| |
| |
| |
Raymond Herreman
door Yves T'Sjoen
1. Biografie
Raymond Herreman werd geboren in Menen (West-Vlaanderen) op 21 augustus 1896 en overleed in Elsene (bij Brussel) op 6 maart 1971. Zijn vader was kantoorbediende. Raymond was de oudste van vijf kinderen. Twee zussen huwden met de schrijvers Daan Boens en Joris Vriamont. Het gezin verhuisde in 1906 naar Gent. Met onder anderen Maurice Roelants en Karel Leroux studeerde Herreman aan de Gentse Rijksnormaalschool. Zijn eerste gedichten verschenen in het schoolblaadje De Witte Kaproen en in Moderne Kunst, een handgeschreven periodiek dat door Roelants, Mussche en Herreman is geredigeerd.
Richard Minne en Herreman raakten bevriend tijdens de Eerste Wereldoorlog: beiden werkten onder meer mee aan Zondagsblad, het letterkundig bijvoegsel van de Gentse socialistische krant Vooruit, waarin ook bijdragen van Cyriel Buysse, Lode Baekelmans, Maurits Sabbe en anderen zijn gepubliceerd. Vanuit een gelijkgestemde poëticale opvatting groeide de vriendschap uit tot een geestelijke, levenslang instandgehouden broederschap.
Raymond Herreman en Maurice Roelants publiceerden tijdens hun studiejaren onder pseudoniem de dichtbundel Eros (1914) en de bundel met toneelschetsen Verwachtingen (1916). Herreman verschool zich achter Ray Vere, hiermee refererend aan Eline Vere van Louis Couperus, en de negentienjarige Roelants gebruikte Maurice Minne als pseudoniem.
In 1915 verhuisde Herreman naar Brussel. Hij werd korte tijd aangesteld als leraar. Tijdens de Duitse bezetting werkte hij enige tijd samen met Gaston Burssens en Maurice Roelants op het ministe- | |
| |
rie van Landbouw (1917). Al snel koos hij voor een baan in de journalistiek. Al tijdens de Eerste Wereldoorlog leverde hij bijdragen voor het activistische dagblad van de Frontbeweging Ons Vaderland en het Vlaams-nationalistische spotblad Pallieter, en als jonge schrijver publiceerde hij vijf gedichten in het Gentse literaire periodiek Regenboog (1918). Raymond Herreman huwde met de Luikse Yvonne Ligot, samen hadden zij twee dochters: Paule en Suzanne.
Herreman behoorde met Richard Minne, Karel Leroux en Maurice Roelants tot de oprichters van het Gents-Brusselse tijdschrift 't Fonteintje (1921-1924).
In 1930 werd Herreman benoemd tot redacteur (1930) en meteen na de Tweede Wereldoorlog tot directeur (1945-1964) van het Beknopt Verslag van de Belgische Senaat.
Herreman was vanaf 1929 is dienst van de krant Vooruit. Hij werkte als redacteur (onder verschillende pseudoniemen) mee aan Koekoek (1932-1935), ‘Humoristisch weekblad’ van Vooruit, en publiceerde onder de naam ‘De Boekuil’ van januari 1929 tot augustus 1970 - behalve tijdens de bezettingsjaren - dagelijks een (overwegend literaire) column in de krant Vanaf 28 november 1945 tot 24 januari 1946 redigeerde hij met Achilles Mussche en Richard Minne ‘Het Geestesleven’. Herreman was niet alleen journalist/freelance medewerker van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, Het Laatste Nieuws, Het Volksblad, de Franstalige krant Le Peuple, en in vast dienstverband van Vooruit, in het interbellum en na de Tweede Wereldoorlog was hij ook medewerker en/of redacteur van tal van literaire periodieken (De Witte Mier, Den Gulden Winckel, Vandaag Groot Nederland, De Gids, Het boek in Vlaanderen, Mededeelingen van het Karel van de Woestijne-Genootschap, Forum, Ontwikkeling, ABC, De Socialistische Gids, Zondagspost, Het Parool, De Bibliotheekgids, Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde, Dietsche Warande & Belfort, Nieuw Vlaams tijdschrift). Als criticus was hij gezaghebbend en invloedrijk. Zo zetelde hij in de redactie van Forum, hét belangrijkste literaire blad tijdens de tussenoorlogse jaren. Na de redactionele splitsing in een Noorden een Zuid-Nederlandse ploeg vormde Herreman met Walschap, Roelants en Gijsen de Vlaamse redactie. Na de oorlog, in 1946, behoorde hij met Herman Teirlinck tot de medestichters van het
| |
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. Voor uitgeverij Manteau, waarvoor hij als literair adviseur optrad, redigeerde hij na de Tweede Wereldoorlog de ‘Basis-reeks. Bibliotheek voor Wetenschappelijke en Actueele Vraagstukken’.
In 1926 werd Pimpels de Zon bekroond met de Prijs van de provincie Brabant, maar de bundel bleef onuitgegeven. Voor ‘Tussen wolken en aarde’, later opgenomen in De roos van Jericho, ontving Herreman in 1928 opnieuw de prijs van Brabant. Voor de bundel Het helder gelaat kreeg hij in 1938 de Staatsprijs voor Vlaamse poëzie. In 1947 werd Herreman benoemd als lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting / Verwantschap
In juni 1921, enkele maanden vóór het uiteenvallen van de redactie van het humanitair-expressionistische Ruimte (1921), behoorde Herreman tot de oprichters van 't Fonteintje. Dit tijdschrift stond voor een gematigd traditionalistische, neoclassicistische literatuurbeschouwing. In de bijdrage ‘De beeldstormerij tot beginsel verheven’, waarin Herreman zich afzette tegen het kosmisch of romantisch expressionisme van de dichters van Ruimte, verwierp hij de beschuldiging van epigonisme van Van Nu en Strak. De belijdenis van hyperindividualistische gevoelens, enigszins getemperd door zelfspot en relativerende twijfel, werd in de rigide structuur van sonnetten, kwatrijnen en andere klassieke, geserreerde vormen gepresenteerd. Het werk van de Fonteiniers stond mede onder de invloed van L'école fantaisiste (1900-1910, met Tristan Derème, Paul Jean Toulet, Jean Pellerin en anderen).
Vooral Richard Minne drukte een stempel op het poëtische werk van Raymond Herreman, die op zijn beurt Minne tot schrijven stimuleerde en optrad als uitgever van diens bundel In den zoeten inval (1926/1927). Louis Paul Boon vond in Herreman een gedreven criticus en mentor.
| |
Thematiek
Op thematisch gebied staat het werk van Herreman in het teken van de kleinburgerlijke genoegens van het dagelijkse leven, de ‘eenvoud des harten’, de fonteintjes meer dan de klaterende watervallen van een hernieuwd geloof in de mensheid. In het gedicht ‘De roos van Jericho’ uit de gelijknamige bundel dichtte Herreman in 1931:
Wij hebben niet het rapier
Herremans poëzie werd van meet af aan gekarakteriseerd door een ironische weemoed - zij het minder subtiel, minder virtuoos dan in het werk van Richard Minne -, het lyrische subject is een spotzieke dweper die ‘tussen wolken en aarde’ hangt (in De roos van Jericho, 1931).
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Het jaar 1924 is een scharniermoment in de ontwikkeling van het kunstenaarschap van Raymond Herreman. In dat jaar schreef hij zijn ‘dramatische fantasie’, Pimpels de Zon. Volgens François Closset, jarenlang pleitbezorger van Raymond Herreman en de andere Fonteiniers (onder meer met zijn studie Die van 't Fonteintje), is het een tekst vol speelse wendingen, met geestige flitsen en gekruid met flarden melancholische ironie.
Ook in 1924 publiceerde Jan Greshoff, in de prestigieuze reeks De Schatkamer van uitgeverij Stols, de bloemlezing De dichters van 't Fonteintje, met een inleiding door Jan van Nijlen. Greshoff zorgde er met die anthologie voor dat de het werk van Herreman, Roelants, Minne en ook de thans vergeten Leroux in Nederland bekend werd: zij konden sedertdien hun kopij kwijt in toonaangevende Nederlandse bladen als Den gulden windeel, De vrije bladen, Helikon, Forum, De Gids en Groot Nederland.
Op vijfendertigjarige leeftijd publiceerde Herreman zijn eerste afzonderlijk verschenen dichtbundel. De roos van Jericho bevat gedichten die hoofdzakelijk uit de jaren van Herremans redacteurschap bij 't Fonteintje dateren. Het is een bundel over vreugde en verdriet, over het relativerende van het dagelijkse bedrijf, over de jeugd, het eerste liefdesverdriet, passionele liefde, eenzaamheid en de dood. De thema's en motieven zijn een bonte schakering van existentiële sentimenten, die door hier en daar licht ironiserende toetsen weinig pathetisch aanvoelen. Herreman belijdt in deze bundel de liefde voor het leven. In de chaos van gevoelens en efemere indrukken heeft hij zich voorgenomen zingevende ordening te zoeken en een eigen weg te vinden in de aardse ‘zonnebedevaart’. Jeugdsentimenten en prille hartstocht zitten vervat in een gedicht als ‘Ik, bij koeien grootgebracht’, existentiële twijfel in ‘Rook, die kronkelt naar den wind’ en de hoofse minne in ‘Het wondere gezelschap’.
Het helder gelaat (1935) is klassieker vormgegeven en nogal nadrukkelijk moraliserend, ‘wijs’ in de zin van ‘onderwijzend’. De titel doet denken aan Het gelaat des dichters van Karel van de Woestijne, de oorspronkelijke titel van het eerste deel in het drieluik Wiekslag om de kim (1942). Van de Woestijne was een van de mentors van de dichter Herreman. De poëzie in Het helder gelaat staat helemaal in het teken van de schoonheid en droefheid van
| |
| |
het leven, de vriendschap, de weemoed om de voorbije jeugd, en is op thematisch gebied niet zo ver verwijderd van De roos van Jericho.
Opmerkelijk is de grotere oorspronkelijkheid van deze gedichten. Centraal staat de vergeestelijking der dingen, een verinniging van het leven die in de beste poëtische ogenblikken gerelativeerd wordt door een fijnzinnige scepsis. Het gedicht ‘Vaarwel aan de poëzie’ is daar een voorbeeld van. Het lyrisch subject heeft zich als levensregel het stoïcisme voorgenomen.
De fundamentele onverzoenbaarheid van de hooggestemde formulering van het hooglied en de eenvoudige woorden van elke dag blijkt eveneens uit de daaropvolgende bundels Wie zijn dag niet mint zal ten onder gaan (1940) en De minnaars, gevolgd door Het wit papier en Art poétique (1942). Ook in deze dichtbundels manifesteert Herreman zich als levenskunstenaar: het lyrisch ik stelt zich voortdurend de vraag hoe te leven. In Wie zijn dag niet mint zal ten onder gaan komt hij tot de slotsom dat de zoektocht zélf de eigenlijke zingeving van het dagelijkse bestaan is. In zijn kritische column ‘De Boekuil’ (in Vooruit) heeft hij zijn woordkunst ooit omschreven als ‘gespannen zelf-expressie’: de nadruk ligt dus zowel op het geschetste spanningsgebied tussen hoge en lage stijl, tussen hooglied en dagelijkse levenszang, én op het belijdende karakter van die levensfilosofische poëzie. Invloeden van Karel van de Woestijne, Martinus Nijhoff, Jan Greshoff, E. du Perron en Richard Minne zijn manifest aanwezig.
Wie zijn dag niet mint zal ten onder gaan thematiseert droom en daad en de praktische bezwaren daartussen, met de mens als een tegenstrijdig gevoelenscomplex, als conflictueus wezen dat vervuld is van verdriet én vreugde. Centraal staat het besef dat alles, het ‘onhoorbaar ruischen’, samengesteld is uit tegenstellingen en dat het aan de mens is om lichaam en geest te verzoenen. Uit die contradicties wordt een harmonie, een allesomvattende synthese gepuurd, met name ‘dit leven [...] vol geheime verrukkingen’. Herremans verlangen naar het Zuiden kan worden vertaald als een hunkeren naar een harmonisch leven, naar rust, naar vergeestelijking, naar een vitalistische levenskunst.
Herremans laatste dichtbundel, De minnaars, gevolgd door Het wit papier en Art poétique, heeft het karakter van een terugblik waarin
| |
| |
de balans van een bestaan wordt opgemaakt. Het lyrische ik overschouwt de artistieke, filosofische en emotionele ontwikkelingsgang van het individu om in het gedicht ‘Uitgeleide’ hoopvol te mijmeren: ‘Ik moet nu gaan op een veeltoniger geschal’, met alweer de klemtoon op het symfonische of de alle tegenstellingen overtreffende synthese. Herreman roept zich uit tot ‘minnaar’ van het leven en stelt zijn meer bezonken, rustig geritmeerde dichtkunst in het teken van de vergeestelijkte levensaanvaarding.
| |
Relatie leven/werk
Kunst is voor Herreman, en dat blijkt ook uit een paar duizend ‘Boekuil’-columns van zijn hand, een peilen naar zichzelf en een niet-religieus zoeken naar God. Poëzie is een levensvervulling, de expressie van menselijkheid. De naar pathetiek overhellende retoriek uit vroegere poëzie is in het werk van de jaren veertig vrijwel compleet verdwenen, ten gunste van redelijkheid, gematigdheid, helderheid.
| |
Stijl
Herremans schrijfstijl is geleidelijk soberder en directer geworden, en de dichter verkoos vooral het gewone en zakelijke woord. Zijn poëzie is evenwel steeds ‘gespannen zelf-expressie’ gebleven. In De minnaars, gevolgd door Het wit papier en Art poétique wordt de verterende existentiële twijfel verwoord in een gedicht als ‘Bezie mij niet, want ik ben dronken’, het energieke vitalisme wordt verklankt in het gezwinde ritme van ‘De stoet’, in ‘Ik vond u langs de straat’ en ‘Zie mij hier gaaf, zie mij gespleten’ ten slotte worden de ambivalente levensgevoelens van de lyrische stem verbeeld, de gespannen verhouding tussen ‘schaduw’ en ‘licht’.
| |
Thematiek / Kunstopvatting
‘De Boekuil’ is de kroniek die Herreman van 1929 tot 1970, één jaar voor zijn overlijden, bijna dagelijks in de socialistische krant Vooruit publiceerde.
Opmerkelijk is dat Herremans kritisch proza qua toon en inzet sterk aanleunt bij de levensbeschouwelijke poëzie. Het ‘onderwijzende’ karakter van zijn dichtkunst correspondeert met zijn stelling dat alle literatuur een opvoedkundige waarde heeft Herreman zag het dan ook als de taak van de criticus de lezer te wijzen op de geestesverruimende, ontvoogdende functie van boeken. De Boekuiltjes vertonen een duidelijke continuïteit, met de klemtoon op klassieke literatuur, ofschoon de auteur ook wel aandacht besteedde aan vernieuwende tendensen in de contemporaine literatuur (werk van Boon, Claus, etc.).
| |
| |
Die letterkundig-pedagogische missie, gericht op de gewone krantenlezer, ligt evenzeer ten grondslag aan enkele bundels met beschouwend proza: Zeg mij hoe gij leest (1941), een bundel met ‘overwegingen, critiek, propoosten, aphorismen en buitelingen bij de dagelijksche lectuur’ en Vergeet niet te leven. Klein handboek van het geluk (1943). Meer dan een decennium later werd een boekenprogramma op de Vlaamse televisie daarnaar genoemd (‘Vergeet niet te lezen’). Herreman trad er zelf af en toe als interviewer op.
Ook de laatste, dagboekachtige bundel Album 1944, die Herreman en Minne samen ontwierpen, is een levensbeschouwende compilatie van levendige, meestal ironisch getinte, vooral enthousiasmerende en directe getuigenissen over velerlei onderwerpen (vooral het letterkundig leven en de lectuur betreffend). De nog altijd zeer lezenswaardige bundel kan worden gelezen als een educatief pleidooi voor een persoonlijke geestelijke ontplooiing, voor de intellectuele, culturele en morele ontvoogding van het volk. Dat is ook de teneur van een brochure die kort na de oorlog, in augustus 1945, is verschenen: Vlaanderen, let op uw zaak!, met als ondertitel: Een gemoedelijke aanbeveling tot redelijk civisme. Hierin duidde Herreman op het verschil tussen het activisme van de Eerste Wereldoorlog en de collaboratie van de Tweede Wereldoorlog en hield hij een pleidooi voor de Vlaamse eisen in een breder sociaal perspectief.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De bundel Raymond Herreman. De dichter en de criticus, die François Closset in 1944 samenstelde, gold samen met het essay Over den dichter Raymond Herreman tot de belangrijkste secundaire bronnen die tijdens het leven van de schrijver zijn verschenen. Die publicaties hebben de literaire status van Herreman evenwel niet kunnen bestendigen.
In 1961 profeteerde François Closset: ‘ik geloof, dat de volgende generatie, vooral op grond van zijn derde bundel [Het helder gelaat], Herreman zal rekenen tot Vlaanderen's grote dichters’. Ook Albert Westerlinck voorspelde Herreman een postuum dichterlijk voortbestaan. De krantenstukjes die verschenen ter gelegenheid van Herremans zeventigste veijaardag (in 1966), bevestigden de gezaghebbende status van de criticus. Zelfs de katholieke krant De Standaard loofde in tijden van ideologische verzuiling de literaire verdiensten van een vrijzinnig journalist van Vooruit.
| |
| |
Herreman is desondanks vergeten, als criticus én als dichter. En toch kan geen biografie van een toonaangevend Vlaams schrijver uit de periode 1930-1965 (met auteurs als Boon, Gilliams, Teirlinck, Gijsen, Elsschot, Minne, Van Nijlen, Roelants en Walschap) worden geschreven zonder dat de rol van Raymond Herreman erin wordt belicht. In die jaren verpersoonlijkte hij een literatuuropvatting die als traditioneel en expressief gold. Ook Louis Gillets opmerking dat ‘vermoedelijk wel enige verzen van Herreman, Buckinx of Jonckheere de tijd [zullen] trotseren’ is niet bewaarheid. Herremans poëtische en beschouwende teksten over het persoonlijke geluk, de ontplooiing van het individu, de na te streven harmonie van het verhevene én het alledaagse, van het intellectualisme én het hedonisme, missen de overtuigingskracht die ze toentertijd blijkbaar wel bezaten. Zijn levenskunst, die in het licht stond van een ‘wankelbaar evenwicht’ van literatuur en leven (zoals de door Closset samengestelde en door Herreman geautoriseerde bloemlezing uit zijn poëzie is getiteld), heeft zijn schepper niet kunnen overleven. Herremans belerende en impressionistische literatuurkritiek, die in de lijn van het persoonlijkheidscriterium (of het ventisme) van Forum ‘een ontmoeting van “man tegen man”’ is, is te weinig beargumenteerd en onvoldoende sprankelend geformuleerd om nu nog te kunnen worden genoten. De betekenis van Herremans werk moet vooral op literair-politiek gebied worden gesitueerd. Daarnaast trad hij vaak op als initiatiefnemer en als mentor voor schrijvers als Minne, Boon en Hensen).
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Louis Paul Boon, redacteur van de culturele rubriek ‘Het Geestesleven’ van Vooruit, schreef als Boontje in zijn kroniek ‘De vijfde kolom’ over de literatuur- en wereldopvatting van zijn collega Herreman: ‘Ik ken Raymond Herreman nu al veertien jaar lang, en ben steeds met hem in conflict geweest wat zijn opvattingen omtrent de literatuur betreft, maar voelde mij steeds opnieuw tot hem aangetrokken omdat hij zo'n achttien karaats man is. [...] Talloze keren hebben wij naar hem moeten opkijken, om zijn schone gelijkmoedigheid, om de manier waarop hij de literatuur boven de politiek, de godsdienst en de sekten wist te houden. En wij hebben hem bewonderd om zijn meesterlijke journalistiek, en om de bescheiden manier waarop hij zich uitsloofde voor al wie op hem beroep deed. [...] Ik maak mij het vaste voornemen tenminste om
| |
| |
de maand Raymond te zullen opzoeken, of dan toch een brief te schrijven - en zeker om alles te lezen, wat hij van dag tot dag in ons blad schrijft - alleen maar om telkens weer te mogen ondervinden hoe fijnzinnig[,] hoe wijs en hoe schoon hij leeft.’
Niet alleen Boon, ook vele andere schrijvers van zijn generatie beschouwden Herreman als literair raadgever en invloedrijk criticus die manuscripten corrigeerde en redigeerde, en later ook voor collega-schrijvers aanbevelingen wou doen bij redacties van periodieken, en die vooral vele politieke vrienden had.
Uit zijn poëzie en essays blijkt Herreman een ‘epicuristisch gelukszoeker’ (Jean Weisgerber), op zoek naar harmonie van ratio en emotie, van sociaal engagement en een klassiek bewustzijn. Die opvatting leverde enkele boekuitgaven maar vooral ook vele ongepubliceerde gedichten en kritieken op. De stilistische zorg die hij aan zijn teksten besteedde, vermocht daar - op enkele uitzonderingen na - weinig tegenin te brengen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Niet alle bijdragen van Raymond Herreman in kranten, weekbladen en tijdschriften zijn opgenomen. Deze lijst is beperkt tot de afzonderlijk verschenen boeken en brochures en de belangrijkste bijdragen in gedenkboeken, literaire periodieken en inleidingen van boekuitgaven.
Maurice Minne en Ray Vere [= Maurice Roelants en Raymond Herreman], Eros. Gent [1914], Plantyn, GB. |
Ray Vere en Maurice Minne [= Raymond Herreman en Maurice Roelants], Verwachtingen. Koekelberg 1916, De Troyer, V. |
Raymond Herreman, De roos van Jericho. Brussel/Maastricht 1931, A.A.M. Stols, GB. |
Raymond Herreman, ‘La Handré Littéraire’, Edition Vlaamsche P.E.N. Club, juni 1921, E. |
Raymond Herreman, La Littérature Flamande Contemporaine/De Hedendaagsche Vlaamsche Letterkunde. Brussel 1935, Salon de la littérature/Salon der Letterkunde, Exposition Universelle et Internationale de Bruxelles, E. |
Raymond Herreman, Het helder gelaat. Brussel 1935, Atelier van het Boek van het Hooger Instituut voor Sierkunsten, Jonge Schrijvers uit België 1 [= privédruk], GB. (tweede druk: Rotterdam 1937, Nijgh & Van Ditmar) |
Raymond Herreman, Arbeiders dichten. Brugge 1937, De Garve, E/Bl. |
Raymond Herreman, Wie zijn dag niet mint zal ten onder gaan. Rotterdam 1940, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Raymond Herreman, Zeg mij hoe gij leest. Overwegingen, critiek, propoosten, aphorismen en buitelingen bij de dagelijksche lectuur. Brussel [1941], Manteau, Basis-reeks 3e reeks 12, E. |
Raymond Herreman, De minnaars, gevolgd door Het wit papier en Art poétique. Brussel/Rotterdam 1942, A. Manteau/Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Richard Minne, Wolfijzers en schietgeweren. Samengesteld door R. Herreman en M. Roelants. Brussel/Rotterdam 1942, Manteau/Nijgh & Van Ditmar, Documenten 1, Bl. |
Raymond Herreman, Vergeet niet te leven. Klein handboek van het geluk. Brussel 1943, Manteau, E. |
Raymond Herreman en Richard Minne, Album 1944. Brussel 1944, Manteau, E. |
Johan Daisne, Bert Decorte, Herwig Hensen en Raymond Herreman, Vier gedichten. Brussel 1944, Manteau, GB. |
Raymond Herreman, Karel Leroux en Maurice Roelants, Drie gedichten. Brussel 1945, Manteau, GB. |
Raymond Herreman, Vlaanderen, let op uw zaak! Een gemoedelijke aanbeveling tot redelijk civisme. Gent 1945, Het Licht, Germinal-reeks, jrg. 12, nr. 4, E. |
Raymond Herreman, Het standpunt van de criticus. In: Raymond Herreman, Richard Minne, Hubert
|
| |
| |
Lampo en Rik de Vos, Standpunten in de literatuur. Gent 1948, Leesclub Boekuil, p. 5-3b E. |
Raymond Herreman, [Gedichten], In: François Closset, Die van 't Fonteintje. Brussel 1948, Manteau, Museion, Nederlandse reeks 3, pp. 19-64, GB. |
Raymond Herreman en Richard Minne, ‘Proeve van gesprek met Richard Minne’. In: Richard Minne 60. Een vriendenboek samengesteld der gelegenheid van zijn zestigste verjaardag 1891-1951. [Gent 1951], Leesclub Boekuil, pp. 5-15, E/Bl. |
Raymond Herreman, ‘Een beetje voorouders’. In: Familiealbum. Vlaamse auteurs over hun voorouders. Antwerpen 1955, Ontwikkeling, pp.40-43, E. |
Raymond Herreman, Gedichten. Samengesteld en ingeleid door François Closset. Brussel 1956, Manteau, Bl. |
Raymond Herreman, Boekuiltjes. Over het letterkundig leven in Vlaanderen van 1944 tot 1948. Samengesteld en ingeleid door Bert Ranke. Hasselt 1960, Heideland, Vlaamse pockets 11, EB. |
Raymond Herreman, Achilles Mussche. Antwerpen 1966, Helios, Monografieën over Vlaamse Letterkunde 39, E. |
Raymond Herreman, Wankelbaar evenwicht. Hasselt 1967, Heideland, Poëtisch erfdeel der Nederlanden 52, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Paul Kenis, Een overzicht van de Vlaamsche letterkunde na ‘Van Nu en Straks’. Amsterdam 1930, pp. 247-252. (algemeen) |
Achilles Mussche, Kroniek der Letteren 94, ‘De Roos van Jericho’. In: Vooruit, 4-10-1931. |
Anthonie Donker, Poëziekroniek In: De Stem, jrg. 12, nr. 3, maart 1932, pp. 318-326. (over De roos van Jericho) |
Marnix Gijsen, De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830. [Antwerpen 1940], pp. 124-125. (algemeen) |
François Closset, ‘Nederlandse Letteren’. In: Tijdschrift voor Levende Talen, jrg. 7, nr. 3, 1941, pp. 135-138. (over Wie zijn dag niet mint zal ten onder gaan) |
François Closset, Over de dichter Raymond Herreman. Luik/Brussel [1942]. (algemeen) |
Maurice Roelants, ‘Organisch vitalisme. Reimond Herreman's helder gelaat’. In: Maurice Roelants, Schrijvers, wat is er van den mensch? Brussel/Rotterdam 1943, pp. 153-155. (over Het helder gelaat) |
François Closset, Nederlandse Letteren. In: Tijdschrift voor Levende Talen, jrg. 9, nr. 1, 1943, pp. 36-38. (over De minnaars, gevolgd door Het wit papier en Art poétique) |
François Closset, Raymond Herreman, de dichter en de criticus. Brussel/Rotterdam 1944. (monografie) |
H. Verhofste, Kroniek der poëzie. Raymond Herreman, onze grootste lezer. Wat is poëzie? In: De Nieuwe Standaard, 27-5-1945. (over François Closset, Raymond Herreman, de dichter en de criticus) |
François Closset, Inleiding. In: François Closset, Die van 't Fonteintje. Brussel 1948, pp. 69. (algemeen) |
François Closset, Raymond Herreman. Brussel 1961. (monografie) |
José de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Antwerpen 1962, pp. 41-46. (interview) |
Joos Florquin, Raymond Herreman. In: Joos Florquin, Ten huize van... Ontmoetingen met Vlaamse kunstenaars en andere vooraanstaanden. Leuven 1964, pp. 57-72. (interview) |
Maria Rosseels, Herreman: vrijheid groeit bij katholieken. In: De Standaard, 13-3-1967. (algemeen) |
Jean Weisgerber, Raymond Herreman. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1970-1971. Leiden 1972, pp. 65-68. (algemeen) |
Pieter G. Buckinx, Schouder aan schouder. Speurtochten in de poëzie van de dichters van 't Fonteintje In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Gent 1971, pp. 267-277. (algemeen) |
Bernard Kemp, Raymond Herreman: getemperd optimist In: De Standaard, 8-3-1971. (in memoriam) |
Johan Daisne, Afscheid van Raymond. In: Vooruit, 8-3-1971. |
Gaston Durnez, Raymond. In: De Standaard, 93-1971. (in memoriam) |
P. Pluym [= Prosper de Smet], Afscheid van Boekuil. In: Vooruit, 12-3-1971. |
Bert Decorte, Hulde aan Raymond Herreman. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Gent 1972, pp. 204-208. (in memoriam) |
André Demedts, 't Fonteintje. In: Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen, Bijdragen. Nieuwe reeks 3. Gent 1977. (over 't Fonteintje) |
Louis Paul Boon, Memoires van Boontje. Bezorgd door Jos Muyres en Bert Vanheste. Amsterdam 1988. (over de relatie Boon-Herreman) |
Jean Weisgerber, Een protest tegen de barbaren. Woord vooraf. In: Raymond Herreman, Vergeet niet te leven. Klein handboek van het geluk. Eerste deel: van de lichamelijke genietingen. Antwerpen/Amsterdam 1988, pp. 15-30. |
Louis Gillet, Antimodernistische strekkingen 1921-1948. In: M. Rutten en J. Weisgerber (red.), Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’. De opbloei van de Vlaamse Literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946). Antwerpen 1988, pp. 395-397 en pp. 411-413. (algemeen) |
Stefaan van Laere, Over het geluk en hoe het te bereiken: de beschouwingen van Raymond Herreman. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 1, 1989, pp. 97-102. (over
|
| |
| |
Vergeet niet te leven) |
Yves T'Sjoen, De woorden van de vreugde leren. Raymond Herreman. Vergeten evenwichtskunstenaar. In: Poëziekrant, jrg. 21, nr. 1, 1997, pp. 18-20. (algemeen) |
Willy Spillebeen, Ik ben mijzelf voor mijzelf en zoveel mogelijk voor de anderen. Over Raymond Herreman (1896-1971), honderd jaar na zijn geboorte. In: 't Wingheroen. Tijdschrift van de Heemkundige Kring Rembry-Barth Menen, jrg. 20, nr. 3, november 1996, pp. 59-66. (algemeen) |
Gaston Durnez, ‘Vergeet niet te leven’. In: De Standaard, 19-11-1996. |
Marco Daane, De cultus van het naakte woord, 't Fonteintje, rococo in Vlaanderen. In: Spiegel der letteren, jrg. 41, nr. 1, 1999, pp. 1-46. |
Yves T'Sjoen, Literatuur en leven in een wankelbaar evenwicht Raymond Herreman (1896-1971) en het grote vergeten. In: Kreatief, jrg. 33, nr. 2, juni 1999, pp. 46-66. (algemeen) |
Geert Buelens, Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie. Gent/Nijmegen 2001, pp. 211-219. (over 't Fonteintje) |
Marco Daane, De vrijheid nog veroveren. Richard Minne 1891-1965. Amsterdam/Antwerpen 2001, pp. 317-323. (algemeen) |
Yves T'Sjoen, ‘Cyriel Buysse, nog vele jaren en nog vele boeken’. Raymond Herreman, driemaal over Cyriel Buysse naar aanleiding van diens zeventigste verjaardag. In: Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap, nr. 17, 2001, pp. 175-196. (algemeen) |
Bart Nuyens, ‘Meer waard dan mijn verzen’. De correspondentie van Raymond Herreman, tussentijds dichter en voltijds criticus. In: Edward Vanhoutte en Yves T'Sjoen (red.), Epistolaria. Antwerpen 2003, pp. 91-112. (algemeen) |
Bart Nuyens, Gemoedelijke aanbevelingen. Raymond Herreman en de repressie. In: ZL. Literair-historisch tijdschrift, jrg. 2, nr. 2, januari 2003, pp. 3-21. (algemeen) |
Yves T'Sjoen, Kosmogonie als appelmoes. Een vroege pennentwist tussen Raymond Herreman en Urbain van de Voorde. In: ZL. Literair-historisch tijdschrift, jrg. 3, nr. 2, januari 2004, pp. 73-94. (algemeen) |
97 Kritisch lit. lex.
mei 2005
|
|