| |
| |
| |
Judith Herzberg
door Mario Molegraaf
1. Biografie
Judith Frieda Lina Herzberg werd op 4 november 1934 in Amsterdam geboren als dochter van Thea Loeb en Abel Herzberg, jurist, voorzitter van de Nederlandsche Zionisten Bond en schrijver. Vanaf haar zesde tot haar tiende verbleef zij op verschillende onderduikadressen. Daarbij raakte ze gescheiden van haar ouders, die in concentratiekamp Bergen-Belsen werden geïnterneerd. In de zomer van 1945 werd het gehele gezin herenigd, want ook haar toen eenentwintigjarige broer en negentienjarige zuster hadden als onderduikers de bezettingsjaren overleefd. De familie viel al snel weer uit elkaar, omdat haar broer en zuster zich bij een kibboets in Palestina aansloten. Zij bleef achter in Amsterdam en bezocht daar het Montessori Lyceum waar ze in 1952 eindexamen deed. Op haar eenentwintigste was ze moeder van een zoon Hans en een dochter Valti; haar huwelijk met de psychoanalyticus Huyck van Leeuwen werd in 1975 beëindigd. In 1983 besloot zij, inmiddels ook grootmoeder, afwisselend in Amsterdam te gaan wonen en in Ramat Gan in Israël, waar haar nieuwe levensgezel als arts werkzaam is.
In Vrij Nederland debuteerde ze in 1961 als dichteres; later zou zij in dit weekblad schrijven over haar bestaan in Israël. Ze werkte verder mee aan Het Parool en aan literaire tijdschriften als Hollands Maandblad, Barbarber, Tirade en De Revisor. Ook besprak zij literatuur voor de VARA-radio. Enkele van haar gedichten werden op muziek gezet, onder meer door Earth & Fire en Herman van Veen. Poëzie van haar verscheen in diverse talen. Ze was in 1986 en 1987 gastschrijver aan de Leidse Universiteit.
| |
| |
In 1970 werd ze uitgenodigd als schrijfster bij het Instituut voor Onderzoek van het Nederlands Theater te komen werken. Van belang voor haar ontwikkeling als toneelschrijfster was verder de samenwerking met Baal. In opdracht van deze toneelgroep schreef zij haar bekendste stuk, Leedvermaak, dat in 1982 voor het eerst werd opgevoerd.
Opmerkelijk is het succes van haar toneelwerk in Duitsland. In 2011 werd in het Deutsches Theater in Berlijn Über Leben opgevoerd, de familietrilogie die bestaat uit Leedvermaak, Rijgdraad (1995) en Simon (2002). Enige stukken werden verfilmd, vooral door Frans Weisz. Samen met Weisz schreef zij het scenario voor de film Charlotte (1980), door hem geregisseerd, gewijd aan de in Auschwitz vermoorde schilderes Charlotte Salomon. Eveneens samen met anderen verzorgde ze de scripts voor de films Rooie Siert (1975), Een vrouw als Eva (1979) en Het verleden (1982). In Amsterdam en in Jeruzalem gaf ze les in scenarioschrijven.
Haar werk is vele malen bekroond. Zo kreeg zij in 1980, samen met Frans Weisz, de Bayerischer Filmpreis voor het scenario van de film Charlotte. In 1981 volgde de Jan Campertprijs voor de dichtbundel Botshol. In 1988 werd Leedvermaak bekroond met de vijfjaarlijkse Charlotte Köhlerprijs, het juryrapport spreekt van het beste Nederlandse stuk sinds 1945. In 1989 ging de Nederlands-Vlaamse Toneelschrijfprijs naar Kras. Voor haar gehele oeuvre werd ze in 1984 met de Joost van den Vondelprijs onderscheiden en in 1994 met de Constantijn Huygensprijs. In 1997 ontving zij de P.C. Hooftprijs voor haar poëzie.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie / Verwantschap
Het poëziedebuut Zeepost (1963) van Judith Herzberg dwong onmiddellijk bewondering af door de ‘vermenging van concrete observatie en tastende bezinning die in onze dichtkunst altijd uiterst zeldzaam is geweest’ (Adriaan Morriën). Een bezinning die iets weg heeft van wat ze in het openingsgedicht van Strijklicht (1971) toeschrijft aan meeuwen: ‘Ze hebben het peinzende arctische glijden/ hahaha uit de hoogte in langzaam/ voorbijgaan maar ook wel het snelle/ bemoeiziek gemekker van geiten.’ Meeuwen zijn duidelijk belangrijk voor haar; bundels als Dagrest (1984) en Zoals (1992) beginnen eveneens met gedichten over deze vogels. Haar gedichten over fauna en flora hebben soms een emblematisch karakter, te vergelijken met de natuurpoëzie van Chr. J. van Geel. Bij haar observaties vertoont de aandacht voor ongebruikelijke details uit het alledaagse leven een zekere overeenkomst met die van de dichters van het tijdschrift Barbarber. Maar in elk geval aan het begin van haar loopbaan is haar poëzie, vanwege de intieme aard en de behoefte aan communicatie, het meest verwant aan het werk van dichters die in het tijdschrift Tirade publiceren, als J.A. Emmens en Rutger Kopland.
| |
Techniek / Stijl
Het lichte karakter van haar poëzie kan niet helemaal verdoezelen dat ze, vooral in de latere bundels, de lezer iets wil leren over het leven en de wereld. Maar hoe belangrijk de inhoud ook mag zijn, in haar beste werk treft een ogenschijnlijk achteloze maar geraffineerde vorm, waardoor de gevoeligheid aan overgevoeligheid ontsnapt. De aard van de emoties, in feite niet in taal te vangen, wordt door een eigenzinnige en weerbarstige manier van zeggen toch gesuggereerd. Daaraan dragen ingenieuze klankpatronen bij, maar ook ongewone woordcombinaties en het bezigen van omgangstaal. Een spotvers uit Wat zij wilde schilderen (1996) over de reacties van het publiek op wat een kunstenaar maakt (‘Je werkt er jaren aan en dan komt iedereen vertellen wat hij fint’), besluit met de afgebroken regel: ‘Ik fint - nou ja ik zeg nog wel eens wat ik fint, ik/ moet nou rennen want me kint -’. Dergelijke ellipsen komen vaak voor in haar poëzie; er worden goede verstaanders voorondersteld.
| |
| |
In veel gedichten onderzoekt Herzberg de taal. Wie geen weet heeft van de leus ‘Opstaan voor iemand misstaat niemand’ die in het verleden op bordjes in bus en tram was te lezen, zal een tekst als ‘pst v’ uit Dagrest met de openingsregels ‘o... aan .oor iemand/ liever want/ misstaat niemand’ als een onoplosbaar raadsel ervaren. Naast zinnen zijn het ook vaak woorden die zij onderzoekt. Zo peilt ze in Soms vaak (2004) het begrip behoedzaam: ‘behoedzaam is twee handen, als een koepel/ boven iets kostbaars’. Zo eenvoudig kan zij het ingewikkelde voorstellen. Zoals ze het zogenaamd simpele gecompliceerd weet te maken. In het slotgedicht van dezelfde bundel tast ze het woord ‘ja’ af in alle onvermoede nuances: ‘Niet het jaha van moeders die zich vervelen/ niet het ja van oja goed want bijna vergeten/ niet het ja van wees maar gerust/ niet een ja als een knal/ niet een ja uit twee delen.’
De waardering voor haar werk berust op zulke poëzie waarin herkenbare gevoelens en vertrouwde formuleringen op een verrassende manier worden beschreven. Zoals ook gebeurt in dit titelloze gedicht uit Beemdgras (1968) over de sentimenten die het etiket op een potje jam van het (vroeger bekende) merk Zwaardemaker oproepen. Veel van de techniek is erin zichtbaar en veel van de thematiek is erin aanwezig:
Overrompeld, plotseling, door een rozebottelplaatje
op de Zwaardemaker, of nog meer het zonbeschenen blaadje
dat ook op het etiketje staat. Afstanden, met geen
bijl te kraken, zelfs niet 's zomers, als de botanische
heus in die hartverscheurende belichting staat.
Het is de weemoed, eindeloos krengig, panische
haat, die door oudbakken lagen zich een weg baant
naar het vroeger, toen aan het hoopvoller ontbijt
de broer dezelfde taal nog sprak als zij.
Ook 's nachts komt op haar af de onmacht
stilte te doorbreken. Dat wat gedacht en weer opzij
gezet is te vervangen. Zelfs lief lang wachten
verandert niets. Aan onteigende ochtenden hangen.
| |
| |
Het rijm kan verbindingen leggen tussen contrasten (‘botanische’, ‘panische’). Er is niet alleen rijm aan het eind van de versregel, het markeert ook het einde van zinnen (‘vervangen’, ‘hangen’). Het blaadje op het etiket wekt een onstuitbaar gevoel van weemoed om voorbij verleden. Die emotie wordt niet gekoesterd, maar agressief bejegend, omdat het evenwicht erdoor wordt verstoord en het heden erdoor wordt overschaduwd.
| |
Relatie leven/werk
De weemoed geldt hier, moet je aannemen, de broer van Judith Herzberg, die ook letterlijk niet meer dezelfde taal spreekt als zij, nu hij al zo lang in Israël woont terwijl zij in Nederland bleef. Zulke herkenbare verwijzingen zijn schaars, want hoe persoonlijk haar observaties ook klinken, er is weinig directe autobiografie in deze poëzie. In Dagrest staat een gedicht ‘Vrouw, eiseres’ dat met haar echtscheiding samenhangt. In Zeepost portretteert ze haar dochter in een gedicht dat zonder meer ‘Valti’ heet. In Beemdgras schrijft ze in een titelloos gedicht zeer terughoudend over het weerzien met haar moeder in 1945: ‘mijn vreemde moeder/ die ik moest gaan zoenen.’
| |
Thematiek
Deze thematiek keert terug in de muziektheaterproductie Leedvermaak (1982). De bruid en bruidegom daarin hebben beiden een echte moeder en een onderduikmoeder, wat de vraag oproept naar de mate van loyaliteit jegens hen. Lea (Liesje voor de onderduikmoeder) vraagt waarom zij door haar ouders niet is meegenomen naar het concentratiekamp. Zij kan zich niet voorstellen dat je een kind zomaar aan iemand anders geeft: ‘Ik zou d'r in m'n armen houden. Juist als het erg wordt. Wat geeft het hoe oudje wordt? Doodgaan is niet erg - losgelaten worden dat is erg.’
In de inleiding op Andere Achterhuizen (2010), een bundel met verhalen van Joodse onderduikers, formuleert ze het minder scherp: ‘Ook diegenen die wel één of beide ouders teruggevonden hebben, waren het ouder-kindverbond van vóór deze gruwelijke periode voorgoed kwijt.’ In dat voorwoord slikt ze haar herinneringen snel in met een ‘begrijpen we meer dan ons hef is’. Een vergelijkbare benadering is te zien in het gedicht ‘In het Goethe Instituut in Tel-Aviv’ uit Zoals: ‘Alles is ze afgenomen/ dat hoef ik niet op te noemen,/ lijsten genoeg.’
| |
| |
Nader commentaar acht ze overbodig. Zo zijn de oorlogsjaren weliswaar nadrukkelijk, maar tussen de regels aanwezig. In ‘In de trein langs de Rijn’ uit Soms vaak laat ze het eveneens bij aanduiden. Het wringende rijm ‘mind's eye’ en ‘vorbei’ lijkt te onderstrepen dat dit verleden niet te rijmen valt:
In de trein langs de Rijn.
door de spleten, in bloei,
sehr gepflegt, zeer tevreden.
Ook in dit gedicht gaat het om waarnemen, het waarnemen ‘door de spleten’ van de treinen die in de oorlog door Duitsland reden en het waarnemen vanuit een moderne trein. Het nauwkeurig observeren heeft de dichteres, naar eigen zeggen, geleerd als onderduikster. In haar poëzie dient het om haar inzicht in de wereld en in de eigen persoon te vergroten. De kennis die zij opdoet, verwijdert haar intussen van het kind dat zij was en van de wereld. De afstand die zo ontstaat, wekt weemoed op. De gewenning aan vervreemding, aan ouder worden, kan ineens worden verstoord door het zien van details van dingen die aan de geborgenheid van de kindertijd herinneren. Dingen als stepjes, gympjes, een kleurdoos, maar ook auto's worden belangrijk omdat ze ‘nageleefd verlangen’ belichamen, oftewel het geluk en de harmonie concretiseren. Daarbij liggen wanhoop en troost dicht bij elkaar; zie het gedicht ‘Over wanhoop van dingen’ uit Beemdgras.
een blokkentoren die te hoog wordt en voorover reikt,
een kraan die lekt, of een verlaten
| |
| |
omgevallen autobus, troosten wij ons
met de troost van dingen:
schoenen zoals ze daar zo samen staan
en bovendien het merkje Amica van binnen.
In de aarzelende en zoekende formulering komt het besef tot uitdrukking waarvan in ‘Moed’ in Zeepost al sprake is: ‘alles wisselt elkaar af’. Op dit besef, dat moedeloos zou kunnen maken, reageert de poëzie: de vluchtigheid van het bestaan wordt bestreden door de waarneming van details te intensiveren. Vergroting van het kleine en verkleining van het grote zijn er het gevolg van. Een bundelde als Vliegen (1970) is voortgekomen uit haar aandacht voor het geringe.
Het leven gaat zoals het gaat, met alle bijbehorende tegenstrijdigheden. Zoals ze in ‘Daglicht’ (in Zeepost) schrijft: ‘Nu alles is zoals het is geworden,/ nu alles is zoals het is/ komt het, hoewel, misschien/ hoewel, tenslotte nog in orde.’ Dit verward gevoel van afwijzing en aanvaarding van het leven, dat nu eenmaal vrolijk en droevig is, voedt de opleving uit dreigende apathie of drukkende melancholie. Toch is er een grens aan de wil tot voortdurende zingeving aan het bestaan. In dit grensgebied kan immobilisme opkomen, zoals in een fragment uit ‘De visser’ in Botshol (1980) te bespeuren is:
Wat kan ik beter doen dan niets,
dan niet bewegen. Zelfs het geringste
opslaan van een oog haalt onherstelbaar
overhoop en brengt teweeg en brengt teweeg.
Deze neiging wordt belichaamd door Michiel in het toneelspel Dat het 's ochtends ochtend wordt (in 1973 onder de titel Het is geen hond in première gegaan). Hij blijft de hele dag in bed met de motivering: ‘Alles krijgt zo'n betekenis, wat je ook doet.’ Hij wil niet eens meer vrijen, omdat het ‘van alles overhoop haalt’. Zijn vriendin antwoordt: ‘Als we er niks aan doen, dan verandert er toch niks.’ Hij reageert: Jawel, juist wel, alles verandert toch juist aldoor. Je kunt het helemaal niet tegenhouden.’ Desondanks komt Michiel (vergeefs) in actie wanneer zijn vriendin in
| |
| |
verwachting raakt. Hoe zou de wereld eruitzien als niemand meer een kind wil, is de expliciete vraag van het toneelstuk.
Gezien het overige werk van Judith Herzberg is het een retorische vraag. Want ondanks alles is er in haar poëzie een sterke gehechtheid aan het leven, aan vandaag, aan 22 juni 1964 in het geval van ‘Stadsgeluiden’ in Beemdgras, een ‘portret’ van de geluiden van vliegtuigen, auto's en bromfietsen die ze op deze warme avond hoort. De gedichten zijn, in hun fragmentarische opbouw, een weerspiegeling van het bestaan. Het leven is geen verhaal dat eenheid of coherentie veronderstelt. Je dient zelf eenheid op te bouwen met brokstukken beleving en herinnering, al zal zowel in het bestaan als in de poëzie harmonie ver te zoeken blijven. In Het maken van gedichten en het praten daarover (1977), haar verslag van een poëzieworkshop, noemt ze het schrijven van gedichten ‘ontroerend, omdat het een hommage aan de wereld, aan de realiteit is; het is een manier om met die realiteit op een persoonlijke voet te verkeren’.
| |
Stijl
Klank en ritme dragen eraan bij haar visie overtuigingskracht te geven. ‘Ik ben erop ingesteld geraakt klank en ritme te gebruiken om de denk- en praatmotoriek van een bepaalde persoon over te brengen,’ merkt ze in hetzelfde verslag op. Het gedicht ‘Ik fint’ in Wat zij wilde schilderen is daarvan, juist door de karikaturale aard, een duidelijke illustratie. Zo is er een overeenstemming tussen theorie en praktijk van het dichten.
| |
Thematiek
Zo bestaat er ook, ondanks de verscheidenheid aan motieven, een thematische eenheid tussen poëzie en toneel van Judith Herzberg. Met name de thematiek van de bundel Dagrest - waarin in het gedicht ‘Dochters’ wordt geadviseerd ‘trek het echte onder het puin van het/ verplichte uit’ en in ‘Liedje’ liegen onder alle omstandigheden wordt veroordeeld (‘Liever hoor ik het/ vernietigendste dan dat je liegt’) - is verwant aan het onderzoek van de levensmogelijkheden dat Herzberg verricht in haar toneelwerk. Zo spelen in En/Of (1985) de man, zijn vrouw en zijn vriendin het spel van een gepolijste driehoeksverhouding waarin alles is toegestaan, aangezien het woordje ‘of’ vervangen is door het woordje ‘en’ (dus niet kiezen of delen, maar kiezen en delen). Deze ogenschijnlijk ideale, maar in feite irreële ver- | |
| |
houding kan slechts bestaan bij de gratie van geveinsde gevoelens.
Een hoogtepunt in het toneelwerk is Leedvermaak, een stuk dat in wezen handelt over overlevingsmogelijkheden na Auschwitz. Herzberg verkent hierin de gevoelens die sluimeren onder het aangepaste gedrag. Op een bruiloftsreceptie spreken veertien figuren met elkaar, over elkaar en vooral in bedekte termen langs elkaar, omdat zij hun diepste gevoelens niet aan de oppervlakte durven te laten komen, uit angst voor een psychische ineenstorting. In meer dan één opzicht zijn de karakters die in suggestieve gespreksflarden contouren krijgen, door het leven gebroken. Huwelijken zijn of gaan kapot en ook de verhouding tussen ouders en kinderen staat onder de druk van het onverwerkte oorlogsverleden. Alle gesprekken cirkelen rond het gevoel van verantwoordelijkheid voor elkaar, maar de opeenvolgende generaties kunnen die verantwoordelijkheid niet of nauwelijks opbrengen, hoezeer zij ook naar liefde en geborgenheid verlangen. Ischa Meijer zei bij de uitreiking van de Charlotte Köhlerprijs: Judith Herzberg heeft dat weggemoffelde, verheerlijkte, geheiligde, veronachtzaamde en op magische wijze bezworen lijden helder zichtbaar gemaakt. [...] Zij heeft het oorlogsverdriet tot in de kleinste proporties verbeeld zonder het ook maar één moment te bagatelliseren.’
Leedvermaak werd vervolgd in Rijgdraad (1995) en Simon (2002). De oorlog vervaagt in deze stukken steeds verder uit het geheugen. Toch blijft het lot zorgen voor een zekere saamhorigheid die in Simon door Xandra, ruim een kwarteeuw na de oorlog geboren, aldus wordt samengevat: ‘Ik ben graag in gezelschap van mensen/ die hetzelfde hebben meegemaakt als ik/ om het er dan samen niet over te hebben.’ Oorlogsherinneringen kunnen een vanzelfsprekend onderdeel worden van het dagelijks bestaan. Een monoloog in Rijgdraad van Zwart, over een stukje nepzeep dat de bewoners van het vernietigingskamp kregen voor ze de fatale douche betraden, wordt onderbroken door een kopje koffie: ‘Kopje koffie! Welja!/ Maar het allerergste...’
| |
Stijl
Die snelle verandering van sfeer en stijl is kenmerkend voor het toneeloeuvre van Herzberg. Een oeuvre dat, onder meer door
| |
| |
titels die veranderen en de afwijkingen tussen premièredatum en publicatiedatum, moeilijk valt te overzien. Wel is, met uitzondering van Naar Archangel (1971) en Some of my best friends (1996), uiteindelijk al haar werk voor theater en televisie in boekvorm verschenen. Ze schreef op dit gebied veel: de in 2002 verschenen bundel met Leedvermaak en de voortzettingen daarvan, plus de uitgave Negentien toneelstukken (2005) met haar andere theaterwerk vullen bij elkaar meer dan duizend pagina's. Vooral blijkt ze veelzijdig. Ze kan mensen laten praten zoals die werkelijk praten, een zeldzame gave, zie de scènes uit Crankybox (in 1976 onder een andere titel als televisiespel geschreven) en vooral de bijna veertig bladzijden tellende monoloog De caracal (1988). In De Weg is Weg (2002), over een man die zijn echtgenote verlaat om zonder haar te herkennen bij dezelfde vrouw terug te komen, is er weer die realistische taal, maar nu binnen de context van een sprookje. Op scherpe dialogen kan bij haar dromerige poëzie volgen. Passages uit het hooggestemde De val van Icarus (1979) keren zelfs als gedichten in Botshol terug. In het werk verwijst ze niet alleen naar de mythe over Icarus (die met zijn vleugels van was te dicht bij de zon ging vliegen, waardoor de vleugels smolten, hij in zee stortte en verdronk), maar ook naar Pieter Breughels schilderij Landschap met de val van Icarus. In ‘De boer’, over de ploegende boer die zo'n prominente plaats op dat schilderij inneemt, is het verband het duidelijkst: ‘Het ergst is als zelfs vergaan/ al stilgeschilderd is.’
Soms bedient Herzberg zich in haar toneel van bedjes, bijvoorbeeld aan het begin van Een Goed Hoofd (1991): ‘Als ik ooit lief zal hebben/ wil ik sterven. Ik wil het niet/ laten bederven. Ik wil er vacuüm-/ verpakt de eeuwigheid mee in.’ De poëzie in haar theaterwerk is meestal gebruikspoëzie. Misschien kun je menig toneelstuk zelfs gebruiksliteratuur noemen. Haar theaterproducties werden immers vaak, net als een aantal van haar gedichten, in opdracht geschreven. Vandaar de wisselvalligheid in allerlei opzichten. Zelfs het onderscheid tussen eigen werk en bewerking vervaagt regelmatig.
| |
Visie op de wereld / Thematiek
Ook de genres zijn divers. Zelfs schreef ze een kameropera, Merg (1986). Daarin vraagt een zieke man zijn broer donor te zijn bij de noodzakelijke transplantatie. De broer stemt in, maar zijn
| |
| |
vrouw kan dat niet verkroppen. De zieke zegt dan tegen zijn broer: ‘Voor mij is het alleen maar een zaak van leven en dood, voor jou van leven en leven. Hoe wil je leven, dat is de vraag.’ Uiteindelijk draait het in al het werk van Judith Herzberg om deze vraag. Heel dringend wordt die gesteld, met alle bijbehorende morele en politieke implicaties, in Tussen Amsterdam, en Tel-Aviv (1988) en Brief aan wie niet hier is (1996), haar persoonlijke boeken over Israël, een land in permanente staat van alarm. Ze kan in haar werk stilstaan bij en zich opwinden over kleine nieuwsfeiten. Daarachter valt wel degelijk een samenhangende visie te bespeuren, en die is niet optimistisch. ‘Vondelpark 1987’ in Zoals gaat misschien nog meer over de mensenwereld dan over het vogelrijk:
Hardere vogels nemen het over.
Eksters kraaien papegaaien
de tijd van lijsters merels nachtegalen
lijkt voorbij; waarom juist nu
waarom won eerder in de wereld
de kleine gespikkelde eitjes en
krijsen. Klieven en krijsen.
Het gedicht lijkt een antwoord op de bekende zin van Henriëtte Roland Holst ‘De zachte krachten zullen zeker winnen’. Vergeet dat maar, beweert Judith Herzberg met diepe spijt; haar poëzie valt van begin tot eind te lezen als een pamflet tegen de ‘hardere vogels’. Al vroeg was ze zich ervan bewust welke prijs voor de menselijke onbescheidenheid moet worden betaald. In Beemdgras stond onder de sarcastische titel ‘In deze drukke gelukkige jaren’ een van de eerste Nederlandse gedichten over de aantasting van de aarde:
In dit ons landschap, ieder jaar
karteliger van profiel door
opslag, afslagplaatsen en fabrieken,
| |
| |
in deze onze zee die leger wordt aan leven
naarmate reuzen van gevoel te schaars
om elkaar te ontmoeten alleen,
en korter leven, en worden opgegeten,
de walvissen en alle wriemelende
op dit ons platgetrapte gras
ouder dan wij, al van de derde dag,
in deze slordige versleten wereld
vergeten wij dat wij het zelf
kinderen van Adam's kinderen
Wij mensen zijn ‘de overbevolking’. We verkwanselen volgens Herzberg de aarde en verzaken onze plichten. ‘Wij hebben deze hele stad/ even te leen [...]/ We zijn de babysitters van de planeet,’ schrijft ze in ‘De bomen van de Overtoom’ in Soms vaak.
| |
Verwantschap / Stijl
Het zijn ideeën die sterk aan die van Ida Gerhardt doen denken. Ook zij vond dat ‘de erfenis der meesters slecht beheerd’ zou zijn, met als gevolg de verwoesting van ‘het schoon van Holland’. Maar de dichterlijke uitwerking van deze inzichten kon nauwelijks verschillender zijn. Valt het werk van Gerhardt op door plechtigheid en statigheid, bij Herzberg lijkt het ‘of zij van de hak op de tak springt’, zoals Paul Will schrijft. Haar poëzie is ongedwongen en grillig.
| |
Traditie / Verwantschap
Ook is deze poëzie kennelijk aanstekelijk, want haar invloed op de Nederlandse poëzie is aanzienlijk. In het werk van Anneke Brassinga zijn Herzberg-pastiches aan te wijzen. K. Michels ‘Uit de bomen afgedaald’ (uit Kleur de schaduwen, 2004) zou in een bundel van Herzberg kunnen staan. En Marjoleine de Vos (voorzitter van de jury die Judith Herzberg de P.C. Hooftprijs toekende) presenteert zich bijvoorbeeld in ‘Kinderspel’, het openingsgedicht van Kat van sneeuw (2003), zelfs als een opvolgster. Herzberg gaf ooit Hans Warren, toen die in een literaire impasse verkeerde, het merkwaardige maar effectieve advies: ‘Schrijf over je duiven.’ In haar eigen poëzie doet ze vaak iets dergelijks: omwegen bewandelen die achteraf de kortste route blijken, de- | |
| |
tails belichten die uiteindelijk de grote lijnen verhelderen.
| |
Kritiek / Kunstopvatting
Ondanks haar opvallende plaats in de Nederlandse literatuur, haar status en haar populariteit zijn er geleidelijk tegenstemmen gaan klinken. Herzberg, lang gedoodverfd als ‘de grootste Nederlandse toneelschrijfster’, moest ervaren dat regisseur George Sluizer verkoos geen gebruik te maken van het scenario dat ze had gemaakt voor de verfilming van Harry Mulisch' roman Twee vrouwen. Ze stuitte ook op weerstand bij het Filmfonds: haar Simon kreeg geen subsidie voor de verfilming door Frans Weisz. Soms vaak ontbrak in de bloemlezing De 100 beste gedichten van 2004, samengesteld door Thomas Vaessens. Piet Gerbrandy oordeelde negatief over deze bundel, onder meer vanwege het kwatrijn ‘Raad’:
| |
Publieke belangstelling
Naar aanleiding van Bijvangst (1999) had Gerbrandy al geconcludeerd dat Herzberg ‘als dichter kennelijk geen erg hoge taakopvatting heeft’ en dat de formulering soms ‘akelig dicht in de buurt van Toon Hermans lijkt te komen’. Je krijgt de indruk dat ze niet wil schiften, wat aansluit bij het niet-opgeschroefde, gebruiksachtige karakter van haar werk. Maar wie haar vroegste bundels erop naslaat, zal ontdekken dat de inzinkingen even talrijk en even diep waren. De critici zochten naarstig naar verklaringen. Hans Warren schreef het toe aan het feit dat ze ‘intens experimenteert met wat nog nét wel en wat nét geen poëzie meer is’. Voor Rob Schouten was de ongelijke kwaliteit van de gedichten ‘haast een noodzakelijke eigenschap [...] bij zoveel twijfelen en nietweten’. Cathérine de Koek het de excuses achterwege en zei naar aanleiding van minder geslaagd werk uit Het vrolijkt: ‘De beklijvende eenvoud die haar taal zo aantrekkelijk maakt voor een breed publiek helt dan over naar een simpliciteit waarbij je enkel verveeld de schouders kunt ophalen.’ Hóé aantrekkelijk voor een breed publiek blijkt vooral uit het succes van Doen en laten (1994), een pocket met een keuze uit
| |
| |
haar poëzie waarvan meer dan honderdduizend exemplaren werden verkocht.
| |
Visie op de wereld
De lezers hebben deze dichteres in het hart gesloten omdat zij, waar veel dichters zich verre houden van het alledaagse bestaan, heel dichtbij komt. Haar kunst is geen kille kosmos, maar wil midden in de warme, ware wereld staan. Daarom hoort een versje als dat over het wegblijven van Klaas Vaak, mislukt of niet, bij Herzberg. Van haar kun je naast goede gedichten ook goedbedoelde inzichten en wijze raad verwachten. Ze adviseert de slapelozen, de hulpelozen, wie niet. Zo wuifde ze vanaf een in 1992 uitgegeven poëziewaaier de wereld toe met deze woorden, later opgenomen in Zoals:
Er is nog zomer en genoeg
tillen zijn wat een gezwoeg
als iedereen niet iedereen
terwille was als iedereen
[Deze beschouwing is mede gebaseerd op de eerdere beschouwing (1982/1986) van R.L.K. Fokkema]
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Vertalingen van toneelteksten zijn alleen opgenomen, als ze samen met eigen werk van Judith Herzberg zijn heruitgegeven.
Judith Herzberg, Zeepost. Amsterdam 1963, Van Oorschot, GB. |
Judith Herzberg, Beemdgras. Amsterdam [1968], Van Oorschot, GB. (licentie-uitgave Groningen 1994, Wolters-Noordhoff, Grote Lijsters 199406) |
Judith Herzberg, Vliegen. Amsterdam 1970, Thomas Rap, Kleine boeken 9, GB. (2e druk 1980, De Harmonie) |
Judith Herzberg, Strijklicht. Amsterdam 1971, Van Oorschot, GB. |
Judith Herzberg, 27 liefdesliedjes. Amsterdam 1971, Thomas Rap, GB. (2e druk 1972, De Harmonie) |
Judith Herzberg, Dat het 's ochtends ochtend wordt. De deur stond open. Twee toneelstukken. Amsterdam 1974, De Harmonie, TB. (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988: licentie-uitgaven Krommenie 2002, Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, NVA 8653 en NVA 8637.) |
Judith Herzberg, Ethooi. Amsterdam 1975, [J. Meijer], Bl. |
[Anoniem], Wie schoot Roodbaardje Pik? Tekeningen Peter Vos. Vertaling Judith Herzberg. Amsterdam [1976], De Harmonie, G. (vert.) |
Judith Herzberg, Het maken van gedichten en het praten daarover. 's-Gravenhage 1977, BZZTôH, E/D. |
Judith Herzberg, De boer. Amsterdam 1978, J. Meijer, G. (opgenomen in Botshol) |
Judith Herzberg, Van Geels poëzie speelt landgappertje met de dood. In: Elly de Waard (red.), Chr. J. van Geel. Een bundel over zijn poëzie, oorspronkelijk verschenen als RAAM-nummer, vermeerderd met 9 nieuwe artikelen. Utrecht 1979, Reflex, pp. 47-50, E. |
Judith Herzberg, Uit brieven. In: idem, pp. 51-52, E. |
Judith Herzberg, Botshol. Amsterdam 1980, Van Oorschot, GB. |
Charlotte Salomon, Leven of theater? Een autobiografisch zangspel in 769 gouaches. Vertaald en ingeleid door Judith Herzberg. Maarssen 1981, Gary Schwartz, T. (vert.) (2e herziene druk, onder de titel Leven? Of theater? en met een inleiding van Judith Belinfante, Zwolle/Amsterdam 1998, Waanders / Joods Historisch Museum / Stichting Charlotte Salomon) |
Judith Herzberg, Charlotte. Dagboek bij een film. Amsterdam 1981, De Harmonie, D. |
Judith Herzberg, Leedvermaak. Amsterdam 1982, Toneelgroep Baal/ De Harmonie, Baal-publikatie 12, T. (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988; herdrukt samen met Rijgdraad, 1997; licentie-uitgave Krommenie 2002, Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, NVA 4396) |
| |
| |
Ernst Jandl, Uit den vreemde. Vertaling Judith Herzberg. Amsterdam 1982, Toneelgroep Baal, Baal-publikatie 14, T. (vert.) (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988) |
Judith Herzberg, De val van Icarus. Amsterdam 1983, Sub Signo Libelli, T. (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988) |
Ian McEwan, Of sterven we? Oratorium. Vertaling inleiding Heleen ten Holt. Vertaling oratorium Judith Herzberg. Amsterdam 1983, De Harmonie, T. (vert.) |
Euripides, De vrouwen van Troje. Bewerkt door Judith Herzberg. Inleiding Wim van Lakwijk. Leiden 1984, Nijhoff, T. (vert.) (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988) |
Judith Herzberg. Twintig Gedichten. Inleiding R.L.K. Fokkema. Baarn 1984, Atalanta Pers, Zeven Zestigers deel 5, Bl. |
Judith Herzberg. Dagrest. Amsterdam 1984, Van Oorschot, GB. |
Judith Herzberg. En/Of. Amsterdam 1985, De Harmonie/ Toneelgroep Baal, Baal-publikatie 24 [= 25], T. (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988) |
Judith Herzberg. Dat engels geen au heeft. Terhorst 1985, Ser J.L. Prop, G. (opgenomen in Zoals) |
Judith Herzberg. Merg. Amsterdam 1986, International Theatre Bookshop, De Salon 2, T. (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988) |
Judith Herzberg. De kleine zeemeermin. Amsterdam 1986, De Harmonie, T. (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988) |
Uri Orlev, Moedertje Brei. Vertaling Judith Herzberg. Tekeningen Jan Jutte. Amsterdam 1986, Querido, J. (vert.) (2e druk, met tekeningen van Pia Dirks, Baarn 2002, De Fontein) |
Judith Herzberg, Zoals. Amsterdam [1987], De Harmonie, GB. (opgenomen in Zoals, 1992) |
Judith Herzberg, De caracal. Een monoloog. Amsterdam 1988, International Theatre Bookshop, Toneelgroep Amsterdam 4, T. (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988) |
Judith Herzberg, Tussen Amsterdam en Tel-Aviv. Artikelen en brieven. Amsterdam 1988, Van Gennep, E/Br. |
Judith Herzberg, Kras. Amsterdam 1989, International Theatre Bookshop, Toneelgroep Amsterdam 9, T. (opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988, licentie-uitgave Krommenie [2000], Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, NVA 6139) |
Judith Herzberg, Een goed hoofd. Amsterdam 1991, International Theatre & Film Books / Orkater, T. |
Judith Herzberg, Naar bed, naar bed. [Nijmegen] 1991, Stichting Randschrift, G. (opgenomen in Wat zij wilde schilderen) |
Judith Herzberg, Teksten voor toneel en film. 1972-1988. Amsterdam 1991, International Theatre & Film Books / De Harmonie, TB. (verzamelbundel, waarin ook de niet eerder
|
| |
| |
gepubliceerde toneelteksten Lieve Arthur, Crankybox, Eenakter, De Dibbuk en het in samenwerking met Frans Weisz geschreven filmscenario Charlotte) (grotendeels opgenomen in Negentien toneelstukken) |
Judith Herzberg, Er is nog zomer en genoeg... Amsterdam [1992], Thomas Rap, Poëziewaaier 1, G. (opgenomen in Zoals) |
Judith Herzberg, Zoals. Amsterdam 1992, De Harmonie, GB. |
Judith Herzberg, Doen en laten. Een keuze uit de gedichten. [Amsterdam] 1994, Muntinga, Rainbow Pocketboeken 172, GB. (10e druk 2000, Rainbow Essentials 16; 16e, herziene druk 2006) |
Judith Herzberg, De zoen tussen Flotsam en Jetsam. Driehuis 1994, Augustijn Pers, G. (opgenomen in Wat zij wilde schilderen) |
Jac Heijer, Een keuze uit zijn artikelen. Redactie Judith Herzberg e.a. Amsterdam/[Den Haag] 1994, International Theatre & Film Books, EB/Bl. |
Judith Herzberg, Rijgdraad. Arnhem/Amsterdam 1995, Theater van het Oosten / Toneelgroep Amsterdam / International Theatre & Film Books, T. (herdrukt, samen met Leedvermaak, 1997) |
Judith Herzberg, Brief aan wie niet hier is. Tussen Jeruzalem en Amsterdam. Amsterdam 1996, Van Gennep, EB/Br. |
Judith Herzberg, Wat zij wilde schilderen. Amsterdam 1996, De Harmonie, GB. |
Judith Herzberg, Het vertelde. Amsterdam 1997, De Harmonie, Bl. (audio) |
Judith Herzberg, Leedvermaak. Rijgdraad. Twee toneelstukken. Amsterdam 1997, International Theatre & Film Books, TB. |
Judith Herzberg, Er is nog zomer. Druksel Doortje de Vries. Apeldoorn 1997, Eikeldoorpers, G. (eerder gepubliceerd in Zoals) |
Judith Herzberg, Landschap. Tekeningen Jan Joris Lamers. Landgraaf 1998, Herik, Zwarte reeks 40, GB. (ten dele opgenomen in Bijvangst) |
Judith Herzberg, Een golem. Naar Der Goilem van Leivick. Met medewerking van Mira Rafalowicz. Amsterdam 1998, International Theatre & Film Books, T. |
Judith Herzberg, Bijvangst. Amsterdam 1999, De Harmonie, GB. |
Judith Herzberg, Lieve Arthur. Antwerpen, Het Toneelhuis, Toneelhuisteksten 11, T. (eerder opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988; licentie-uitgave Krommenie [2002], Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, NVA 8130) |
Judith Herzberg, Staalkaart. Rotterdam/Amsterdam 2001, Poetry International / De Harmonie, GB. (grotendeels opgenomen in Soms vaak) |
Judith Herzberg, Laika. Illustraties Paul Verrept. Hasselt/Amsterdam 2001, Clavis / De Harmonie, J. |
Judith Herzberg, Leedvermaak. Rijgdraad. Simon. Drie toneelstukken. Amsterdam 2002, International |
Theatre & Film Books / De Harmonie, TB. (licentie-uitgave van Simon
|
| |
| |
Krommenie [2004], Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, NVA 8807) |
Theatre & Film Books / De Harmonie, Weet je wat ik ook nooit weet. Amsterdam 2003, De Harmonie, G. |
Theatre & Film Books / De Harmonie, Crankybox. Krommenie [2003], Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, NVA 8165. (eerder opgenomen in Teksten voor toneel en film. 1972-1988) |
Theatre & Film Books / De Harmonie, [Antwerp WorldBook Capital 2004]. Beeldmateriaal Patrick Mercakert. Antwerpen 2004, ABC 2004, GB. |
Theatre & Film Books / De Harmonie, Soms vaak. Amsterdam 2004, De Harmonie, GB. |
Theatre & Film Books / De Harmonie, Negentien toneelstukken. Amsterdam 2005, International Theatre & Film Books / De Harmonie, TB. (bevat, naast eerder gepubliceerde en gebundelde teksten, De Niets-Fabriek, Wie is van wie, De Weg is Weg en Thuisreis) |
Theatre & Film Books / De Harmonie, Zijtak. Amsterdam 2007, De Harmonie, Bl. (audio) |
Theatre & Film Books / De Harmonie, Het vrolijkt. Amsterdam 2008, De Harmonie, GB. |
Ed Leeflang, Gaandeweg. Gedichten. Bezorgd en samengesteld door Judith Herzberg. Amsterdam/Antwerpen 2009, De Arbeiderspers, Teksteditie. |
Judith Herzberg, Voorwoord. In: Marcel Prins en Peter Henk Steenhuis (red.), Andere Achterhuizen. Verhalen van Joodse onderduikers. Amsterdam, 2010, Athenaeum-Polak & Van Gennep, pp. 7-11, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Een gedetailleerdere bibliografie tot 1994 biedt Mieke Koeman in: Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 1994. Baarn 1994, pp. 53-72. |
Rein Bloem, Poëzie van Judith Herzberg. Intiem theater. In: Vrij Nederland, 6-6-1964. (over Zeepost) |
Jan-Willem Overeem, Judith Herzberg. Bestelbare taal. In: Contour, jrg. 1, nr. 4, april 1965, pp. 112-115. (over Zeepost) |
K.L. Poll, Judith Herzberg. Het schiereiland van de vervulling. In: KL. Poll, De eigen vorm. Essays over poëzie. Amsterdam 1967, pp. 138-144. (over Zeepost) |
H. Romijn Meijer, Een hulde aan het gewone. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 11-5-1968. (over Beemdgras) |
W.A. Wilmink, Kanttekeningen bij het volledige leven van Judith Herzberg. In: Vrij Nederland, 21-12-1968. (over Beemdgras) |
J.P. Guépin, Een persoonlijk schrijven! In: J.P. Guépin, In een moeilijke houding geschreven opstellen. Den Haag 1969, pp. 208-212. (over Zeepost) |
Hans Warren, ‘Niemand hecht aan een aardbei’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-4-1971. (over Strijklicht en Vliegen) |
K.L. Poll, Teveel strijklicht op de gierzwaluw. In: NRC Handelsblad, 20-8-1971. (over Strijklicht) |
A. Koolhaas, Belangrijk laboratoriumtoneel. In: Vrij Nederland, 26-5-1973. (over Het is geen hond ofwel Dat het 's ochtends ochtend wordt) |
Jet Kunkeler, Interview met Judith Herzberg: ‘Het blijft gaan om het weefsel van de taal.’ In: De Tijd, 29-9-1978. (over het schrijven van gedichten en filmscenario's) |
Harry Hosman, Twee films over vier lesbiennes. Raadselen rond een verloren paspoort. In: Skoop, jrg. 14, nr. 7, oktober 1978, pp. 3-6. (over de opschudding rond de scenario's van Een vrouw als Eva en Twee vrouwen) (Reactie van George Sluizer, in: Skoop, jrg. 14, nr. g, december 1978, p. 1) |
K. Schippers, Een onvoorspelbaar ritme. In: NRC Handelsblad, 17-10-1980. (over Botshol, vooral over het effect van het begin van ‘Laat paar I’) |
Kees Fens, De schaamte van de poëzielezer. In: de Volkskrant, 20-12-1980. (over Botshol) |
Willem Jan Otten, Over Leedvermaak. In: Judith Herzberg, Leedvermaak. Amsterdam 1982, pp. 117-120. |
Awraham Soetendorp, Naakt zijn en het niet koud hebben. In: Het Parool, 2-4-1982. (over Leedvermaak) |
Judith Herzberg, Frans Strijaards en Ger Thijs, ‘Ik weet niet eens wat een coalitie is!’ In: Carel Alphenaar e.a. (red.), De goden van het theater. 22 Nederlandse en Vlaamse toneelschrijvers aan het woord. Westbroek 1983, pp. 72-88. (driegesprek over het schrijven van toneel) |
Frida Balk-Smit Duyzentkunst, Getransformeerde directe rede en toch geen indirecte rede. Over de grammatica en poëtica van Judith Herzberg. In: Forum der Letteren, jrg. 24, nr. 4, december 1983, pp. 277-289. (taalkundige beschouwing over ‘Ongeluk’ en ‘Interessante nieuwigheden’ uit Beemdgras) |
Karel Soudijn, Een Freudiaanse Cats. In: NRC Handelsblad, 23-11-1984. (over Dagrest) |
Jaap Goedegebuure, Verzet tegen het gezond verstand. In: Haagse Post, 24-11-1984. (over Dagrest) |
Dirkje Houtman, Een zoektocht naar het Joods bewustzijn. In: Haagse Post, 24-11-1984. (over De Dibbuk) |
Aad Nuis, Judith Herzbergs liefde voor het ongepantserde. In: de Volkskrant, 30-11-1984. (over Dagrest) |
Hans van den Bergh, Judith Herzberg kan het publiek niet schelen. In: Het Parool, 11-5-1985. (over En/Of) |
René T'Sas, In gesprek met Judith Herzberg. Een gedicht moet iets grappigs hebben. In: Hervormd Nederland, 25-1-1986. |
Peter Burger en Jaap de Jong, Een afkeer van generalisaties en generaals. Een interview met Judith Herzberg. In: Literatuur, jrg. 3,
|
| |
| |
nr. 4, juli-augustus 1986, pp. 243-248. |
Henriëtte Boas, De Dibboek verraden. In: Henriëtte Boas, Herlevend bewaard. Aren lezen in joods Amsterdam. Amsterdam 1987, pp. 215-222. (scherpe kritiek op de ‘ontjoodsing’ van De Dibbuk) |
Benno Barnard, Uit het ondermodderse. In: Benno Barnard, Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden. Over poëzie. Antwerpen 1987, pp. 63-77. (over Dagrest) |
René Wezel, Stilstand en beweging. Over enkele motieven in de poëzie van Judith Herzberg. In: Literatuur, jrg. 4, nr. 4, juli-augustus 1987, pp. 197-204. |
Ina Schermer, Zeg even niets... In: Camiel Hamans, Jan Luif en Ina Schermer (red.), In dienst van de tekst. 17 Interpretaties van poëzie. [Amsterdam 1987], pp. 92-98. (over het gedicht ‘Kwarts glimmer veldspaat’ uit Strijklicht) |
Hans van den Bergh, De Caracal is zeldzaam spannend solotoneel. In: Het Parool, 11-11-988. |
Maaike Meijer, De ontwrichtingen van Judith Herzberg. In: Maaike Meijer, De Lust tot Lezen. Nederlandse dichteressen en het literaire systeem. Amsterdam 1988, pp. 78-103. |
Ischa Meijer, Rede uitgesproken bij de uitreiking van de Charlotte Köhler-prijs 1988 aan Judith Herzberg. In: Ischa Meijer, Ons dorp, de schoonheid en het leven. Amsterdam [1988], pp. 7-10. (over Leedvermaak) |
Jan Paul Bresser, Het persoonlijke als geschiedenis. In gesprek met schrijfster Judith Herzberg. In: Elsevier, 5-11-1988. (interview naar aanleiding van Tussen Amsterdam en Tel-Aviv) |
Katrien Gottlieb, Een leven tussen Tel-Aviv en Amsterdam. In: Het Parool, 5-11-1988. (interview naar aanleiding van Tussen Amsterdam en Tel-Aviv) |
Max Arian, ‘Als het maar amusant is, die diepte krijg je er gratis bij.’ Judith Herzberg over haar twaalfde toneelstuk. In: De Groene Amsterdammer, 3-5-1989. (interview naar aanleiding van Kras) |
Ludo Abicht, Zwart-witproblemen in pastel. In: De Morgen, 9-6-1989. (over Tussen Amsterdam en Tel-Aviv) |
Tomas Lieske, Het doorgestreepte blijft te lezen. In: Tomas Lieske, Een hoofd in de toendra. Amsterdam 1989, pp. 136-156. (over de gedichten ‘Laat paar I’ en ‘Laat paar II’ uit Botshol). |
Michaël Zeeman, Toneel is een gebruiksvoorwerp. Judith Herzberg over schrijven, zwijgen en de sluimerende thema's in haar toneelteksten. In: de Volkskrant, 30-8-1991. (interview) |
Hanny van der Harst, De zachtheid van hondenbuik en paardenmondhoek. Judith Herzberg en de schroom voor het dramatische uitroepteken. In: Trouw, 5-9-1991. (over Teksten voor toneel en film) |
T. van Deel, Het ergste is als alles blijft zoals het is. Gedichten over Bruegels De val van Icarus. In: T. van Deel, Als ik tekenen kon. Essays. Amsterdam 1992, pp. 11-26. (over de gedichten in De val van Icarus als beeldgedichten) |
Guido Goedemé, Judith Herzberg. Beemdgras. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 15, augustus 1992. |
Joop van Tijn, Een geweer als blikopener. In: Connie Eichholtz e.a. (red.), Het kantelend wereldbeeld. Amsterdam 1992, pp. 10-33. (interview over Israël) |
Hans Warren, Elegante poëzie van Judith Herzberg. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 16-10-1992. (over Zoals) |
Ad Zuiderent, Hoezo: ‘hoezo’? Hoezo? In: Trouw, 19-11-1992. (over Zoals) |
Rob Schouten, Niemand ontkomt. In: Vrij Nederland, 5-12-1992. (over Zoals) |
Guus Middag, Begin dat nog begonnen moet. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 83-88. (over Zoals) |
Jaap Goedegebuure, Trilbeeld. In: HP/De Tijd, 5-3-1993. (over Zoals) |
René Wezel, Judith Herzberg. Leedvermaak. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 20, november 1993. |
Jac Heijer, Echte mensen uit de grote stad. Goed toneelwerkstuk van Judith Herzberg en spelers. In: Jac Heijer, Een keuze uit zijn artikelen. Amsterdam 1994, p. 77. (over Het is geen hond ofwel Dat het 's ochtends ochtend wordt) |
| |
| |
Jac Heijer, Cranky Box is bijna onbetamelijk maar dolkomisch. In: idem, pp. 209-210. (over de opvoering van Crankybox in 1977) |
Jac Heijer, Herzberg over de gehavende identiteit van het joodse pleegkind. Schrijnend Leedvermaak bij Baal. In: idem, pp. 449-452. |
Jac Heijer, Baal vermijdt obligate toon in nieuw stuk van Judith Herzberg. Loze verhoudingen van mensen die niet kunnen kiezen. In: idem, pp. 545-546. |
Jac Heijer, Maatschappij Discordia speelt Kras. Thuis in de chaos. In: idem, pp. 706-709. |
Dick van Teylingen, Huizen waar net de stukadoors uit zijn. Judith Herzbergs toneelwerk. In: Ons Erfdeel, jrg. 37, nr. 3, mei-juni 1994, pp. 322-332. |
Redbad Fokkema, De regie van het gevoel. Over Judith Herzberg. Constantijn Huygensprijs. In: Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 1994. Baarn 1994, pp. 7-21. |
Mieke Koeman, Judith Herzberg. In: idem, pp. 53-72. (uitgebreide en gedetailleerde bibliografie van primaire en secundaire literatuur) |
Jan Paul Bresser, Alles is lelijk wat mooi bedoeld is. Judith Herzberg over het dansen van taal. In: Elsevier, 24-12-1994. (interview) |
Remco Ekkers, Judith Herzberg. Botshol. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 25, februari 1995. |
Paul Binnerts, Kaleidoscopische patronen. Some of my best friends door Maatschappij Discordia. In: Toneel Theatraal, jrg. 117, nr. 6, juni 1996, pp. 50-55. |
Hans Warren, Wonderlijke omwegen hechten in geheugen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 27-12-1996. (over Wat zij wilde schilderen) |
René Wezel, Judith Herzberg. Dagrest. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 33, februari 1997. |
Rob Schouten, Het onomlijnde blijft onomlijnbaar lokken. In: Vrij Nederland, 1-2-1997. (over Wat zij wilde schilderen) |
Hans Groenewegen, Elke cel wil verder. In: HN Magazine, 15-2-1997. (over Wat zij wilde schilderen) |
Rogi Wieg, Judith Herzberg. Wat zij wilde schilderen. In: Het Parool, 21-3-1997. |
Carel Peeters, Nooit wroetend. In: Vrij Nederland, 22-3-1997. (over haar poëzie) |
Remco Ekkers, Verbazing voedt het denken. In: Poëziekrant, jrg. 21, nr. 2, maart-april 1997, pp. (over Wat zij wilde schilderen) |
T. van Deel, Oogkleppen tegen de wereld. In: Roodkoper, jrg. 2, nr. 4, mei 1997, p. 29. (over de gedichten uit Botshol die verwijzen naar Pieter Breughels Landschap met de val van Icarus) |
Yoeri Albrecht enj. van Tijn, Judith Herzberg over de piepkleine dingen die ze beschrijft. In: Vrij Nederland, 21-6-1997. (interview) |
Gerrit Komrij, Liedje. In: Gerrit Komrij, In liefde bloeyende. De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in honderd en enige gedichten, Amsterdam 1998, pp. 335-338. (over ‘Liedje’ uit Dagrest) |
Loes Gompes, Trauma en therapie. Over Leedvermaak van Judith Herzberg. In: Mieke Kolk (red.), ‘Wie zou ik zijn als ik zijn kon’. Vrouw en theater 1975-1938. Amsterdam 1998, pp. 151-158. |
Adriaan Morriën, Observatie en bezinning. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank. Verzameld kritisch proza 2. Amsterdam 1999, pp. 304-307. (over Zeepost) |
Adriaan Morriën, Verlangen naar stilstand en begrenzing. In: idem, pp. 436-439. (over Beemdgras) |
Adriaan Morriën, Poëzie met ingehouden adem. In: idem, pp. 506-508. (over Strijklicht) |
Adriaan Morriën, Liefdesliedjes naar het Hooglied. In: idem, pp. 511-512. (over 27 liefdesliedjes) |
Adriaan Morriën, Wat genoten wordt heb je tegoed. In: idem, pp. 547-550. (over Dagrest) |
Maarten Doorman, Een vitalistische angst voor chaos. In: NRC Handelsblad, 19-3-1999. (over Bijvangst) |
Hans Warren, Herzberg presenteert gevarieerde bijvangsten. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 26-3-1999. (over Bijvangst) |
Peter de Boer, Op deze vuilnisbelt groeit zelfs geen distel. In: Trouw, 17-4-1999. (over Bijvangst) |
Piet Gerbrandy, Het smelten van de voeten. In: de Volkskrant, 23-4-1999. (over Bijvangst) |
| |
| |
Cor Geljon, ‘Ik zal jullie vertellen wat ik het allerergste vind.’ In: Henk Duits en Ton van Strien (red.), Een wandeling door het vak. Opstellen voor Marijke Spies. Amsterdam/Munster 1999, pp. 21-25. (over Rijgdraad) |
Herman de Coninck, 22 juni 1964. Over Judith Herzberg. In: Herman de Coninck, Het proza. Deel 1. Amsterdam/Antwerpen 2000, pp. 158-170. |
Herman de Coninck, Een meisje van vijftig. In: Herman de Coninck, Het proza. Deel 2. Amsterdam/Antwerpen 2000, pp. 365-371. (over Zoals) |
Dana Constandse, Het Herzbergpark. Notities bij een gedicht van Judith Herzberg. In: Hollands Maandblad, jrg. 42, nr. 8-9, augustus-september 2001, pp. 39-42. (over het gedicht ‘Vondelpark 1987’ uit Zoals) |
Paul Will, Judith Herzberg. Het onomlijnde blijft onomlijnbaar lokken. In: Uitgelezen. Reacties op boeken. 18. Den Haag 2002, pp. 33-44. |
Anneke Reitsma, Judith Herzberg (*1934): ‘Alles is lelijk wat mooi bedoeld is’. In: Anneke Reitsma, Het woord te vondeling. Een eeuw Nederlandse poëzie in zeventien portretten. Essays. Amsterdam 2002, pp. 212-221. |
Max Arian, Wie Leeft. In: Judith Herzberg, Leedvermaak. Rijgdraad. Simon. Amsterdam 2002, pp. 4-11. |
Ischa Meijer, Judith Herzberg. In: Ischa Meijer, De interviewer en de schrijver. 50 literaire interviews van 1966 tot 1993. Amsterdam 2003, pp. 253-258. (interview) |
Mario Molegraaf, Een ja met een jubel. In: Mario Molegraaf, Je ongezond verstand gebruiken. [Amsterdam] 2005, pp. 26-27. (over Soms vaak) |
Piet Gerbrandy, Klaas Vaak komt vaak veel te laat. In: de Volkskrant, 23-12-2004. (over Soms vaak) |
Max Arian, ‘Ik wilde “ma nishtana” kunnen zeggen’. In: De Groene Amsterdammer, 9-5-2008. (interview over haar joodse identiteit en houding ten aanzien van Israël) |
Rob Schouten, Vrolijkheid in een verpatst paradijs. In: Awater, jrg. 8, nr. 1, winter 2009, pp. 34-35. (over Het vrolijkt) |
Cathérine de Koek, Oog voor tere vogels. In: Poëziekrant, jrg. 33, nr. 2, maart-april 2009, pp. 89-90. (over Het vrolijkt) |
Krisztina Balász, ‘Het is ongezond nooit ziek te zijn’. Over twee ziekenbezoeken in de Nederlandse poëzie. In: Acta Neerlandica, nr. 7, 2009, pp. 121-129. (over onder meer het gedicht ‘Ziekenbezoek’ uit Beemdgras) |
Loek Zonneveld, Stille rouw zonder zakdoeken. Herzbergs teksten oogsten lof in Duitsland. In: De Groene Amsterdammer, 28-4-2011. |
Loek Zonneveld, Rollen als losse kralen. In: idem, (over de Duitse vertaling en opvoering van de Leedvermaak-trilogie) |
123 Kritisch lit lex.
november 2011
|
|