| |
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden
door Sander Bax
1. Biografie
Adrianus Franciscus Theodorus van der Heijden, geboren op 15 oktober 1951 in het Brabantse Geldrop, groeide op in een arbeidersmilieu. Zijn vader werkte bij Brabantia en Philips als lakspuiter, zijn moeder was thuis bij de kinderen. Het gezin bestond verder uit zus Marianne en broer Frans. Van der Heijden bezocht de Frater Andreasschool in Geldrop en de hbs van het Sint-Joriscollege in Eindhoven, waar hij in 1969 eindexamen deed. Vanaf 1970 volgde hij aan de Katholieke Universiteit Nijmegen de studies psychologie en filosofie. In de filosofie behaalde hij zijn kandidaats. In 1976 begon hij aan de Universiteit van Amsterdam aan een studie Esthetica. Hij brak de studie af om schrijver te worden.
In 1978 debuteerde Van der Heijden onder het pseudoniem Patrizio Canaponi in het literaire tijdschrift De Revisor. Later hanteerde hij ook de schrijversnaam A.F.Th. Incidenteel werkte hij mee aan Raster, De Gids, Dietsche Warande & Belfort en Optima, het tijdschrift waarvan hij in 2001 eenmalig gastredacteur was. Een groot deel van zijn werk is in het Duits vertaald; van enkele werken bestaan vertalingen in het Russisch, Bulgaars, Zweeds, Spaans en Fins.
Het werk van Van der Heijden is veelvuldig bekroond. In 1979 ontving hij voor de verhalenbundel Een gondel in de Herengracht de Anton Wachterprijs, in 1986 voor de roman De gevarendriehoek zowel de F. Bordewijkprijs als de Multatuliprijs. Onder het plaveisel het moeras werd in 1997 bekroond met de Generale Bank Literatuurprijs, Het schervengericht in 2007 met de AKO Literatuurprijs en in 2009 met De Inktaap. Voor Tonio ontving
| |
| |
hij in 2012 zowel de Libris Literatuurprijs als de NS Publieksprijs. Zijn hele oeuvre werd in 2003 bekroond met de Schrijversprijs der Brabantse Letteren, in 2011 met de Constantijn Huygensprijs en in 2013 met de P.C. Hooftprijs. Voor een zin uit Mim kreeg hij in 2008 de Tzumprijs. Advocaat van de hanen is in 1996 verfilmd, Het leven uit een dag in 2009. Het leven uit een dag is in 2014 ook voor toneel bewerkt.
Van der Heijden woont met zijn echtgenote Mirjam Rotenstreich in Amsterdam, waar in 2010 hun enige zoon, Tonio, om het leven kwam bij een auto-ongeluk.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Als Patrizio Canaponi in 1978 in De Revisor het verhaal ‘Bruno Tirlantino of De bruiloft van prinses Ann’ publiceert, wordt dat op de cover van dit toonaangevende literaire tijdschrift aangeduid als ‘een prozadebuut van formaat’. Een vermelding met een onvermoed grote voorspellende waarde, want het werk dat deze auteur, na twee boeken onder pseudoniem, vanaf 1983 onder eigen naam (soms afgekort tot A.F.Th.) heeft gepubliceerd, is alleen al in fysiek opzicht van een opmerkelijk formaat: van de cycli De tandeloze tijd (vanaf 1983) en Homo duplex (vanaf 2003) zijn tot nu toe respectievelijk zeven en vijf forse delen verschenen, waarvan een enkele zelfs in twee boeken moest worden uitgebracht. Ook de thematiek, die sterk mythisch getint is, kan worden aangeduid als ‘van formaat’.
| |
Thematiek / Traditie
Het debuut is een verhaal over wat de dichter en academicus Bruno Tirlantino overkomt tijdens de bruiloft van genoemde prinses Ann. De dichter en zijn entourage worden beschreven als een laatnegentiende-eeuwse, decadentistische groep, verslaafd aan seks, drugs en allerlei dionysische rituelen. We zien alles door de ogen van een Nederlandse ik-figuur, wiens vriendin Emily in de ban is geraakt van Tirlantino. Een centraal gegeven in dit verhaal is het artistieke verzet van de dichter tegen sterfelijkheid en ouderdom, dat ook bekend is uit het werk van Oscar Wilde en J.-K. Huysmans.
| |
Verwantschap
Hoewel het verhaal in eerste instantie verwant lijkt aan het neodecadentisme dat in de jaren zeventig werk van auteurs als Joyce & Co (Geerten Meijsing) en Jan Siebelink kenmerkt, opereert Canaponi onmiddellijk in de context van wat men in die tijd voorzichtig Revisor-proza. begon te noemen: het zogenaamde ‘academistische proza’ waarin vooral aandacht was voor de vorm van het literaire werk. Revisor-auteurs als Frans Kellendonk en Doeschka Meijsing keerden zich tegen het in die tijd dominante realisme en benadrukten dat het in de literatuur om het gebruik van de verbeelding draaide. Frans de Rover benoemde het werk van Patrizio Canaponi dan ook als ‘literatuur van de verbeelding, vol spiegeleffecten en freudiaanse motieven’.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Van der Heijden heeft altijd benadrukt dat zijn publicaties onder de naam Patrizio Canaponi, gezien moeten worden als een specifieke fase in zijn oeuvre. Canaponi is de barokke stilist uit zijn beginjaren, terwijl hij zijn eigen naam gebruikt voor het realistischer proza van de jaren tachtig, te beginnen met De slag om de Blauwbrug (1983) en Vallende ouders (1983), respectievelijk de proloog en het eerste deel van De tandeloze tijd. In deze cyclus, waarvan Albert Egberts de spil vormt, houdt zijn stijl het midden tussen barok en realisme, tussen surrealisme en zakelijkheid.
| |
Thematiek / Techniek
Canaponi's debuutbundel Een gondel in de Herengracht (1978) is een multi-perspectivisch, zelfs ‘kaleidoscopisch’ (De Rover) boek waarin opmerkelijke gebeurtenissen op eigenzinnige wijze worden verteld. Uiteindelijk wil Canaponi in dit boek vooral het proces van vertellen of verbeelden zelf laten zien. In ieder verhaal tilt de verteller op het oog banale gebeurtenissen op naar een betekenisvol, mythisch niveau. Hij doet dat door een droomachtig, surrealistisch taalgebruik; tegelijk resoneren er in deze bundel - net als daarna in de novelle De draaideur (1979) - tal van mythologische en freudiaanse thema's (Oedipuscomplex, castratiecomplex), die door de verbeelding hun specifieke betekenis krijgen. Illustratief hiervoor is hoe in het verhaal ‘De Gazellejongen, de trappiramide & de rattenkoning’ het masturberen van de jongen Attilio wordt beschreven als een heilig, bijna mystiek moment. Het zaad dat Attilio op zijn zolderkamer plengt, op het moment dat een processie zijn huis passeert, komt terecht op een nest jonge ratten:
De ratten vluchtten in paniek uit elkaar, in stervorm: weg, weg van de plaats van de landing. Maar in hun paniek raakten hun staarten op gordiaanse wijze verstrengeld, en het was op deze onontwarbare knoop dat Attilio zijn weke parel (hij voelde het losschieten nog in zijn vlees) zag neerkomen. De parel spatte tot vormeloosheid uiteen, omsloot en doordrong de knoop als een bindende substantie, en stolde. Als zegellak. Hij verzegelde hem. De parel de knoop. En daarmee was dan de rattenkoning gekroond, die, vergeefs rukkend en trekkend, als een perpetuum
| |
| |
mobile tot in lengte van dagen de onontkoombare herhaling zou blijven van Attilio's kleine, zoete zonde.
Menige gebeurtenis wordt zo gepresenteerd dat zij een beeld blijkt voor de grote ontwikkelingen in het leven van de hoofdpersoon of in de wereld om hem heen.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Hoewel De draaideur geschreven is in een minder maniëristische stijl, is ook deze roman door en door gecomponeerd. Centraal in het boek staat de ontmoeting tussen hoofdpersoon Francis van der Heijden, die vergelijkende literatuurwetenschap doceert, en de mythische figuur Sponge. Na hun ontmoeting, in de toiletten van het Amsterdamse Américain, vertelt Sponge Francis dat hij hem een aantal keren is tegengekomen tijdens zijn reis van Amsterdam naar Rome en terug. Sponge lijkt daarmee de personificatie van de literatuur: de verbeelding die de werkelijkheid zin geeft. Allerlei herinneringen van Van der Heijden aan zijn reis brengt Canaponi in een associatief, freudiaans verband. Net als in de verhalen uit de debuutbundel staat het thema van de seksuele zoektocht centraal. In het eerste deel van de novelle gaat de hoofdpersoon in Amsterdam relaties aan met Arnold, die zelfmoord pleegt door stroomdraden aan zijn penis te verbinden, Ivo, een jongen met een beenprothese, en Willy, een androgyn, verslaafd meisje. Francis heeft last van ‘scabiës’, waar hij hardhandig door zijn moeder van genezen wordt, en hij verwondt zijn geslacht als hij seks heeft met Ivo. Na deze schendingen trekt hij naar Parijs en Avignon en later - via een lange tunnel - naar Italië. In Rome speelt hij zelf voor androgyne gigolo en gaat hij op zoek naar de kraamkliniek waar hij geboren is. Het verhaal wordt achteraf verteld door Francis, die op het moment van vertellen zojuist vader is geworden. De bevalling is zwaar geweest, ook doordat hij zelf een ‘mannenkraambed’ heeft gehad. De Rover merkt op dat hiervan de suggestie uitgaat dat het hele verhaal gelezen kan worden als één lange koortsdroom: niet voor niets vertelt Francis aan het einde van de roman dat hij niet wakker is geworden van de wekkers die hij heeft laten aflopen. Duidelijk is wel dat alles in dienst staat van inzichten die Francis opdeed
tijdens zijn (seksuele) zoektocht.
| |
| |
Nu is hij vader en denkt hij:
Vandaag is voor het eerst sinds jaren, en schrijnender dan toen, het besef tot me doordrongen dat ik eindig ben, en snel opraak. Steeds sneller. Het eeuwige leven heeft maar kort geduurd en ligt al achter me, het eindige voor me. Alleen in een mensenleven is één derde langer dan de twee derden die er op volgen samen.
Het is deze visie op de tijd - en dan vooral het intensere beleven van tijd in bepaalde fasen van het leven - die later een belangrijk thema zal vormen in De tandeloze tijd, waar Van der Heijden het concept van het ‘leven in de breedte’ uitwerkt. Deze beleving van tijd staat ook centraal in Het leven uit een dag (1988): in het eerste deel van deze roman zien we hoe twee mensen zich gedragen die weten dat ze nog maar een dag te leven hebben, in het tweede deel zien we wat het gevolg is van de eeuwigheid: lethargie.
| |
Kunstopvatting
Waar in het werk van Canaponi droom en werkelijkheid steeds tegenover elkaar staan, is het de literatuur die via de droom (de verbeelding, het vertellen) probeert greep te krijgen op de werkelijkheid. Dat is echter niet eenvoudig, want binnen dromen wordt ook weer gedroomd, dromen kunnen zichzelf dromen, de werkelijkheid weten ze te vervluchtigen tot een decor, enzovoort. Het denken van Canaponi (en later Van der Heijden) over literatuur is dan ook behoorlijk complex. Als Revisor-auteur is hem vaak een autonomistische literatuuropvatting toegeschreven: het zou hem gaan om de kracht van de verbeelding, waarmee hij de chaotische werkelijkheid zin kon geven. Maar hier blijkt dat de verbeelding voor hem niet alleen iets positiefs is; er schuilt ook gevaar in. Natuurlijk gebruikt hij de verbeelding om de werkelijkheid te ordenen en te verfraaien. Vaak wordt in dat verband een uitspraak van Albert Egberts, hoofdpersoon van de De tandeloze tijd, aangehaald: ‘Ik ga ervan uit dat je alles wat je aan armzaligs en rottigs op je weg tegenkomt, en waar je niet omheen kunt, achteraf moet kunnen omsmeden, omsmelten tot iets moois, dat tegelijkertijd - verhevigd - de herinnering aan de gruwel in zich bergt.’ Maar die verfraaiing creëert ook afstand
| |
| |
tot de werkelijkheid. Het is niet zonder belang dat Van der Heijden deze uitspraak in de mond legt van een personage dat zijn gave tot fabuleren gebruikt om tegenover zijn geliefde zijn impotentie te maskeren.
Van deze werkwijze levert Van der Heijden een mooie illustratie in De sandwich (1986) In deze novelle reconstrueert hoofdpersonage Adriën de zelfmoorden van twee jeugdvrienden (Frank en Karine) Aan het slot van het boek komt hij uit bij één jeugdherinnering: Frank ligt op de grond, Karine ligt op hem en ze vragen Adriën om de sandwich af te maken. Het feit dat hij dat destijds niet deed, geeft Adriën achteraf het gevoel dat hij ontsnapt is aan het onheil.
| |
Ontwikkeling
Met De slag om de Blauwbrug komt nadrukkelijk de recente actualiteit bij Van der Heijden in beeld: de krakersrellen bij de kroning van Beatrix op 30 april 1980. Tegen het decor van deze rellen zien we de heroïneverslaafde Albert Egberts ontheemd door de stad dwalen. De historische gebeurtenis lijkt volledig langs hem heen te gaan, bezig als hij is om met zijn schaar in te breken in auto's op zoek naar verkoopbare radio's. Pas als hij zichzelf tijdens de slag om de Blauwbrug ineens met een steen in de hand ziet staan, terwijl er een politiehelikopter op hem af komt, beseft hij dat dit een cruciaal moment is in zijn leven; zelfs nu is hij niet in staat tot het stellen van een daad. Hij laat de steen vallen en onttrekt zich aan het tumult.
| |
Thematiek
Dit is een kernsituatie voor de hele cyclus De tandeloze tijd: het lukt Albert niet om op een conventionele manier mee te gaan in het leven. Door zijn reflectieve aard, zijn angst en terughoudendheid kan hij zich maar moeilijk overgeven. In de loop van de cyclus zal dat duidelijk worden in zijn omgang met vrouwen, die lang gekleurd zal zijn door impotentie of onverschillige overdaad. Hetzelfde geldt voor zijn verslavingsgevoeligheid: omdat het conventionele leven hem niet voldoende kan prikkelen, vlucht hij als student in drank (een erfenis van zijn alcoholische vader), en later in Amsterdam ook in cocaïne en heroïne.
Onmachtig tegenover de werkelijkheid probeert hij die naar zijn hand te zetten door te schrijven en te vertellen. Om zijn impotentie te verbloemen verzint Albert voor zijn grote liefde
| |
| |
Milli Händel een verhaal dat tot de conclusie leidt dat zij vermoedelijk zijn halfzusje is, waardoor hun relatie incestueus wordt. Zo is Albert constant bezig zijn eigen Brabantse jeugd om te vormen tot een veel groter, mythisch en betekenisvol verhaal. In Vallende ouders en De gevarendriehoek doet Van der Heijden dat door middel van een verhaal waarover wel is opgemerkt dat het de structuur van een schaar heeft (de schaar is een belangrijk motief in de roman, als symbool van Alberts onmacht). Vallende ouders begint in 1976, als Albert filosofie studeert in Nijmegen en daar samenwoont met zijn vriend Thjum Schwantje. Samen met Felix (‘Flix’) Boezaardt vormen zij een hecht driemanschap.
Tijdens een dronken nacht besluit Albert zijn studie in Amsterdam te vervolgen en dat wordt vervolgens het doel van de eerste twee delen van de cyclus: Albert wordt uit zijn Nijmeegse huis verdreven, logeert een tijd bij zijn ouders in Geldrop en verhuist dan naar Amsterdam, waar het ‘echte’ leven wacht. Intussen legt hij aan Thjum het filosofische principe uit aan de hand waarvan hij zijn leven vorm wil geven: het leven in de breedte. Hij wil zich verzetten tegen het veel te snelle verstrijken van de tijd en doet dat door één minuut in zijn verbeelding te vullen met steeds meer nieuwe gedachten. Tegenover de opeenvolging van momenten plaatst hij het synchronisme, het naast elkaar plaatsen van beelden, gedachten en herinneringen. Thjum reageert verontwaardigd: deze poging om de tijd te overwinnen leidt tot een ‘absolute stilstand’, die niets anders is dan de lethargie in Alberts leven.
| |
Techniek
Dit principe van het ‘leven in de breedte’ kenmerkt de narratieve structuur van de roman. Albert doet weinig anders dan wat drinken met zijn vrienden, logeren bij zijn ouders, maar tegelijkertijd gaan zijn gedachten en herinneringen alle kanten uit en waaiert het hoofdverhaal uit in allerlei bijverhalen. Zo slaagt verteller Albert Egberts er in Vallende ouders en De gevarendriehoek wonderwel in om zijn eigen lethargie achter een brij van woorden te verbergen.
| |
Thematiek / Techniek
Het perspectief van een ik-vertelling door de oudere Albert Egberts verschuift aan het begin van De gevarendriehoek naar een personaal kinderperspectief. Het kind Albert groeit op in de gevarendriehoek, een tuin tussen twee verkeerswegen en het
| |
| |
kanaal, die vroeger groot leek, maar nu niet meer is dan ‘een taartpunt aarde’ en een ‘spaander niemandsland’. Vanuit dat perspectief volgen we zijn eerste levensjaren: het spelen met Flix, de bezoekjes van oom Egbert en de tirades van vader. In een betekenisvolle scène klimt de man met een ladder naar de eerste verdieping om via de kamer van zijn zoon het afgesloten huis binnen te komen. De dronkaard heeft de ladder echter tegen het raam gezet, waardoor Albert zijn vader alleen binnen kan laten door hem van zich af te werpen. Het is een situatie waardoor ze tegelijk tot in eeuwigheid met elkaar verbonden blijven.
| |
Ontwikkeling
In het volgende deel uit de reeks, Advocaat van de hanen (1990), wordt een hele trits nieuwe personages opgevoerd; bovendien speelt het verhaal zich af tussen 11 en 29 april 1985, vijf jaar na de scènes in de proloog. Dit is kenmerkend voor Van der Heijdens werkwijze: hij is een systeemschrijver, die alles tot onderdeel wil maken van zijn groots opgezette romancyclus; tegelijk is hij een schrijver die constant in ontwikkeling is.
In Advocaat van de hanen is Albert Egberts inmiddels in de gevangenis afgekickt van de heroïneverslaving. Hij zat vast omdat hij de fascist Arend Jan Baartscheer, die al figureerde in De slag om de Blauwbrug, had omgebracht. Nu leidt hij een rustiger leven en is hij een bekend toneelschrijver geworden. Aan het einde van de roman blijkt hij een relatie te hebben met Zwanet Vrauwdeunt, de geliefde van Ernst Quispel, de eigenlijke hoofdpersoon van Advocaat van de hanen.
Deze advocaat is een keurige heer die eens in de zoveel tijd een periode van ‘euforie’ kent, een periode van een paar weken waarin hij zich helemaal onderdompelt in een alcoholistenbestaan. Tijdens zo'n periode is hij getuige van het feit dat agenten de dood van de in de cel gestorven ‘hanekam’ Kiliaan Noppen hebben proberen te verdonkeremanen, omdat men vreest dat de jongen gestorven is na een klap van een agent. Niet lang daarna wordt Quispel gevraagd om de advocaat van de jongen te worden. Als gedurende het proces duidelijk wordt dat hij getuige was, komt dit hem op een schorsing te staan. Uiteindelijk zal blijken dat niet een politieagent, maar een dementerende omstander de klap heeft uitgedaald, iets wat pas duidelijk wordt
| |
| |
na een getuigenverklaring van toneelschrijver Albert Egberts. Quispel is een spiegelfiguur van Egberts. Zoals Egberts zich verliest in drugsgebruik en seksualiteit, zo dompelt Quispel zich onder in drank. Ook hij is op zoek naar steeds extremere vormen van bevrediging. Aan het slot van de roman kruisen hun paden. Na een aantal moeizame jaren wordt Quispel opnieuw, als voor het eerst, verliefd op zijn vrouw Zwanet, net in de tijd dat zij een affaire met Albert begint.
| |
Ontwikkeling
Techniek
Met de nieuwe personages in Advocaat van de hanen krijgt de romancyclus een breder spectrum. Ook komen er andere thema's centraal te staan, zoals de rechtspraak (advocaat Quispel en de zaak rondom Kiliaan Noppen) en de verslaving (Quispels dipsomanie, Alberts heroïneverslaving). Deze thema's worden verder uitgewerkt in het in 1996 verschenen dubbele derde deel van de cyclus, Het hof van barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras, samen bijna 1500 bladzijden. Dit deel bestrijkt de jaren tussen 1976 en 1980. Ook hierin staat een rechtszaak centraal. Albert raakt gefascineerd door de zaak Hennie A., een vrouw die ervan verdacht wordt haar moeder te hebben vermoord. In Het hof van barmhartigheid worden we via Albert en via Hennie A. over allerlei gegevens rondom de zaak ingelicht. Daarnaast is er een cruciale rol voor het koor: de stemmen van roddelende kroeggangers die allerlei mythes over deze vrouw vertellen.
| |
Thematiek
Albert woont intussen in Amsterdam en heeft constant geldgebrek; daarom gaat hij voor ene Gesu Pospora als koerier naar Rome en Milaan, waarbij hij kinderen heen en weer smokkelt. Het eerste boek culmineert in een ‘sneeuwnacht in september’: een euforische kroegentocht tijdens welke Albert voor het eerst cocaïne gebruikt; het is het begin van zijn verslaving. Tijdens deze nacht komt hij Albert-Jan Baartscheer tegen, die hij aanwijst als zondebok. Aan het einde van Onder het plaveisel het moeras stelt Albert eindelijk een daad: hij besluit Baartscheer te vermoorden, naar later zal blijken om op die manier in de gevangenis te komen en daar van zijn verslaving af te kicken.
| |
Relatie leven/werk / Kunstopvatting
In A(lbert), F(lix) en Th(jum) wordt de kern van Van der Heijdens schrijverschap zichtbaar. Tegenover de fabulerende Albert plaatst hij de beeldend kunstenaar Flix, die het liefst zo realistisch mogelijk werkt. Anders dan Albert moet Flix niets hebben
| |
| |
van getheoretiseer, het gaat hem erom de werkelijkheid zo dicht mogelijk te vangen met zijn kunst. Flix' belangrijkste artistieke project is het maken van gipsfiguren die een zo realistisch mogelijk beeld geven van de stervende mens. Thjum is zijn model, dat zich laat ingipsen om later weer uitgesneden te worden. In Italië gaat zo'n experiment een keer fout. Thjum wordt te laat losgemaakt en Flix komt in de gevangenis terecht. Zijn pogingen tot het maken van levensechte kunst leiden tot dood en gevangenschap - tot niets dus eigenlijk.
Tegenover Flix plaatst Van der Heijden het personage Patrick Gossaert, een vernederlandsing van Patrizio Canaponi. In deel drie van de cyclus komt deze schrijver, die zegt wel stijl te hebben maar geen verhaal, in contact met Albert, die wel een verhaal heeft maar geen pen. Ze spreken af dat Patrick het ruwe materiaal van Alberts leven neemt en dit stileert. Patrick besluit dat de tekst die hij schrijft op basis van Alberts verhaal, een meervoudige vertelling moet zijn. Ook merkt hij op dat hij de verhalen van Albert door een ‘gouden zeef’ haalt waar een ‘kant en klare novelle’ uitkomt.
| |
Kunstopvatting / Thematiek / Kritiek
Realisme (Flix) en verbeelding (Patrick) zijn, zoals Carel Peeters (1998) heeft opgemerkt, in de romancyclus voortdurend met elkaar in strijd. Telkens confronteert Van der Heijden ons met mensen wier leven geruïneerd wordt, die in de goot terechtkomen of die volkomen blasé zijn geworden. In het derde deel van de cyclus zien we Albert als heroïnejunk in Amsterdam ronddwalen. Zo nu en dan reist hij naar Italië om met de handel in adoptiekinderen zijn verslaving te bekostigen. Dan weer reist hij naar zijn oude woonplaats Nijmegen om zich te verlustigen in perverse orgieën.
Ook via andere personages dan Albert komt de zelfkant van de samenleving aan de orde. Daarmee heeft De tandeloze tijd een rauwe, realistische ondertoon. Ton Anbeek ziet de cyclus als een onderstreping van ‘de vitaliteit van de realistische traditie’. In die zin zou De tandeloze tijd gezien kunnen worden als een antwoord op Anbeeks eigen roep om meer ‘straatrumoer’ in de Nederlandse literatuur. Die realistische elementen worden door Van der Heijden overigens altijd op een symbolistische manier beschreven en overladen met betekenissen, wat Jaap
| |
| |
Goedegebuure ertoe brengt diens romanuniversum eerder ‘mythisch’ te noemen dan ‘realistisch’. Het gaat in dit proza eerder om de subjectieve belevingswereld van het personage dan om de feitelijke realiteit.
Peeters plaatst juist de tegenstelling tussen het ‘moeras’ van de werkelijkheid en de verbeelding die ‘het plaveisel’ is, centraal in de cyclus. Ondanks alle lelijkheid in de werkelijkheid behouden de personages toch een zekere waardigheid. Het is Albert Egberts die als een ware mythomaan alle gebeurtenissen in een groter verband wil plaatsen. De cyclus staat vol met zijn redeneringen: objecten en gebeurtenissen maken een reeks herinneringen in hem los, hij gaat op zoek naar ‘zondebokken’ voor wat hem allemaal overkomt in het leven en naar psychologische en filosofische verklaringen voor zijn levensloop. Psychologische verklaringen leiden ertoe dat de romancyclus veelvuldig gelardeerd is met freudiaanse symboliek. Filosofische verklaringen houden veelal verband met tijd (die tegelijkertijd vernietigend is omdat ze de dood in zich draagt) en eeuwigheid (uiteindelijk staat de tijd ‘tandeloos’ tegenover het kunstwerk)
| |
Thematiek / Traditie
De hersenspinsels van Albert bieden een weermiddel tegen de wereld van perversie en banaliteit. Peeters wijst erop dat Albert allerhande vormen (cirkels, vierkanten, driehoeken, kruisen) en principes (symmetrie, synchronie) aanhaalt om de werkelijkheid tot een gestructureerd geheel te maken. Hij stelt dan ook vast dat Albert in essentie een modernistisch personage is (zoekend naar orde in een als chaotisch ervaren werkelijkheid) Tegelijkertijd merkt hij op dat de onvoltooidheid van de cyclus er de essentie van uitmaakt: het eindeloos uitwaaieren van nog meer metaforen, nog meer ordeningen, ziet Peeters als een bezwering van tijd en dood.
| |
Thematiek
Daarmee is Albert een ‘dualistisch personage’ (Peeters). Enerzijds heeft hij het verlangen om een ‘bres te slaan in de realiteit’. Hij gaat met zijn leven experimenteren om de werkelijkheid te ‘ontkorsten’ en zo door de al te vertrouwde werkelijkheid heen te kijken. Daar gaat een verlangen van uit om ‘echt’ te leven. Tegelijkertijd wordt Albert voortdurend geremd door angst voor de werkelijkheid en is zijn ideaal eerder om ‘niet(s)’ te zijn, om veilig, onaangetast te blijven. Albert pendelt tussen
| |
| |
zijn verlangen om een prinsje te blijven (kinderlijk, maagd, engelachtig, onvrij maar veilig) en de drang om in de wereld door te dringen (man, perverseling, junk en crimineel, vrij maar in gevaar). Daarmee is hij, eveneens volgens Peeters, ‘de antiheld van de vrijheid en de held van de onvrijheid’. Niet voor niets redt hij zichzelf door een periode van gevangenschap na de moord op Baartscheer en huurt hij na zijn vrijlating een ‘werkcel’ om zijn toneelstukken te gaan schrijven.
| |
Kritiek
De ontvangst van De tandeloze tijd was aanvankelijk opvallend gematigd. De meeste recensies van De slag om de Blauwbrug en Vallende ouders waren positief over de ambities van de auteur, over zijn stijl en over de manier waarop de romancyclus in de maatschappelijke werkelijkheid wortelde. Men roemde veelal de passages over de jeugdjaren van Albert Egberts, maar vond het werk in het algemeen te wijdlopig. Menig recensent merkte op dat Vallende ouders gerust 200 pagina's korter had kunnen zijn. Uitgesproken positief was Jaap Goedegebuure, die sprak over ‘een literaire gebeurtenis van de eerste orde’; uitgesproken negatief waren Hans Warren (‘De behendige Canaponi blijkt helaas in een onhandige Van der Heijden veranderd te zijn’) en Jacques Kruithof (‘Stilistisch zijn beide delen tamelijk mat’) Wanneer in 1985 De gevarendriehoek uitvoerig besproken wordt, is veel van de reserve verdwenen. Tegenover positieve besprekingen als die van Karel Osstyn (De Standaard), Wam de Moor (De Tijd), Anthony Mertens (De Groene Amsterdammer), Rob Schouten (Trouw) en Goedegebuure (Haagse Post) staat Warren in zijn afwijzing alleen. De toegenomen waardering blijkt daarnaast ook uit de toewijzing van zowel de F. Bordewijkprijs als de Multatuliprijs aan dit deel van de cyclus.
| |
Kunstopvatting / Traditie
Poëticale standpunten die Van der Heijden in deze jaren geregeld inneemt in interviews, krijgen een meer definitieve formulering in het essay Kruis en kraai (2008). Daarin verzet hij zich bijvoorbeeld tegen de voorliefde in Nederland voor de zuinigheid van de taal die men (al dan niet terecht) ontwaart in het werk van Elsschot en Nescio. Zijn eigen voorkeur gaat uit naar de rijkdom van een betekenisvolle compositie: ‘Door een zelfgekozen vorm voor de ongeordende werkelijkheid te schuiven legt hij die werkelijkheid, althans binnen de twee platten van
| |
| |
een boek, zijn eigen wil, visie en orde op. Het componeren van een roman, dat is des schrijvers Wille zur Macht.’ Niet voor niets noemt hij de meesterwerken van Proust, Céline en Joyce zijn ‘gedroomde meesterwerken’. Het probleem is echter, schrijft hij, dat er na het werk van Joyce, en dan met name na diens experimentele Finnegans wake, geen vormvernieuwing meer mogelijk is, zodat er voor de laattwintigste-eeuwse schrijver niets anders op zit dan de weg terug te volgen ‘naar eerder bedachte vormen van vertelkunst’ om ‘vanuit de herwonnen traditie’ naar ‘nieuwe, barre, onvermoede vertes’ te streven en zijn eigen kruis en kraai te vinden. Wat Van der Heijden uit dit modernisme meeneemt is wat hij noemt de ‘polyfone roman’ met ‘een heel contrapuntisch koor van heel verschillende breinen’. Hij streeft naar het onmogelijke boek, en plaatst zich zo in de traditie van het symbolisme:
Ik wilde de grens tussen mogelijk en onmogelijk dwars door die roman laten lopen, als het een roman zou worden, en niet veeleer een nog niet eerder gedefinieerd literair genre. Ik wilde, om de uiterste menselijke mogelijkheden van de literatuur te laten zien, een monumentale mislukking nalaten.
Om een dergelijk onmogelijk project toch te laten slagen, moet de schrijver misschien een roman schrijven met een soort metaboek eromheen:
Alleen zo, door winkelhaken in het tentdoek, door knoestgaten in de houten schutting kunnen we misschien glimpen opvangen van die ongekende romanwereld. [...] Als het Eindboek zich dan door een mensenhand niet laat schrijven, laat het zich misschien, en dan nog alleen fragmentsgewijs, via een (soort) metaboek beschrijven, omschrijven, omcirkelen.
| |
Verwantschap / Traditie
Van der Heijden ent zijn literatuuropvatting in dit essay expliciet op de symbolistische ideeën van Stéphane Mallarmé over het perfecte en onmogelijk te realiseren boek. Hij plaatst zich daarmee tevens in de traditie van Harry Mulisch, met wie hij de belangstelling deelt voor ‘friction’, teksten waarin de (histori- | |
| |
sche) werkelijkheid botst op de fictie, zoals in Mulisch' Siegfried en in Van der Heijdens eigen Het schervengericht (2007), dat dan net is verschenen. Verder bespreekt hij uitvoerig het pleidooi van Willem Frederik Hermans voor de klassieke roman als experiment:
Een klassieke structuur voor het Menselijkerwijs Onmogelijk Te Schrijven Boek - en die structuur dan helemaal naar het randje voeren, naar het einde van de literair begaanbare wereld, naar een kruis waarop ‘met onnavolgbaar effectbejag’ een kraai heeft postgevat.
| |
Kritiek
Fundamentele bezwaren tegen het mythomane karakter van het werk van Van der Heijden zijn verwoord door Hans Goedkoop, die meent dat Albert Egberts zich een persoonlijke mythe eigen maakt ‘die op niets anders berust dan de spinsels en sprongen van zijn eigen geest’. Hij noemt die mythe een ‘spookorde’, een solipsistische fictie. Niet alleen Egberts is een mythomaan, maar ook Van der Heijden zelf, meent Goedkoop. Hij leidt dit af uit zijn observatie dat de auteur ook in bijvoorbeeld De sandwich en Asbestemming (1994) constant op zoek is naar betekenisvolle patronen. Het ‘mythomanische’ is ook het ordeningsprincipe van de romancyclus zelf. Door verschrikkingen weg te toveren achter woorden (en alles ‘de glans van goud’ te geven) ontneemt Van der Heijden de lezer het zicht op de tragedie in het leven van zijn hoofdpersoon. De drang tot het aanbrengen van (voor de lezer niet altijd geloofwaardige) samenhangen maakt de romancyclus tot een in zichzelf besloten geheel. De onvoltooidheid ervan draagt daaraan bij: zij geeft de lezer niet de kans een overzicht te krijgen van het geheel en daarop te reflecteren en te reageren. Het modernistische aspect, waarover Carel Peeters zo enthousiast wordt dat hij in de zomermaanden van 1996 een tiendelige recensie schrijft, stuit bij Goedkoop juist op onontkoombare bezwaren: de lezer wordt buitenspel gezet.
| |
Ontwikkeling / Techniek
Na in 1996 de laatste delen van De tandeloze tijd te hebben gepubliceerd, begon Van der Heijden aan een nieuwe cyclus, Homo duplex. De verteller van de nieuwe cyclus is de Griekse god Apollo die zegt zijn naam verkwanseld te hebben. Deze
| |
| |
Apollo volgt niet alleen de personages, maar helpt ook het noodlot zo nu en dan een handje. Hij heeft trekken van verwantschap met zowel de engelen in De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch als met de over het Amsterdamse Rokin wandelende God in Dichtertje van Nescio.
Het mythische gehalte van Homo duplex is veel hoger dan dat van De tandeloze tijd. Er is sprake van personages die leven in een herkenbare realiteit (we komen terecht in het milieu van voetbalhooligans uit Rotterdam en Amsterdam), maar die realiteit wordt in Homo duplex door de auteur direct beschreven als een mythologische wereld, die gemodelleerd is naar de strijd in de Trojaanse oorlog en voorts gelardeerd wordt met verwijzingen naar allerlei klassieke verhalen. Bovendien is er nauwelijks sprake van autobiografisch materiaal, maar betreft het verzonnen personages, die niettemin, zoals Carel Peeters opmerkte, ‘obsessies, fascinaties en thema's personifiëren’.
De basis voor de cyclus vormt het verhaal van Oedipus. Hoofdpersoon Tibbolt Satink heeft de ambitie zich te veranderen in Movo, een persoon die veel harder en rauwer is dan hijzelf. Deze Movo is voorbestemd om leider te worden van een ‘wereldstaking’, een staking tegen de omstandigheden van de mens op aarde. Was de oorspronkelijke Tibbolt een jonge gymnasiast met intellectuele ambities, de hardere Movo is een gigolo en leider van De Pit, de supportersclub van voetbalclub Adam. Een van de dramatische bewegingen in de cyclus is dat hij de overstap maakt van De Pit, waaraan zijn vader verbonden was, naar De Kern, de vereniging die hoort bij club Rdam.
Van der Heijden gebruikt het ruwe materiaal van de supportersproblematiek om zijn ‘homo duplex’ te schetsen: de gespleten mens Satink/Movo. Deze is tegelijk vrij en niet vrij. Het is tegen deze gebondenheid van de mens aan zijn lot, dat Satink als Movo protest wil aantekenen. Maar juist door zich los te maken van zijn pleegouders en zich te voegen in het Rdamse milieu, wordt hij geconfronteerd met zijn eigenlijke noodlot. In Rdam ontmoet hij Zora, de vrouw die later zijn moeder zal blijken te zijn. In De Movo Tapes lezen we hoe Apollo (inmiddels QX-Q-8 geheten) alles in het werk stelt om de jonge voetballer Tonnis Mombarg, later hoofd van De Kern, in contact te
| |
| |
brengen met Zora - aan het slot is hem dat gelukt: Zora is zwanger geraakt tijdens de opnamen voor een pornofilm. In Mim, of de doorstoken globe (2007) wordt verteld hoe Movo de partner van zijn moeder wordt en bij haar een drieling verwekt. Met Zora kijkt hij in 1999 naar de pornofilm waarin zijn eigen verwekking te zien valt. Nadat zij Movo op deze manier de waarheid over zijn afkomst heeft onthuld, hangt deze eigentijdse Iokaste zich op. Als Movo haar vindt, brandt hij als Oedipus zijn ogen uit, op eigentijdse wijze: door zijn hoofd in de frituurpan te steken.
Analoog aan het verhaal uit 1973 rondom Tonnis en Zora, is in De Movo Tapes het verhaal uit 1996 waarin Tibbolt Satink - nog voor de noodlottige gebeurtenissen plaatsvinden die hem boven het hoofd hangen - in een dictafoon verslag doet van zijn handelingen. Om in Movo te veranderen wil hij een grote clash tussen de twee supportersgroepen organiseren bij Knooppunt Hellegatsplein. De ingesproken cassettebandjes komen bij een uitgeverij terecht die het als ‘Van Noen tot Neon’ wil uitgeven, iets wat niet gebeurt. Later zal Movo alsnog een belangrijk literair meesterwerk achterlaten, Gedichten gods, een tekst waar Apollo de hand op wil zien te leggen. Deze verhaalgegevens zijn in de eerste delen van de cyclus nog niet ver uitgewerkt, maar Van der Heijden heeft in interviews laten weten dat deze Gedichten gods het ‘onmogelijke boek’ zouden moeten zijn dat hij met deze cyclus heeft willen schrijven.
| |
Ontwikkeling
Het verhaal van het volgende deel van de cyclus, de novelle Drijfzand koloniseren (2006), speelt veel later: het gaat over ‘de erven Movo’ - de broers Rimmer en Wilmer en dochter Jolente. Rimmer vermoordt Wilmer in een ruzie om de erfenis, oom Hero verbiedt Jolente om het lichaam van haar broer te begraven. Van der Heijden volgt hier de plot van Sofokles' Oedipus in Kolonos en Antigone. Tegen de wil van haar oom ontvreemdt Jolente het lichaam van de als een afvallige beschouwde Wilmer om het te begraven. Daarop laat Hero Jolente vermoorden, waarop ook zijn eigen zoon Raymond zelfmoord pleegt.
Intussen dwaalt Rimmer door Amsterdam op zoek naar de pleegouders van zijn vader, de familie Satink. Daar vindt hij in een daklozencentrum zijn vader Movo, die zich Thierry laat
| |
| |
noemen (naar een van zijn vroegere vrienden die een Tiresiasrol vervulde en in 2023 in Londen zou zijn gestorven). Rimmer neemt Movo mee naar het graf van Thierry en schiet hem daar dood. Vervolgens spoort hij Tibbolts pleegmoeder, de bejaarde Ulrike Satink-Tornij op om haar, van wie hij denkt dat ze zijn moeder is, zijn ‘liefde’ aan te bieden. Ten slotte steekt hij zich voor de televisiecamera in brand om wraak te nemen op vader en moeder en om de lijn van de vloek te stoppen.
In Mim, of de doorstoken globe wordt weer een stap in de tijd teruggezet. De nadruk ligt op 25 april 1999, de dag dat Rdam landskampioen wordt en de stad ontsierd wordt door allerlei rellen. Apollo gebruikt die dag om Movo te confronteren met de waarheid omtrent zijn situatie: moordenaar van zijn vader, zoon van zijn echtgenote. Kort daarvoor wordt de drieling geboren (die Zora Mim noemt) Op de dag zelf overlijdt Movo's pleegvader. Hij zoekt troost bij Zora, maar ze neemt afstand van hem. Samen bekijken ze de pornofilm ‘Edelweiss’, waarvan al eerder, in De Movo Tapes, de opname uitvoerig beschreven was en waarop de verwekking te zien is van ‘Reinier’, in feite dus van Movo zelf.
| |
Thematiek
Uit deze novelle blijkt het belang van bewegende beelden voor Homo duplex. Movo kijkt naar een pornofilm om zijn eigen verwekking te zien, hij zit in een stadion om naar een wedstrijd te kijken, Zora laat hem een televisiedocumentaire zien om meer over zichzelf aan de weet te komen. Verder is er Apollo die in 1997 een verkeerstoren van Rijkswaterstaat bedient, zelfs de naam QX-Q-8 overneemt en via camera's alles volgt wat er op het Hellegatsplein gebeurt. Rimmer pleegt zelfmoord voor de televisiecamera's omdat ook het leven van zijn vader zich altijd voor het oog van de camera heeft afgespeeld.
Al eerder in 2007 was de vuistdikke roman Het schervengericht verschenen. De plotlijnen hierin lijken nauwelijks verband te houden met die van Homo duplex: twee kleine mannen ontmoeten elkaar in de gevangenis. De een, Remo Woodhouse, is gemodelleerd naar filmregisseur Roman Polanski, de ander, Scott Maddock, lijkt sterk op Charles Manson, de hoofddader van de moord op Polanski's geliefde Sharon Tate en enkele anderen. Woodhouse en Maddock draaien een paar weken lang
| |
| |
om elkaar heen en raken met elkaar in gesprek, tot Maddock uiteindelijk het hele verhaal vertelt over de Tate murders, met als meest indrukwekkende scène die waarin we vanuit het perspectief van het ongeboren zoontje van Sharon Tate een verslag krijgen van de overval en de moorden. Apollo verschijnt in deze roman als Spiros Agraphiotis, die in de Choreo gevangenis als bewaker werkt. Hij is bevriend met de grootvader van Tibbolt Satink, de boekhandelaar Olle Tornij. Als hij daar eens op bezoek is, kijken ze naar een documentaire over Charles Manson, de man die het liefst de ‘hele wereldbevolking over de kling zou jagen’, en beklaagt hij zich erover dat deze man zo veel toegang tot de media heeft.
| |
Kritiek
Verschillende critici (Goedegebuure, Jeroen Vullings, Arnold Heumakers) hebben erop gewezen dat De Movo Tapes te veel losse eindjes bevatte om als zelfstandig werk te kunnen imponeren. Ook merkte men op dat Van der Heijden nog meer dan in De tandeloze tijd de stijl liet prevaleren boven de plot. Tegelijk waren er direct ook uitgesproken positieve reacties (Kees 't Hart, Arjan Peters), die spraken van een literair ambitieniveau zoals dat in de Nederlandse literatuur zelden was vertoond. Max Pam was uitgesproken negatief: hij sprak van een faliekante mislukking. Ook latere delen van de cyclus heeft hij steeds negatief besproken.
Bij Drijfzand koloniseren vindt hij anderen aan zijn zijde: menigeen vindt het verhaal te gekunsteld. Heumakers merkte bijvoorbeeld op dat de op Sofokles geënte dialoogstructuur (die de plaats inneemt van Van der Heijdens beschrijvingskunst) het verhaal geen goed doet. Meer waardering is er voor Mim, of de doorstoken globe, met name van Arie Storm (die het boek typeert als ‘Champions League’) en Arjen Fortuin. Ook Het schervengericht wordt in het algemeen zeer positief besproken. Storm vindt het verhaal ‘hartverscheurend ontroerend’, Vullings vindt het ‘perfect op gewicht’ en Marja Pruis spreekt van een ‘bovenmenselijke prestatie’. Goedegebuure vindt echter dat Van der Heijden ‘steeds minder maat weet te houden’.
| |
Relatie leven/werk
In zijn werk heeft Van der Heijden de spanning tussen fictie en (autobiografische) werkelijkheid altijd hoog laten oplopen. Een aantal keren heeft dat tot verontwaardigde reacties geleid, van
| |
| |
personen die zichzelf of verwanten op kwetsende wijze zagen geportretteerd. Het zijn problemen die Van der Heijden welbewust over zich heeft afgeroepen. Zoals gezegd, heeft hij in De tandeloze tijd zijn hele familiegeschiedenis verwerkt, inclusief ongemakkelijke feiten over een oom die misschien bij de SS zou hebben gezeten. In Weerborstels (1992) schreef hij bijvoorbeeld over zijn neef die omkwam bij een motor/auto-ongeluk en in De helleveeg, later toegevoegd aan de cyclus, staat een van zijn tantes centraal. In Uitdorsten (2003), het korte requiem naar aanleiding van de dood van zijn moeder, rekent de auteur het zijn familieleden aan dat ze verhaal zijn gaan halen bij zijn moeder en niet bij hem. De familie verwijt zijn moeder dat zij de familiegeheimen heeft doorgespeeld aan haar zoon, de schrijver. Die werpt echter tegen dat hij niets anders heeft onthouden dan verhalen en roddels van tantes op familiebijeenkomsten.
Zo blijkt het thema ‘roddelen’, dat geregeld voorkomt in zijn werk, samen te hangen met ervaringen uit Van der Heijdens leven. In Het hof van barmhartigheid heet het op een gegeven moment de ‘lof der roddelzucht’; het gaat daar om de passages waarin stamgasten roddelen over de schuld van Hennie A. De suggestie is dat zij - ondanks haar feitelijke onschuld - door de stem des volks als moordenares en dus als zondebok is aangewezen. De combinatie van roddelzucht en het zondebokmechanisme speelt ook een belangrijke rol in Asbestemming. Omdat de schrijver in dit boek vooral wraak lijkt te willen nemen op de vader (hij probeert gevoelens van rouw te ondergaan, maar dat lukt nauwelijks), is er, zoals Wilbert Smulders (1997) heeft opgemerkt, in de roman sprake van een ver doorgevoerde vorm van roddelen over de man, geheel volgens de regels die daarover in Het hof van barmhartigheid zijn opgesteld. Smulders ziet dit requiem als een gevecht van Van der Heijden met een vader van wie hij niet heeft gehouden. De auteur doet alles wat hij kan om de man achteraf af te breken, maar slaagt daar toch niet helemaal in. In meer algemene zin is de techniek van het roddelen kenmerkend voor Van der Heijdens literatuuropvatting: de afwezige die afgebroken, herschapen en vernietigd moet worden, is het personage van de roman. De auteur is de grote roddelaar. Dit roddelen krijgt technisch vorm in de polyfone
| |
| |
vertellingen van de laatste delen van De tandeloos tijd, een polyfonie die door het personage Patrick Gossaert expliciet wordt uitgelegd in Onder het plaveisel het moeras.
Vaak is vastgesteld dat bij Van der Heijden feit en fictie een ingewikkelde verbintenis met elkaar aangaan. In Uitdorsten en Asbestemming (maar ook in het titelverhaal van Gentse lente, 2008) is de auteur onverbloemd autobiografisch: alle personen in de boeken zijn in werkelijkheid bestaande mensen; toch doet de auteur pogingen om in die autobiografische werkelijkheid betekenisvolle patronen te zoeken. Waar in zijn fictionele werk inderdaad altijd alles met alles verbonden lijkt, conform het principe van de modernistische (autonomistische) roman, daar hebben de requiems vaak een fragmentarisch en anekdotisch karakter. Zo plaatst hij tegen het einde van Asbestemming een ogenschijnlijk losjes verbonden reeks anekdotes over zijn vader onder de titel ‘Heijdeniana’. In deze teksten blijkt de werkelijkheid meermaals te complex om zich door literatuur te laten vangen.
Als in het voorjaar van 2010 zoon Tonio van der Heijden om het leven komt bij een verkeersongeluk, zet vader A.F.Th. van der Heijden zich aan het schrijven van wat hij later een ‘requiemroman’ zal noemen. In het eerste deel van Tonio (2011) - ‘Zwarte Pinksterdag’ - beschrijft Van der Heijden hoe hij en zijn vrouw Mirjam het nieuws van het ongeluk te horen krijgen, hoe ze in allerijl naar het ziekenhuis gaan, daar de laatste uren van hun zoon meemaken. Van der Heijden wisselt de passages hierover af met herinneringen aan vroeger. Daardoor krijgt de lezer een portret van het kind Tonio, door de ogen van de vader. Vanzelfsprekend, maar tot frustratie van de vader, komen we weinig te weten over het leven dat zich buiten het ouderlijk huis afspeelde, in de jaren dat de jongen studeerde.
In het tweede deel van Tonio (‘Gouden regen’) probeert Van der Heijden te reconstrueren wat de oorzaken waren van het ongeluk. In dit deel zijn de romantechnieken die van de eerdere Van der Heijden: het reconstrueren van een juridische kwestie, de aandacht voor camera's (in dit geval camerabeelden van het ongeluk) en het zoeken naar een schuldige of zondebok. Tegelijk blijkt dit autobiografische verhaal niet goed in dat
| |
| |
schema te passen: volwassen personages als zijn vader of zijn autobiografische ik zijn gemakkelijk in een positie van schuldige te manoeuvreren; dat geldt niet voor Tonio. Uiteindelijk maakt Van der Heijden zichzelf in deze roman tot zondebok: ‘Ik heb je voortgebracht, maar niet kunnen behouden. Ik ben geen flikker meer waard.’
Met de genreaanduiding ‘requiemroman’ lijkt Van der Heijden het boek te willen positioneren tussen zijn autobiografische werk en zijn fictionele werk. Hoewel het noodgedwongen het meest lijkt op Asbestemming en Uitdorsten, heeft vooral het eerste deel de structuur daarvan, terwijl het tweede deel via de vorm van de (juridische) reconstructie meer weg heeft van Advocaat van de hanen of Het hof van barmhartigheid. Die uitvoerige reconstructie geeft de roman inderdaad een soort plot. Tegelijk maakt de auteur voortdurend duidelijk dat hij terugdeinst voor een te veel aan betekenis en verbanden:
Ik heb van dit requiem geen hecht doortimmerd bouwwerk willen maken, vol dwarsverbanden en vooraankondigingen en terugverwijzingen. Zo min mogelijk beproefde literaire procédés, in godsnaam. Maar waar woorden en metaforen en symmetrieën zelfstandig samenspannen, heeft de schrijver het nakijken.
| |
Kritiek
De reacties op het boek waren in het algemeen zeer positief, al gaven verschillende recensenten aan dat ze moeite hadden met het beoordelen van zo'n persoonlijk boek. Als een boek voortkomt uit zo'n persoonlijk trauma, is het dan geoorloofd op stilistische fouten en een zwakke compositie en een teveel aan clichés te wijzen? Arjan Peters, groot liefhebber van Van der Heijdens werk, heeft het over proza ‘dat bijwijlen wankelt en zwalkt, parallel aan de gemoedsschommelingen van de schrijver. Geen lezer zal helemaal ontkomen aan de vrees door pathetiek te worden gegijzeld: mag je deze weerloze schrijver zeggen dat het, wat jou betreft, wel iets minder had gekund?’ Peters stelt echter ook vast dat in het slotgedeelte ‘de schrijver zich op[richt]’. Arjen Fortuin op zijn beurt noemt Tonio een boek ‘dat zich onttrekt aan literaire kritiek’ en Ruth Joos merkt zonder
| |
| |
meer op dat ze het boek niet heeft kunnen uitlezen omdat het thema te dichtbij komt.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Met Tonio brak Van der Heijden door bij een groter publiek dan ooit tevoren. Het eerdere werk was weliswaar door de kritiek altijd positief ontvangen en veelvuldig bekroond met commerciële en niet-commerciële prijzen. Ook was de auteur inmiddels een publieke figuur geworden, onder meer door verschillende spraakmakende televisieoptredens. Nu deze beroemdheid te maken kreeg met persoonlijk leed en dat ook tot literatuur verwerkte, bleek dat een goede mix voor het grote publiek. Veelzeggend is dat hij voor Tonio de NS Publieksprijs kreeg. Die publieke waardering viel overigens samen met de kritische erkenning.
| |
Ontwikkeling
Met de roman De helleveeg (2013) grijpt Van der Heijden weer terug naar de verhaalstof uit De tandeloze tijd. Het verhaal gaat niet over de hoofdpersonages uit de reeks en is daarom niet meer dan een zijspoor van het hoofdverhaal. In de chronologie van de cyclus staat De helleveeg helemaal achteraan. Albert Egberts vertelt in de roman over zijn tante Tiny, de helleveeg, de vrouw die ook de veel banalere bijnaam Tientje Poets kreeg. Albert heeft op het moment van vertellen een relatie met Zwanet Vrauwdeunt en ze voeden samen twee kinderen op: Cynthia, dochter van Ernst Quispel, de advocaat uit Advocaat van de Hanen, en Thjum, zoon van Zwanet en Albert, vernoemd naar Alberts vroegere vriend. Heel veel komen we niet te weten over de personages die uit de cyclus bekend zijn. Albert, Ernst en Zwanet komen hier alleen aan de orde voor zover ze een rol spelen in het verhaal van zijn tante.
Dat verhaal gaat vooral over de slechte verstandhouding tussen Tiny en haar ouders en over het moeizame huwelijksleven van Tiny. In deze tante van Albert Egberts schetst Van der Heijden een memorabel personage, zoals er in De tandeloze tijd meer zijn. Maar de roman heeft daarnaast een detectiveachtige plot: Tiny blijkt als vijftienjarig meisje verkracht te zijn door een goede vriend van haar vader, een man die jaren eerder al eens had geprobeerd om haar zus Hannie aan te randen. Als blijkt dat het meisje daardoor zwanger is geraakt, besluit zus Hannie dat er maar een abortus gepleegd moet worden zonder dat de ouders daarvan op de hoogte worden gesteld.
| |
| |
De helleveeg is een losstaand verhaal, dat nog het meest weg heeft van Weerborstels, waarin het noodlottige einde van Alberts neef centraal staat. Ook staat De helleveeg dichter bij de autobiografische teksten dan bij het latere fictionele werk. In het dubbele derde deel van de cyclus en in de eerste delen van de nieuwe reeks Homo duplex (De Movo Tapes en Het schervengericht) was Van der Heijden een steeds complexer en maniëristischer stijl gaan hanteren. Net als in Tonio hanteert hij in De helleveeg een veel soberder stijl. Hij doseert de metaforen en beelden veel meer en maakt ze hier ondergeschikt aan het detectiveachtige verhaal dat hij probeert te vertellen. Dat roept de vraag op of er zich een versobering van het schrijverschap van Van der Heijden aftekent.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Patrizio Canaponi, Een gondel in de Herengracht en andere verhalen. Amsterdam 1978, Querido, VB. (4e druk, onder de auteursnaam A.F.Th. van der Heijden, 1987, Salamander 658; opgenomen in De gazellejongen; 12e druk, samen met De gebroken pagaai, Schoorl 2005, Conserve; licentie-uitgave 2009, Muntinga Pockets, Rainbow Pockets 931) |
Patrizio Canaponi, De draaideur. Amsterdam 1979, Querido, R. (3e druk, onder de auteursnaam A.F.Th. van der Heijden, 1992, Salamander 734, opgenomen in De gazellejongen; 7e druk 2011, de Volkskrant, De beste debuutromans 17) |
A.F.Th. van der Heijden, De slag om de Blauwbrug. De tandeloze tijd. Proloog. Amsterdam 1983, Querido, R. (licentie-uitgave 1987, Patty Voorsmit, Bulkboek, jrg. 16, nr. 170; licentie-uitgave 2008, Muntinga Pockets, Rainbow Pockets 912; 23e druk 2013, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, Vallende ouders. De tandeloze tijd 1. Amsterdam 1983, Querido, R. (25e druk 2011, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, De gevarendriehoek. De tandeloze tijd 2. Amsterdam 1985, Querido, R. (20e druk 2013, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden,De sandwich. Een requiem. Amsterdam 1986, Querido, R. (licentie-uitgave, met inleiding van Jaap Goedegebuure, 1991, Patty Voorsmit, Bulkboek, jrg. 19, nr. 195; licentie-uitgave, met nawoord van Tonny van Winssen, Groningen 1992, Wolters-Noordhoff, Grote Lijsters 1992, nr. 5; 8e druk Amsterdam 1994, Uitgeverijen Singel 262, Singel pockets; opgenomen in De requiems) |
A.F.Th. van der Heijden, Het leven uit een dag. Amsterdam 1988, Querido, R. (licentie-uitgave 1994, Bulkboek, Penta pockets 9414; licentie-uitgave Baambrugge 1994, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 77; licentie-uitgave Groningen 2008, Wolters-Noordhoff, Grote Lijsters; 8e druk Amsterdam 2009, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, Dichters slaags. De lange mars langs de literaire cafés. Deventer 1988, Stichting Literair Café, E. |
A.F.Th. van der Heijden, De Generale. Alkmaar 1988, Provinciale Bibliotheekcentrale Noord-Holland, E. |
A.F.Th. van der Heijden, De Euforie. Over roes en angst voor de roes. Nijmegen 1989, Dies Natalis Katholieke Universiteit, E. |
A.F.Th. van der Heijden, Advocaat van de hanen. De tandeloze tijd 4. Amsterdam 1990, Querido, R. (licentie-uitgave [Breda etc. 2005], Wegener Dagbladen, Winnaars collectie 12; 17e druk 2011, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, Weerborstels. De tandeloze tijd. Een intermezzo. Amsterdam 1992, Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, R. (2e druk 1995, Querido; 8e druk 2013, De Bezige Bij) |
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden, Geldrop. Foto Thijs van Kimmenade. 's-Hertogenbosch 1992, Het Noordbrabants Genootschap, Noord-Brabant in proza, poëzie en prent 4, V. |
A.F.Th. van der Heijden, Schwantje's fijne vleeschwaren. De tandeloze tijd. Apocrief. 1992, Prozafragment. (opgenomen in Gentse lente) |
A.F.Th. van der Heijden, Asbestemming. Een requiem. Amsterdam 1994, Querido, R. (licentie-uitgave Baambrugge 1996, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 106; 10e druk 1997, Singel Pockets; opgenomen in De requiems; 14e druk 2012, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, Ontbijt met kromme lepel. Utrecht 1994, 't Snurkhuis, N. |
A.F.Th. van der Heijden, Orgie op zondag. Amsterdam 1994, Penthouse, N. (opgenomen in Onder het plaveisel het moeras) |
A.F.Th. van der Heijden, Het bankroet dat mijn goudmijn is. Den Haag 1995, Stupers Van der Heijden Tekstschrijvers, VB. (opgenomen in Onder het plaveisel het moeras) |
A.F.Th. van der Heijden, Het hof van barmhartigheid. De tandeloze tijd 3. Eerste boek. Amsterdam 1996, Querido, R. (9e druk 2013, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, Onder het plaveisel het moeras. De tandeloze tijd 3. Tweede boek. Amsterdam 1996, Querido, R. (9e druk 2013, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, De gebroken pagaai. Novelle met een proloog in dichtvorm en een leerdicht als epiloog. Illustratie Nelleke de Laet. Tilburg 1997, Van Laarhoven, N. (2e druk Utrecht 1999, Stichting De Roos; 3e druk, samen met Een gondel in de Herengracht, Schoorl 2005, Conserve) |
A.F.Th. van der Heijden, Whamm. De democratisering van het talent. Illustratie Ursula Heerma. Utrecht 1997, Hinderickx en Winderickx, Schrijversbrieven 1, Br. |
A.F.Th. van der Heijden, Sabberita. Amsterdam 1998, Athenaeum Boekhandel, N. |
A.F.Th. van der Heijden, Het onmogelijke boek. Een kleine monoloog van de auteur. Utrecht 1999, Hinderickx en Winderickx, E. |
A.F.Th. van der Heijden, Gevouwen woorden. Brieven over de grillen van het vak. Amsterdam 2001, Querido, Br. |
A.F.Th., De Movo Tapes. Een carrière als ander. Homo duplex o. Amsterdam 2003, Querido, R. (licentie-uitgave 2007, Muntinga Pockets, Rainbow Pockets 877) |
A.F.Th. van der Heijden, De requiems. De sandwich, Asbestemming, Uitdorsten. Amsterdam 2003, Querido, RB. (2e druk [2008], Singel Pockets) |
A.F.Th. van der Heijden,Engelenplaque. Notities van alledag 1966-2003. Amsterdam 2003, De Arbeiderspers, Privé-domein 250, D. |
A.F.Th. van der Heijden,Hier viel Van Gogh flauw. Frans dagboek 1968-1999. Amsterdam 2004, Querido, D. |
A.F.Th. van der Heijden,De gazellejongen. Het verzameld werk van Patrizio Canaponi. Amsterdam 2004, Querido, VB. (2e, uitgebreide druk 2013, De Bezige Bij) |
A.F.Th., Lamsvocht. Drie hoofdstukken uit Homo duplex. Tekening Martien Bos, Amsterdam 2004, QX-Q-8 Productions, Proza. |
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden en Jean-Paul Franssens, Ik heb je nog veel te melden. Briefwisseling tussen Jean-Paul Franssens en A.F.Th. van der Heijden. Bezorgd door Martien Bos, Willem Ellenbroek en Thijs Wierema. [Amsterdam] 2005, Lubberhuizen, Br. |
A.F.Th., De kandidaat-Inez. Twee hoofdstukken uit Homo duplex. Woubrugge 2005, Avalon Pers, Proza. |
A.F.Th. van der Heijden, Drijfzand koloniseren. De erven Movo. Amsterdam 2006, Querido, R. |
A.F.Th. van der Heijden, Het schervengericht. Een transatlantische tragedie. Homo duplex. Amsterdam 2007, Querido, R. (11e druk 2010, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, Mim of De doorstoken globe. Amsterdam 2007, De Bezige Bij, R. (licentie-uitgave Groningen 2012, Noordhoff, Grote lijsters) |
A.F.Th. van der Heijden, Uitdorsten. Klein requiem voor mama, mam, ma. Amsterdam 2007, Querido, N. (eerder opgenomen in De requiems) |
A.F.Th. van der Heijden, Voetstampwijnen zijn tandknarswijnen. Een requiem voor Jean-Paul Franssens. Amsterdam 2008, Querido, Requiem. |
A.F.Th. van der Heijden, Kruis en kraai. Over de romankunst na James Joyce. Amsterdam 2008, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Over de roman 1, E. |
A.F.Th. van der Heijden, Gentse lente. Amsterdam 2008, Querido, VB. |
A.F.Th. van der Heijden, De liefdesbaby. Homo duplex. Vianen 2008, Areopagus, Schrijvers van naam, N. |
A.F.Th. van der Heijden, De censuurpaus. Paroxismen. Een opmaat. Nijmegen 2008, Flanor, Flanorreeks 63, P. |
A.F.Th. van der Heijden, Doodverf. Amsterdam 2009, Querido, R. (4e druk 2010, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, Tonio. Een requiemroman. Amsterdam 2011, De Bezige Bij, R. |
A.F.Th. van der Heijden, Uitverkoren. Verhandelingen over het pantonionisme. Den Haag 2012, Statenhofpers, E. (4e druk Amsterdam 2014, De Bezige Bij) |
A.F.Th. van der Heijden, De helleveeg. De tandeloze tijd 5, Amsterdam 2013, De Bezige Bij, R. |
A.F.Th. van der Heijden, Gedichten Gods of de vergrijpstuiver. [Nijmegen 2014, Faculteit der Letteren], Kellendonklezing 2014, E. |
A.F.Th. van der Heijden, Kwijt in de tram. Tekening Peter van Straaten. Kalmthout 2014, De Carbolineum Pers, CB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Robert Anker, Briljant verhaaldebuut. In: Het Parool, 24-11-1978. (over Een gondel in de Herengracht) |
T. van Deel, Een rusteloos zwervende kogel. In: Trouw, 9-12-1978. (over Een gondel in de Herengracht) |
Reinjan Mulder, De ingewikkelde familie van een halve Italiaan. In: NRC Handelsblad, 22-12-1978. (over Een gondel in de Herengracht) |
Jan Fontijn, Een krans van spectaculaire feiten. In: Vrij Nederland, 3-2-1979. (over Een gondel in de Herengracht) |
Willem Jan Otten, ‘Soms denk ik dat ik alleen maar schrijf om te schitteren’. In: Vrij Nederland, 3-2-1979. (interview) |
Daan Cartens, Op zoek naar een identiteit. In: Bzzlletin, nr. 64, maart 1979, pp. 112-114. (over Een gondel in de Herengracht) |
Jan Brokken, ‘De schrijver is verzonnen, niet de personages’. In: Haagse Post, 24-11-1979. (interview) |
Robert Anker, Teleurstelling. In: Het Parool, 21-12-1979. (over De draaideur) |
Frans de Rover, Fonkelende betekenissen. Canaponi's opeenstapelingen in ‘De draaideur’. In: Vrij Nederland, 26-1-1980. (over De draaideur) |
André Matthijse, Intrigerende compositie in romandebuut van Patrizio Canaponi. In: Het Vaderland, 23-2-1980. (over De draaideur) |
Wam de Moor, De gebroken koekjestrommel. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en projielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 189-193. (over Een gondel in de Herengracht) |
Frans de Rover, Decadentie bij jonge Nederlandse schrijvers? In: Ons Erfdeel, jrg. 26, nr. 4, september-oktober 1983, pp. 481-490. |
Willem Kuipers, A.F.Th. van der Heijden (Patrizio Canaponi) werkte twee jaar lang in een gehuurde gevangeniscel aan omvangrijke trilogie. In: de Volkskrant, 23-12-1983. (interview) |
Rob Schouten, De trilogie van een generatie. In: Trouw, 5-1-1984. (over De slag om de Blauwbrug en Vallende ouders) |
Reinjan Mulder, Een berg van herinnering. In: NRC Handelsblad, 13-1-1984. (over De slag om de Blauwbrug en Vallende ouders) |
Thomas Verbogt, ‘Vallende ouders’ meesterwerk van A.F.Th. van der Heijden. In: Arnhemse Courant, 14-1-1984. (over De slag om de Blauwbrug en Vallende ouders) |
Jacques Kruithof, Het concept van de brede tijd. In: Vrij Nederland, 28-1-1984. (over De slag om de Blauwbrug en Vallende ouders) |
Hans Warren, Van Canaponi tot Van der Heijden. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 2-4-1984. (over De slag om de Blauwbrug en Vallende ouders) |
Frank van Dijl, ‘De trilogie was voor mij een meesterproef’. In: Het Vrije Volk, 4-2-1984. (interview) |
Leo Geerts, De lange draad van het vertellen. In: De Nieuwe, 10-5-1984. (over De slag om de Blauwbrug en Vallende ouders) |
Paul van Suetendael, De tandeloze tijd. In: Yang, jrg. 20, nr. 117, juni 1984, pp. 75-77. |
Matt Dings, ‘De vraag blijft: verdoe ik met schrijven niet mijn tijd?’ In: De Tijd, 20-9-1985. (interview) |
Reinjan Mulder, Gelukkige dagen in Geldrop. In: NRC Handelsblad, 20-9-1985. (over De gevarendriehoek) |
Aad Nuis, Zomaar een drop-out uit Geldrop of de held van onze tijd? In: de Volkskrant, 27-9-1985. (over De gevarendriehoek) |
Hans Warren, Geldropse avonturen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 19-10-1985. (over De gevarendriehoek) |
Rob Schouten, Impotentie als machtig afweermechanisme. In: Trouw, 31-10-1985. (over De gevarendriehoek) |
Rocco Mooij en Hans Steenbergen, ‘Een dichter die geen gedichten schrijft’. Interview met A.F.Th. van der Heijden. In: Bzzlletin, jrg. 14, nr. 132, januari 1986, pp. 43-46. |
Wam de Moor, De jonge Zola van onze letterkunde. Over A.F.Th. van der Heijden. In: Wam de Moor, Deze kant op. Amsterdam
|
| |
| |
1986, pp. 140-145. (over De slag om de Blauwbrug en Vallende ouders) |
Paul Sars, Onmacht om tot de wereld in te gaan. Interview met: A.F.Th. van der Heijden. In: Randschrift, jrg 2, nr. 6, voorjaar 1986, pp. 13-29. |
Frank van Dijl, Roman rond magisch moment. In: Het Vrije Volk, 27-9-1986. (over De sandwich) |
Arnold Heumakers, Requiem voor twee jeugdvrienden. In: de Volkskrant, 3-10-1986. (over De sandwich) |
Cyrille Offermans, De warmbloedige vertelkunst van A.F.Th. van der Heijden. In: De Groene Amsterdammer, 29-10-1986. (over De sandwich) |
Jan Brands, Het prinsje en de belemmerde beweging. De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden onderwijssociologisch gelezen. In: Vernieuwing van opvoeding, onderwijs en maatschappij, jrg. 45, nr. 9, november 1986, pp. 2-8. |
Frans C. de Rover, Een wraakneming op de verloren tijd. Het schrijverschap van A.F.Th. van der Heijden. In: Harry Bekkering (red.), Jan Campertprijzen 1986. Den Haag 1986, pp. 52-71. (algemeen) |
Hugo Bousset, Het verdriet van Nederland. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 132, nr. 1, januari 1987, pp. 53-58. (over De gevarendriehoek) |
Jaap Goedegebuure, Hoogstandje. In: Haagse Post, 1-10-1988. (over Het leven uit een dag) |
Anthony Mertens en Max Arian, ‘Die indolentie, dat is nog steeds een schrikbeeld voor me’. In: De Groene Amsterdammer, 5-10-1988. (interview) |
Anthony Mertens, Benny verdient de hel. In: De Groene Amsterdammer, 5-10-1988. (over Het leven uit een dag) |
Rob Schouten, Een vervelend leven vol eenmalige hoogtepunten. In: Trouw, 6-10-1988. (over Het leven uit een dag) |
Arnold Heumakers, De doem van de eenmaligheid. In: de Volkskrant, 7-10-1988. (over Het leven uit een dag) |
K.L. Poll, Een hel van niets. In: NRC Handelsblad, 14-10-1988. (over Het leven uit een dag) |
Koos Hageraats, De hel van de herhaling. In: De Tijd, 29-10-1988. (over Het leven uit een dag) |
Robert Anker, Een virtuoos verteld lichtzinnig sprookje. In: Het Parool, 5-11-1988. (over Het leven uit een dag) |
Frans de Rover, Met geest begiftigde eendagsvliegen. In: Vrij Nederland, 5-11-1988. (over Het leven uit een dag) |
Hans Warren, A.F.Th. van der Heijden wil veel, maar kan helaas weinig. In: Het Vrije Volk, 12-11-1988. (over Het leven uit een dag) |
Karel Osstyn, Sisyfus' graf. Van der Heijden subliem. In: De Standaard, 24-12-1988. (over Het leven uit een dag) |
Everhard Huizing, ‘Als je het beroep van schrijver kiest, dan moet er ook flink geschreven worden’. Diepzee interviewt A.F.Th. van der Heijden. In: Diepzee, jrg. 5, nr. 5, 1988, pp. 8-10. |
Graa Boomsma, Oedipus en castratie / De draaideur naar de dood / De ruimte van het volledige leven. In: Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, pp. 219-228. |
Jeroen Vullings, De tijd en de dood. Over recent prozawerk van A.F.Th. van der Heijden, Gerrit Krol en Harry Mulisch. In: Bzzlletin, jrg. 17, nr. 164, maart 1989, pp. 51-63. (onder andere over Het leven uit een dag) |
Hugo Bousset, Onstelpbare blos. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 6, december 1989, pp. 780-783. (over Het leven uit een dag) |
Jaap Goedegebuure, A.F.Th. van der Heijden, De slag om de Blauwbrug. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 4, december 1989, pp. 1-10 + I-II. |
Saskia van Rijnswou, Patrizio Canaponi als postmodernist. In: Voortgang, jrg. 11, 1990, pp. 41-56. |
Bzzlletin, jrg. 20, nr. 179, oktober 1990. Speciaal A.F.Th. van de Heijden-nummer, waarin onder meer:
- | Joost Niemöller, ‘Wat moet je schrijven over iemand die zich zielsgelukkig voelt?’, pp. 8-17. (interview) |
- | Frans de Rover, Literatuur is het leven als een droom. Over Patrizio Canaponi,
|
|
| |
| |
| pp. 18-27. |
- | Jaap Goedegebuure, Jeuk in een afgezet been. Over het illusoire van de werkelijkheid in ‘De tandeloze tijd’, pp. 49-56. |
- | Jan Brands, Anders dan de anderen, pp. 57-65. (over de relatie tussen Albert Egberts en zijn ouders) |
- | Hugo Bousset, De kinderbruiloft. Over ‘De sandwich’, pp. 67-71. |
- | Bernd Albers, Er komt altijd meer symboliek uit dan je erin stopt. Enkele aantekeningen bij ‘Het leven uit een dag’, pp. 72-80. |
|
Reinjan Mulder, De dans van de harken. In: NRC Handelsblad. 30-11-1990. (over Advocaat van de hanen) |
Aleid Truijens, ‘Woede moet je meteen vruchtbaar maken’. In: Elsevier, 1-12-1990. (over Advocaat van de hanen) |
Rob Schouten, Advocaat van de hanen - meester van de katers. In: Trouw, 6-12-1990. (over Advocaat van de hanen) |
Frans de Rover, Slachtoffers van de tijd. In: Vrij Nederland, 8-12-1990. (over Advocaat van de hanen) |
Doeschka Meijsing, Onze tijd gegrift. In: Elsevier, 5-1-1991. (over Advocaat van de hanen) |
Karel Osstyn, Een eenzaam hoogtepunt. In: De Standaard, 16-3-1991. (over Advocaat van de hanen) |
Leo de Haes, ‘Literatuur is een soort purgeermiddel. Ze geeft onze demonen een stoel’. In: Humo, 11-7-1991. (interview) |
Marion Witter en Jolanda Dreijklufft, ‘Genretafereeltjes kan ik niet missen in mijn romans’. In: Literatuur, jrg. 8, nr. 4, juli-augustus 1991, pp. 223-224. (interview) |
Hugo Bousset, Met de ogen van een vlieg. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 136, nr. 4, augustus 1991, pp. 433-440. (over Advocaat van de hanen) |
Josje Kraamer en Arie Storm, Ondermijnde realiteit. In: idem, pp. 441-446. (over De sandwich) |
Maarten 't Hart, A.F.Th. van der Heijden. In: Maatstaf, jrg. 39, nr. 8-9, september 1991, pp. 100-103. |
Carel Peeters, Een ridder van de grens. In: Vrij Nederland, 22-2-1992. (over Weerborstels) |
Jan Eilander, Het kadaver moet de deur uit. In: de Volkskrant, 13-3-1992. (interview over Weerborstels) |
Jan Haerynck, ‘Ik wil alomtegenwoordig zijn’. Gesprek met A.F.Th. van der Heijden. In: De Morgen, 20-3-1992. |
Tijs Tummers, A lovin' spoonful. Popmuziek in ‘De tandeloze tijd’. [Z.pl.] 1992. (met cassette) |
Elsbeth Etty, Het Amsterdam van A.F.Th. van der Heijden. Het pak van de kroniekschrijver past als gegoten. In: Ons Amsterdam, jrg. 44, nr. 3, maart 1992, pp. 62-67. |
Martin Bril en Gijs van de Westelaken, Een etmaal met A.F.Th. van der Heijden. In: Esquire, jrg. 2, nr. 2, maart-april 1992, pp. 34-43. |
Bert Peene, A.F.Th. Van der Heijden, De sandwich. Laren [1992]. |
Geir Farner, Het gebruik van hulpstrukturen in ‘Het leven uit een dag’ van A.F.Th. van der Heijden en ‘Het huis der onbekenden’ van Jos Vandeloo. In: Tydskrif vir letterkunde, jrg. 30, nr. 4, november 1992, pp. 51-58. |
Jan Brokken, A.F.Th. van der Heijden over Albert Egberts. In: Jan Brokken, Spiegels. Interviews en reportages. Amsterdam 1993, pp. 116-131. (interview) |
Carel Peeters, De jaloezie van de tijd. A.F.Th. van der Heijden. In: Nicolaas Matsier e.a. (red.), Het literair klimaat 1986-1992. Amsterdam 1993, pp. 273-281. |
Gilbert Roox, Onder het plaveisel het moeras. De verloren generatie van A.F.Th. van der Heyden. In: De Standaard, 16-5-1993. (interview) |
Jaap Goedegebuure, De esthetiek van het onbehagen. In: Haagse Post, 28-10-1994. (over Asbestemming) |
Mary Ann Lindo, ‘Ik ben gaan drinken om erachter te komen wat het was’. In: Het Parool, 28-10-1994. (interview over Asbestemming) |
Xandra Schutte, Verloedering. In: De Groene Amsterdammer, 2-11-1994. (interview over Asbestemming) |
Robert Anker, Een reiniging. In: Het Parool, 4-11-1994. (over Asbestemming) |
Nico Keuning, Wie liegt het best. In: Trouw,
|
| |
| |
19-11-1994. (over Asbestemming) |
Doeschka Meijsing, De man die zijn gezin tergde. A.F.Th. van der Heijdens requiem voor zijn vader. In: Elsevier, 19-11-1994. (over Asbestemming) |
Carel Peeters, De schande verzilverd. In: Vrij Nederland, 26-11-1994. (over Asbestemming) |
Jacob Moerman, Het geluk van A.F.Th. van der Heijden. In: Jacob Moerman, Met andere woorden. Groningen 1995, pp. 52-57. (interview) |
Robert-Henk Zuidinga, Bewegingen in de marge van de werkelijkheid. Waarheid en verdichting in het werk van A.F.Th. van der Heijden. In: Bzzlletin, jrg. 24, nr. 226-227, mei-juni 1995, pp. 102-106. |
Gea Schelhaas e.a. (red.), A.F.Th. van der Heijden. Amsterdam 1996. |
Jeroen Overstijns, Van realisme naar postmodernisme (en weer terug?). ‘Advocaat van de hanen’ van A.F.Th. van der Heijden in een postmodernistisch perspectief. In: Spiegel der Letteren, jrg. 38, nr. 1, 1996, pp. 15-43. |
Michel Maas, Het verhaal van die jongen van 26. In: de Volkskrant, 14-6-1996. (interview) |
Robert Anker, Sprookjes over de werkelijkheid. In: Het Parool, 21-6-1996. (over Het hof van barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras) |
Arnold Heumakers, Rul zand waarin het fietswiel vastloopt. In veertienhonderd overvolle pagina's weet Van der Heijden van modder goud te maken. In: de Volkskrant, 21-6-1996. (over Het hof van barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras) |
Jaap Goedegebuure, Albert Egberts en zijn schaduwen. In: HP/De Tijd, 21-6-1996. (over Het hof van barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras) |
Carel Peeters, Triomf van realistische mythomanie. 1-10. In: Vrij Nederland, 22-6, 29-6, 6-7, 13-7, 20-7, 27-7, 3-8, 10-8, 17-8 en 24-8-1996. (over Het hof van barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras) |
Mark Schaevers, ‘Af en toe moet de lantaarn in mijn hoofd even uit’. In: humo, 25-6-1996. (interview) |
Piet Piryns, Schrijven in de breedte. In: Knack, 26-6-1996. (interview) |
Yves van Kempen, Leven in razernij. In: De Groene Amsterdammer, 26-6-1996. (over Het hof van barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras) |
Jeroen Overstijns, De rente van de literatuur. A.F.Th. van der Heijden over deel 3 van De tandeloze tijd, zijn schrijversfetisjisme en toekomstplannen. In: De Standaard, 27-6-1996. |
Aleid Truijens, Jezus uit Geldrop. De glanzende schakels van A.F.Th. van der Heijdens romancyclus. In: Elsevier, 29-6-1996. (over Het hof van barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras) |
Jan Brands, Groepsportret. Wie is wie in De tandeloze tijd van A.F.Th. Amsterdam 1996. |
Tom Kellerhuis, ‘Driekwart van de mensheid is schorem’. In: HP/De Tijd, 30-8-1996. |
Reinjan Mulder, ‘Ieder mens wil een martelaar zijn’. Gesprek met A.F.Th. van der Heijden. In: NRC Handelsblad, 30-8-1996. |
Wam de Moor, Een zoektocht in de onderwereld van de zelfkant. Het derde deel van Van der Heijdens roman fleuve. In: Ons Erfdeel, jrg. 39, nr. 5, november-december 1996, pp. 642-654. |
Jeroen Overstijns, De wormstekige werkelijkheid. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 141, nr. 6, december 1996, pp. 786-793. |
Hester Eymers, Idealisme van A.F.Th. van der Heijden. De filosofie achter De tandeloze tijd. In: Brabant cultureel, jrg. 45-46, nr. 10-11; december 1996 - januari 1997, pp. 14-15. |
Vooys, jrg. 16, nr. 1, januari 1997, Themanummer over De tandeloze tijd, waarin onder meer:
- | Sander Steggink, Gemangeld tussen mannelijke knoken. De vrouw in ‘De tandeloze tijd’, pp. 12-19. |
- | Kees Jan van Dijk, Tussen werktuig en wapen. Over de schaar in ‘De tandeloze tijd’ van A.F.Th. van der Heijden, pp. 20-26. |
- | Ulrike Sawicki, Van der Heiden... Van der Hijden... Van der Hejden... Van der Heijden!, pp. 36-38. |
- | Jeroen Kapteijns, Drie vrouwen uit het
|
|
| |
| |
| leven van Albert Egberts, pp. 39-45 |
- | Michiel Ruijgrok, Het masker van de Januskop. De rol van Patrizio Canaponi in het werk van A.F.Th. van der Heijden, pp. 46-54. |
- | Wilbert Smulders, Een stal vol zondebokken. Geweld en begeerte in ‘De tandeloze tijd’, pp. 55-76. |
|
Jan Brands, A.F.Th. van der Heijden. Gemankeerd leven omgesmeed tot heldendicht. Nijmegen 1997. (biografisch en overzicht van oeuvre) |
Ed van Eeden, A.F.Th. van der Heijden. Leven in de breedte. In: André Klukhuhn en Toef Jaeger (red.), Denkende schrijvers. Over filosofie en literatuur. Utrecht 1997, pp. 163-184. (interview) |
Pauline Terreehorst, Hedonisme als utopie. Een gesprek met A.F.Th. van der Heijden. In: Maatstaf, jrg. 45, nr. 2, 1997, pp. 48-53. |
Jaap Goedegebuure, A.F.Th. van der Heijden, Vallende ouders. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 36, november 1997, pp. 1-9 + I. |
Carel Peeters, Pakhuis De tandeloze tijd. Over de romancyclus van A.F.Th. van der Heijden. Amsterdam 1998. |
Onno Blom, ‘Ik spring als een vlo door het manuscript’. In: Trouw, 2-10-1999. |
Dick Schram, Een poëticaal duet. Over een van de verhalen in Patrizio Canaponi's ‘Een gondel in de Herengracht’. In: Liesbeth Korthals Altes en Dick Schram (red.), Literatuurwetenschap tussen betrokkenheid en distantie. Assen 2000, pp. 211-220. |
Ton Anbeek en Arie Verhagen, Over stijl. In: Neerlandistiek.nl 01.01, 14-6-2001. (contrastieve stijlanalyse van de eerste pagina van Het hof van barmhartigheid en een pagina uit Het Bureau van J.J. Voskuil) |
Jaap Goedegebuure, A.F.Th. van der Heijden, De gevarendriehoek. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 51, augustus 2001, pp. 1-9 + I. |
Optima, jrg. 19, nr. 1, november 2001. Speciaalnummer A.F.Th. (bloemlezing van fragmenten uit het werk van Van der Heijden en verwante andere teksten) |
Onno-Sven Tromp, Labyrintische genoegens. Een literaire wandeling door het Amsterdam van A.F.Th. van der Heijden. Amsterdam 2002. |
Caspar Janssen, Adri en de anderen. In: de Volkskrant, 8-2-2003. (interview) |
Onno Blom, A.F.Th. over ‘De Movo Tapes’. ‘Je moet jezelf steeds opnieuw uitvinden’. In: De Standaard, 13-2-2003. |
Jaap Goedegebuure, De duivel als een zielloze hansworst. In: Haarlems Dagblad, 14-2-2003. (over De Movo Tapes) |
Arjan Peters, Als een vuurbal dwars door grauwsluierregens heen. A.F.Th. levert met ‘De Movo Tapes’ een elektriserend epos af. In: de Volkskrant, 14-2-2003. |
Arnold Heumakers, De goden provoceren. De bovenmenselijke overmoed van A.F.Th. In: NRC Handelsblad, 14-2-2003. (over De Movo Tapes) |
Arie Storm, Ik heb de toekomst van de mensheid in de hand. In: Het Parool, 14-2-2003. (over De Movo Tapes) |
Max Pam, Kartonnen mopperpotten. In: HP/De Tijd, 14-2-2003. (over De Movo Tapes) |
Jeroen Vullings, A.F.Th.'s rijke prelude. In: Vrij Nederland, 15-2-2003. (over De Movo Tapes) |
Maarten Moll, Ik probeer boven mijn macht te grijpen. A.F.Th. over zijn nieuwe romancyclus Homo duplex. In: Het Parool, 21-2-2003. (interview) |
Elsbeth Etty, Laat God tevoorschijn komen. Gesprek met A.F.Th. van der Heijden. In: NRC Handelsblad, 21-2-2003. |
Elisabeth Lockhorn, Ik houd van mooie, moedige mislukkingen. In: Vrij Nederland, 22-2-2003. (interview) |
Kees 't Hart, Het zeegat uit. In: De Groene Amsterdammer, 22-2-2003. (over De Movo Tapes) |
Arjen Fortuin, Anderen met de dood opzadelen. In: NRC Handelsblad, 14-3-2003. (over De requiems) |
Onno Blom, Van der Heijdens lichte grafsteen voor zijn moeder. In: De Standaard, 20-3-2003. (over Uitdorsten) |
Max Pam, Man bijt hond. In: HP/De Tijd, 20-6-2003. (over Engelenplaque) |
Aleid Truijens, Bouwen aan een toren van
|
| |
| |
dure plichten. Een schatkamer vol mini- Van der Heijdentjes. In: de Volkskrant, 20-6-2003. (over Engelenplaque) |
Arie Storm, In wijd overhemd en pyjamabroek achter de schrijfmachine. In: Het Parool, 20-6-2003. (over Engelenplaque) |
T. van Deel, Wat gedaan moet worden! In: Trouw, 21-6-2003. (over Engelenplaque) |
Elsbeth Etty, Dag kapot, week kapot, leven kapot. In: NRC Handelsblad, 27-6-2003. (over Engelenplaque) |
Jeroen Vullings, Tijd winnen op het leven. In: Vrij Nederland, 2-8-2003. (over Engelenplaque) |
Marja Pruis, Uit mijn kop naar het papier. In: De Groene Amsterdammer, 23-8-2003. (over Engelenplaque) |
Jaap Goedegebuure, A.F.Th. van der Heijden, Advocaat van de hanen. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 57, augustus 2003, pp. 1-9 + I. |
De Revisor, jrg. 30, nr. 5-6, december 2003. Speciaal Van der Heijden-nummer, waarin onder meer:
- | Menno Lievers en Anthony Mertens, Schrijven is een sadistische bezigheid. In gesprek met A.F.Th. van der Heijden, pp. 5-65. |
- | Allard Schröder, Het ‘wat’ van het ‘hoe’, pp. 74-83. (over de stijl) |
- | Herman Wallmann, A.F.Th. van der Heijden. Het leven uit een dag, pp. 156-159. |
|
Jeroen Vullings, De triomf van gemaksliteratuur, of: Schrijven volgens andermans regels. In: Jeroen Vullings, Meegelokt naar een drassig veldje. Amsterdam 2003, pp. 37-47. |
Jeroen Vullings, Andere opwinding, of: ‘De tandeloze tijd’ vanuit bataillaans perspectief. In: idem, pp. 67-81. |
Hans Goedkoop, Maak je leven zelf tot een tragedie. De ontsnapping in de taal bij A.F.Th. van der Heijden. In: Hans Goedkoop, Een verhaal dat het leven moet veranderen. Amsterdam 2004, pp. 92-110. |
Hugo Bousset, Een schaalmodel van de onderwereld. In: Hugo Bousset, De geuren van het verwerpelijke. Amsterdam 2004, pp. 64-86. (over De Movo Tapes) |
Arie Storm, A.F.Th. over het achterbaks gekonkel van Nooteboom. In: Het Parool, 11-3-2004. (over Hier viel Van Gogh flauw) |
Jeroen Vullings, A.F.Th. heeft gelijk. In: Vrij Nederland, 12-3-2004. (over Hier viel Van Gogh flauw) |
Arjan Peters, Met de eclipsbril op. In: de Volkskrant, 12-3-2004. (over Hier viel Van Gogh flauw) |
Arjen Fortuin, Smal leven in de Dordogne. In: NRC Handelsblad, 12-3-2004. (over Hier viel Van Gogh flauw) |
Onno Blom, Rondgang. Soloschrijvers over het benodigde isolement. In: Vrij Nederland, 15-5-2004. (interview) |
Piet Piryns, A.F.Th. van der Heijden. Schrijven in de breedte. In: Piet Piryns, Praten als ambacht. Gesprekken met Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Amsterdam/Antwerpen 2005, pp. 161-168. |
Klaus Beekman en Ralf Grüttemeier, Citaat en plagiaat. A.F.Th. van der Heijden, ‘Het hof van barmhartigheid’ en ‘De zaak Annie E.’ In: Klaus Beekman en Ralf Grüttemeier, De wet van de letter. Amsterdam 2005, pp. 146-159. |
Anthony Mertens, Lezen, man! Essays en kritieken. Inleiding Kees Fens. Amsterdam 2006, pp. 192-210. (over De tandeloze tijd en Asbestemming) |
Arjan Peters, Van Sofokles tot Hazes. In: de Volkskrant, 17-3-2006. (over Drijfzand koloniseren) |
Arnold Heumakers, De Rotterdamse Sofokles. In: NRC Handelsblad 17-3-2006. (over Drijfzand koloniseren) |
Jeroen Vullings, A.F.Th.'s riskante spel. In: Vrij Nederland 1-4-2006. (over Drijfzand koloniseren) |
Max Pam, Mythologisch vakkenvullen. In: HP/De Tijd, 21-4-2006. (over Drijfzand koloniseren) |
Mark Schaevers, Een schedel is groter dan het heelal. Het hele interview met A.F.Th. van der Heijden en Harry Mulisch. Amsterdam 2007. |
Coen Verbraak, Schrijven is leven. In: de Volkskrant, 24-2-2007. (interview) |
Arie Storm, Engelenhaar uit prikkeldraad. In: Het Parool, 1-3-2007. (over Het schervenge- |
| |
| |
richt) |
Maarten Moll, A.F.Th. stort zich op Polanski, Manson en de Hofstadgroep. ‘Om de critici voor te zijn: er zijn honderden pagina's uitgesneden’. In: Het Parool, 1-3-2007. (interview) |
Rob Schouten, Huiver en geniet. In: Trouw, 3-3-2007. (over Het schervengericht) |
Max Pam, Een machtige taak. In: HP/De Tijd, 16-3-2007. (over Het schervengericht) |
Jeroen Vullings, Perfect op gewicht. In: Vrij Nederland, 17-3-2007. (over Het schervengericht) |
Marja Pruis, Submission op zijn A.F.Th.'s. In: De Groene Amsterdammer, 30-3-2007. (over Het schervengericht) |
Jooris van Hulle, Het keurmerk van het kwaad. In: De Leeswolf, jrg. 13, nr. 3, april 2007, pp. 163-164. (over Het schervengericht) |
Arjan Peters, Over de onzekerheid van ons oordeel. In: De Gids, jrg. 170, nr. 7-9, juli-september 2007, pp. 696-700. (over Het schervengericht) |
Cyrille Offermans, Grootse dromen van een kleine man. In duplo ‘Het schervengericht’ van A.F.Th. van der Heijden. In: Ons Erfdeel, jrg. 50, nr. 3, augustus 2007, pp. 162-165. |
Jaap Goedegebuure, Van realiteit naar mythe. Kroniek van het proza. In: Neerlandica extra muros, jrg. 45, nr. 3, 2007, pp. 37-42. (over Het schervengericht) |
Jeroen Overstijns, Zin en onzin van dikke boeken. In: Freespace Nieuwzuid, jrg. 7, nr. 25, 2007, pp. 108-112. |
Pieter Steinz, Ik ben een wandelend anachronisme. A.F.Th. over dikke boeken, Griekse mythen en Californische dwergen. In: NRC Handelsblad, 20-7-2007. (interview) |
Arjan Peters, Wie van de zes eert HM het best? In: de Volkskrant, 24-8-2007. (over Mim, of De doorstoken globe) |
Arjen Fortuin, Kortsluiting in de wereld. In: NRC Handelsblad, 31-8-2007. (over Mim, of De doorstoken globe) |
Arie Storm, Van der Heijden scoort tegen: 5-1. In: Het Parool, 6-9-2007. (over Mim, of De doorstoken globe) |
Sander Pleij en Jeroen Vullings, A.F.Th. compromisloos schrijver. In: Vrij Nederland, 21-6-2008. (portret van de schrijver) |
Arie Storm, Terug naar tragische tijden. In: Het Parool, 19-11-2008. (over Gentse lente) |
Arjen Fortuin, Gebroken scharen in de gracht. In: NRC Handelsblad, 21-11-2008. (over Gentse lente) |
Max Pam, Tussendoortje. In: HP/De Tijd, 28-11-2008. (over Gentse lente) |
Hans Renders, A.F.Th. neemt het Kees Fens nu nóg kwalijk. In: Het Parool, 28-1-2009. (over De censuurpaus) |
Arie Storm, Gouden strop 2010 voor A.F.Th. In: Het Parool, 10-6-2009. (over Doodverf) |
Gert Jan de Vries, Verstrikt in een grimmig, hopeloos universum. In: NRC Handelsblad, 12-6-2009. (over Doodverf) |
Jeroen Vullings, Author's cut. In: Vrij Nederland, 20-6-2009. (over Doodverf) |
Jan Konst, ‘De heiligst denkbare levenswijze’. De vrijheid, dan wel gebondenheid van menselijk handelen in A.F.Th. van der Heijdens ‘Mim, of De doorstoken globe’ (2007) In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 14, nr. 2, september 2009, pp. 133-154. |
Arjan Visser, ‘Ik moest het monster dat mijn vader was, bedwingen’. In: Arjan Visser, De tien geboden. Gesprekken met schrijvers. Amsterdam 2011, pp. 99-109. |
Arjen Fortuin, A.F.Th. van der Heijdens Tonio, een boek tegen wil en dank. In: NRC Handelsblad, 26-5-2011. (over Tonio) |
Arjan Peters, Vuistslag op een blinde muur. In: de Volkskrant, 28-5-2011. (over Tonio) |
Rob Schouten, Ik lijd aan een inwendig huilen. In: Trouw, 28-5-2011. (over Tonio) |
Ruth Joos, Het laatste boek van A.F.Th. In: De Standaard, 30-5-2011. (over Tonio) |
Marja Pruis, De zoon is boek geworden. In: De Groene Amsterdammer, 1-6-2011. (over Tonio) |
Jeroen Overstijns, Op een zwarte Pinksterdag. In: De Standaard, 3-6-2011. (over Tonio) |
Jaap Goedegebuure, Rauw requiem voor een verloren zoon. In: Het Financieele Dagblad, 4-6-2011. (over Tonio) |
Jeroen Vullings, Als het maar op papier stond. In: Vrij Nederland, 4-6-2011. (over Tonio) |
| |
| |
Joost Zwagerman, Rouw in de literatuur. De verschijningsvormen kennen geen maximum. In: de Volkskrant, 8-6-2011. (over Tonio) |
Arjan Peters, ‘Als ik blijf schrijven, is het tegen de pijn in’. In: de Volkskrant, 11-6-2011. (interview over Tonio) |
Coen Verbraak, ‘We konden niet kapotter’. In: Vrij Nederland, 25-6-2011. (interview over Tonio) |
Jeroen Overstijns, ‘Ik ben mijn pen niet altijd de baas’. In: De Standaard, 14-10-2011. (interview over Tonio) |
Maarten Moll, ‘Over driekwart jaar ga ik naar buiten’. In: Het Parool, 24-12-2011. (interview over Tonio) |
Jamal Ouariachi, ‘Schrijven is voor mij nog altijd leren schrijven’. In: Knack, 25-1-2012. (interview) |
Elsbeth Etty, ‘Het boek Tonio heeft mij in leven gehouden’. In: NRC Handelsblad, 20-1-2012. (interview over Tonio) |
Arjen Fortuin, ‘Ik dacht: toch zonde als dit niet wordt voorgelezen’. In: NRC Handelsblad, 8-5-2012. (interview over Tonio) |
Maarten Moll, ‘Trots namens Tonio’. In: Het Parool, 8-5-2012. (interview over Tonio) |
Mark Schaevers, Tonio. In: HUMO, 14-6-2012. (interview over Tonio) |
Peter van Vlerken, Pijn zal nooit slijten. In: Twentsche Courant Tubantia, 25-6-2012. (interview over Tonio) |
Gwennie Debergh, A.F.Th. van der Heijden, Het hof van barmhartigheid. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 95, september 2012, pp. 1-12 + I-II. |
Carel Peeters, ‘Meesterlijke mislukkingen. Over het schrijverschap van A.F.Th. van der Heijden’. In: Aukje Holtrop e.a. (red.), Jan Campert-Stichting Jaarboek 2011. Den Haag 2012, pp. 67-81. |
Lut Missinne, ‘Verzonnen en toch echt’. In: Lut Missine, Oprecht gelogen. Autobiografische romans en autofictie in de Nederlandse literatuur na 1985. Nijmegen 2013, pp. 130-155. |
Janneke van der Veer, Grands écrivains? Gender in de schrijversidentiteiten van Palmen en Van der Heijden. In: Vooys, jrg. 31, nr. 4, maart 2013, pp. 6-18. |
Arjan Peters, Tante Tiny met de boze tong. In: de Volkskrant, 4-6-2013. (over De helleveeg) |
Dirk Leyman, ‘Ik ben nu echt monomaan geworden’. In: De Morgen, 5-6-2013. (interview) |
Arnold Heumakers, Het raadsel Tante Tiny. In: NRC Handelsblad, 7-6-2013. (over De helleveeg) |
Jaap Goedegebuure, Het geheim van een poetslustige tante. In: Het Financieele Dagblad, 8-6-2013. (over De helleveeg) |
Jann Ruyters, Tiny's verziekte rotkarakter. In: Trouw, 8-6-2013. (over De helleveeg) |
Arie Storm, ‘Ik schrijf met grimmige lust’. In: Het Parool, 13-6-2013. (over De helleveeg) |
Jeroen Vullings, Onder de mensenmicroscoop. In: Vrij Nederland, 15-6-2013. (over De helleveeg) |
Joost de Vries, Een groot loyaliteitsprobleem. In: De Groene Amsterdammer, 20-6-2013. (over De helleveeg) |
Sander Bax, Doodssmaak verdrijven. In: De Leeswolf, jrg. 19, nr. 6, september 2013, pp. 363-364. (over De helleveeg) |
Nora van Laar, A.F.Th. van der Heijden, Tonio. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 99, september 2013, pp. 1-10 + I-II. |
Cyrille Offermans, Na ‘Tonio’. A.F.Th. van der Heijden terug naar ‘De tandeloze tijd’. In: Ons Erfdeel, jrg. 56, nr. 4, november 2013, pp. 139-140. (over De helleveeg) |
Cyrille Offermans, ‘Een allesomvattend oeuvre’. In: Cyrille Offermans, Wat er op het spel staat. Literatuur en kunst na 1945. Amsterdam 2014, pp. 226-249. |
Gwennie Debergh, A.F.Th. van der Heijden, Onder het plaveisel het moeras. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 101, februari 2014, pp. 1-13 + I-II. |
Thomas de Veen, De beschreven rouw was niet alleen rauw. In: NRC Handelsblad, 14-3-2014. (over Uitverkoren) |
Arie Storm, Waarom? In: Het Parool, 20-3-2014. (over Uitverkoren) |
Lut Missinne, Tussen emotie en literatuur. De paradoxale status van rouwromans. In: Ons Erfdeel, jrg. 57, nr. 2, mei 2014, pp. 98-109. |
135 Kritisch lit. lex.
februari 2015
|
|