dat geldt alleen voor wie daar gevoelig voor is, het relativisme zit dus al in de min of meer lachwekkende situatie.
Evenzo lezen we in Tegen het vegetarisme: ‘Verbindingen bestaan niet; vergissingen bestaan niet. De dingen staan los van elkaar.’ En: ‘Regelmaat bestaat alleen via onze gebrekkige zintuigen.’ In Het romantisch mechaniek: ‘Afval bestaat niet.’ In Wat kunnen wij van rijke mensen leren?: ‘Toeval bestaat niet.’ Niets bestaat, welbeschouwd, dan bij de gratie van onze zintuiglijke indrukken; wij zijn het zelf die verbindingen leggen, en wat Hillenius betreft meestal de verkeerde (namelijk de gewone).
Het gaat er Hillenius dus niet om dat we de wereld moeten veranderen, want elke verandering heeft zich na verloop van tijd weer geconsolideerd tot de nieuwe status-quo (zoals elke voorhoedebeweging door de cultuur wordt ingelopen en ingelijfd). ‘Elke verandering is een verslechtering, zelfs een verbetering’. Het aforisme is van J.C. Bloem, en Hillenius zegt het hem bij herhaling na. Men moet constant bedacht zijn op het gevaar van vastroesten, wat in de wereld van alledag wel ‘volwassen worden’ heet. Het is in zijn gedichten dat Hillenius zich hierover het kernachtigst uitspreekt:
Zon eindigde in daaglijkse routine
maar de wolken die nog vers van aarde
opgestegen niets van afscheid wisten
die alles van daaglijksheid
Of, zo mogelijk nog gecomprimeerder:
littekens van daden van vroeger
| |
| |
Beide voorbeelden zijn genomen uit de bundel Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen (1966). Het is ook in deze bundel dat de stenen in het voorjaar ‘geuren van verlangen’, omdat ze nog niet geleerd hebben dat er geen bloei komt.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Hillenius heeft door zijn prikkelende uitspraken over algemeen aansprekende onderwerpen nooit over belangstelling mogen klagen; talloze malen heeft hij zitting genomen in forums, en hield hij lezingen en voordrachten bij gelegenheid van tentoonstellingen en vernissages. Desondanks, en ondanks het gegeven dat de literaire kritiek hem over het algemeen zeer welwillend is tegemoet getreden, zijn de meeste van zijn boeken langer bij het modern antiquariaat in de aanbieding geweest dan bij de reguliere boekhandel. Ook staat de waardering voor zijn enthousiasmerende stijl vaak los van die voor zijn opvattingen. Zo schreef criticus J.H.W. Veenstra (in Vrij Nederland, 1961): ‘Zijn beschouwingen munten uit door een open en heldere geest, sprankelend en openhartig geschreven’, maar moest hij tegelijkertijd bekennen niet bijzonder geïmponeerd te zijn door de resultaten van zijn redeneringen. Overigens wenste dezelfde criticus de auteur, naar aanleiding van een latere bundel, voor zijn al te slordige en toevallige notities een ‘zelfkritische nagelscherpe roskam’ toe, ‘te bedienen door een hem toegenegen en de harde hand niet schuwend wezen.’ Vooral Hillenius' nogal badinerende etymologieën (waarin hij in fantasie, volgens sommigen zelfs in onnozelheid, hooguit door Willem Bilderdijk wordt overtroffen) wekten bij voortduring weerstand.
Op twee punten staan de besprekers diametraal tegenover elkaar. Ten eerste zijn sommige critici van mening dat Hillenius heel wat heeft geschreven ‘dat past in het geëngageerde jaren zestig-klimaat, en dat nu enigszins overtrokken aandoet’ (Jaap Goedegebuure in HP/De Tijd van 24-5-1991). Anderen zijn juist van oordeel dat zijn notities over het algemeen genomen door bundeling aan diepte winnen omdat ze elkaar thematisch versterken. Ten tweede bestaan er twee tegengestelde opvattingen over Hillenius' poëzie, die beide gesteund worden door Uitspraken van de auteur zelf. Aan de ene kant is dat de opvat- | |
| |
ting dat de gedichten het best tot hun recht komen wanneer ze geïntegreerd, om niet te zeggen verstopt zijn in de essaybundels. Zo schreef Herman de Coninck naar aanleiding van de bundel De onrust bewaren in Vrij Nederland, 30-10-1982: ‘Zolang Dick Hillenius zijn gedichten onderbracht in essayistische boeken zoals Het romantisch mechaniek of Tegen het vegetarisme vond ik ze aardig, omdat ze ontregelend werkten. Wie drukt nu gedichten af, naast serieuze essays? Hillenius. En hij illustreerde daarmee vormelijk, wat de essays ook inhoudelijk mededeelden: dat een waarneming belangrijker was dan een conclusie, en dat je daarbij geen grenzen, genres, vakgebieden moest respecteren.’
Daartegenover staan degenen die menen dat Hillenius zich juist in zijn poëzie het best heeft uitgesproken. Voor de auteur zelf is dit zonder twijfel een schijnprobleem: voor hem bestaat er geen wezenlijk verschil tussen in proza en in poëzie verwoorde notities. Wat in het juryrapport van de Amsterdamse Poëzieprijs 1967 voor de bundel Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen over zijn poëzie wordt gezegd, kan onveranderd op al zijn geschriften worden toegepast: ‘Meer dan aan een bestaande poëtische traditie is zijn techniek ontleend aan een vorm van taalgebruik die gewoonlijk meer met wetenschap dan met literatuur te maken heeft: de snelle notitie van de geschoolde waarnemer van de natuur, voor eigen gebruik en eventuele latere uitwerking. (...) Zijn gedichten maken de indruk zeer geconcentreerde, maar onopgesmukte beschrijvingen te zijn van processen die nog niet zijn afgelopen, en die dus niet definitief kunnen worden vastgelegd.’
| |
Techniek
Zou men de technische middelen willen karakteriseren waarmee Hillenius dit effect van al dan niet schijnbare spontaneïteit bereikt, dan kan, naast een sterk associatief taalgebruik, gewezen worden op het veelvuldig gebruik van begrippen als observeren en waarnemen, meer in het algemeen: het verwoorden van zintuiglijke indrukken. Daarbij valt, zowel in het proza als in de poëzie, de totale afwezigheid van iedere vormdwang op. Dat uit zich bijvoorbeeld in het grote aantal infinitieven, als in deze beginregels van ‘Inlijven’ (uit Het romantisch mechaniek):
| |
| |
‘Aanpassen of assimileren. Aanpassen is zichzelf zo wringen, hier intrekken, daar uitstulpen, van kleur veranderen, adem inhouden als het moet, méébewegen, dat men past in de omgeving.’ Opvallend is voorts het vrijwel onbeperkte aantal symbolen voor vrijheid, voor alles wat zich verzet tegen wetmatigheid. Iedere onderbreking van regelmaat, iedere vormloosheid kan daartoe dienst doen: een wak in het ijs bijvoorbeeld. Ook het dier waarvoor Hillenius (evenals trouwens Chr. J. van Geel) een speciale genegenheid koestert, de pad (‘padden zijn wakken in het marmer van de nacht’), symboliseert een romantisch aandoende drang naar vrijheid. Al deze kenmerken zijn opvallend aanwezig in het openingsgedicht in de afdeling ‘Gedichten’ van de bundel Het romantisch mechaniek:
samen, apart, nog een wat verder
iets lager, samen in scheef accoord
onvindbaar want telkens andere
padjes even verder, samen
terwijl die vlak bij mijn voet
| |
Stijl
Herhaaldelijk heeft Hillenius zich tegenover interviewers laten ontvallen dat hij uitsluitend voor zijn plezier schrijft. Misschien is het daardoor dat hij zelden werk van langere adem heeft afgeleverd. Het verklaart misschien ook de luchtigheid waarmee tal van ideeën worden ingezet: ‘Nu heb ik ontdekt...’, of: ‘...als ik er iets van begrepen heb...’. Dat plezier spreekt eigenlijk uit de hele stijl van Hillenius' teksten, die niet zozeer geschreven lijken te zijn, als wel losjes gedicteerd. Om te beginnen ontbreekt iedere poging tot gewichtigdoenerij; zelfs in zijn meer specialistische stukken - over padden en reptielen - is elk vakjargon afwezig. Het kan geen toeval zijn dat hij zo'n veelgevraagd inleider was: zijn hele oeuvre laat zich lezen als een enthousiasmerende inleiding op het leven. Zijn stijl is vlinderachtig genoemd, schetsmatig, impressionistisch; misschien is impulsief nog de beste typering. Het duidelijkst komt dat tot uiting in passages waarin hij aan het etymologiseren slaat, of in
| |
| |
het zeldzame geval waarin zijn enthousiasme omslaat in oprechte woede, zoals in de beschrijving van een Satie-concert, waarbij de zaaleigenaar de uitvoering van ‘Vexations’ voortijdig (dat wil zeggen: al na enkele honderden keren) afbreekt. Behalve de al gesignaleerde aan de biologie ontleende terminologie, ook en vooral voor zaken waarvoor men gewoonlijk andere termen hanteert, treft men in Hillenius' teksten een eigen jargon, waarvan het meest voorkomende specimen de ‘pleuter’ is, en afleidingen als pleuteren, pleuterig, etcetera. Met een expliciete verwijzing naar Hillenius geeft het woordenboek van Van Dale (11 de druk): ‘scheldwoord, ongeveer als ploert’. De zo vermaledijde versteende volwassenen worden, naar een bepaald zeediertje, aangeduid als ‘zakpijpen’. Dit biedt ruime mogelijkheden voor beschaafd schelden (en evenzovaak mislezen); zo wordt het type dat altijd klaagt over zijn baas, zijn lage salaris, zijn buren en de radio, een ‘gloedvergeten pleuter’ genoemd.
| |
Relatie leven/werk
Uit het oeuvre van Dick Hillenius treedt een verklaard tegenstander van chagrijn naar voren, het chagrijn van wat hij met een naar Nescio zwemende term ‘al die kereltjes’ noemt. Hij is evenzeer een verklaard tegenstander van iedere vorm van groepsvorming, van dogmatiek, zoals hij ook tegen georganiseerde religie is; al in een van zijn Propria Cures-stukjes (later opgenomen in Tegen het vegetarisme) schreef hij: ‘Een idee mag goed of slecht zijn, zodra drie mensen in naam ervan bijeen zijn, wordt het een gevaar, waard eruit te trappen.’ Maar ondanks zijn voortdurend uit zijn op tegendraadse meningen, is Hillenius nooit een polemist geweest als Hugo Brandt Corstius of zelfs maar een goedmoedige querulant als Karel van het Reve. Misschien omdat hij zich liever als een kat beschouwde dan een hond: katten zijn Einzelgänger, honden concurrenten.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
D. Hillenius, Inleiding tot het denken van Darwin. Assen/Amsterdam/Rotterdam [1956], Born Uitgeversmaatschappij, Hoofdfiguren van het menselijk denken nr. 15, E. |
D. Hillenius, The differentiation within the genus Chamaeleo Laurenti, 1768. Wageningen 1959, Ponsen & Looijen, Dissertatie. |
D. Hillenius, Tegen het vegetarisme. Amsterdam 1961, Van Oorschot, GB/EB. |
D. Hillenius, Oefeningen voor een derde oog. Amsterdam 1965, De Arbeiderspers, EB. |
K. Lorenz, Over agressie bij dier en mens. Vertaald door dr. D. Hillenius. Amsterdam 1965, Ploegsma, E. (vert.) |
D. Hillenius, Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen. Gedichten. Amsterdam 1966, De Arbeiderspers, GB. |
D. Hillenius, Prikkels en de zwarte regenten. Amsterdam 1966, Proost en Brandt, EB. (opgenomen in De beestachtige bronnen van het geweld) |
D. Hillenius, De vreemde eilandbewoner. Tekeningen van Jacob Hillenius. Amsterdam 1967, De Arbeiderspers, EB. (2e herziene druk 1976) |
D. Hillenius, Inleiding. In: Hortisculpture. Catalogus van de tentoonstelling van F. Tajiri in het Stedelijk Museum Amsterdam van 11 april tot 19 mei 1968. Amsterdam 1968, Stedelijk Museum, E. |
D. Hillenius, De beestachtige bronnen van het geweld. [Met illustraties van J. Hillenius.] Amsterdam [1969], Thomas Rap, EB. |
D. Hillenius, Het romantisch mechaniek. Amsterdam 1969, De Arbeiderspers, EB/GB. |
W. Wickler, De aard van het beestje. Over de natuurwetten van het seksuele contact. Vertaald door dr. D. Hillenius. Amsterdam [1970], Ploegsma, E. (vert.) |
D. Hillenius, De mens is een ondier. Arnhem 1971, Akademie voor Beeldende Kunsten, E. (opgenomen in De beestachtige bronnen van het geweld) |
Edward de Bono, S. Rozemond, Dick Hillenius [e.a.], Als kat en hond. Waarom kinderen veel beter kunnen denken dan volwassenen. Eindredactie Ruud Kok. [Amsterdam 1972], Bijenkorf, EB. |
D. Hillenius, Plaatselijke godjes. Amsterdam [1972], Erven Thomas Rap, EB. |
D. Hillenius, Sprekend een dier. [Amsterdam 1974, De Arbeiderspers], EB. |
D. Hillenius, Tajiri. In: Tajiri, Fuyo Kikuta 1897-1972. Tentoonstellingscatalogus bij de tentoonstellingen in het Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam van 5 april tot 19 mei 1974 en in het Bonnefantenmuseum te Maastricht van 1 juni tot 13 juli 1974. Translated by Michael Hoyle, pp. [5]-[22], E. |
D. Hillenius, Een klein apparaat tegen rechtlijnigheid. Gedichten. Amsterdam [1975], De Arbeiderspers, GB. |
| |
| |
D. Hillenius, Evolutie. In: Harry van Kruiningen, Vierentwintig etsen, geïnspireerd op een hypothese van het ontstaan van het leven. Amsterdam [1977], De Driehoek, pp. 7-28, E. |
D. Hillenius, De wereld van Melle. In: De wereld van Melle. 36 Tekeningen. Ingeleid door Dick Hillenius. Alphen aan den Rijn 1977, Sijthoff, pp. [5]-[8], E. |
D. Hillenius, Het principe van nieuwsgierigheid. Amsterdam 1978, De Arbeiderspers, Synopsis, EB. |
D. Hillenius, De onrust bewaren. Haarlem 1981, Carlinapers, GB. (29 gedichten, opgenomen in De onrust bewaren, Amsterdam 1982) |
D. Hillenius, Koning in een wijd landschap. Terhorst 1981, Ser J.L. Prop, GB. (8 gedichten, opgenomen in De onrust bewaren, Amsterdam 1982) |
D. Hillenius, De onrust bewaren. Gedichten. Amsterdam [1982], De Arbeiderspers, GB. |
D. Hillenius, Elite, de functie van ongelijkheid. In: De brandende kwestie. SLAA-lezingen 1982-1983. [Amsterdam 1983], Raamgracht, pp. 31-46, E. |
D. Hillenius, Elite, biologisch gezien. In: A.G. Zijderveld & D. Hillenius, In de ban van de elite, of de elite in de ban? Kampen [1983], Kok, E. |
Dick Hillenius, Keren van de wind. Wijhe 1985, Hein Elferink, GB. |
D. Hillenius, De hersens een eierzeef. [Met tekeningen van Peter Vos.] [Leiden] 1986, Martinus Nijhoff/Vereniging voor Onderwijs, Kunst en Wetenschap, EB. |
D. Hillenius, De psychobiologie van het feestvieren. [Middelburg 1986, Zeeuws Kunstenaarscentrum], Slibreeks nr. 34, E. |
D. Hillenius, Wat kunnen wij van rijke mensen leren? Amsterdam 1986, Van Oorschot, GB/EB. |
Dick Hillenius & Henri Plaat, Verre plekken die herinnerd blijven. Baarn 1986, Atalanta Pers, GB. |
D. Hillenius, Verzamelde gedichten. Amsterdam 1990, Van Oorschot, G/VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Willy Levie, Moet u horen. In: Het Vrije Volk, 15-12-1959. (over The differentiation within the genus Chamaeleo Laurenti, 1768) |
C.J.E. Dinaux, Is tweemaal twee wel vier? In: De Groene Amsterdammer, 8-7-1961. (over Tegen het vegetarisme) |
J.H.W. Veenstra, De prikkelende schrijfsels van D. Hillenius. In: Vrij Nederland, 29-7-1961. (over Tegen het vegetarisme) |
H.A., Gomperts, Een ongrijpbare amateur. Bij het debuut van Hillenius. In: Het Parool, 19-5-1962. (over Tegen het vegetarisme) |
M.L. Nijdam, Oefeningen met en zonder derde oog. In: De Nieuwe Linie, 23-10-1965. (over Oefeningen voor een derde oog) |
[Anoniem], Waarnemingen van een lezer. Essays en gedichten van D. Hillenius. In: De Tijd, 15-11-1965. (over Oefeningen voor een derde oog) |
K.L. Poll, De witte wereld van D. Hillenius. In: Algemeen Handelsblad, 20-11-1965. (over Oefeningen voor een derde oog) |
J.H.W. Veenstra, Oefeningen voor een derde oog. In: Vrij Nederland, 20-11-1965. |
Renate Rubinstein, Kent u Hillenius? In: Hollands Maandblad, jrg. 7, nr. 223, februari 1966, pp. 25-26. (over Oefeningen voor een derde oog) |
J.W. Oerlemans, De vreemde vogel Hillenius. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 12-3-1966. (over Oefeningen voor een derde oog) |
A. Nuis, D. Hillenius in zijn dierentuin sprekend met A. Nuis: Schrijven is een begeleiding van leven. In: Het Parool, 2-4-1966. (interview) |
R[ein] B[loem], Een dichtbundel met veel skeletten. Hillenius neemt andere wereld waar. In: Vrij Nederland, 28-5-1966. (over Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen) |
A. Nuis, Dichter Hillenius verkent een innerlijk landschap. In: Het Parool, 25-6-1966. (over Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen) |
Leo Oomens, Notities van een paddenman. In: Wikor, jrg. 14, september 1966, pp. 169-171. (over Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen) |
R. Fokkema, Bundel op bundel. In: Trouw, 10-10-1966. (over Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen) |
H.S. Haasse, Oefeningen voor een derde oog. In: De Groene Amsterdammer, 3-12-1966. |
J. Arts, Gif bedreigt dier en mens. Gesprek met Dick Hillenius. In: De Nieuwe Linie, 1-7-1967. (interview) |
J.W. Oerlemans, Een kleine mythologie van de vrijheid. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 9-9-1967. (over Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen) |
Johan Phaff, Groeiende onwil en grijnzende bescheidenheid. In: Vrij Nederland, 9-12-1967. (interview) |
Henk Romijn Meijer, Wolkers' paradijs. In: Henk Romijn Meijer, Naakt twaalfuurtje. Essays en polemieken. Amsterdam 1967, De Arbeiderspers, pp. 183-204. (polemiek over Wolkers' De hond met de blauwe tong) |
J. Bernlef en K. Schippers, Gesprek met D. Hillenius. In: Dertien in een dozijn. Joris van den Berg maakt een keuze uit de best geschreven en meest besproken interviews van het afgelopen schrijfjaar. Amsterdam 1968, Polak & Van Gennep, pp. 9-39. (interview) |
Aad van der Mijn, Een vervelende mug is nog niet slechter dan een mooie vlinder. In: Algemeen Handelsblad, 8-2-1969. (interview) |
Hans Baaij, Dick Hillenius ziet de toekomst somber in. In: Sextant, jrg. 49, nr. 3/4, maart/april 1969, pp. 25-27. (interview) |
Roel Dijkhuis, ‘De beestachtige bronnen van het geweld’ door Dick Hillenius. Een pamflet tegen de onverschilligheid. In: Winschoter Courant, 16-8-1969. |
Aad Nuis, Over dieren. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 4-9-1969. (over De beestachtige bronnen van het geweld) |
Johan Phaff, Het romantisch mechaniek van D. Hillenius. In: Vrij Nederland, 22-11-1969. |
| |
| |
Tessel Pollmann, Vernuftig spel met symbolen. In: De Volkskrant, 29-11-1969. (over Het romantisch mechaniek) |
J. Bernlef, De mens als beest. D. Hillenius: Het romantisch mechaniek. In: Algemeen Dagblad, 20-12-1969. |
Huug Kaleis, Hillenius de onsplitsbare. In: Huug Kaleis, Schrijvers binnenste buiten. Essays. Amsterdam 1969, Van Oorschot, pp. 100-112. (over Oefeningen voor een derde oog) |
C.J.E Dinaux, Dick Hillenius. In: C.J.E. Dinaux, Auteurs van nu. Gegist bestek, deel III. Amsterdam [1969], Contact, pp. 133-139. (over het hele oeuvre) |
C. Buddingh', De ontsnappingsclausule van Dick Hillenius. In: Het Parool, 10-1-1970. (over Het romantisch mechaniek) |
Herman Holhuizen, D. Hillenius: In mijn gedichten is iedere zin een idee. In: De Tijd, 24-1-1970. (interview) |
K.L. Poll, De ideeën-archipel van D. Hillenius. In: Algemeen Handelsblad, 24-1-1970. (over Het romantisch mechaniek) |
[Anoniem], Diverse activiteiten in dit Natuurbeschermingsjaar. Bioloog-schrijver Hillenius: Als een kanarie van zijn stokje valt, zit er al heel lang iets fout In: De Gelderlander, 31-1-1970. (interview) |
Pierre H. Dubois, Reis met Hillenius. In: Het Vaderland, 16-5-1970. (over Het romantisch mechaniek) |
J.W. Oerlemans, Dick Hillenius is een vreemde vogel. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 1-8-1970. (over Het romantisch mechaniek) |
Jan Haasbroek, Met Dick Hillenius in zee. In: Vrije Geluiden, nr. 52, december 1970, pp. 19-20. (interview) |
J. Bernlef, Verfrissende hersengymnastiek. In: J. Bernlef, Wie a zegt. Amsterdam 1970, Em. Querido, pp. 159-161. (over Oefeningen voor een derde oog) |
W. Woltz, Moord op de bomen. In: NRC Handelsblad, 2-10-1971. (interview) |
Carel Peeters, De prolongatie van het kind. In: Elseviers Literair Supplement, 1-4-1972. (over Plaatselijke godjes) |
Hans Polak, ‘Agressie neemt toe met ruimtegebrek’. In: Het Parool, 28-4-1972. (interview) |
Theun de Winter, Het vrolijk fatalisme van Dick Hillenius. In: Haagse Post, 6-6-1972. (interview) |
Maarten 't Hart, Het nijlpaard in de mens. De visie van bioloog Hillenius. In: Vrij Nederland, 23-11-1974. (over Sprekend een dier) |
J.P. Guépin, Een aangrijpende bioloog. Essays. In: J.P. Guépin, De Tweede wet van Guépin. Amsterdam [1974], De Arbeiderspers, pp. 145-153. (over Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen en Oefeningen voor een derde oog) |
Marja Roscam Abbing, Terug naar zee. In: NRC Handelsblad, 25-4-1975. (over Een klein apparaat tegen rechtlijnigheid) |
Maarten 't Hart, Het vasteland van Hillenius. In: Vrij Nederland, 21-8-1976. (over De vreemde eilandbewoner) |
P. van der Eijk, ‘Een mug die mij dreigt te steken gaat eraan’. In: De Tijd, 11-2-1977. (interview) |
Maarten 't Hart, De zeepokken van Dick Hillenius. In: Maarten 't Hart, De som van misverstanden. Het lezen van boeken. Amsterdam 1978, De Arbeiderspers, pp. 95-104. (over het hele oeuvre) |
Carel Peeters, Alles moet over. In: Carel Peeters, Alles moet over. Essays. Amsterdam 1979, De Harmonie, pp. 173-211. (over het hele oeuvre) |
Wam de Moor, Het vroedmeester-effect. Hillenius' hymne op de natuur. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? [Amsterdam 1980, De Arbeiderspers], pp. 254-259. (over Het romantisch mechaniek) |
Ina te Pas, Dick Hillenius tussen de bakken. In: Zero, jrg. 3, nr. 7, november 1981, pp. 46-51. (interview) |
Wiel Kusters, Emoties zijn individuen. In: NRC Handelsblad, 13-8-1982. (over De onrust bewaren) |
Peter Zonderland, Hillenius' poëzie te zeer notitie. In: De Volkskrant, 8-10-1982. (over De onrust bewaren) |
| |
| |
Herman de Coninck, De open verzamelingen van Hillenius. Poëzie die de onrust wil bewaren: In: Vrij Nederland Boekenbijlage, 30-10-1982. (over De onrust bewaren) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 30, nr. 10, oktober 1982, pp. 99-101. (over de poëzie) |
Huub Oosterhuis, Gedichten van Dick Hillenius. In: Literama, jrg. 17, nr. 7, november 1982, pp. 289-290. (over De onrust bewaren) |
Aad Nuis, De knipoog naar het sonnet en het sonnet met de knipoog. In: Vrij Nederland, 22-1-1983. (over De onrust bewaren) |
Rudy Kousbroek, De toekomst van de moraal. In: De brandende kwestie. [Amsterdam 1983], Raamgracht, pp. 106-128. (over ‘Elite, de functie van ongelijkheid’) |
Jaap Goedegebuure, Speels dilettantisme. In: Haagse Post, 10-1-1987. (over Wat kunnen wij van rijke mensen leren?) |
T. van Deel, Zintuigen zijn de voetjes van de ziel. In: Trouw, 12-2-1987. (over Wat kunnen wij van rijke mensen leren? en De hersens een eierzeef) |
Jos de Man, Dick Hillenius en de drang om alles te weten. In: De Volkskrant, 25-4-1987. (interview) |
Gert J. Peelen, Dick Hillenius, de bioloog als kunstenaar. In: VU-Magazine, jrg. 16, nr. 4, april 1987, pp. 16-23. (interview) |
Hugo Stout [e.a.], Herinneringen aan D. Hillenius. Met tekeningen van Peter Vos en Jaap Hillenius. In: Hollands Maandblad, jrg. 29, nr. 474/475, mei/juni 1987, pp. 3-30. (herdenkingsartikelen) |
Tomas Lieske, Dick Hillenius 1927-1987. In: Tirade, jrg. 31, nr. 311, juli/augustus 1987, pp. 345-361. (overzicht van het hele oeuvre) |
Maarten 't Hart, + Chronologisch. In: Hollands Maandblad, jrg. 29, nr. 483, februari 1988, pp. 28-33. (over het hele oeuvre) |
Th. de Jong, D. Hillenius: verwondering én dogma. In: Hollands Maandblad, jrg. 30, nr. 490, september 1988, pp. 23-25. (over Wat kunnen wij van rijke mensen leren?) |
Leo Vroman, Laat me even Adam zijn. In: NRC Handelsblad, 17-5-1991. (over Verzamelde gedichten) |
T. van Deel, Padden zijn de tanden van de tijd. In: Trouw, 23-5-1991. (over Verzamelde gedichten) |
Jaap Goedegebuure, Nonchalante poëzie. In: HP/De Tijd, 24-5-1991. (over Verzamelde gedichten) |
Aad Nuis, Dick Hillenius: Verzamelde gedichten. In: Ons Erfdeel, jrg. 35, nr. 1, januari/februari 1992, pp. 119-121. (over Verzamelde gedichten) |
46 Kritisch lit. lex.
augustus 1992
|
|