| |
| |
| |
Ingmar Heytze
door Karin Vogelaar
1. Biografie
Hans Ingmar Heytze werd geboren op 16 februari 1970 in Utrecht. Zijn vader was als socioloog in dienst van Staatsbosbeheer. Kunst kreeg hij thuis met de paplepel ingegoten, zijn ouders namen hem regelmatig mee naar musea, tentoonstellingen en festivals. Op jonge leeftijd kwam hij al in aanraking met poëzie tijdens de eerste Nacht van de Poëzie in 1980, een evenement dat een onuitwisbare indruk achterliet op de jonge Heytze.
Hij ging naar de de Werkplaats Kindergemeenschap in Bilthoven, waar hij zijn vwo-diploma behaalde, en studeerde vervolgens algemene letteren aan de Universiteit Utrecht, waar hij in 1995 afstudeerde op communicatiekunde. Tijdens zijn studie was Heytze actief in het Garagedichterscollectief met Sylvia Hubers en Thomas van Straten.
Heytze is een echte Utrechtse dichter, hij is erg actief binnen het lokale culturele circuit. Door een extreme vorm van reisangst kwam hij bovendien jarenlang de stad vrijwel niet uit, zodat hij zijn activiteiten voornamelijk binnen de stadsgrenzen zocht. Door middel van een zelfbedachte therapie - het kopen van een Vespa - wist de dichter sinds 2004 zijn actieradius te vergroten.
Na tussen 1994 en 1998 eindredacteur te zijn geweest van verschillende studenten- en onderwijsbladen heeft Heytze vanaf 1999 als freelance journalist en columnist onder andere meegewerkt aan Utrechts Nieuwsblad, de Volkskrant, Kijk, Onze Taal, Algemeen Dagblad, Avant Garde, Rails en Filosofie Magazine. Vanaf 2000 is hij columnist van AD/Utrechts Nieuwsblad en sinds 2004
| |
| |
wekelijks actualiteitsdichter van dezelfde krant.
Sinds 1999 geeft hij jaarlijks een cursus poëzie aan de afdeling dramaschrijven van de Hogeschool van de Kunsten in Utrecht. Hij is bijzonder actief als podiumdichter; zo droeg hij onder ander voor op Crossing Border (1997), Lowlands (1997 en 1998) en de Nacht van de Poëzie (1998, 1999 en 2003). Van 1999 tot 2000 was hij huisfilosoof van Centraal Museum in Utrecht; hierover hield hij een dagboek bij, Het voordeel van de twijfel. In 2001 had hij een eigen tentoonstelling in het Universiteitsmuseum in Utrecht, ‘Poëzie op sterk water’.
In 2003 ontving Ingmar Heytze de Gedichtendagprijs voor ‘Voor de liefste onbekende’ uit Het ging over rozen. Zijn prozadebuut Ik ben er voor niemand werd genomineerd voor de Debutantenprijs 2004. Heytze is ongehuwd en woont in Utrecht.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Onbekommerdheid en angst zijn twee polen waaraan de poëzie van Ingmar Heytze zijn spanning ontleent. Heytze debuteerde al op negentienjarige leeftijd met Alleen mijn kat applaudisseert (1989) bij Stichting Lift, een stichting die beginnende schrijvers aanmoedigt (tegenwoordig Stichting Schrijven). Zelf beschouwt hij de acht jaar later verschenen bundel De allesvrezer (1997) als zijn echte debuut. Deze bundel en de daaropvolgende Sta op en wankel (1999) zijn gepubliceerd bij de Utrechtse uitgeverij Kwadraat. Toen deze failliet ging, verhuisde Heytze met zijn werk naar het Amsterdamse Podium. Wel zou nadien nog de bundel Utrechtse gedichten (2001) bij een uitgever in zijn geboortestad verschijnen. Utrecht, waaraan hij zich door zijn reisangst meer dan normaal gebonden weet, typeert hij in deze bundel als ‘een gouden kooi’.
| |
Publieke belangstelling
Van het begin af aan is er een relatief grote belangstelling geweest voor het werk van Heytze. Al vier jaar na zijn echte debuut waren niet alleen zijn eerste twee bundels uitverkocht, maar was ook zijn derde, Aan de bruid (2000), al aan een goed verkopende herdruk toe. Kort daarna werden deze drie samen uitgegeven in de verzamelbundel Alle goeds (2001). Voor een dichter is het vrij uitzonderlijk dat de verkoop van bundels zo goed loopt als bij Heytze. Zijn bundels hebben relatief hoge oplages, in 2001 heeft hij het in een interview met Daniël Dee over 1500 à 1600 verkochte exemplaren per bundel, aantallen die sindsdien sterk toegenomen zijn. Een mogelijke verklaring voor de populariteit van Heytze ligt in de toegankelijkheid van zijn poëzie, zijn onbekommerde spel met allerlei bekende Nederlandse gedichten en een grote naamsbekendheid door de vele optredens. Deze populariteit wordt echter niet altijd gereflecteerd in goede kritieken.
| |
Kritiek
Over De allesvrezer zegt Peter de Boer bijvoorbeeld dat Heytze niet altijd zo leuk is als hij zou willen zijn. Hij vindt hem soms te lang van stof en meligheid ligt geregeld op de loer. Als positieve uitzondering noemt hij ‘Vos onder ijs’. Dit gedicht bestaat uit vijf strofen van drie regels. De eerste twee handelen over een vos die, onder het ijs vastgevroren, aangetroffen wordt tijdens het
| |
| |
schaatsen. Vervolgens schakelt Heytze over naar het perspectief van de vos, die op een vlucht te water raakt en zich doodzwemt. Ten slotte koppelt hij de eenzaamheid van de vos aan zijn eigen onvermogen om contact te krijgen met de lezer: ‘Het is eenzaam. Aan deze kant. / Van het papier. / Het is zo eenzaam hier.’
| |
Thematiek
De titel van De allesvrezer verwijst naar een typetje van Koot en Bie. Een tragikomische constante in diens woordwaterval is het telkens opduikende zinnetje ‘Dus! Want! En! Maar!’ Dit zinnetje staat centraal in het gedicht ‘Woorden van de allesvrezer’, waarin de dichter in vier coupletten een analyse maakt van deze vier woorden. De figuur van de allesvrezer is typerend voor de ikpersoon uit de andere gedichten: een stuntelige jongeman die glazen omgooit, voortdurend pech heeft in de liefde en een hypochondrische zenuwlijder is. Deze thematiek keert consequent terug in Heytzes gehele werk. De komische tragiek hiervan wordt treffend weergegeven door de omslagen van Heytzes dichtbundels, gemaakt door de schilder van figuratieve, licht surrealistische taferelen Dolf Zwerver.
| |
Traditie
De lijn uit De allesvrezer zet Heytze voort in zijn volgende bundel, Sta op en wankel. In kritieken wordt hij dan ook in de romantisch ironische traditie van Piet Paalijens en Levi Weemoedt geplaatst. Zelf doet Heytze in het gedicht ‘Uitzicht van de allesvrezer’ uit deze bundel ook een poging zijn werk literair te situeren: ‘Links ligt een Jurassic Park / van diep mystieke symboliek / en doorgeroeste hermetiek’ en ‘Rechts zie je de slangenkuil / van ruige shit op wrede beats’. Heytze plaatst zichzelf tussen ontoegankelijke (en wat hem betreft uitgestorven of versteende) dichters en een modeverschijnsel als rap & poetry. Zijn poëzie noemt hij een kaartenhuis, geen ivoren toren, maar eerder een kelder, met als dakbedekking afwijsbrieven van uitgeverijen.
| |
Stijl
Heytze is een dichter die vooral bekend staat als entertainer. Dit hangt onder meer samen met zijn optredens, maar ook met de parodieën op bekende gedichten die in iedere bundel voorkomen. Twee voorbeelden hiervan uit Sta op en wankel zijn: ‘Hoor eens ik haat je’ (Gorter ‘Ik houd van je’) en ‘Paul van Ostaijen speelt Carmageddon’ (Van Ostaijen ‘Boem paukeslag’).
| |
| |
Het bekendste voorbeeld is misschien wel ‘Warme stront’, een variatie op Koplands ‘Jonge sla’ op de wijze van de Raggende Manne:
kots op straat, een portiek
met naaide stamp ik met droge oge
| |
Kritiek
Met de toelichting bij het gedicht - ‘(Raggende Manne coveren “Jonge sla”)’ - verwijst Heytze naar de culthit ‘Poep in je hoofd’ van de om zijn woeste optredens bekende Nederlandse rockband. Dergelijke verwijzingen komen in zijn gedichten wel vaker voor; ook varieert hij geregeld op bekende songteksten. Op zijn vrijmoedige omgang met de traditie heeft de kritiek nogal negatief gereageerd. Meer in het algemeen geldt dat zijn bundels zelden aan verwachtingen van prominente recensenten blijken te voldoen. Door zijn traditionele thematiek vindt men zijn werk niet authentiek genoeg. Ook is er kritiek op zijn gebruik van stijlmiddelen als ironie, parodie en pastiche; dit zou beter gemotiveerd moeten zijn. Ten slotte verwachten critici meer diepgang van de dichter. Heytze refereert zelf voortdurend aan de klassieke, romantische traditie en het is aannemelijk dat critici daarvan uitgaan bij hun beoordeling. Maar hij voegt zich juist niet naar deze traditie, hij ironiseert haar voortdurend en daarom lijkt hij steeds de verwachtingen van de critici te frustreren. Bovendien wordt hem, met name door Ilja Leonard Pfeijffer, zijn gemakkelijke verstaanbaarheid verweten.
| |
Verwantschap
Pfeijffer en Heytze behoren allebei tot de dichters die in 1999, in de bloemlezing Sprong naar de sterren, gepresenteerd werden als de belangrijke debutanten uit de jaren negentig van de twin- | |
| |
tigste eeuw. Andere dichters in deze bloemlezing waren onder anderen samensteller Ruben van Gogh, Serge van Duijnhoven, Hagar Peeters en Menno Wigman. Het verschijnen van deze bundel is exemplarisch voor de nieuwe heersende cultuur onder de jonge dichters. Hoewel ze wel degelijk overeenkomsten in elkaars werk zien, is er geen sprake van een overeenkomstige poëtica die hen samenbrengt. Er is geen sprake van groepsvorming, de dichters kennen elkaar slechts van de regelmatig terugkerende optredens en voelen alleen daardoor een band. In de inleiding probeert Ruben van Gogh een gezamenlijke noemer in het werk van de verschillende dichters te vinden: de kosmische poëzie of zoals Van Gogh het zelf noemt, ‘gebeurende’ poëzie. Het gaat hierbij niet om kosmisch in de traditionele zin van het woord, maar om een nieuwe dimensie die er in de poëzie ontstaan zou zijn in de jaren negentig. De nieuwe media spelen hierbij een grote rol. De gedichten ‘openen een toegangspoort tot een morfende virtuele wereld waarin gebeurtenissen plaatsvinden die zich voorheen alleen in het eigen hoofd konden afspelen. Het is de leesversie van televisiekijken. De beeldelementen, thema's, concepten en zelfgecreëerde mythische figuren zijn veel beter te herkennen voor iemand die zijn neus niet alleen in boeken steekt. De poëzie is langzaamaan schatplichtig geworden aan de wereld van tv en amusement.’ In Heytzes werk valt dit te zien in bijvoorbeeld de motto's uit een sciencefictiontelevisieserie als Sliders of een fantasyboek van Terry Pratchett, maar ook in de thematiek van het in de bloemlezing opgenomen gedicht ‘Voor de verre prinses’. Hierin is een
sciencefictionwereld het decor voor zijn variant op het gedicht van Slauerhoff met dezelfde titel. Wel vaker levert de wereld van media en amusement Heytze woorden en beelden voor zijn gedichten: de mobiele telefonie in ‘GSM’ uit Sta op en wankel, de bioscoop in ‘Projectie’ uit Het ging over rozen (2002), televisiespelletjes uit ‘Rat van fortuin’ uit De allesvrezer zijn enkele voorbeelden hiervan.
| |
Stijl / Techniek
‘Projectie’ biedt ook een goed beeld van Heytzes stijl, beeldspraak en verstechniek:
| |
| |
Het zal wel donker zijn, en stil, als je er niet meer bent.
Misschien zo stil en donker als het ademloos moment
waarop het zaallicht dimt voordat de film begint,
dat ogenblik. De hele eeuwigheid. Misschien.
Maar als je droomt dat je een vlinder bent,
kun je evengoed een vlinder zijn
die droomde dat hij mens was.
Je mag dit nooit vergeten. Op een dag
kust een van ons de ogen van de ander dicht
en moet dan weten: dit is louter pauze totdat alles
weer opnieuw begint. Jij en ik - geen stof, maar licht.
In dit gedicht gebruikt Heytze een alledaagse situatie, namelijk de stilte in de bioscoop als het zaallicht uitgaat en de film begint, als metafoor om aan te duiden hoe stil het zal zijn na het overlijden van de geliefde van de ik-figuur. De ongelijke lengte van de strofen en het incidentele rijm zijn ook kenmerkend: Heytze gebruikt wel traditionele poëtische middelen, maar niet als een strak keurslijf. Ook andere klank- en stijlfiguren gebruikt hij op een vaak terloopse manier. Zijn gedichten maken dan ook veelal een rustige, weinig spectaculaire indruk.
| |
Thematiek
Eén van de centrale thema's in Heytzes werk is de problematiek van de communicatie. Dit kwam hierboven al ter sprake met betrekking tot ‘Vos onder ijs’. Een ander sprekend voorbeeld levert ‘Love Bug’ uit Aan de bruid. Heytze zoekt in dit gedicht een teken van leven van zijn geliefde op het internet: ‘Ik keer mijn mailbox om: / jouw server zwijgt. / De zwaarste zoekmachines / lopen vast op jouw adres.’ Het lukt niet om contact te leggen met zijn geliefde. De koppeling die de dichter in dit gedicht maakt tussen het thema en de wereld van media en amusement keert regelmatig terug in zijn poëzie.
| |
Publieke belangstelling
Heytzes eerdere bundels kenden al relatief hoge oplages, maar Het ging over rozen kwam daar nog weer ver bovenuit. Deze bundel werd in een oplage van 130 000 exemplaren integraal voorgepubliceerd als afzonderlijk katern bij het Utrechts Nieuwsblad. Ook deze bevat weer de nodige pastiches en parodieën,
| |
| |
deze keer op onder andere werk van Toon Tellegen, J.A. Deelder en Ilja Leonard Pfeijffer. De titel van de bundel speelt een rol in het openingsgedicht, ‘Air mail’, waarin het thema communicatie opnieuw naar voren komt: de ik-persoon heeft 's nachts brieven geschreven: ‘Het ging over rozen, / trombones, de maan’. In zijn droom vlogen de brieven als vliegtuigjes weg om in dromen van anderen aan te komen.
| |
Traditie
Heytze geeft aan schatplichtig te zijn aan veel verschillende dichters. In Het ging over rozen neemt hij in de verantwoording een lange lijst op, met onder andere de namen van Hans Dorrestijn, Eva Gerlach, Ruben van Gogh, Gerrit Komrij en Rutger Kopland, waarbij hij het volgende advies geeft: ‘Het lezen van deze dichters wordt van harte aanbevolen. Het lezen van ander levende én dode dichters trouwens ook.’ Die schatplichtigheid blijft in veel gevallen beperkt tot één gedicht, waarin Heytze stijl, toon en woordkeus van deze dichter gebruikt of becommentarieert. De bundel Onherstelbaar verbeterd van Gerrit Komrij lijkt hem in dit opzicht te hebben beïnvloed; met een thema als angst en treurnis staat zijn werk in de lijn van dat van Hans Dorrestijn.
| |
Kunstopvatting
Heytze treedt als dichter geregeld op, met gedichten die zich daar door ritme en een grote klankdichtheid uitermate goed voor lenen. De relatie tussen dichterschap en performance is volgens hem van alle tijden; het is voor hem ook een logische relatie: niet alleen omdat de dichter dan vanzelf uit zijn ivoren toren komt, maar ook omdat hij op die manier gemakkelijk in aanraking komt met kunstenaars van andere disciplines waarmee hij affiniteit blijkt te hebben. Toch is de dichter tijdens het schrijven niet speciaal bezig met de vraag of zijn tekst straks wel lekker bekt. Heytze vergelijkt optreden met een reclamespotje voor de dichter. Hulpmiddelen op het podium moeten daarom in dienst staan van zijn persoonlijkheid. Daarom zorgt Heytze vrijwel altijd voor een gedegen planning bij optredens. Zeker bij grote optredens staat al dagen van tevoren vast of en hoe hij gebruikmaakt van muzikale begeleiding, en wat hij in welke volgorde zal voordragen. De enige ruimte voor improvisatie zit in de praatjes tussen de gedichten door, waaraan hij overigens veel belang hecht, omdat hij het publiek een ontspannen avond wil bezorgen.
| |
| |
| |
Thematiek
Heytze speelt in zijn gedichten met het imago van de dichter als poète maudit, het miskende, zelfdestructieve genie. In ‘Naar de kelder’ (uit Sta op en wankel) speelt hij bijvoorbeeld met het beeld van de albatros, maar de thematiek komt op veel meer plaatsen terug en wordt regelmatig geïroniseerd, zoals in het tweeregelige ‘Voorzichtige zelfmoordpoging’: ‘Twee Rennies / en een kopje kruidenthee’ (De allesvrezer). Anders dan in het beroemde gedicht van Baudelaire is de albatros bij Heytze geen metafoor voor de boven de maatschappij verheven dichter, maar voor diens miserabele lichamelijke toestand.
| |
Relatie leven/werk
Behalve poëzie heeft Heytze inmiddels ook proza gepubliceerd. In eerste instantie voornamelijk essays en columns, voor bijvoorbeeld Onze Taal of voor het boek Verdomd interessant, maar gaat u verder. Over de taal van Wim T. Schippers (2000), dat hij samen met Vrouwkje Tuinman schreef. In 2002 verscheen zijn ‘zomerdagboek’ Hier heeft de oudste steen gelijk. Het schrijven van proza lijkt hem overigens makkelijker af te gaan dan poëzie; in Trouw bekent hij in 2003 aan Iris Pronk: ‘Bij proza tik je maar een eind weg, dat is niet veel moeilijker dan een krant.’ Ook autobiografisch is het in 2005 verschenen Scooterdagboek. Hierin vertelt Heytze over zijn manier om van zijn reisfobie, of reiswee, zoals hij het zelf noemt, af te komen. Hij durfde al jaren Utrecht nauwelijks meer uit, maar na het nemen van motorrijlessen maakt hij op een Vespa Granturismo tochtjes in steeds ruimere cirkels om de stad. Aan het eind van het dagboek blijkt hij na een flinke omweg 93 kilometer te hebben afgelegd en toch pas in het nog geen 50 kilometer van Utrecht liggende Muiden te zijn. Het eigenlijke doel, de zee, heeft hij weliswaar nog niet bereikt, maar Heytze is voorlopig tevreden. Van stadsdichter wordt hij zo een milde regiodichter.
| |
Thematiek
Angst is een thema dat vaker een rol speelt in Heytzes werk. Zo schrijft hij ook in het gedicht ‘Bericht aan de reizigers’ in de bundel Schaduwboekhouding (2005) over bovengenoemde reisfobie. De zee, waarover hij in Scooterdagboek schrijft dat hij die zo graag wilde bereiken, blijkt hier in het hoofd van de dichter te zitten: ‘Er zit een zee in mij en dat ben ik. / Ik heb mezelf tien jaar niet gezien.’ Het vinden van deze zee lijkt uiteindelijk synoniem te zijn met het onder ogen zien van zijn eigen angsten, die
| |
| |
hij via omwegen in dit gedicht probeert te verwoorden. Hij weet dat de angst tussen zijn oren zit en dat hij eigenlijk ‘eens lekker weg moet in eigen hoofd’. Ook uit andere gedichten in de bundel spreekt de beklemming. Door zijn angsten op een licht humoristische manier te thematiseren probeert Heytze ze als het ware onder controle te krijgen. Naast poëzie bevat Schaduwboekhouding ook proza: de 32 gedichten uit de bundel worden gevolgd door 32 miniaturen. De verschillen in stijl en vorm tussen proza en poëzie zijn in deze bundel niet bijzonder groot: sommige miniaturen hebben de opzet van een gedicht en een gedicht als ‘Vertel nog eens over de wolven’ is wat vorm betreft bijna proza.
| |
Ontwikkeling
Heytzes eerste echte fictiewerk is Ik ben er voor niemand (2003). Deze melancholieke, beeldende vertelling handelt over een eenzame jongeman, Retour Afzender, en diens liefde voor een verward meisje, dat hij Egel noemt. Ik ben er voor niemand heeft geen duidelijke plot; ook dit werk is te beschouwen als een verzameling prozaminiaturen met een dichterlijk stempel. Heytze vertelt zijn verhaal met een kinderlijke blik, die alles aangenaam filtert. In recensies is de vergelijking gemaakt met de dierenverhalen van Toon Tellegen en De kleine prins van Antoine de Saint-Exupéry.
In 2006 publiceert Heytze Het beste en de rest, een bloemlezing uit eigen werk. De gedichten uit de bloemlezing worden door de dichter voorgedragen op de bijgeleverde cd, die ook allerlei niet eerder verschenen materiaal bevat van optredens tijdens de Nacht van de Poëzie en Poëzie in Carré 2006. Met deze bloemlezing en cd bevestigt Heytze het beeld dat uit zijn gehele werk naar voren komt: dat van een multimediale dichter in het multimediatijdperk.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Ingmar Heytze, Alleen mijn kat applaudisseert. Amsterdam 1989, Stichting Lift, GB. |
Ingmar Heytze, Vos onder ijs. Utrecht 1990, eigen beheer, G. (opgenomen in De allesvrezer) |
Ingmar Heytze, De allesvrezer. Gedichten. Utrecht 1997, Kwadraat, GB. (opgenomen in Alle goeds) |
Ingmar Heytze, Doelenklooster A.D. MCMXCVII. Utrecht 1997, Kwadraat, G. (opgenomen in Utrechtse gedichted) |
Ingmar Heytze, Sta op en wankel. Gedichten. Utrecht 1999, Kwadraat, GB. (opgenomen in Alle goeds) |
Ingmar Heytze, Verdomd interessant, maar gaat u verder. De taal van Wim T. Schippers. Den Haag 2000, Sdu uitgevers, E. |
Ingmar Heytze, Aan de bruid. Amsterdam 2000, Podium, GB. (opgenomen in Alle goeds) |
Ingmar Heytze, Het voordeel van de twijfel. Een huisfilosofisch dagboek voor het Centraal Museum. Utrecht 2000, Centraal Museum, D. |
Ingmar Heytze, Utrechtse gedichten. Illustraties van Dick van Luijn. Utrecht 2001, Bijleveld, GB. (2e, vermeerderde druk 2005) |
Ingmar Heytze, Alle goeds. Amsterdam 2001, Podium, GB. (bevat De allesvrezer, Sta op en wankel, Aan de bruid) |
Drugs. Verslavende gedichten. Samengesteld door Vrouwkje Tuinman en Ingmar Heytze. Amsterdam 2002, Uitgeverij 521, Bl. |
Rock'n roll. Klinkende gedichten. Samengesteld door Vrouwkje Tuinman en Ingmar Heytze. Amsterdam 2002, Uitgeverij 521, Bl. |
Seks. De daad in 69 gedichten. Samengesteld door Vrouwkje Tuinman en Ingmar Heytze. Amsterdam 2002, Uitgeverij 521, Bl. |
Seks. De daad in 69 gedichten. Het ging over rozen. Amsterdam 2002, Podium, GB. |
Seks. De daad in 69 gedichten. Hier heeft de oudste steen gelijk. Een zomerdagboek. Baarn 2002, De Prom, D. |
Seks. De daad in 69 gedichten. Ik ben er voor niemand. Amsterdam 2003, Podium, VB. |
Ruben van Gogh en Ingmar Heytze, Drakenbloed en vergeven papier. Tien gedichten voor Eendragt 1853-2003. Zoeterwoude-Dorp 2003, De Uitvreter, GB. |
Ingmar Heytze, Nietzsche schrijft een laatste vers. Gedichten over filosofen. Amsterdam 2004, Podium, GB. |
Spinvis, Bente Hamel en Ingmar Heytze, Het hoofd van Ferdinand Cheval. Amsterdam 2004, Nijgh & Van Ditmar, V+Cd. |
Ingmar Heytze, Schaduwboekhouding. Gedichten en miniaturen. Amsterdam 2005, Podium, GB. |
Ingmar Heytze, Scooterdagboek. Amsterdam 2005, Podium, D. |
Ingmar Heytze, Zwerfkunst. Eefde 2005, De Lange Afstand, GB. |
| |
| |
Ingmar Heytze, Miniaturen. Illustratie Gerard van Rooy. Utrecht 2005, Stichting De Roos, GB/Proza. |
Ingmar Heytze, Het beste en de rest. Amsterdam 2006, Podium, GB + Cd. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Peter de Boer, Onder het ijs wacht de vos op de zomer. In: Trouw, 13-2-1998. (over De allesvrezer) |
Rob Schouten, Derhalve drinkt men en dicht. In: Vrij Nederland, 17-4-1999. (over Sta op en wankel) |
Karin Smeets, Poëzie is het zeehondje van de literatuur. Interview met Ingmar Heytze. In: Vooys, jrg. 17, nr. 2, augustus 1999, pp. 53-56. |
Joyce Vanhommerig, Poëzie is plotseling hip. In: Tijdschrift Schrijnen, jrg. 3, nr. 5, september-oktober 1999, pp. 13-15. (interview) |
Richard Dekker, Ingmar Heytze wil geen dienende dichter zijn. In: Passionate, jrg. 7, nr. 5, september-oktober 2000, pp. 6-11. |
Pieter Webeling, Je moet op woorden kunnen kauwen, jonge dichters in gesprek. In: Volkskrant magazine, 20-1-2001, pp. 14-23. (interview met Ingmar Heytze, Hagar Peeters en Ilja Leonard Pfeijffer) |
Daniël Dee, Interview met Ingmar Heytze. In: Krakatau, nr. 9, 2001, pp. 5-10. |
Ilja Leonard Pfeijffer, De mythe van de verstaanbaarheid. In: Ilja Leonard Pfeijffer, Het geheim van het vermoorde geneuzel. Een poëtica. Amsterdam 2003, pp. 17-31. (polemiek over verstaanbare poëzie) |
Gerrit Komrij, Voordat. In: Gerrit Komrij, Trou moet blycken, of Opnieuw in liefde bloeyende. De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de eenentwintigste eeuw in honderd en enige gedichten. Amsterdam 2001, pp. 278-281. (over het gedicht ‘Voordat’) |
Guus Middag, IJslezen. In: Guus Middag, Vrolijk als een vergelijking. Vijftig kleine essays over poëzie. Amsterdam 2002, pp. 72-75. (over ‘Vos onder ijs’ uit De allesvrezer) |
Arie van den Berg, Geen stof maar Echt. In: NRC Handelsblad, 24-1-2003. (over Het ging over rozen) |
Peter de Boer, Herhaal stap 3 maar nu hartverscheurend. In: Trouw, 8-2-2003. (over Het ging over rozen) |
Gaston Fransen, Op de rand van het cliché. Traditie en ironie in de poëzie van Ingmar Heytze. In: Vooys, jrg. 20, nr. 2, 2003, pp. 68-77. (algemeen) |
Iris Pronk, Ik maak van de stad een sprookjesbos. In: Trouw, 21-10-2003. (over Ik ben er voor niemand) |
Jos Joosten, De jeugd van tegenwoordig. Ingmar Heytze, Arnon Grunberg en Serge van Duijnhoven. In: Jos Joosten, Onttachtiging. Essays over eigentijdse poëzie en poëziekritiek. Nijmegen 2003, pp. 255-263. (onder andere over Aan de bruid) |
Richard Dekker, Ingmar Heytze: ‘Ik ben vastbesloten vaker miniaturen te schrijven’. Doodgeboren gedichten op sterk water. In: Passionate, jrg. 10, nr. 2 maart-april 2003, pp. 24-29. (interview) |
Rob Schouten, Kleurige molen om eenzame kern. In: Vrij Nederland, 19-3-2005. (over Schaduwboekhouding) |
Guus Middag, Lekker weg in eigen hoofd. In: NRC Handelsblad, 27-5-2005. (over Schaduwboekhouding) |
Aleid Truijens, Zonder Dan Brown geen gedichten. In: de Volkskrant, 23-7-2005. (over de literaire canon) |
Annelies den Haan, Hak hout, draag water. In: Poëziekrant, jrg. 29, nr. 5, september-oktober 2005, pp. 68-74. (interview) |
Ilja Leonard Pfeijffer, Zee, ik ben al halverwege. In: NRC Handelsblad, 28-10-2005. (over Utrechtse gedichten en Scooterdagboek) |
Ron Rijghard, Prettig werken in een dwangbuis, poëzie op bestelling. In: NRC Handelsblad, 28-4-2006. (over schrijven in opdracht) |
Maria Barnas, Geketend aan zijn stad. In: De Groene Amsterdammer, 2-6-2006. (over Scooterdagboek) |
Pieter Webeling, ‘Kom maar op, wereld, ik maak er wel weer poëzie van’. Dichtersportret. In: Ingmar Heytze, Het beste en de rest. Amsterdam 2006, pp. 9-21. |
www.kb.nl/dichters/heytze/heytze-07.html |
104 Kritisch lit. lex.
februari 2007
|
|