| |
| |
| |
Joke J. Hermsen
door Piet Kralt
1. Biografie
Joke Johanetta Hermsen werd op 29 juli 1961 geboren in Middenmeer. Toen zij vier jaar was, verhuisde het gezin naar Amsterdam. Zij bezocht daar de Christelijke Scholengemeenschap Buitenveldert en deed in 1979 eindexamen. Vervolgens studeerde ze Franse taal- en letterkunde, algemene literatuurwetenschap en filosofie aan de Vrije Universiteit. In 1984 rondde ze haar studie Frans af met een doctoraalexamen en in 1986 deed ze hetzelfde voor algemene literatuurwetenschap. Daarna studeerde ze nog een jaar lang filosofie aan de Université de Jussieu te Parijs, een studie die ze afsloot met een postdoctoraal-examen.
Vanaf 1987 bekleedde Hermsen verschillende functies aan diverse universiteiten. De belangrijkste daarvan was die van aio aan de letterenfaculteit van de Rijksuniversiteit Utrecht, een functie die ze van 1988 tot 1993 vervulde en die resulteerde in de dissertatie Nomadisch narcisme. Sekse, liefde en kunst in het werk van Lou Andreas-Salomé, Belle van Zuylen en Ingeborg Bachmann. Van 1995 tot 2000 was zij postdoctoraal onderzoeker aan de faculteit der wijsbegeerte van de Katholieke Universiteit te Tilburg. Tussen 2000 en 2004 was zij hoofdredacteur van het tijdschrift voor kunst en cultuurbeleid Boekman, daarna werkte zij als fulltime schrijver. Sinds 2008 is zij docent en sectievoorzitter filosofie aan het Pieter Nieuwland-Cygnus gymnasium te Amsterdam.
Nog voor haar promotie in 1993 had Hermsen enkele studies gepubliceerd, onder andere over Belle van Zuylen. Ook erna verschenen studies van haar hand, waaronder een geschiedenis
| |
| |
van vrouwelijke denkers: Het denken van de ander (1997). In 1998 verscheen haar eerste fictionele werk, de roman Het dameoffer. Naast lesgeven en schrijven ontplooit Hermsen talrijke andere activiteiten. Zo was ze redactielid van Lust & Gratie (1989-2002), redactieraadslid van Nexus, tijdschrift voor cultuur en filosofie (1994-1998) en hoofdredacteur van Boekman, tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid (2002-2006). Zij was lid van de adviesraad van het Fonds voor de Letteren (1997-2002) en is sinds 2000 lid van de redactieraad van de SLAA te Amsterdam en sinds 2006 lid van het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Met Jaap de Jonge maakt ze documentaires over literair-filosofische onderwerpen.
Een van die documentaires, ‘Elke mening telt. Telt elke mening?’, kreeg de Martin van Amerongen-prijs 2008. In hetzelfde jaar ontving Hermsen de Halewijn-literatuurprijs van de stad Roermond voor haar gehele oeuvre. Eerder al, in 1999, had zij de Jan Hanlo Essayprijs gekregen voor haar essay ‘Unheimlich mooi’ over de kunst van Armando en Mariene Dumas, later opgenomen in haar bundel Heimwee naar de mens (2003). Daarbij heeft zij nog twee nominaties op haar naam staan, namelijk voor de Socrates wisselprijs in 2003, voor de zojuist genoemde essaybundel, en voor de Libris Literatuur Prijs in 2009, voor haar roman De liefde dus.
Met de dichter Henk van der Waal kreeg zij twee kinderen: Rodante (1992) en Sebald (1996). Het paar leeft nu ‘living next door together’. Hermsens huidige partner is beeldend kunstenaar Jaap de Jonge.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Techniek
In haar essaybundel Stil de tijd (2009) schrijft Joke J. Hermsen over het boek dat ze wil maken (en dat de lezer inmiddels in handen heeft): ‘Ik wil geen dichtgetimmerd academisch betoog over de tijd schrijven, maar een boek maken met een meer open, meer fragmentarische structuur: een bonte verzameling van inkijkjes, ervaringen en perspectieven op de tijd.’ Dit programma geldt in feite voor al haar werk. Het essay Windstilte van de ziel (2010) heeft een dagboekvorm waarin leeservaringen, wijsgerige overwegingen en dagelijkse belevenissen elkaar afwisselen. Zo benadert ze van verschillende kanten het door haar gekozen thema: de verhouding tussen tijd en ziel. Haar romans zijn op hetzelfde principe gebaseerd. Twee voorbeelden volstaan. In Tweeduister (2000) is de plot van het verhaal van secundaire betekenis. Die plot is de geschiedenis van Martha Thompson die de sporen nagaat van haar in de Eerste Wereldoorlog verdwenen vader. Zij ontmoet in Engeland allerlei mensen van de Bloomsbury Groep, met name T.S. Eliot en diens vrouw Vivien en Virginia Woolf en haar man Leonard. Om die ontmoetingen gaat het eigenlijk, het zijn de ‘inkijkjes’ in en perspectieven op de groep, die met elkaar een ‘bonte verzameling’ vormen. Het boek is dus volgens dezelfde techniek geschreven als de essaybundel Stil de tijd. Het tweede voorbeeld is Het dameoffer (1998), Hermsens romandebuut. Die roman is de geschiedenis van Det van Vliet die zich terugtrekt in een zomerhuis in Frankrijk waar zij het dagboek van haar moeder vindt die daarin onder andere een verhaal schrijft waarin ze zichzelf nu en dan in de rede valt. Het gaat hier dus niet om inkijkjes, maar om ineenschuivingen: in de roman bevindt zich een dagboek, daarin bevindt zich een verhaal en daarin weer een dialoog van de schrijfster (van het verhaal) met zichzelf. Dit geheel wordt dan nog eens
ondersteund door de mythe van Andromeda, de koningsdochter die als offer aan een rots was geklonken en door Perseus werd bevrijd. Al met al is het effect hetzelfde als het op ‘inkijkjes’ gebaseerde Stil de tijd.
| |
Thematiek
De grondslag van deze techniek is het idee van de wisseling, de overtuiging dat een steeds nieuwe benadering een beter beeld
| |
| |
van de waarheid geeft dan een doorgaand, lineair betoog of verhaal. Wisseling geldt niet alleen voor de bundel of de roman, maar ook voor het oeuvre als geheel. Liefde is een van de twee belangrijke thema's in Hermsens werk. Ieder boek laat er een ander aspect van zien, geeft de lezer een andere ‘inkijk’. De hartstochtelijke liefde van Hannah, de moeder van Det, in Het dameoffer, de berekenende ‘liefde’ van Tom Eliot in Tweeduister, de gestrande liefde van Ella in De profielschets (2004) - om enkele voorbeelden te noemen. Dat loopt dan uit op de brede aandacht voor het thema in De liefde dus (2008), de roman over Belle van Zuylen en haar ongelukkige liefde voor Charles Jean-Samuel d'Apples. In haar nawoord schreef Hermsen: ‘Na jaren van filosofisch onderzoek naar het werk van Belle van Zuylen bleven enkele vragen naar [...] de precieze verhouding tussen rede en hartstocht nog onbeantwoord.’ Het zijn onder andere deze vragen die zij in haar roman probeert te beantwoorden. Aan het eind van het boek staat in een brief van Belle van Zuylen aan Benjamin Constant een opmerking die als een antwoord kan gelden: ‘In de liefde ontmoeten twee werelden elkaar, maar als de hartstocht te groot is, versmelt de één met de ander, dat heft het vreemd zijn voor elkaar op en vernietigt daarmee de liefde.’
| |
Visie op de wereld
Het blijft hier niet bij. De roman biedt ook andere ‘inkijkjes’ in de liefde. Zo komt de morele kant van de zaak aan de orde. Het is weer Belle van Zuylen die het probleem naar voren brengt, nu in een gesprek met de arts Cagliostro. De liefde maakt gelukkig, stelt ze. Maar we kunnen niet gelukkig zijn, als onze liefde anderen in het ongeluk stort. Zo'n uitspraak betekent dat de liefde ethische grenzen kent. Het betreft weliswaar de mening van een personage, maar via haar uitspraak stelt Hermsen het probleem aan de orde en dwingt ze de lezer over dit dilemma na te denken. Overigens mag hij aannemen dat Belle van Zuylen hier de overtuiging van Hermsen verwoordt.
En dan is er het maatschappelijk aspect dat vooral in de tijd van Belle van Zuylen (de roman speelt voornamelijk in de jaren 1785-1786) van belang is. Volgens de conventies van die tijd zijn de vrouwen veel beperkter in de beleving van de liefde dan de mannen. Ook Belle van Zuylen loopt daar tegenaan. Maar - zo
| |
| |
schrijft ze aan Betje Wolft - ze heeft altijd een diepe minachting voor de sociale conventies gevoeld. Met een dergelijke uitspraak stelt ze het belang van de liefde tegenover de eisen van de maatschappij. Daarmee geeft ze het derde ‘inkijkje’ in het liefdethema.
In werkelijkheid hebben Van Zuylen en Wolff niet met elkaar gecorrespondeerd. Maar Van Zuylen had het kunnen schrijven. In het essay ‘De epistolaire bravoure van Betje Wolff en Belle van Zuylen’ (in Heimwee naar de mens, 2003) toont Hermsen Van Zuylen als een vrouw die in haar in de nacht geschreven brieven een vrijheid eiste en nam die ze in het dagelijks leven van de aristocratische kringen waartoe ze behoorde, niet kreeg. Die tweespalt knakte haar gezondheid. Hermsens conclusie over Belle van Zuylen is duidelijk: ‘Dat ze 's nachts aan de vrijheid kon proeven, maar de volgende ochtend weer in een gouden kooi moest plaatsnemen, maakte haar ziek.’
De ordening van de maatschappij - de conventies, de sociale structuren enzovoort - gaan Hermsen zeker ter harte. In het ‘Woord vooraf’ bij haar essaybundel Heimwee naar de mens schetst zij in algemene termen eenzelfde tweespalt als die zij bij Van Zuylen constateerde. Aan de ene kant een ‘wezen’ (ze gebruikt dat woord) waarop de economie en de technologie vat hebben gekregen, aan de andere kant ‘de mens die toont wie hij is en gaat staan voor wat hij vindt’. Deze tegenstelling beheerst de bundel. Sterker nog: ze is de kern van het gehele werk. Ze is de uitdrukking van het verlangen naar de waarachtige mens, het autonome, zichzelf respecterende individu.
Vaak verwoordt Hermsen haar mening indirect, door commentaar op het werk van anderen te leveren. In het reisjoururnaal ‘Etruskische tijd’ (in Stil de tijd) becommentarieert zij het boek Woede en tijd van Peter Sloterdijk. In dat boek hekelt Sloterdijk het consumentisme van de kapitalistische economie. De mens is een slaaf van zijn hebzucht geworden. Hermsen blijft in haar samenvatting wel op afstand, maar ze eindigt haar weergave met de zin: ‘Ja, hij weet het scherp te stellen.’ Dat wijst, ondanks de afstand, toch op een zekere instemming, al maakt zij Sloterdijks visie niet voor de volle honderd procent tot de hare. De roman De profielschets is een sarcastisch commentaar op de universitaire
| |
| |
wereld en in het verlengde daarvan ook op de moderne samenleving: het egoïsme en de ellebogenmentaliteit. Over de hoofdpersoon Bemt Brakhoven noteert de verteller: ‘Tot aan je dood verzekerd van een ver boven gemiddeld jaarsalaris voor een ver beneden gemiddelde inspanning.’ Een dergelijke zin typeert de toon en de visie van het boek: een ironisch commentaar op de huidige ‘elite’, die in ruime mate profiteert van de welvaart.
| |
Thematiek
In deze roman komt Sloterdijk eveneens ter sprake. Det van Vliet (de antipode van de zojuist genoemde Brakhoven) heeft met ene Mark een gesprek over Sloterdijks boek Sferen. Dat boek is een pleidooi voor de terugkeer naar de kern van het mens-zijn, naar de ‘prehistorie’, dat is de tijd voor we leerden spreken, de zogeheten ‘verloren tijd’. Een dergelijke terugkeer zal weer zin aan het leven geven. Want die zin is met de ‘dood van God’ verdwenen. Mark praat er enthousiast over en Det luistert instemmend. Dat de auteur Hermsen het met haar personage Mark eens is (en dus ook met Sloterdijk) blijkt uit haar essay ‘Bellen blazen in de tijd’ (in Stil de tijd) waarin ze Sloterdijks Sferen behandelt en tot eenzelfde slotsom komt. Ze spreekt in navolging van Sloterdijk van een ‘verzonken continent’. Daarmee bedoelt ze een ervaringsgebied (het totaal aan ervaringen uit de eerste jaren van ons leven) dat we ons niet bewust zijn. Dat ‘we onherroepelijk verloren hebben’, zoals zij het zegt. Van dat gebied wil Sloterdijk, en met hem Hermsen, iets achterhalen. Dat is - vinden zij - wat ieder mens zou moeten doen. Want daarmee verruimen en verbreden we de ‘marges van ons ik’. Worden we ons meer bewust wie we ten diepste zijn. Een tweede thema in het werk van Joke J. Hermsen is de tijd. In De profielschets is Det van Vliet de ‘draagster’ van dit thema. Sinds haar jeugd wordt zij geobsedeerd door het verschijnsel ‘tijd’. Het was haar niet helemaal duidelijk waarom het nu precies ging. Het was iets ‘wat heel dichtbij de intuïtie lag’. Voor zichzelf noemde ze het ‘het wezen van de tijd’, ook wel ‘de ziel van de tijd’. Ook later blijft de tijd haar fascineren. Ze promoveert op het onderwerp. Ze wordt docente filosofie aan een
universiteit. Nog tijdens een vergadering van de vakgroep denkt ze over het onderwerp na. Tijd is eigenlijk een schim, bedenkt ze. Hij is geen te fixeren grootheid. Hij is een kunstmatig orde- | |
| |
ningsprincipe. Er staan in haar overwegingen dus twee soorten tijd tegenover elkaar: de ziel van de tijd versus de gewone tijd, de tijd van de klok. De laatste hoort bij de samenleving, bij het egoïsme van de ellebogenmaatschappij. Op de vakgroepvergadering houdt Det een vurig betoog over de betekenis van de verbeelding voor de filosofie. Dat hele betoog staat in het teken van de intuïtie, in het teken van die andere tijd, de tijd van de ziel. Ze heeft daarvoor maar tien minuten. Een van haar tegenstanders legt treiterig een stopwatch voor zich neer. Een (iets te) heldere symboliek: de voorvechtster van de verbeelding tegenover de verdediger van de kloktijd. Op een gegeven moment beseft Det dat niemand echt naar haar luistert. Ze verlaat de vergadering. Ze verlaat het gebouw. Waarschijnlijk geeft ze haar baan op. Ze bevrijdt zichzelf.
| |
Traditie
Deze tijdsfilosofie is geïnspireerd op de filosofie van Henri Bergson (1859-1941), een filosoof die veel invloed heeft gehad op schrijvers in de eerste helft van de twintigste eeuw, zoals Marcel Proust (1871-1922) en Virginia Woolf (1992-1941), beiden door Hermsen besproken in haar bundel Stil de tijd. Zij plaatst zichzelf ook in deze traditie. Dat blijkt wel uit De profielschets. Die roman is weliswaar een satire op de universitaire wereld, maar de kern ervan is de bergsoniaanse antithese tussen de twee soorten tijd. En het idee van de roman is dat we ons moeten bevrijden van de dwang van de kloktijd en moeten kiezen voor ‘de ziel van de tijd’, dat is: voor de intuïtie en de verbeelding. Die gedachte wordt nog eens bevestigd door de keuze van een ander personage, Ella, de vrouw van Bernt Brakhoven. Ze besluit van hem te scheiden. Er staat: ‘Het is alsof ze met zachte hand in een andere tijd wordt gedrukt. Een trage en langzame tijd die het ene roerloze moment behoedzaam aan het andere rijgt. Ze voelt zich ineens heel dicht tegen die tijd aanliggen, alsof de tijd in haarzelf tikt.’
| |
Relatie leven/werk
Zowel in Het dameoffer als in De profielschets treedt ene Det van Vliet op. In Het dameoffer is zij de hoofdpersoon, in De profielschets een belangrijke bijfiguur. De twee zijn niet identiek. Hermsen zal met de gelijke naamgeving willen zeggen dat ze ongeveer een gelijke levenservaring hebben en een gelijke levensweg gaan. Beiden bevrijden zich van banden die hen kwellen, van
| |
| |
een te sterke moederbinding of van maatschappelijke kleinering. Het is vrijwel zeker dat Hermsen in de figuur van de Det van Vliet uit De profielschets voor een deel een beeld van zichzelf heeft gegeven. In Windstilte van de ziel vertelt ze over haar fascinatie voor de tijd. Onder andere dit: ‘Toen ik nog klein was, meende ik al dat de kloktijd een andere tijd was dan de tijd die ik ervoer. [...] Tijdens mijn studie hield ik aantekenschriften bij over de tijd en groeide mijn intuïtie dat de kloktijd die ons leven zo sterk bepaalt niet de “echte” tijd is.’ Dat zijn zinnen over de schrijfster die even zo goed haar personage uit De profielschets typeren.
| |
Kunstopvatting
Hermsens kunstopvatting hangt nauw samen met deze tijdsproblematiek. Ze beredeneert haar in het essay ‘Over de tijdfilosofie van Henri Bergson’ (in de bundel Stil de tijd). Ze schetst daarin twee werelden. De eerste is die van de ‘duur’, van het ‘zelf’ en van de ‘intuïtie’. Daarbij is ‘duur’ een innerlijk ervaren tijd en is het ‘zelf’ een laag in de mens die dieper is dan het bewustzijn. Dit zelf is het dat de duur ervaart door middel van de intuïtie. Deze eerste wereld is onbepaalbaar en onbenoembaar. De andere wereld is die van de kloktijd en het bewustzijn. Deze wereld is bepaalbaar en mechanisch. Vrijheid komt voort uit de eerste wereld. Daarin worden we niet geregeerd door de klok en de eisen van de maatschappij. Het is een innerlijke wereld waarin we onze eigen keuzes maken. Daarom komt vanuit die wereld zowel ons moreel handelen als onze creativiteit. Hermsen omschrijft het zo: ‘Men zoekt de vrijheid zich uit te drukken en bewandelt een niet in rendement of winstcijfers uit te drukken pad, waar men ondanks de duisternis iets als het ware of het schone of voor mijn part het goede vermoedt.’
In het fictionele werk treffen we sporen aan van deze opvatting. In Tweeduister denkt Tom Eliot (die in deze roman overigens meer als een merkwaardig mens dan als een begenadigd dichter wordt getekend) na over zijn kunst. Zijn slotsom is: ‘Alleen kunst en religie bieden in de ware zin des woords verlossing: verlossing van de hebzucht.’ Die conclusie komt natuurlijk geheel voor zijn rekening, maar ze lijkt toch een echo van Hermsens bewering in het opstel over Bergson: ‘Als we iets van de tijd als duur willen ervaren, is het noodzakelijk dat we uit de econo- | |
| |
mische tredmolen stappen, [...].’ Zowel de auteur als haar personage ziet het materiële gewin als de boosdoener.
In De liefde dus wordt deze opvatting gekoppeld aan het liefdesgevoel. Belle van Zuylen verwerkt haar liefdesaffaire in een roman, Caliste. Hermsen beschrijft het begin van het schrijfproces. Belle van Zuylen bedenkt de eerste zinnen tijdens een wandeling. Maar de wezenlijke momenten van het schrijven zijn voor haar die momenten dat ze zelf op de achtergrond raakt en een andere stem het van haar overneemt. Ze noteert: ‘Dankzij die stem kan ik een zekere afstand verkrijgen tot de wirwar aan gevoelens in plaats van erdoor verzwolgen te worden.’ Ongetwijfeld hoort deze stem tot de wereld die Hermsen in haar essay omschrijft als die van de ‘duur’ en het ‘zelf’. (‘Het beeld dat aldus uit Bergsons werk opdoemt, heeft wel iets van een tweestemmig mens’, schreef ze daar.) Ze verbond op deze manier creativiteit met moreel handelen. ‘Moreel’ betekent hier: handelen zoals je zelf goeddunkt, niet per se zoals de maatschappij het van je eist. Eventueel ga je daar zelfs tegenin. Belle van Zuylen denkt in dezelfde richting. De stem is die van een compagnon die we in een hoekje van onze ziel meedragen. Hij wordt niet alleen in de creativiteit maar ook in de liefde aangesproken. Dat verklaart waarom de liefde zo diep in ons doordringt, zo diep zelfs dat we onverschillig staan tegenover de morele wetten van de maatschappij. Aldus de overwegingen van Belle van Zuylen. Het blijkt een complex geheel. De innerlijke wereld bepaalt onze creativiteit, onze liefde en onze moraal.
| |
Stijl / Kritiek
Voor Hermsen zijn creativiteit en moraal dus hoogst individuele gegevens. Zij eisen daarom een individuele, heldere stijl. Of de auteur aan die eis voldoet, is de vraag. De meningen daarover zijn verdeeld. Het dameoffer is een geschikt object om die meningen te peilen. Hermsen hanteert in deze roman twee stijlen: die van Det (een sobere, vrij nuchtere stijl) en die van haar moeder Hannah (een pathetische, overdreven ‘mooie’ stijl). Een extreem voorbeeld van dat laatste is een zin uit het verhaal dat Hannah schrijft. ‘De ontmoeting is een mysterie, een bron van leegte, want haar plaats is er geen en haar gebeuren vindt plaats bij gratie van het eigen leeg worden, de eigen uitstorting van het niets in de ontmoeting.’ Op dit soort onbegrijpelijke zinnen
| |
| |
reageert Det dan weer met uitroepen als ‘Wat een verhaal’. De recensenten hebben niet op deze tweeledigheid gereageerd. Dat is jammer want Hermsen heeft duidelijk de bedoeling gehad met die twee stijlen twee verschillende leefwerelden te typeren. ‘Een fraaie, verzorgde stijl’, oordeelde Elsbeth Etty, en ‘poëtisch taalgebruik’. Welk van de twee stijlen ze bedoelt, wordt niet duidelijk. Karel Osstyn is iets scherper. Hij spreekt van het ‘vage, ietwat filosofische gewauwel’ van de moeder, maar typeert de roman toch als ‘een lyrisch geheel’. Annemiek Neefjes is consequenter. De moeder is voor haar ‘een erg zweverig type’ en de roman als geheel te overladen, ‘erg opzichtig en krampachtig’.
| |
Ontwikkeling
Men zou aan deze opmerkingen nog twee punten kunnen toevoegen. In de eerste plaats dat Hannah en haar zweverige stijl in de roman te veel ruimte krijgen. In de tweede plaats dat het stijlverschil overdreven is, te weinig subtiel. Wat dat betreft is De liefde dus een hele vooruitgang. In die roman zijn brieven van diverse correspondenten opgenomen. Ze hebben ieder een eigen herkenbare stijl, maar zonder dat de verschillen worden aangedikt.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
De publieke belangstelling voor het werk van Hermsen heeft met de publicatie van Stil de tijd een hoge vlucht genomen. Binnen een jaar verschenen tien drukken. Ook de kritiek was over het algemeen lovend. In de Volkskrant gebruikte Hans Driessen woorden als ‘doorwrocht’, ‘leesbaar’ en ‘enthousiasmerend’. Maartje Somers vond in NRC Handelsblad weliswaar dat Hermsen ‘tamelijk schools’ schrijft, maar dat heeft volgens haar het voordeel dat het niet ‘zweverig of al te lyrisch’ wordt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Sarah Kofman, Baubo. Theologische perversie en fetisjisme. Vertaald uit het Frans door Joke Hermsen en Henk van der Waal. Amsterdam 1987, Picaron, Vert. |
Rene Char, Toegewijde tegenstanders. Vertaald uit het Frans door Joke Hermsen en Henk van der Waal. Amsterdam 1989, Picaron editions, Vert. |
Joke J. Hermsen en R. van der Plas, Nu eens dwaas, dan weer wijs. Belle van Zuylen tussen Verlichting en Romantiek. Amsterdam 1990, Van Gennep, E. |
Maurice Blanchot, Spreek als laatste. Over de poëzie van Paul Celan. Vertaald uit het Frans en ingeleid door Joke Hermsen en Henk van der Waal. Amsterdam 1990, Picaron, Vert. |
Joke J. Hermsen en Alkeline van Lenning (red.), Sharing the Differertce. New York, Londen 1991, Routledge, EB. |
J.J. Hermsen, Nomadisch narcisme. Sekse, liefde en kunst in het werk van Lou Andreas-Salomé, Belle van Zuylen en Ingeborg Bachmann. Kampen 1993, Kok Agora, Academisch proefschrift. |
Joke J. Hermsen (red.), Het denken van de ander. Proeve van een vrouwelijke ideeëngeschiedenis. Kampen 1997, Kok Agora, EB. |
Joke J. Hermsen, Het dameoffer. Amsterdam/Antwerpen 1998, De Arbeiderspers, R. |
Dana Villa en Joke J. Hermsen (red.), The judge and the Spectator. Hannah Arendt's Political Philosophy. Leuven 1999, Peeters, EB. |
Joke J. Hermsen, Tweeduister. Amsterdam/Antwerpen 2000, De Arbeiderspers, R. |
Joke J. Hermsen, Heimwee naar de mens. Essays over kunst, literatuur en filosofie. Amsterdam/Antwerpen 2003, De Arbeiderspers, EB. |
Joke J. Hermsen, De profielschets. Amsterdam/Antwerpen 2004, De Arbeiderspers, R. (2e druk: Amsterdam, 2009, Rainbow Pocketboeken 952). |
Joke J. Hermsen, De liefde dus. Amsterdam/Antwerpen 2008, De Arbeiderspers, R. |
Joke J. Hermsen (red.), Simone de Beauvoir. Alles welbeschouwd. Kampen 2008, Klement, EB. |
Joke J. Hermsen, Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst. Amsterdam/Antwerpen 2009, De Arbeiderspers, EB. |
Joke J. Hermsen, Windstilte van de ziel. Amsterdam 2010, De Arbeiderspers, Ten Have, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Odile Jansen, Kitscherig slot gaat zwanger van symboliek. In: Trouw, 20-2-1998. (over Het dameoffer) |
Elsbeth Etty, Het afschudden van wetenschap. Debuutroman van Joke Hermsen. In: NRC Handelsblad, 27-3-1998. (over Het dameoffer) |
Karel Osstyn, Een dame neerleggen. In: De Standaard, 16-4-1998. (over Het dameoffer) |
Annemiek Neefjes, Kijken met op hol geslagen ogen. In: Vrij Nederland, 25-4-1998. (over Het dameoffer) |
Yra van Dijk, ‘De roman is een vrijplaats’. In: de Volkskrant, 05-1-2001. (interview naar aanleiding van Tweeduister) |
Monica Soeting, Leonard, Colette, Ezra en Menno. In: de Volkskrant, 12-1-2001. (over Tweeduister) |
Elsbeth Etty, Woolfs groupie: Joke Hermsen en Bloomsbury. In: NRC Handelsblad, 19-1-2001. (over Tweeduister) |
Peter Henk Steenhuis, Personages van papier. In: Trouw, 20-1-2001. (over Tweeduister) |
Thomas van den Bergh, De tijd overwinnen. In: Elsevier, 20-1-2001. (over Tweeduister) |
Jan-Hendrik Bakker, Joke Hermsen tekent verval der idealisten. In: Noordhollands Dagblad, 8-3-2001. (over Tweeduister) |
Doris Grootenboer, Feiten en fictie in overvloed. In: Algemeen Dagblad, 9-3-2001. (over Tweeduister) |
Wim Willems, Slijtplekken in een literair huwelijk. In: Psychologie Magazine, jrg. 20, 2001, p. 84. (over Tweeduister) |
Marnix Verplancke, In de woonkamer van Virginia Woolf. In: Filosofie Magazine, jrg. 10, nr. 3, 2001, p. 63. (over Tweeduister) |
Judith de Korte, Nieuw leven voor de doden. In: Surplus, jrg. 15, nr. 3, 2001, pp. 9-10. (over Tweeduister) |
Daniëlle Serdijn, Foute mannetjes. In: Het Parool, 9-12-2004. (over De profielschets) |
Clara Strijbosch, Vrouwen buitenspel; Joke J. Hermsens zedenschets van een Amsterdamse universiteit. In: de Volkskrant, 10-12-2004. (over De profielschets) |
Gerrit Jan Zwier, Slangenkuil vol filosofen. In: Leeuwarder Courant, 30-12-2004. (over De profielschets) |
T. van Deel, Onder aio's, UD's en professoren; Joke Hermsen steekt de draak met academische pretenties. In: Trouw, 8-1-2005. (over De profielschets) |
Janet Luis, Liever goede wijn dan Kant. In: NRC Handelsblad, 21-1-2005. (over De profielschets) |
Sevtap Baycili, Weg met de ik-figuren. In: Vrij Nederland, 5-2-2005. (over De profielschets) |
Janet Luis, En onder het gravel het graf. In: NRC Handelsblad, 15-2-2008. (over De liefde dus) |
Arjan Peters, Over de ziekte die hartstocht heet. In: de Volkskrant, 15-2-2008. (over De liefde dus) |
Mischa Cohen, Filosofe schreef vierde roman. In: Vrij Nederland, 16-2-2008. (over De liefde dus) |
Jaap Goedegebuure, Belle van Zuylen als tragische heldin. In: Brabants Dagblad, 23-2-2008. (over De liefde dus) |
Karin Overmars, Pretentieuze praat van een getourmenteerde vrouw. In: Het Parool, 28-2-2008. (over De liefde dus) |
Marte Kaan, Wat de buik vertelt. In: De Groene Amsterdammer, 29-2-2008. (over De liefde dus) |
Jann Ruyters, Piekerprinses uit de achttiende eeuw. In: Trouw, 1-3-2008. (over De liefde dus). |
Fleur Speet, Zonder gêne tot op het bot. In: Het Financieele Dagblad, 1-3-2008. (over De liefde dus) |
Elizabeth Kooiman, Belle en de liefde dus. In: Nederlands dagblad, 21-3-2008. (over De liefde dus) |
Mark Cloostermans, Liefde is een luxe. In: De Standaard, 11-4-2008. (over De liefde dus) |
Jooris van Hulle, Joke J. Hermsen. In: Kunsttijdschrift Vlaanderen, jrg. 57, nr. 322, 2008, p. 277. (over De liefde dus) |
Jaap Goedegebuure, Een drievoudig liefdesakkoord. In: Internationale Neerlandistiek, jrg. 46, nr. 3, 2008, pp. 54-59. (over De liefde dus) |
| |
| |
Pam van der Veen, ‘Even stilstaan bij de tijd’. In: Algemeen Dagblad/Haagsche Courant, 12-12-2009. (interview naar aanleiding van Stil de tijd) |
Hans Driessen, Lof der verveling. In: de Volkskrant, 29-1-2010. (over Stil de tijd) |
Maartje Somers, Bevrijd de tijd van de economische drang. In: NRC Handelsblad, 19-2-2010. (over Stil de tijd) |
Laura van Baars, ‘We zijn vervreemd geraakt van onszelf. In: Trouw, 20-3-2010. (interview naar aanleiding van Stil de tijd) |
Stijn Tomans, Joke J. Hermsen: ‘De 25-urige werkweek moet ingevoerd worden.’ In: Knack, 7-4-2010. (interview naar aanleiding van Stil de tijd) |
Marcel ten Hooven, Waarom is een publieke rustdag voor iedereen goed? In: Nederlands Dagblad, 10-4-2010. (over Stil de tijd) |
Arjen Fortuin, ‘De mens is altijd meer dan hij denkt te zijn’. In: NRC Handelsblad, 23-7-2010. (interview naar aanleiding van Stil de tijd) |
Hugo Camps, ‘Ik voel me meer Russisch dan Hollands’. In: Elsevier, 18-9-2010 en De Morgen, 5-1-2011. (interview naar aanleiding van Stil de tijd) |
Annemiek Leclaire, Efficiënt op de bank liggen. In: Vrij Nederland, 10-10-2010. (interview naar aanleiding van Stil de tijd) |
Lisette Thooft, ‘De ziel kent een andere tijd dan de klok’. In: VolZin, 29-10-2010. (interview naar aanleiding van Windstilte van de ziel) |
Toef Jaeger, Windstilte van de ziel. In: NRC Next, 8-11-2010. |
Koen van Baelen, Waarheid in wording. In: De Leeswolf, jrg. 16, nr. 1, 2010, pp. 3-4. (over Stil de tijd) |
Koen Rymenants, Gesprekken met het modernisme. Gestalten van Virginia Woolf bij Willem Brakman en Joke J. Hermsen. In: Jan Baetens e.a. (red.), De erfenis van het modernisme. Amsterdam 2010, pp. 111-126. (over Tweeduister) |
123 Kritisch lit lex.
november 2011
|
|