| |
| |
| |
Gery Helderenberg
door Rudolf van de Perre
1. Biografie
Gery Helderenberg, pseudoniem van Hubert Buyle, werd geboren op 18 januari 1891 te Nieuwkerken-Waas als zoon van de plattelandsdokter Alfons Buyle en van Leonie Buytaert, die reeds in 1898 overleed. Het gezin telde nog twee meisjes, waarvan de jongste op jeugdige leeftijd gestorven is. Het milieu van zijn kinder- en jeugdjaren heeft zijn leven en werk in niet geringe mate beïnvloed. Helderenberg volgde intern de Grieks-Latijnse humaniora aan het Sint-Jozefscollege te Aalst (1902-1908). Zijn priesteropleiding kreeg hij aan het Klein-Seminarie te Sint-Niklaas (1908-1910) en het Groot-Seminarie te Gent (1910-1914). Door de oorlogsomstandigheden ontving hij zijn priesterwijding in 1915 te Boulogne-aan-Zee, waar hij legeraalmoezenier was. Na de Eerste Wereldoorlog werd hij achtereenvolgens kapelaan te Zarlardinge (1919), Herdersem (1922) en Lede (1925). In 1937 werd hij benoemd tot aalmoezenier van het hospitaal der Zwarte Zusters te Geraardsbergen en in 1939 tot Algemeen Directeur in het moederhuis van dezelfde congregatie te Aalst. Hij was er tevens aalmoezenier van de Onze-Lieve-Vrouwkliniek en van 1941 af ook lesgever aan het daaraan verbonden Sint-Augustinusinstituut voor Verpleegkunde. In 1965 ging hij met emeritaat en werd hij benoemd tot rector van Huize Ronkenburg, rustoord en klooster van de Zwarte Zusters te Lede bij Aalst, gelegen binnen het domein van een vroeger kasteel. Hij overleed er op 9 december 1979.
Helderenberg publiceerde een groot aantal dichtbundels en schreef meer dan veertig spreekkoren en koorspelen ten be- | |
| |
hoeve van de studerende en arbeidende jeugd. Voor zijn poëzie werd hij driemaal bekroond door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, in 1932 met de A. Beernaertprijs voor Smeltkroes, in 1962 met de vijfjaarlijkse G. Gezelleprijs voor de bundels verschenen in het betreffende tij dvak, en in 1972 andermaal met de Guido Gezelleprijs voor Pentaphonium. In 1956 ontving hij de Prijs voor Letterkunde van de provincie Oost-Vlaanderen voor Triomf van de dood en in 1961 de prijs van de Scriptores Catholici voor Liefde en dood. In 1975 werd hem voor zijn gehele oeuvre de Driejaarlijkse Staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan toegekend.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Onder de verspreide gedichten, opgenomen in Verzamelde gedichten, bevindt zich ‘Zomeravond op Ronkenburg’, dat op typische wijze de aristocratische leef- en geesteswereld van de priester-dichter Helderenberg omschrijft. Hij laat zich hierin meedrijven op zijn verbeelding naar een voorbij verleden. Toen verliep een avond op Ronkenburg met gasten en muziek nog volgens de ongeschreven voorschriften van een precieus ritueel. Nu maakt de techniek dat alles overbodig. Er zijn geen gasten meer, de oude instrumenten zijn verhuisd naar het antiquariaat en de muziek klinkt op uit de koelte van een grammofoonplaat.
De suite is uitgespeeld. Sinds Ronkenburg mijn woon is
en de oude tijden wegdommelen met vlag en vederbos,
loopt daar de zwarte schijf, de klanken breken los
met harde dissonant, concreet en electronisch.
| |
Publieke belangstelling
Het verraadt iets van zijn heimwee naar vroegere waarden en ook van het isolement dat hij steeds heeft gekozen. De talrijke dichtbundels (ruim dertig in totaal), die hij in de loop der jaren had gepubliceerd, verschenen van 1951 af meestal in beperkte, bibliofiele uitgaven, die niet in de handel waren. Na twee selectieve en uiteraard beperkte bloemlezingen (Liefde en dood, Ante terminum) lieten de in 1978 verschenen Verzamelde gedichten voor het eerst een duidelijker beeld zien van de omvang en de kwaliteit van Helderenbergs dichterschap, hoewel ook deze uitgave nog niet eens de helft van het gehele dichtwerk omvat. Toen Helderenberg in 1975 de Driejaarlijkse Staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan ontving, was hij voor velen nog een onbekende. Zijn poëzie beweegt zich bovendien geheel buiten het klimaat van onze tijd, ze past ook niet in de moderne geestesstromingen, die aan de ontreddering en gespletenheid van de westerse mens gestalte geven. Zijn betekenis ligt dus elders en wel in de eigen (taal)wereld die hij heeft gecreëerd en die verbonden is met een uitgesproken religieuze thematiek.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
De tien bundels die Helderenberg vóór 1951 liet verschijnen, moeten in feite beschouwd worden als de (lange) aanloop tot de kern van zijn dichterschap, dat zich pas na zijn zestigste levensjaar definitief ontplooide.
Zijn vroegste werk, Poëmata, typische belijdenispoëzie, vertoonde nog onmiskenbaar impressionistische invloed, vooral van Karel van de Woestijne. Na een onderbreking van meer dan tien jaar volgen de bundels snel op elkaar. Lente-hemel, Smeltkroes en Het aanbeeld zijn nog in de ban van de explosieve beeldentaal van het humanitair expressionisme, wat bij Helderenberg een barokke beeldenovervloed veroorzaakte.
| |
Relatie leven/werk
Met Doodendans en Het gasthuis keert hij terug naar het klassieke vers. De gedichten zijn nu anekdotisch van aard en worden, wat de thematiek betreft, mede bepaald door de veranderde levensomstandigheden. Helderenberg is dan tewerkgesteld als ziekenhuisdirecteur en -aalmoezenier. De weemoedige sfeer van het ziekenhuis en de bestendige confrontatie met mensen uit de diverse sociale geledingen, die vechten tegen de vertwijfeling en de dood, brengen hem als vanzelf naar de vraagstelling omtrent leven en dood. Als priester zoekt hij een antwoord in een spiritualistische zingeving.
| |
Verwantschap / Traditie
Een titel als Doodendans roept reminiscenties op aan de laat-middeleeuwse verwante literatuur (Elckerlyc, Anthonis de Roovere) en aan Holbein en Dürer. Ook Helderenberg voert de dood zelf ten tonele, die zijn weerloze slachtoffers moeiteloos in zijn greep heeft, maar hij geeft hen ook de troost mee dat hij hen bevrijdt van de aardse ellende en voor hen een nieuw, transcendent bestaan opent.
| |
Ontwikkeling
In de volgende bundels (Polyptiek, Tobias, De goddelijke harpenaar) concentreert Helderenberg zich meer op zijn eigenlijke priestertaak. De beleving van het priesterschap wordt uitgebeeld binnen het kader van de liturgische leefwereld en getoetst aan de objectieve geloofsleer. In de hymnische bundel De goddelijke harpenaar, die zelfs kenmerken vertoont van de mystieke minnepoëzie, komen ook de typische spanningen aan bod van de mystiek-begenadigde ziel tussen jubelende opvlucht en menselijke zwakheid en beperktheid. Wel gaat ook deze bundel nog gebukt onder een barokke beeldenweelde en een soms storend maniërisme.
| |
| |
| |
Thematiek
Omdat ik U bemin, verschenen in het zestigste levensjaar van de dichter, betekent een keerpunt. De bundel bevat de synthese van wat voorafging en kondigt tegelijk de thema's aan die in de volgende bundels uitgediept worden. De individuele problematiek van zonde en genade wordt verruimd tot die van de mensheid, het mysterie van erfzonde en verlossing. Hierin staat het lijdensverhaal centraal. De ‘passio Christi’ is trouwens een van de thema's die Helderenberg bij herhaling zal opnemen, evenals het Marialeven, dat hij psychologisch ontleedt en waarvan hij de betekenis nagaat in verband met de verlossing. Onrechtstreeks gebeurt dit ook in Triomf van de dood, twintig jaar na Doodendans. De dood wordt hier afwisselend in de ikvorm en in verschillende personages opgevoerd, van tamboer tot veldheer, van rover tot dienaar Gods. Overal is hij als een bedreiging aanwezig. Hij belichaamt de ‘vanitas vanitatum’, de ijdelheid van het menselijke streven. Zoals in Anthonis de Rooveres Vander mollenfeeste ontkomt niemand aan zijn oproeping: de prelaat evenmin als de nederige kapelaan of de non die de stervenden bij staat, de internist en de chirurg evenmin als het meisje met de pokputten of de eenvoudige tamboer in de processie.
| |
Visie op de wereld
Toch wordt de dood niet gezien als negatieve kracht, als ‘vernieler’, maar als ‘iemand’ die het leven afrondt en voltooit. Door de realistische en vaak tragische voorstelling en uitbeelding van die aardse werkelijkheid heen klinkt opnieuw Helderenbergs spiritualistische visie, die aan de dood zijn metafysische betekenis geeft. Door de aardse aspiraties te plaatsen in het perspectief van hun beperktheid en vergankelijkheid (‘alle glorie verdampt tot rook’), wordt de blik verlegd naar andere waarden. Juist door het sterven wordt ‘alle duisterheid opgeklaard’. De drie letters op de oude grafzerken, D.O.M. (Dominus Omnium Magister), geven
aan 't aardse feest van vuur en brood,
aan dit bestel van ziel en lijf
aan de eenzaamheid van dit verblijf
en aan de droefheid van de dood.
| |
| |
Meer nog, in de visie van de dichter is de dood voorwaarde tot de verrijzenis, tot een eeuwig herstel van een bewuste verbondenheid met God.
| |
Thematiek
In Legende der heiligen vertolkt Helderenberg op lyrische wij ze een reeks heiligenlevens. Het zijn bij uitstek de heiligen - vooral de martelaren - die de les van de aardse betrekkelijkheid begrepen hebben. Expliciet komt het passiethema nog aan bod in Horologium perpetuum, ‘XXIV glasramen voor een verrijzeniskerk’, evenveel ‘meditaties’ bij de verschillende stadia van Jezus' lijden, dood en opstanding. De grootheid van de eenzame Jezusfiguur staat in schril contrast met de zwakheid van de door het aardse opgeslorpte mens, waarvan de dichter zichzelf als exponent ziet.
| |
Traditie
De ik-betrokkenheid is in deze poëzie trouwens groter dan wordt vermoed. Helderenberg beleeft dit alles immers vanuit zijn priesterlijke functie, de priester als andere Christus, die zich vaak bevindt tussen uren van eenzaamheid en angst en de vreugde mee te werken aan het verlossingswerk. De priester die ook voortdurend geconfronteerd wordt met de rijkdom van de liturgische symbolen (gewaden, altaarkleden, voorwerpen), die hij nu een archetypische waarde verleent. Anderzijds - en dit is ook een terugkerend motief - wijst hij op de evangelische armoede en eenvoud van Jezus tegenover de pracht en praal waarmee prelaten omgeven zijn. Die kritiek komt reeds voor in Omdat ik U bemin. In Triomf van de dood roept ze reminiscenties op aan onder meer Der kerken claghe van Jacob van Maerlant of aan bepaalde refreinen van Anna Bijns. In De zegeningen, een bundel waaruit een grote zorg spreekt om het lot van de medemens, pleit hij naar aanleiding van Vaticanum II, in het gelijknamige gedicht, voor een terugkeer naar de zuiver evangelische waarden en de les van de bergrede. Ook in latere bundels (Doxologia pro Christo meo, Antiquariaat) is deze bekommernis aanwezig, maar uit hij ook zijn verdriet om het verlies van liturgische waarden.
| |
Techniek
Helderenbergs dichterschap spitst zich toe op de interne beleving van zijn priesterschap, op de religieuze ervaring die er rechtstreeks mee verbonden is. Vooral in de verwerking van dit thema toont Helderenberg zich de poeta faber. In de drie
| |
| |
afdelingen van Emblemata biblica gebruikt hij planten, dieren en muziekinstrumenten uit de bijbel om ze in hun symbolische betekenis toe te passen op actuele situaties of op de spanning die ze teweegbrengen in het eigen beleven. In het eerste deel van de tweestrofige gedichten stelt hij meestal de bijbelbeelden in hun concrete betekenis voor; zij vervangen de zinnebeeldige prenten van de vroegere emblemata. In het tweede deel komt de symbolische toepassing, die vaak een onverwachte wending aan het geheel geeft. Een voorbeeld is ‘De vis’;
Drie dagen zat Jonas opgesloten
en hij dichtte de psalm in de donkere buik.
Tobias greep de karper, en naar de boten
haalde Simon de barstens zware fuik.
En in 't bruine tuf der diepe catacomben
tekende een hand 't geheim van de Vis.
Ik eet Hem zegenend op de altaartombe
aan 't avondmaal van de mis.
Het brevier volgt uiterlijk het stramien van het Latijnse gebedenboek, dat in zijn vierledigheid gebaseerd is op de indeling van de seizoenen. In strofen van korte achtregelige verzen bouwt Helderenberg aan een mozaïek, waarin profane en sacrale elementen elkaar kruisen. Tegen de achtergrond van natuurimpressies uit winter, lente, zomer en herfst ontstaat een amalgaam van beelden met bijbelse, kerk- en algemeen-cultuurhistorische referenties, die de eigen ‘Werdegang’ op dichterlijke wijze inkleden. In een tegelijk barokke en moderne verwoording geven ze uiting aan de menselijke ontoereikendheid en het daarmee gepaard gaande ‘onverklaarbaar verdriet’.
Vier jaargetijden, paar aan paar,
blad bij blad, zwart en rood,
korven wijn en tarwebrood.
Mijn zit in de koorbank, 't gulden hek,
de koude en mijn ademhaal
en 'k weet niet waar, met open bek,
de betoverende nachtegaal.
| |
| |
Verwant met Het brevier is het lange gedicht Doxologia pro Christo meo, dat uit meer dan zevenhonderd blanke verzen bestaat en dezelfde thematiek uitdiept in ‘een verrassend en fascinerend lyrisch retabel’ (Thomas). Zelfs al schijnt het dichterschap van Helderenberg op een bepaald ogenblik een andere richting uit te gaan met het drieluik Neerhof op Ronkenburg, De vijvers en Bomen op Ronkenburg, dan is de (nieuwe) eigen omgeving andermaal slechts een alibi om zijn innerlijk leven te vertolken. Hij transcendeert de natuurervaring tot religieuze ervaring, door de veelvuldige bijbelse verwijzingen en plaatst het persoonlijk avontuur in het perspectief van de heilsgeschiedenis.
| |
Ontwikkeling
In zijn tachtigste levensjaar verschijnt Pentaphonium, de eerste van zes lijvige bundels, die zijn grondthematiek nog verder verruimen en verdiepen. Nieuw is dat hij ook reeds vooruitblikt op de situatie van de ‘Priester 2000’, die in een veranderde maatschappelijke context, als ‘mens in zijn verloren eenzaamheid’ het licht en de vreugde van de openbaring moet blijven verkondigen door het verdriet en de ‘duisterheden van het leven’ heen.
Nog eenmaal krijgt de thematiek van leven, dood en opstanding gestalte in Nacht der symbolen/Contrapuntische variaties, waarin muzikale - de dichter was ook een onderlegd muziekkenner en -beoefenaar - en andere motieven verbonden worden met liturgische symbolen. Dit uur tussen u en mij wijst op een haast Gezelliaanse toenadering tussen God en individu. Het levenseinde gaat gepaard met een afstand doen van de aardse werkelijkheden en een zich overgeven aan een bovenzinnelijke wereld.
Als in een synthese vat hij, enkele maanden vóór zijn dood, nog eens zijn hele bestaan samen in Itinerarium, een autobiografisch gedicht van vijfhonderd blanke verzen. Uiterlijk evoceert hij de onderscheiden levensfasen, van geboorte tot graf, innerlijk gaat het over het vroege besef van de geestelijke roeping met de angst en de twijfel, die zich op de weg naar de bewustwording en de zekerheid van de priesterlijke opgave aandienen. Een blik op zijn lectuur (de mystieken), zijn omgang met muziek en het daarmee verbonden esthetisch genot, zijn be- | |
| |
hoefte aan vriendschap completeren het geheel. Itinerarium is het geestelijk testament van een dichter die tot het laatste ogenblik creatief bezig bleef.
| |
Visie op de wereld
Helderenberg heeft in zijn poëzie een afgerond religieus wereldbeeld tot stand gebracht. Al het geschapene is innerlijk verbonden met en afhankelijk van zijn Schepper. De dingen van de aarde zijn tekenen die verwijzen naar boven. Voor hem hebben ze een sacraal karakter, dat hun metafysische dimensie opent. Toch roepen de ‘wonderen van de schepping’ in hem een ambivalente reactie wakker. Enerzijds zetten ze aan tot Franciscaanse jubel, tot dankbaarheid en lofprijzing, van de andere kant tot weemoed en verdriet bij de ervaring van de vergankelijkheid, het menselijk tekort en het spel van goed en kwaad in de wereld. Die visie wordt uiteindelijk opgevangen door zijn zo vaak beklemtoond geloof in het mysterie van de verlossing door Christus' dood en verrijzenis. Dat geloof is echter geen verscheurd geloof, maar het bezit iets van de contrareformatorische zekerheden, die in de glorie van de barok een passend onderkomen vonden.
| |
Kunstopvatting
De poëzie van Helderenberg is geen lyrische neerslag van zijn ervaringen. Zij is in haar beeldvorming rechtstreeks verbonden met de objectieve betekeniswaarde van de verschijnselen, die hem onthuld wordt door zijn uitgebreide eruditie, gevoed door omgang met en kennis van de bij bel, lectuur van theologische geschriften (van exegeten en kerkvaders), wetenschappelijke en encyclopedische werken. De talrijke bundels - vooral vanaf Omdat ik U bemin - laten een mozaïek zien van referenties en betekenissen, die betrekking hebben op de wereld van delfstoffen, planten en dieren (de natuur), maar evenzeer op de menselijke bedrijvigheid, zowel op het ambachtelijke als op het artistieke vlak (muziek, beeldende kunsten, vooral kerkelijke kunst). Dat alles wordt overkoepeld door de veelvuldige verwijzingen naar de liturgie (vieringen, mis- en altaargewaden, voorwerpen, vaatwerk, brevier).
| |
Stijl
Die barokke beeldenweelde wordt vertaald in een even barokke vormgeving, die doet denken aan de door Helderenberg graag gehoorde en zelf uitgevoerde muziek van J.S. Bach en G.Ph. Telemann. Anderzijds bezit ze een klassieke en gedisci- | |
| |
plineerde vormgaafheid. Helderenberg maakt in de regel gebruik van strofe, metrum en rijm. De meeste strofen vormen een eenheid binnen het gedicht. Het herhaaldelijk schrijven in reeksen of cycli wij st op een uitdiepen van de thema's, zoals dat ook in de muziek (sonate, symfonie) het geval is. Juist door de muzikale beïnvloeding blijft zijn vers voldoende beweeglijk en is de ritmische spanning behouden.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Door haar aard en karakter zal de poëzie van Helderenberg nooit een ruim lezerspubliek bereiken. Wel bevat ze een goudmijn voor exegeten. Ondanks de officiële erkenning, uitgedrukt in een aantal bekroningen, is zijn poëzie nog niet vaak het voorwerp van literaire analyse geweest. Behalve een paar langere kritische beschouwingen (Thomas, Van de Perre) verscheen er tot dusver slechts één uitgebreide, exegetische studie (Vangenechten).
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Gery Helderenberg, Poëmata. Gent 1913, Eigen beheer, GB. |
Gery Helderenberg, Lente-hemel. Kortrijk 1926 J. Vermaut, GB. |
Hildegard van Bingen, Liederen van de H. Hildegard 1098-1179. In 't Nederlandsch overgedicht door Gery Helderenberg. Kortrijk 1930, Steenlandt, GB. (vert.) |
Gery Helderenberg, Smeltkroes. Brussel 1931, H. Wellens, W. Godenne en Cie, GB. |
Gery Helderenberg, Het aanbeeld. Kortrijk 1932, Steenlandt, GB. |
Gery Helderenberg, Doodendans. Antwerpen 1937, De Sikkel, GB. |
Gery Helderenberg, Het gasthuis. Antwerpen 1938, De Sikkel, GB. |
Gery Helderenberg, Polyptiek. Antwerpen 1941, De Sikkel, GB. |
Gery Helderenberg, Pro defunctis. Aalst 1942, Eigen beheer, GB. |
Gery Helderenberg, Tobias. Brugge 1944, De Kinkhoren, GB. |
Gery Helderenberg, De goddelijke harpenaar. Antwerpen 1947, De Sikkel, GB. |
Gery Helderenberg, In memoriam patris. Aalst 1951, Eigen beheer, GB. |
Gery Helderenberg, Omdat ik U bemin. Dendermonde 1951, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Emblemata biblica. Dendermonde 1953, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Theotokos. Dendermonde 1954, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Triomf van de dood. Dendermonde 1955, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Sacramentarium. Dendermonde 1956, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Legende der heiligen. Dendermonde 1958, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Bernadette vertelt. Dendermonde 1958, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Liefde en dood. Bloemlezing samengesteld en ingeleid door Piet Thomas. Deurle 1961, Colibrant, Bl. |
Gery Helderenberg, Het brevier. Brugge-Otrecht 1962, Desclée de Brouwer, GB. |
Gery Helderenberg, De zegeningen. Deurle 1963, Colibrant, GB. |
Gery Helderenberg, Nieuwe kerkliederen. Dendermonde 1965, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Doxologia pro Christo meo. Dendermonde 1968, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Neerhof op Ronkenburg. Dendermonde 1969, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, De vijvers. Dendermonde 1970, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Hildegard van Bingen, Reidans der deugden. In 't Nederlands overgedicht door Gery Helderenberg. Ingeleid door D. Anselm Hoste. Steenbrugge 1970, Sint-Pietersabdij, GB. (vert.) |
Gery Helderenberg, Pentaphonium. Dendermonde 1971, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Ante terminum. Hasselt 1971, Heideland, Vlaamse Pockets, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden P 73, Bl. |
| |
| |
Gery Helderenberg, Bomen op Ronkenburg. Dendermonde 1972, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Nacht der symbolen/Contrapuntische variaties. Dendermonde 1973, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Horologium perpetuum. Dendermonde 1974, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Antiquariaat. Dendermonde 1975, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Dit uur tussen u en mij. Dendermonde 1976, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
Gery Helderenberg, Verzamelde gedichten. Keuze en inleiding door Piet Thomas. Brugge-Nijmegen 1978, Orion-Gottmer, De Gulden Veder, Bl. |
Gery Helderenberg, Itinerarium. Dendermonde 1978, Sint-Pieters- en Paulusabdij, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Marnix Gijsen, Kroniek der poëzie. In: Marnix Gijsen, Peripatetisch onderricht. Brussel 1940, pp. 79-88. (over Smeltkroes) |
Alb. W[esterlinck], Gery Helderenberg: De Goddelijke Harpenaar. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 93, nr. 3, maart 1948, pp. 186-188. |
Alb. W[esterlinck], Gery Helderenberg. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 97, nr. 4, april-mei 1952, pp. 253-254. |
Jos de Haes, Kroniek van de Vlaamse poëzie. Drie houdingen en methodes. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 99, nr. 4, mei 1954, pp. 237-2390 (over Emblemata biblica) |
Pieter G. Buckinx, Vlaamse poëzie. De dichter Gery Helderenberg. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 101, nr. 6, juli-augustus 1956, pp. 370-373. |
Miel Kersten, Gery Helderenberg. In: Kunstenaars van heden IV. Antwerpen 1960, pp. 5-20. (algemeen beeld) |
Anton van Wilderode, Gery Helderenberg zeventig. In: Boekengids, jrg. 39, nr. 1, januari 1961, pp. 1-5. |
Nieuwe Stemmen, jrg. 17, nr. 5, juli 1961, Gery Helderenbergnummer, samengesteld door Piet Thomas, met daarin een twintigtal (korte) bijdragen, getuigenissen en/of huldegedichten. |
Albert Westerlinck, Gery Helderenberg zeventig. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 106, nr. 10, december 1961, pp. 735-736. |
Pieter G. Buckinx, De dichter Gery Helderenberg. In: De Tijdspiegel, jrg. 17, nr. 4, mei 1962, pp. 102-103. |
Al. de Maeyer, Nog over Gery Helderenberg. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 18, nr. 7, september 1962, pp. 231-232. |
D. Snijders, Gery Helderenberg. In: Toortsen, nr. 7, 1962, pp. 5-8. (algemeen beeld) |
K. Vangenechten, Priesterlijke poëzie. Een verklarende commentaar bij Gery Helderenberg ‘Doxologia pro Christo meo’. Antwerpen 1968. |
A[lbert] S[meets], Gery Helderenberg, Pentaphonium. In: Vlaanderen, jrg. 20, nr. 5 [= nr. 121], september-oktober 1971, p. 354. |
Erik van Ruysbeek, Een devoot en suyverlyck boecxken. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 2, februari 1975, pp. 150-151. (over Contrapuntische variaties) |
Rudolf van de Perre, Gery Helderenberg. In: Het Teken, jrg. 48, nr. 6, december 1975, pp. 167-171. (over Helderenberg en De Pelgrimbeweging) |
Piet Thomas, Gery Helderenberg. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 121, nr. 1, januari 1976, pp. 36-40. |
Piet Thomas, Gery Helderenberg, staatsprijs voor literaire loopbaan. In: Vlaanderen, jrg. 25, nr. 1 [= nr. 150], januari-februari 1976, p. 40. |
Anton van Wilderode, Hulde Gery Helderenberg. In: Mededelingen van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, nr. 88, september-oktober 1976, pp. 8-13. |
Christine D'haen, Gery Helderenberg. In: Open Deur, jrg. 8, nr. 2-3, 1976, p. 3. |
Rudolf van de Perre, Gery Helderenberg: als de wijn... In: Ons Erfdeel, jrg. 21, nr. 2, maart-april 1978, pp. 264-265. (bespreking van een viertal bundels) |
Rudolf van de Perre, Gery Helderenberg. In: Boekengids, jrg. 57, nr. 3, maart 1979, omslag, (algemeen beeld) |
Rudolf van de Perre, Gery Helderenberg, Verzamelde gedichten. In: Het Teken, jrg. 51, nr. 10, mei 1979, pp. 309-311. |
André Demedts, Gery Helderenberg, Verzamelde gedichten. In: Ons Erfdeel, jrg. 22, nr. 4, september-oktober 1979, pp. 581-583. |
Rudolf van de Perre, De distel, de vis, de fluit. Lof van de emblemata. In: Rudolf van de Perre, De gekleurde wereld. Een dertigtal gedichten uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letterkunde benaderd en verklaard. Brugge/Nijmegen 1979, pp. 51-61. |
Ignace de Kesel, Een salvo vol terughoudendheid. Over de poëzie van Gery Helderenberg. In: Poëziekrant, jrg. 4, nr. 2, maart-april 1980, pp. 3-6. |
| |
| |
Anton van Wilderode, Gery Helderenberg, triomf van de dood. In: Anton van Wilderode, Dienstbaar het woord. Toespraken en teksten samengesteld en ingeleid door Rudolf van de Perre. Tielt/Weesp 1985, pp. 65-71. (over de belangrijkste thema's) |
Rudolf van de Perre, Gery Helderenberg, Lier. In: Rudolf van de Perre, Die lezen mogen eenzaam wezen. Leuven 1987, pp. 83-85. (over het gedicht ‘Lier’) |
Piet Thomas, Gery Helderenberg herlezen. Het geheim der milde geneesheren. In: Standaard der Letteren, 12-10-1991. (over het gedicht ‘De milde geneesheren’) |
Versmaat en vergezicht. Gery Helderenberg 1891-1979. Een gedenkboek naar aanleiding van de 100ste verjaardag van de dichter, samengesteld door Piet Thomas. Aalst 1991. Met onder meer: |
Versmaat en vergezicht. Rudolf van de Perre, De poëtische wereld van Gery Helderenberg, pp. 6-18. |
Versmaat en vergezicht. Piet Thomas, De anargyroi of die van Godswege heelden wat geschonden was. Mijmeringen bij ‘De milde geneesheren’, pp. 45-51. |
Versmaat en vergezicht. Gery Helderenberg, Dankwoord bij de bekroning van Liefde en dood door de Scriptores Catholici (1961), pp. 53-56. |
Versmaat en vergezicht. Jozef Vandemaele, Bibliografie van de afzonderlijk verschenen werken van Gery Helderenberg, pp. 57-70. |
Rudolf van de Perre, De geestelijk-literaire nalatenschap van Gery Helderenberg (1891-1979). In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 1991, afl. 1, pp. 27-43. |
45 Kritisch lit lex.
mei 1992
|
|