| |
| |
| |
Alfred Hegenscheidt
door Raymond Vervliet
1. Biografie
Alfred Frédéric Hegenscheidt werd geboren op 6 april 1866 te Sint-Jans-Molenbeek (deelgemeente van Brussel). Zijn Duitse ouders hadden zich in Brussel gevestigd in de hoop op meer welstand. Dat lukte aanvankelijk door de oprichting van een familiebedrijfje. Alfred genoot lager onderwijs aan een protestants privéschooltje van een Nederlandse dominee. Als begaafde leerling zette hij zijn studie voort aan het Atheneum en de Stedelijke Normaalschool Karel Buls in Brussel. Hij behaalde in 1885 het diploma van onderwijzer. Op 8 maart 1888 verkreeg hij de Belgische nationaliteit.
Na verscheidene onderwijsopdrachten in verschillende scholen werd hij in 1893 als regent benoemd aan de middelbare school A van de stad Brussel. Ondertussen volgde hij van nabij het artistieke leven in Brussel. Hij studeerde verder muziek (viool) en muziekgeschiedenis, verdiepte zich in de werken van de grote Duitse filosofen en greep ook naar de ophefmakende revolutionaire geschriften van de idealitische anarchisten. Hij las de belangrijkste werken uit de wereldliteratuur, met een bijzondere en blijvende voorliefde voor Goethe en Shakespeare, en dweepte zoals zoveel jongere tijdgenoten met de Franse symbolisten en de Nederlandse Tachtigers.
Vanaf 1886 woonde hij geregeld de zittingen bij van het letterkundig genootschap De Distel. Hier leerde hij August Vermeylen en Prosper van Langendonck kennen, oprichters van het tijdschrift Van Nu en Straks. Vanaf het begin (1893) tot het einde (1901) bleef hij betrokken bij dit baanbrekende tijdschrift. Aanvankelijk was hij de gewaardeerde erudiete raadsman achter
| |
| |
de schermen. Hij debuteerde in Van Nu en Straks als dichter en werd vanaf de tweede reeks een actief medewerker.
Inmiddels had hij zich laten inschrijven aan de Université Libre de Bruxelles waar hij in oktober 1894 promoveerde tot doctor in de wetenschappen. Volkomen overwerkt werd hij in november 1895 ziek en op medisch advies verbleef hij tot mei 1896 in Davos (Zwitserland).
Hoewel hij in 1903 nog toetrad tot de redactie van het door Herman Teirlinck opgerichte tijdschrift Vlaanderen, zouden zijn wetenschappelijke activiteiten vanaf die tijd zijn literaire creativiteit overstemmen. In datzelfde jaar werd hij als leraar benoemd aan de Normaalschool voor meisjes in Brussel, waar hij tot 1922 zou lesgeven in de aardrijkskunde. In 1913 werd hij aan de Université Libre de Bruxelles aangesteld tot docent in de aardrijkskunde en in 1919 benoemd tot gewoon hoogleraar. Hij bouwde het programma aardrijkskunde uit tot een volwaardige discipline binnen de Faculteit der Wetenschappen met de oprichting in 1930 van het Geografisch Instituut. Hij was medestichter van de Belgische Vereniging voor Aardrijkskundige Studies, waarvan hij van 1931 tot 1933 voorzitter was.
Op latere leeftijd, in 1919, huwde hij een oud-leerlinge die tot doctor in de Germaanse filologie promoveerde. Na zijn dood zou zij zijn biografie opstellen.
In 1936 verkreeg hij het emeritaat. Hij zou zich sindsdien vooral wijden aan zijn twee grote passies: muziek en reizen.
Verscheidene eerbewijzen vielen de bejaarde literator nog ten deel: hij werd in 1945 erevoorzitter bij de stichting van het August Vermeylenfonds, hij werd de eerste laureaat van de in 1954 door de gemeente Ukkel ingestelde prijs voor Nederlandse letterkunde; in 1962 werd hem het erediploma verleend door de auteursvereniging Sabam, die in 1963 haar prijs voor toneelliteratuur aan zijn naam verbond.
Tijdens zijn laatste levensjaren bracht hij met zijn vrouw de winters door in het mildere klimaat van de Franse Azurenkust. Hij overleed er te Menton op 9 februari 1964.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Het literaire oeuvre van Hegenscheidt is gegroeid uit de sfeer en opvattingen van Van Nu en Straks. Het omvat de sonnettencyclus ‘Muziek en Leven’ (1894), enkele afzonderlijke gedichten, een vijftal kritische essays en Starkadd (1897), een lyrisch drama in vijf bedrijven.
Met dit beperkte oeuvre heeft hij nochtans een weerklank in de Nederlandse literatuur gevonden die tot ver na de ontstaanstijd ervan reikte. Hegenscheidt behoorde tot die authentieke schrijvers die slechts naar de pen grijpen wanneer ze daartoe innerlijk worden gedwongen. Dat verklaart wellicht de eenheid van opvatting en schepping in zijn hele werk.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Expliciet verwoord vinden we zijn filosofisch-ethische opvattingen van het kunstwerk in het programmatische essay ‘Rythmus’ (1894). Naast de manifesten van Vermeylen (‘De Kunst in de Vrije Gemeenschap’) en van Prosper van Langendonck (‘Herleving der Vlaamsche Poëzy’) plantte hij daarmee de derde pijler waarop de levens- en kunstvisie van de Van Nu en Straks-beweging zou berusten.
Met de darwinistische evolutieleer als uitgangspunt ontwikkelt hij hierin zijn betoog vanuit de stelling: ‘Leven is beweging, beweging van een organisme. Beweging van een organisme is actie en reactie, is rythmus’. Deze ‘rythmus’ uit zich bij de dieren slechts in de primitiefste vorm van bewustwording, namelijk in de ervaring van pijn of welzijn, doch groeit bij de mens uit tot een zeer complex bewustzijn. Hoewel de wetenschap het leven kan definiëren als ‘de dynamische toestand der georganiseerde materie’, is zij er nog niet in geslaagd de grond ervan - de ritmus - te verklaren. Voor Hegenscheidt nu is de idee van het leven de ‘opperste Abstractie’, die slechts kan worden benaderd door de bewustwording van de steeds groter en abstracter wordende scala van gevoelens. Die bewustwording is de opperste beweging die zich uit in de poëzie.
Hieruit volgt de conclusie dat de literatuur dienstbaar is aan het leven: poëzie is een middel tot diepere bewustwording en aldus tot verdere ‘menswording’. In plaats van een ars poëtica met
| |
| |
esthetische dogmata kan voor de hedendaagse kunstenaar slechts één kunstwet gelden: het ondergaan van het Leven. De toetssteen van het waarachtige kunstwerk is dan ‘het bewustworden van eene eurythmie, eene beweging in de maat van ons organisme’. De waardemeter voor het woordkunstwerk is voor hem niet de kunstmatig gepolijste vorm, maar de innerlijke waarachtigheid van het organisch uit de dichter gegroeide vers, ‘waarrond hij gedachten en woorden in volle vrijheid der fantazie kan laten kristalliseeren’.
Die visie illustreert Hegenscheidt met een lofzang op Vondel, ‘de nederlandsche Bach’, en met een even hartstochtelijke, doch vernietigende kritiek op de Inleiding tot Vondel van Albert Verwey, wiens essay hij karakteriseert als ‘gekapt stroo rond Vondel’. Het serene en logisch opgebouwde betoog krijgt een heftig polemische toon wanneer hij het dichtwerk van een Tachtiger als Pet Tideman bespreekt. Deze poëzie, die volgens hem de draagkracht van de innerlijke ritmus ontbeert, vergelijkt hij met ‘een moeras waarin de beste gedachten verwelken, onmachtig in dien drassigen grond wortel te schieten’. De serene toon wordt aan het slot hernomen met een optimistische blik op de toekomst waarin hij ‘een nieuwe golving van het Leven’ ziet aankomen.
Het metafysische grondpatroon van Hegenscheidts kunstopvatting vindt ongetwijfeld zijn oorsprong in het Europese geestesleven van het fin de siècle. Treffend zijn de parallellismen met de denkbeelden van theoretici van het symbolisme als Paul Adam en Charles Morice, van Angelsaksische auteurs als Emerson, Whitman en Carlyle en vooral van Duitse filosofen in het spoor van Hegel en Feuerbach. Vooral Schopenhauers opvatting van de wereld als een verschijningsvorm van de Idee, die slechts door de kunst kan worden benaderd en Wagners idee van ‘eine unbewusste, unwillkürlich treibende Lebenskraft’ (in Das Kunstwerk und die Zukunft en Die Kunst als Revolution) schijnen het dichtst Hegenscheidts concept van de ritmus als een oerbeweging te benaderen.
Dat kunstcredo van een ‘levensechte, ware, noodwendige’ kunst klinkt ook op in zijn kritische opstellen in Van Nu en Straks: ‘Fervaal van Vincent d'Indy’ (1897), ‘Lenteleven van Stijn
| |
| |
Streuvels’ (1900), ‘Verzen van Prosper van Langendonck’ (1901) en ‘Rond het klavier van Lambrecht Lambrechts’ (1901).
In al deze kritische besprekingen zoekt hij een echo van zijn eigen idealistisch gerichte denken en in al deze kunstenaars herkent hij de strijd met het medium om de hoge bestrevingen te kunnen verwoorden en verklanken. Zijn kritisch werk is dan ook eerder een intuïtieve benadering van de innerlijke persoonlijkheid van de kunstenaars via hun werk dan een systematische analyse van de specifieke structuur van hun werk.
| |
Thematiek
Als dichter schept Hegenscheidt niet vanuit een vormgevingsdrang, maar eerder vanuit een psychische noodzaak. August Vermeylen karakteriseerde treffend zijn poëzie als ‘geboren onder de dwang van 't leven, uit de noodwendigheid van de aandoening’. Zelf heeft hij de aard van die innerlijke drijfkracht aangeduid in het eerste gedicht ‘Aan het woord’ uit de sonnettencyclus ‘Muziek en Leven’:
Wat wilt gij worden, woord, in mijne hand,
Gij, uit muziek en smart in mij geboren?
Muziek en smart blijken de bronnen te zijn waaruit deze egocentrische en contemplatieve lyriek is opgeweld. Het is een instinctieve, psychoanalytische autotherapie waarbij te sterke en verdrongen emoties worden omgezet in de louterende belijdenis met het woord. Door de confrontatie met de zorgeloos levende en heroïsche wereldbestormers die de jongere Van-Nu-en-Straks'ers waren, drong het besef van een tekort in de eigen noodgedwongen ascetisch geleefde jeugdjaren wel pijnlijk tot hem door. Dat blijkt duidelijk uit het tweede van de ‘Onmacht’-gedichten:
Ik heb geboet toch lange, lange jaren,
de schoonste die een God me weig'ren kon,
Ik zag ze vloei'n bij andren, als de bron
Van 't hoogst geluk dat zij hier konden garen.
Deze louterende belijdenislyriek klinkt evenwel niet op als een spontane ‘cri du coeur’, maar als een indirecte belijdenis via de
| |
| |
muziek. Zoals Schopenhauer in de muziek analogieën ontdekte die hij in filosofische begrippen trachtte te vatten, zo vond Hegenscheidt verklankte analogieën bij Wagner, Schumann, Beethoven, Gluck en Bach die hij in dichtvorm omzette.
In de vreugde van de scheppingsroes, van het vinden van een innerlijk evenwicht en van harmonie tussen het Ik en de kosmos (geëvoceerd in het gedicht ‘Avond aan zee’), leefde een ogenblik in hem de illusie een eigen lied te kunnen zingen dat ruime weerklank zou vinden. Maar al vlug zou hij in zijn ‘Onmacht’-gedichten het tekort aan beeldend vermogen dienen te bekennen:
Ik weet niet wat van mij worden moet,
Na al dit rustloos pogen, nimmer slagen;
'k Heb vruchteloos een beeld in mij gedragen,
Ik heb den adem niet die 't leven doet.
Hegenscheidts poëzie grijpt de lezer inderdaad niet onmiddellijk aan door de zeggingskracht en de schoonheid van een eigen beeldtaal, want daarvoor blijft zij te contemplatief en verwoord in een discursieve stijl. Toch kan deze poëzie de lezer nog wel aanspreken door haar existentiële authenticiteit. Als psychogram van een persoonlijkheid die vanuit een ruime filosofische en culturele context peilt naar de diepere levensvragen, neemt deze poëzie een aparte plaats in de Vlaamse lyriek in, maar ze sluit wel aan bij de complexe denk- en gevoelswereld van het Europese fin de siècle. Hegenscheidts opmerkelijke Wagnergedichten zijn ongetwijfeld de meest geslaagde uitingen in Vlaanderen van de toenmalige Wagnercultus.
| |
Traditie / Verwantschap
De faam van Hegenscheidt als literator berust echter vooral op Starkadd (1897), een drama in vijf bedrijven in rijmloze vijfvoetige jambische verzen met goethiaanse, shakespeariaanse en wagneriaanse allures. Literairhistorisch was dit lyrische drama een mijlpaal, omdat het in een periode van imitaties en kleinburgerlijk boulevardtoneel weer aanknoopte bij het twintig jaar vroeger door Albrecht Rodenbach geschreven Gudrun. Het deed de hoop opflakkeren van een eigen toneelliteratuur van waarachtig dichterlijk gehalte. Het stuk werd trouwens op 15
| |
| |
maart 1899 met succes opgevoerd in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg in Brussel.
Als lyrisch drama vertoont Starkadd met Rodenbachs drama uiteraard een overeenkomst in de Oudgermaanse verhaalstof. Maar sterker nog is de weerklank erin van de West-Europese Shakespeare- en Wagnercultus. Via Shakespeares Hamlet vond Hegenscheidt de stof voor zijn fabel - de wraak van de skald Starkadd - in de Historia Danica (boek IV, 2e en 4e lied) van Saxo Grammaticus, terwijl Shakespeares invloed evenzeer tot uiting komt in de compositie die reminiscenties oproept aan Macbeth. De tekening van de heroïsche figuur van de protagonist, het soms al te retorische pathos en de schepping van een lyrisch drama met woord, ritme en begeleidende muziek (gecomponeerd door zijn jeugdvriend Franz Rühlmann) wijzen overduidelijk op wagneriaanse inspiratie via diens De Vliegende Hollander en zijn concept van het gesamtkunstwerk.
| |
Techniek / Thematiek
Doch zowel in de verstechniek als in de ontwikkeling en afwikkeling van de crisis is het stuk moderner van structuur. Het vijfvoetige jambische vers met losse overgangen en uiterste vrijheid van ritme zijn verwant aan de epische poëzie van de Tachtigers, zoals M. Rutten heeft aangetoond. Ook de innerlijke crisis is noch die van het antieke treurspel (bepaald door het buitenmenselijke noodlot), noch shakespeariaans (veroorzaakt door de natuur en het karakter van het personage zelf), doch die van het moderne drama: het tragische gebeuren wordt opgetrokken rond de protagonist door personages die om hem heen bewegen. Daardoor wordt een sterke dramatische configuratie geschapen: de dramatis personae vormen één dramatische substantie, een eenheid in functie van de centrale figuur Starkadd.
Net als in zijn poëzie blijkt egocentrisme de wezenstrek te zijn van dit dramatische werk: Starkadds crisis geldt zijn identiteit, het gaat om een personage op zoek naar het eigen Ik, dat hij pas zal kunnen vinden via het goethiaanse ‘Stirb und werde’, na de breuk met een verleden dat zelfontplooiing belette. De wraak van Starkadd is niet alleen een zuivering van vijandige krachten, maar ook en vooral een zuivering van zichzelf om het ik te ontbolsteren en in eenheid te brengen met de kosmos (waarvan
| |
| |
de zee het symbool is). Een dergelijke individualistische problematiek kon alleen maar subjectief, emotioneel en lyrisch worden verwoord, zodat ook dit werk een organische schepping is. Om deze lyrisch-dramatische eenheid kan het nog door de moderne lezer (wellicht niet meer door de hedendaagse toeschouwer) worden gewaardeerd, ondanks opvallende zwakheden als de al te schrale beeldtaal en de retorische, langdradige monologen.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Dat de faam van Hegenscheidt nog geruime tijd levendig bleef is grotendeels te danken aan het feit dat hij een actief lid was van de Van Nu en Straks-groep. Zijn essay ‘Rythmus’ en de sonnettencyclus ‘Muziek en Leven’ werden ook door de volgende generaties nog hoog gewaardeerd.
Zijn lyrisch drama Starkadd bleef van 1899 tot 1984 op het repertoire staan van zowel beroeps- als amateurgezelschappen in Zuid en Noord. Het stuk verwierf vooral grote bekendheid door de acteerprestaties in de titelrol van Oscar de Gruyter in het Zuiden en van Albert Vogel in het Noorden. Wel was er een opmerkelijk verschil in de receptie tussen Zuid en Noord: tegenover het geestdriftige onthaal in Vlaanderen waarbij Vermeylens apologie de hoogste toon van de lofzangen bereikte, stond het nuchtere, koele en zelfs ietwat negatief-kritische onthaal bij de Noord-Nederlandse recensenten waaronder vooral de meticuleuze, rationalistische detailkritiek van Albert Verwey het schrilst afstak.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Alfred Hegenscheidt, Rust. In: Van Nu en Straks. Eerste reeks, jrg. 2, nr. 8-10, oktober 1894, p. 11, G. |
Alfred Hegenscheidt, Rythmus. In: Van Nu en Straks. Eerste reeks, jrg. 2, nr. 8-10, oktober 1894, pp. 12-19, E. |
Alfred Hegenscheidt, Muziek en Leven. In: Van Nu en Straks. Eerste reeks, jrg. 2, nr. 8-10, oktober 1894, pp. 20-32, G. |
Alfred Hegenscheidt, Onmacht I-II en Afscheid. In: Van Nu en Straks. Nieuwe reeks, jrg. 1, nr. 1, januari 1896, pp. 81-84, G. |
Alfred Hegenscheidt, Fervaal van Vincent d'Indy. In: Van Nu en Straks. Nieuwe reeks, jrg. 1, nr. 2, mei 1897, pp. 120-132, E. |
Alfred Hegenscheidt, Starkadd. Drama in vijf bedrijven. Antwerpen 1898, De Nederlandsche Boekhandel. (tweede druk: Bussum 1920, C.A.J. Van Dishoeck; derde druk: Brussel 1939, Standaard Boekhandel, Bibliotheek der Nederlandse Letteren, deel 3, pp. 194-297) |
Alfred Hegenscheidt, Lenteleven van Stijn Streuvels. In: Van Nu en Straks. Nieuwe reeks, jrg. 4, nr. 4, juli 1900, pp. 200-216, E. |
Alfred Hegenscheidt, Avond aan zee. In: Van Nu en Straks. Nieuwe reeks, jrg. 4, nr. 5-6, november 1900, p. 265, G. |
Alfred Hegenscheidt, Middag. In: Van Nu en Straks. Nieuwe reeks, jrg. 5, nr. 2-3, september 1901, pp. 53-61, G. |
Alfred Hegenscheidt, Verzen van Prosper van Langendonck. In: Van Nu en Straks. Nieuwe reeks, jrg. 5, nr. 4-6, december 1901, pp. 249-265, E. |
Alfred Hegenscheidt, Boekbeoordelingen: Rond het klavier van Lambrecht Lambrechts; Siddhârta of de ster van Indië door G.D. en J. Minnaert. In: Van Nu en Straks. Nieuwe reeks, jrg. 5, nr. 4-6, pp. 286-300, E. |
Alfred Hegenscheidt, Harpzang. Gedicht (uit Starkadd, 1898). Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1898, G. |
Alfred Hegenscheidt, Bijdrage voor het Referendum over de vijfjaarlijkse prijs voor Nederlandse letterkunde. In: De Boomgaard. Algemeen geïllustreerd maandschrift voor literatuur en kunst, jrg. 2, 1911, pp. 639-650, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J.N. van Hall, Letterkundige kroniek: Starkadd. In: De Gids, jrg. 62, 1898, deel II, pp. 171-182. |
R. Seghers, Een Skald geworgd in 't leger der Recensenten. In: Onze Vlagge, jrg. 1, nr. 14, 1898, pp. 212-221. |
Lodewijk Dosfel, Starkadd en A. Hegenscheidt. In: Jong Dietschland, jrg. 1, nr. 2, 1898, pp. 106-115. |
Willem de Vreese, Driejaarlijksche Prijskamp voor Nederlandsche Tooneelletterkunde (XIVe tijdvak), beoordeeld door leden der Koninklijke Vlaamsche Academie. In: Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. Gent 1898, pp. 386-403. |
Prosper van Langendonck, Dr. Willem de Vreese. In: Van Nu en Straks, Nieuwe reeks, jrg. 3, 1898, pp. 232-245. (kritiek op de jury voor de toekenning van de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel) |
Jacques Mesnil, Alfred Hegenscheidt en de Vlaamsche Beweging. In: Ontwaking, Nieuwe reeks, jrg. 7, 1907, pp. 5-10, 65-67, 129-135, 177-192. |
Hugo Verriest, Aan een bewonderaar van Starkadd. In: Van Nu en Straks, Nieuwe reeks, jrg. 4, 1900, pp. 79-91. |
J.N. van Hall, Dramatisch overzicht: Starkadd. In: De Gids, jrg. 64, 1900, deel II, pp. 348-352. |
J.W. Broedelet, Starkadd. In: De Nieuwe Gids, jrg. 15, nr. 2, 1900, pp. 471-476. |
Albert Verwey, Starkadd. In: Stille Toernooien. Amsterdam 1901, pp. 252-281. |
Firmin van Hecke, Starkadd. Drama in vijf bedrijven. Letterkundige Ontleding. [Z. pl.] 1909. |
Pol de Mont, Een nieuwe dramatische schepping: Starkadd van A. Hegenscheidt. In: Een bundel letterkundige opstellen. Gent 1914, pp. 175-180. |
Emmanuel de Bom, A. Hegenscheidt en Starkadd. In: Emmanuel de Bom, Het levende Vlaanderen. Amsterdam 1917, pp. 131-136). |
Julien Kuypers, Op ruime banen! De opbloei van onze nieuwere letteren en het Vlaamsche tijdschrift ‘Van Nu en Straks’ (1893-1901). Brussel 1921, pp. 34-36, 47-49. |
Lode Monteyne, Kritische Bijdragen over Tooneel. Antwerpen 1926, pp. 149-155. |
Maurits Sabbe, L. Monteyne, H. Coopman Thz, Het Vlaamsch Tooneel inzonderheid in de XIXe eeuw. Brussel 1927, pp. 309-317. |
August Vermeylen, De Vlaamse letteren van Gezelle tot heden. Amsterdam 1938, pp. 75-78. (tweede druk in: Verzameld werk, deel III, 1953, pp. 658-661) |
Mathieu Rutten, Starkadd. Een literairhistorisch feit. In: Prosper van Langendonck, Gedichten en Starkadd, drama van Alfred Hegenscheidt. Brussel 1939, pp. 179-193. |
Louis Sourie, Inleiding tot de geschiedenis van ‘Van Nu en Straks’. Kortrijk 1942. |
Fernand V. Toussaint van Boelaere, Spiegel van Van Nu en Straks. Brussel 1943. |
August Vermeylen, Letterkundige kroniek: Starkadd. In: August Vermeylen, Verzameld werk, deel II, Brussel 1951, pp. 117-137. |
August Vermeylen, Letterkundige kroniek: Starkadd en de Academie. In: August Vermeylen, Verzameld werk, deel II, Brussel 1951, pp. 131-137. |
Louis Sourie, Van Nu en Straks. Historiek en betekenis. (Z.pl.) 1953. |
Herman Teirlinck, Bij het negentigste jaarfeest van A. Hegenscheidt. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 10, nr. 4, 1956, pp. 429-431. |
M.C. van der Toom, De Oudgermaanse achtergrond in Rodenbachs ‘Gudrun’ en Hegenscheidts ‘Starkadd’. In: De Vlaamse Gids, jrg. 42, nr. 2, 1958, pp. 96-104. |
Julien Kuypers, Persoonlijke herinneringen aan A. Hegenscheidt. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 17, nr. 2, 1964, pp. 195-200. |
Karel Jonckheere, Starkadd en de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 17, nr. 2, 1964, pp. 200-207. |
Jozef van Hoeck, Alfred Hegenscheidt. Antwerpen 1966. |
| |
| |
Ger Schmook, Het letterkundig genootschap ‘de Distel’ musiceert (1882-1900). In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Gent 1966, pp. 91-140. |
Julien Kuypers, Alfred Hegenscheidt. 6 april 1866-8 februari 1966, pp. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 19, nr. 5, 1966, pp. 479-488. |
J. Doornhof, Alfred Hegenscheidt. In: Toortsen, deel 3. Melle, pp. 13-16. |
Ger Schmook, Het ‘Ritmus’-credo van Van Nu en Straks (1893) en zijn nawerking (1919 - 1914). In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Gent 1973, pp. 323-341. |
Raymond Vervliet, Alfred Frédéric Hegenscheidt. In: Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 6. Brussel 1974, kol. 440-453. |
Raymond Vervliet, Leven met een schrijver. Biografie van Alfred Hegenscheidt volgens de memoires van Madeleine Hegenscheidt-Heyman en met editie van onuitgegeven documenten. Antwerpen 1977. |
Karel Wauters, Wagner en Vlaanderen. 1844 - 1914. Cultuurhistorische Studie. Gent 1983, pp. 428-444. |
Geert Opsomer, Arca haalt Starkadd uit het museum. Lyrische held wordt anti-held. In: Etcetera, jrg. 1, nr. 6, 1984, pp. 38-44. |
Raymond Vervliet, Het lyrische drama van het fin de siècle: Starkadd van Alfred Hegenscheidt. In: Raymond Vervliet, Literatuur als woord en daad. Opstellen over tekst en context in de late 19de eeuw. Brussel 2000, pp. 67-89. |
Raymond Vervliet, Alfred Hegenscheidt. In: M. Rutten en J. Weisgerber (red.), Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’. 1888 - 1946. De opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon. Antwerpen 1988, pp. 116-122. |
115 Kritisch lit. lex.
november 2009
|
|