| |
| |
| |
Jan de Hartog
door Siem Bakker
1. Biografie
Jan de Hartog, geboren in Haarlem op 22 april 1914, stamt van vaderszijde uit een Betuwse familie van dominees. Zijn vader, dr. Arnold Hendrik de Hartog (1869-1938), was hoogleraar theologie en apologie van het christendom te Utrecht en Amsterdam, daarnaast was hij dominee van de Nederlands Hervormde Kerk. Zijn moeder, J.L.G. Meyjes (1882-1961), kwam uit een familie van zeilmakers, scheepsbouwers en cargadoors. Zij doceerde middeleeuwse mystiek aan de School van Wijsbegeerte in Amersfoort en schreef religieus geïnspireerde boeken (Het kind en God, 1915; Verborgen wegen, 1919; Vrouwen, 1925; Gesprekken met een kleindochter, 1960). In 1917 verhuisden de ouders van De Hartog met hem en zijn zeven jaar oudere broer naar Amsterdam. Zijn herinneringen aan deze stad legde hij vast in Herinneringen aan Amsterdam (1981).
Onder meer vanwege ziekte van zijn moeder werd hij als kind langdurig ondergebracht bij een weduwe in het vissersplaatsje Huizen. Vandaaruit beleefde hij als lichtmatroos al heel jong zijn eerste zeereizen. Na enkele jaren HBS in Amsterdam - een van zijn leraren aan de Semi-permanente Vierde Vijfjarige HBS was Menno ter Braak - en met het diploma Mulo A kwam hij als zestienjarige terecht op de Kweekschool voor de Zeevaart eveneens in Amsterdam, waar hij het maar drie maanden volhield. Daarna kreeg hij een baantje bij de Amsterdamse havenpolitie als stoker en volgde hij enige tijd 's avonds een privé-cursus Grieks en Latijn voor het Staatsexamen gymnasium. Het werk bij de havenpolitie verwisselde hij in 1932 voor vrijwillig regisseren en toneelspelen bij de Amsterdamse Toneelvereni- | |
| |
ging. In 1934 trouwde hij met de schilderes Lydia van Schagen. Ze woonden in Schoorl en kregen twee kinderen. Na enkele jaren gingen ze toch weer uit elkaar.
Onder de naam F.R. Eckmar publiceerde De Hartog zijn eerste, fantastische verhalen in het Algemeen Handelsblad en De Telegraaf. Pogingen van de bezetters om hem als bekende Nederlander voor hun culturele en politieke karretje te spannen haalden niets uit. Na vanaf midden 1942 ondergedoken te zijn geweest in Amsterdam, nam hij in april 1943 de vlucht. Na een barre tocht via Zwitserland, Frankrijk en Spanje belandde hij een half jaar later in Engeland. Daar werd hij verbonden aan de regeringsvoorlichtingsdienst als oorlogscorrespondent van de koopvaardij. Hij woonde in Londen en Bristol.
In Londen kreeg zijn dramaturgisch talent ook weer kansen. Schipper naast God door De Hartog vertaald tot Skipper next to God werd met hemzelf in de hoofdrol in december 1945 opgevoerd. Hij bewerkte tal van scripts van onbekende auteurs voor het Oxford Playhouse, dat geleid werd door Christopher Fry. Van zijn eigen stukken werd Het hemelbed (The Fourposter) het grootste internationale succes. Het werd opgevoerd op Broadway, verfilmd en nog eens omgewerkt tot de musical I do! I do! In 1946 trouwde hij opnieuw, nu met de actrice Angela Wyndham Lewis, stiefdochter van de Engelse auteur J.B. Priestley. Ook zij kregen twee kinderen. In 1961 zou hij voor de derde keer trouwen, ditmaal met Marjorie Mein, die al vanaf het begin van de jaren '50 in Parijs zijn levensgezellin en secretaresse was.
Vanaf 1949, toen hij direct in het Engels ging schrijven en publiceren, kreeg De Hartog als auteur een wereldwijde bekendheid, mede door diverse verfilmingen en tv-bewerkingen (Hollands glorie, Schipper naast God, Stella, Gods geuzen, De inspecteur). Op aansprekende wijze heeft hij deze faam weten te gebruiken voor humanitaire doeleinden. Zijn eigen boot, de zeetjalk ‘Rival’, waarop hij al een paar jaar in Parijs woonde, liet hij bij de Watersnoodramp in februari 1953 ombouwen tot hospitaalschip. De opbrengst van zijn jeugdboek De kleine ark (1953) kwam ten goede aan het Nationaal Rampenfonds. Daarna trok hij al varende door Amerika, zijn tweede vaderland. Waters of
| |
| |
the New World (1962) is het verslag daarvan. Het geld dat hij in 1962-1963 verdiende met het geven van colleges dramaturgie aan ‘de zwarte universiteit’ van Houston, stortte hij terug in het universiteitsfonds. Drie jaar lang was hij als vrijwillig ziekenbroeder werkzaam in het Jefferson Davis-ziekenhuis in Houston, een door de overheid verwaarloosd toevluchtsoord voor armen en zwarten. Zijn geslaagde publiciteitsactie voor een verbetering van de situatie in dat ziekenhuis voerde hij samen met de plaatselijke afdeling van de quakers, een religieus genootschap (Society of Friends) waartoe hij in 1961 officieel was toegetreden, maar waarmee hij mede door toedoen van zijn moeder al van jongs af sympathiseerde. Zijn verontwaardiging over de wantoestanden in het ziekenhuis en de daaruit voortvloeiende pogingen tot maatschappelijke veranderingen vonden hun neerslag in een Open Brief, lezingen, geldinzamelingen en een boek dat veel ophef maakte (Het ziekenhuis) (The Hospital, 1964). De Hartog woonde enige tijd op Nantucket Island, een quakereiland voor de noordoostkust van de Verenigde Staten. Daar schreef hij de pacifistische roman De kapitein (The Captain, 1966). Vanuit zijn volgende woonplaats, Nokomis in Florida, zette hij zich met de quakers in voor hulp aan de oorlogsslachtoffers in Vietnam. Hij bezocht weeshuizen in Vietnam en organiseerde opvang in Amerika, onder meer in zijn eigen huis, voor weeskinderen. Ook richtte de hulp van hem en zijn vrouw, Marjorie Mein, zich op Koreaanse oorlogsslachtoffertjes, van wie ze zelf twee zusjes adopteerden, Eva en Julia Kim. De kinderen (1968) handelt over zijn ervaringen met adoptie.
In 1973 verhuisde het gezin naar Tervuren in België. Maar in 1976 keerde het weer terug naar Amerika, waar het achtereenvolgens verbleef in de staten Connecticut, Pennsylvania (Newtown) en New Jersey (Titusville). In de jaren 1986-1994 woonde het echtpaar in Engeland (East Coker in Somerset), vervolgens enige tijd in een voorstad van Brussel, om zich in 1996 weer te vestigen in Houston.
Veel literaire prijzen vielen Jan de Hartog niet ten deel. In 1939 ontving hij de Mr. H.G. van der Viesprijs voor het toneelstuk De ondergang van ‘De vrijheid’. Hem werd als eerste de Edmond Hustinx-toneelprijs uitgereikt (1966). Hij genoot de eer in 1967
| |
| |
de schrijver te zijn van het Boekenweekgeschenk, Herinneringen van een bramzijgertje. In 1974 werd hij benoemd tot Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Het Tollensfonds kende hem in 1990 de Jacobson-prijs toe. Het Nederlands Filmmuseum vereerde hem in 1991 voor zijn rol in de film Ergens in Nederland (1939) met ‘Pre-Gouden Kalf’ voor ‘de beste acteur’ van voor de Tweede Wereldoorlog. In 1997 kreeg hij tijdens de Utrechtse Filmdagen een Gouden Kalf voor zijn verdiensten voor de filmindustrie. Zijn werk is in vele talen vertaald.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Kritiek
Verwantschap
Uit de eerste kritieken op het werk van Jan de Hartog rijst het beeld op van een romantische jongere, met een tomeloze fantasie, maar ook dat van een schrijver die zich een aanklager betoont van maatschappelijke misstanden. De drie verhalen in zijn debuutbundel, Het huis met de handen (1934), mikken, met veel pathetiek en retoriek, op griezeleffecten in het spoor van Edgar Allan Poe. Ave Caesar (1936) daarentegen sluit als eigentijdse roman over de crisis nauw aan bij H.M. van Randwijks roman Burgers in nood uit hetzelfde jaar. De belangstelling van de critici gaat niet uit naar de auteur van de verhalenbundel, maar naar die van de roman, op grond van de levensecht verwoorde wanhoop van de werkeloze jeugd, de angst voor de komende oorlog en De Hartogs persoonlijke doorleving hiervan. Om het sociaal realisme en de zakelijk registrerende stijl wordt Ave Caesar vergeleken met Im Westen nichts Neues (1929) van Erich Maria Remarque. Dit antimilitaristische boek over de Eerste Wereldoorlog, dat in 1933 ten prooi viel aan de nazistische boekverbranding, speelt ook in de roman zelf een rol. Het boek is verboden lectuur voor leerlingen van een zeevaartschool, maar het gaat toch van hand tot hand. De Zeeuw, de jonge hoofdfiguur, is na het lezen ervan volkomen van streek. Uit geen andere film of roman had hij voordien zo'n treffend beeld gekregen van de zinloosheid van de massaslachtingen in de loopgraven.
| |
Ontwikkeling / Techniek
Het ontbrak de jonge schrijver niet aan verbeelding en evenmin aan realistische thematiek. Bovendien bleek hij spannend te kunnen componeren. In vijf jaar tijd produceerde hij vijf detectiveromans, die alle gepubliceerd zijn onder de naam F.R. Eet mar, een pseudoniem dat door de een als ‘ondeugend’, door de ander als ‘onvriendelijk’ werd omschreven (‘het hardop lezen van dit pseudoniem is voor Uw eigen rekening’). Zonderlinge belevenissen, geestige typeringen en stoere taal, de vaste ingrediënten van zijn latere succesromans, zijn hier al volop aanwezig. De intriges rond een terugkerende groep personen (een commissaris, een beeldschone inspectrice en een inspecteur) zijn vernuftig. De sfeer is die van Amsterdam in de jaren '30.
| |
| |
Uit politioneel standpunt zijn het onbelangrijke boeken. De hoofdpersoon, commissaris Poesiat, stelt volgens het oordeel in Tijdschrift voor de Politie (december 1937) nog minder voor dan ‘een ongeschikte vierderangs dorpveldwachter’, terwijl ook de ideeën van F.R. Eckmar over het functioneren van justitie en recherche als onwerkelijk overkomen. Toen in 1981 een nieuwe F.R. Eckmar-Omnibus verscheen, oordeelde de kritiek echter opvallend mild. Het nostalgische beeld van Amsterdam speelt hierbij een grote rol, maar ook de herkenning van De Hartogs schrijverschap. De verhalen worden niet meer gezien als geijkte detectiveverhalen, maar als vroege romans van de Hartog, spannend verteld, met ‘gekke verzinsels’, ‘grappige personages’ en ‘sappige dialogen’.
Met deze schrijfervaring en gebruikmakend van de routine die hij zelf als toneelspeler had opgedaan, begon hij zich ook als toneelschrijver te ontplooien. De ondergang van ‘De vrijheid’. Spel van de zeeslepers in vier bedrijven (1939), zijn eerste toneelstuk, is gebaseerd op oer-Hollandse, realistische stof en bijpassende karakters. De vermenging hiervan met de romantiek van de zee, die tot uiting komt in pathetiek en melodramatische scènes, zal kenmerkend blijven voor zijn latere ‘zeeromans’. Hollands glorie. Roman van de zeesleepvaart was bij verschijning in oktober 1940 meteen een groot verkoopsucces. Alleen al de glorieuze titel kon in bezettingstijd rekenen op de sympathie van velen. De hoofdfiguur in de roman, Jan Wandelaar, is het levende bewijs dat kracht ontstaat door samenwerking en eendracht, een sterke persoonlijkheid die vecht tegen corruptie en toch in alles een gewoon mens blijft. Hollands glorie is als roman organisch gegroeid uit zijn vorige werk. De ondertitel is bijna identiek aan die van De ondergang van ‘De vrijheid’, ook toen al een ouderwets aandoend volksstuk, dat aanvankelijk een roman moest worden. Beide werken vielen vooral op door hun sociale betrokkenheid. Ze dienden volgens de 26-jarige schrijver allereerst te worden opgevat als ‘verhelderende styleringen van de werkelijkheid’ (Algemeen Handelsblad, 20-10-1940).
| |
Kritiek
Na de Tweede Wereldoorlog trok De Hartog eerst weer de aandacht met toneel. In Schipper naast God is de problematiek hel- | |
| |
der: wat is christenplicht? Kapitein Joris Kuiper, een vroom en principieel man, krijgt nergens toestemming om met een gezelschap joodse emigranten aan land te gaan. Kost wat kost, in het volle vertrouwen op Gods almacht, wil hij hen redden. De critici hebben het niet begrepen op De Hartogs grove volkstoon, het effectbejag en pathos. Ook hebben ze aanmerkingen op zijn technische vaardigheid: er zou sprake zijn van een teveel aan herhalingen en van een onevenwichtige verdeling van figuren (‘te veel negatievelingen’). Daar staat tegenover, zoals gebruikelijk, de waardering voor intrige en probleemstelling, humor en levendigheid.
| |
Thematiek
Kritiek / Visie op de wereld
Een bekeringsgeschiedenis vormt de kern van de driedelige romancyclus Gods geuzen (1947-1949). De hoofdpersoon is een jonge arts, Anton Zorgdrager. De gebeurtenissen lijken soms onwaarschijnlijk, de situeringen in Nederlands-Indië en Nieuw Guinea zijn exotisch en de personages nogal eens abnormaal. De voorkeur van de schrijver voor het onsmakelijke, obscene en onbehouwene wordt hem niet in dank afgenomen. Wat hem redt, ook in Gods geuzen, is de religieuze dimensie van zijn werk: ‘vanuit een moderne, het leven in geen enkel opzicht schuwende mentaliteit [wordt] toch met verbitterde ernst gestreden om de hoogste waarden, om God,’ schrijft J.M. Kramer, in De Nieuwe Eeuw. Deze dimensie kan tot uitdrukking komen in bijbelse inspiratie (‘Waar twee of drie vergaderd zijn...’) of in maatschappelijke betrokkenheid, waarvan de melaatseninrichting van het Leger des Heils in Nederlands-Indië een voorbeeld is. Schijnvroomheid en dorre orthodoxie krijgen echter van De Hartog de spot en karikaturale tekening die ze volgens menigeen terecht verdienen, al zou het blijkens de kritieken ook wel op wat minder opgeschroefde toon hebben gemogen. Exemplarisch voor de verdeelde waardering voor De Hartogs stilistische kwaliteiten is het oordeel van R. Blijstra: ‘Zonder twijfel weet De Hartog op bepaalde ogenblikken met die verwonderlijke intuïtie, waaruit telkens blijkt, dat hij toch wel een schrijver van een zeker formaat is, de juiste toon te vinden. Men staat dan ook dikwijls verwonderd hoe een zo grote mate van grofheid gepaard kan gaan aan fijn gevoel, dat alleen de heel groten gegeven is.’
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Kritiek
Thematiek
Verwantschap
Met de romans Stella (1949), Mary (1950) en Thalassa (1950) schreef hij nogmaals een trilogie. De betrekkelijke compactheid van deze boeken, die bij elkaar ruim vierhonderd bladzijden omvatten, is te verklaren uit het feit dat dit de eerste romans zijn die De Hartog in het Engels heeft geschreven. Bij de verschijning ervan, kort daarop, in het Nederlands besteedden de recensenten overigens geen aandacht aan het feit dat het hier vertalingen betrof. De trilogie (of een deel ervan) is eenvoudigweg besproken als nieuw Nederlands werk door onder anderen F. Bordewijk, J.W. Hofstra en J.C. Bloem. Ook nu weer zijn de waarderingsverschillen tussen de critici opvallend groot. Wat bij de een bombastisch, ongecontroleerd en opgewonden heet, dat noemt een ander suggestief verwoord, ruig en meeslepend. De inhoud staat minder ter discussie: een liefdesgeschiedenis die gesitueerd is in de wereld van zeeslepers in oorlogstijd en direct daarna. De zeeslepers zijn het bedreigde vaderland ontvlucht, worden ingeschakeld in bevrijdings- en vredesoperaties. Niet het avonturenrelaas van een oudere kapitein, de ikverteller, domineert, maar de psychologische uitdieping van de personages en hun onderlinge relaties. Wat doet een mens in oorlogssituaties? Wie is hij werkelijk? Wordt hij terecht als een held beschouwd? Wanneer is hij vrij? Behalve met zulke existentiële vragen, die ook te vinden zijn bij iets jongere tijdgenoten als W.F. Hermans en Harry Mulisch, heeft De Hartog de strekking van deze trilogie verrijkt door de schepping van de vrouwelijke hoofdfiguren, Stella en Mary. Zij zijn het archetype van de grote geliefde, de eeuwig onbereikbare vrouw, te vergelijken met Larrios bij Slauerhoff en de Sirenen bij Odysseus. Maar de werkelijkheid is wel even anders. Ook deze kant van het verhaal, ook deze waarheid, wordt hier door De Hartog verteld: ‘Gezien door een volkomen realistische bril, die van geen
“eeuwige vrouwen”, “metempsychose en metamorphose” of wat dan ook wil weten, blijft deze De Hartog-roman een uiterst spannend verhaal.’ (J.W. Hofstra)
| |
Relatie leven/werk
De kleine roman De kunstenaar (1959) heeft opmerkelijk autobiografische trekken. De hoofdfiguur groeit op in een vissersdorpje aan de Zuiderzee en kiest als kunstschilder met zijn eigen boot domicilie in Parijs, waar hij zich het lot aantrekt van de
| |
| |
clochards. Uiteindelijk is hij ook zelf een zwerver en sterft hij ergens in Zuid-Frankrijk, met een door hemzelf geïllustreerde en volgekrabbelde bijbel als zijn laatste houvast. De kritiek is als gewoonlijk tweeslachtig. De ene criticus spreekt van ‘een aaneenschakeling van clichés zonder gedachten- of gevoelsinhoud’, de andere over ‘de droom van een zuiver en belangeloos bestaan’.
| |
Ontwikkeling
Visie op de wereld
Terwijl De kunstenaar de structuur heeft van een sprookje, is De inspecteur (1961) weer een ‘gewone’ spannende, omvangrijke roman. De stof is actueel. Een Amsterdamse inspecteur weet in 1946 te voorkomen dat een uit Auschwitz teruggekeerd, ziek joods meisje voor prostitutiedoeleinden naar Zuid-Amerika wordt ontvoerd. Na een lange en avontuurlijke tocht over kanalen, rivieren en de Middellandse Zee slaagt hij erin, terwijl zijn twijfels toenemen, haar doodziek Palestina binnen te brengen. De Hartog gelooft in de goedheid van de mens. Deze keer is de inspecteur, Piet Jongman, zijn spreekbuis, wat onder meer blijkt uit de discussies die hij voert met kapitein Van der Pink.
‘Mijn vader zei altijd...’ begon Piet, maar het kon Van der Pink niets schelen.
‘God, liefde?’ riep hij uit. ‘Kul! Als je wilt ontdekken dat alle blikken dominees tweeduizend jaar onder de verkeerde boom hebben zitten te miauwen, hoef je maar één keer met een konvooi mee te varen, in een moderne oorlog. Ik heb honderden mannen zien bidden, bijbels in hun borstzak zien steken om kogels tegen te houden, kraaltjes zien bevingeren, gipsen beeldjes zien beetgrijpen om van de verdrinkingsdood te worden gered. [...] Nee meneer, als ik kon schrijven, dan zou ik een boek schrijven “God en de konvooien, een catechismus voor de jeugd” en weet u wat mijn uiteindelijke conclusie zou zijn? Uitvaagsel. De mens is uitvaagsel, een ziekte van de planeet, kanker van de aarde.’
‘Om u de waarheid te zeggen, nee’, zei Piet. [...] ‘Ik geloof dat de mensheid iets anders is dan alleen maar een stelletje microben. Ik - ik geloof dat wij zo'n vooruitgang gemaakt hebben in de technologie, dat we onze - onze spirituele symbolen niet langer kunnen bijhouden...’ (De inspecteur, pp. 198-199).
Jongman is de niet-verstarde, zuivere mens, met een alles vergetende deernis voor zijn naasten. Het is dit prototype uit De Hartogs werk waarnaar de titel van een der recensies van De inspecteur verwijst: ‘Roman van een kleine mens’.
| |
| |
| |
Relatie leven/werk
De moraal, het ethische protest, het maatschappelijk bewogen betoog vormden altijd al een kenmerk van zijn werk. In de jaren '60 manifesteerden ze zich op een opmerkelijk uitgesproken wijze in twee essayistische werken: Het ziekenhuis (1965) en De kinderen (1968). Een ingezonden stuk dat Jan de Hartog in april 1963 publiceerde in The Houston Chronicle met daarin zijn aanklacht tegen de mensonterende omstandigheden in het Jefferson-Davis-Hospital, is de kernpassage geworden van The Hospital (1964; Nederlandse editie 1965). Met dit verslag van de verschrikkingen in een ziekenhuis voor zwarten in het welvarende Houston nam hij het op voor de zwaksten in de samenleving, en niet zonder resultaat. Hun beider quakerachtergrond vormde voor hem en zijn vrouw de inspiratiebron voor de acties die zij voor het ziekenhuis voerden. De kinderen is geen reportage, maar een verhandeling, een pedagogische handleiding die is voortgekomen uit de ervaringen met zijn twee eigen adoptiekinderen, de Koreaanse zusjes Eva en Julia. Toen in juni 1966 Hanoi en Haiphong voor het eerst door de Amerikanen werden gebombardeerd, ondernam een groep quakers een hulpactie voor de slachtoffers onder de burgerbevolking, in het bijzonder de kinderen. Voor duizenden weeskinderen uit Vietnam en het al eerder geteisterde Korea werden pleegouders gezocht. Nederland had daarin nauwelijks ervaring. De Hartog schreef een vraagbaak voor Nederlandse echtparen die bereid waren een kind te adopteren.
| |
Thematiek
De cyclus Het koninkrijk van de vrede, een quatrologie van ongeveer 1400 bladzijden die onder de titel The Peaceable Kingdom gedeeltelijk iets eerder en gedeeltelijk tegelijkertijd in Amerika verscheen, is een historische roman over de geschiedenis en de beginselen van de quakers. In het voorwoord van Deel I, De kinderen van het licht (1972), zegt De Hartog een monument te hebben willen oprichten voor al die vrouwen wier leven gewijd is geweest ‘aan oorlogswezen, verlaten kinderen, vluchtelingenkampen - al het lijden van de hulpelozen en onschuldigen.’ Deel één begint in 1652 in het Engelse Lancashire, ten tijde van Cromwell. Het beschrijft het ontstaan en de eerste fase van de quakerbeweging. De hoofdpersonen zijn George Fox, een rondzwervende prediker, die de leer van de geweldloosheid uit- | |
| |
draagt, en Margareth Feil, de vrouw van een corrupte rechter. Margareth neemt zelf plaats in een afschuwelijke gevangenis om zo met de daar opgesloten kinderen de gevangenschap te delen. Zij is de eerste ‘quakerheilige’. In Deel twee, Het heilig experiment (1973), spelend in Pennsylvania in Amerika 1754-1755, schenkt Bonifacius Baker zijn bloeiende plantage aan zijn slaven en trekt met enkele getrouwen naar het midden van Noord-Amerika, waar hij opnieuw begint, in één gemeenschap met gewezen slaven, indianen en blanken. Na zes jaar mislukt dit sociale experiment. De klein- en achterkleinkinderen spelen weer rollen in de volgende delen. Deel drie, Het uitverkoren volk (1974), is gesitueerd in 1833. Twee grote, heimelijke stromen doorkruisen dan het Noord-Amerikaanse continent. Van het zuiden naar het noorden trekken de ontsnapte negerslaven, die door de quakers naar Canada worden geleid. Van het oosten naar het westen voltrekt zich de gedwongen landverhuizing van de indianen, die evenzeer de hulp van dit Genootschap
der Vrienden ondervinden. Het vierde deel heet De oorlog van het lam (1975) en begint in Nederland mei 1940. Laura Martens, dochter van een quaker die in een concentratiekamp wordt omgebracht, belandt na haar bevrijding uit hetzelfde kamp in Amerika. Vandaaruit zet zij zich overal ter wereld in om kinderen te redden van verwaarlozing en honger.
| |
Ontwikkeling
De Hartog knoopt voortdurend aan bij vroeger werk. Dezelfde personages duiken weer op in een volgende of latere roman, niet zelden als kapitein. Heel duidelijk is dit het geval in de roman De kapitein (1967), die een uitgebreide bewerking is van de novelleachtige roman Mary uit 1951. De atheïstische kapitein Krasser in De vlucht van de Henny (1984), een ‘zeeroman’ in de lijn van Hollands Glorie, Stella, Mary en Thalassa, is evenmin nieuw: deze excentrieke dwerggestalte komt met zijn coaster (‘kuster Henny’) al voor in Gods Geuzen. Zijn tegenspeelster in De vlucht van de Henny - het verhaal speelt zich af in Nederlands-Indië kort na de Japanse invasie, eind 1941 - is de oude non Ursula, die ziel en zaligheid over heeft voor het behoud van de door haar verzorgde kinderen in de rimboe. Zij representeert het uit zijn oeuvre bekende type van de idealistische mens, die
| |
| |
als gevolg van een consequent sociaal engagement telkens in conflict raakt met de ‘normale’ maatschappij.
| |
Relatie leven/werk
In De commodore (1987) is de kapitein dezelfde als in Mary en De kapitein. Martinus Harinxma is alleen wat ouder nu en met pensioen. Toch neemt hij als zeventigjarige nog de uitdaging aan om voor zijn oude baas Kwel & Co een droogdok van Rotterdam naar Rio de Janeiro te slepen en ook nog met zijn schip naar Taiwan te varen. Behalve om de gebruikelijke dosis avonturen, list en bedrog gaat het hier ook om het psychologische proces van het ouder worden. De commodore werd gevolgd door De centurio (1989) en De buitenboel (1994). Samen vormen zij een trits ouderdomromans, waarin kapitein (‘commodore’) Harinxma, die in allerlei opzichten aan Jan de Hartog doet denken, de bindende factor is.
| |
Thematiek
De centurio laat zich, door motieven als reïncarnatie en het geheimzinnige ‘pendelen’, lezen als een roman over niet-rationele drijfveren en verlangens in de mens. De zielsverwantschap van de hoofdfiguur met de Romeinse honderdman Mellarius en de wisselwerking tussen hen beiden zijn in de romanstructuur uitgewerkt in twee tijdlagen: die van het hedendaagse West-Europa en die van de lotgevallen van Romeinen in de jaren 367-368 na Christus. Voor de helft is De centurio een historisch georiënteerde roman over een door Romeinse troepen te bedwingen opstand in Brittannië, voor de andere helft een even fantasierijk als sceptisch becommentarieerd reisverhaal. De reisroute wordt bepaald door de pendel, een gewichtje aan een touwtje dat gaat cirkelen boven water en in allerlei situaties antwoord weet voor wie erin gelooft. Tussendoor klinken De Hartogs eigen autobiografische mijmeringen: ‘Ik had nu meer dode vrienden dan levende’ (p. 9). De Hartog is tachtig als De buitenboei verschijnt. Martinus Harinxma, de ‘grijsaard op verkenning’, de pendelaar uit De centurio, begeeft zich opnieuw in een paranormaal avontuur. Hij doet mee aan een geheim Amerikaans ruimtevaartexperiment in Houston en verzamelt daartoe een bemanning van vijf veteranen uit de Tweede Wereldoorlog, herkenbaar als leeftijdgenoten uit vorige zeeromans. De NASA onderzoekt of het mogelijk is de ziel van de proefpersonen te doen ‘uittreden’ en vervolgens door ‘astrale projectie’ bepaalde taken te laten
| |
| |
verrichten. Nadrukkelijker dan in De centurio gaat het binnen het oppervlakteverhaal van De buitenboei - een sciencefictionscenario, ‘een esoterische technische procedure’ - om de ideeën over en de beleving van ouderdom, liefde en dood. Inherent hieraan is de drang om terug te blikken. Daardoor wemelt het in deze laatste roman van terloopse reminiscenties aan personages en motieven uit vroeger werk.
‘Nou, Ome, normaal zijn wij natuurlijk ook niet, dat moet u toegeven. Ik bedoel, op onze leeftijd is niemand meer normaal. Ik bedoel, je leeft toch allemaal een soort dubbelleven, nietwaar? Ik bedoel, met één been in de herinnering zal ik maar zeggen.’ ‘En wat doe je met het andere been?’
‘Nou, daarmee staan we dan in wat je de werkelijkheid noemt. Maar de werkelijkheid lijkt soms getikt. Dat is de moeilijkheid.’ ‘Ik weet het, bootsman. Als je tegen de tachtig raakt, wordt de rest van de wereld steeds gekker.’ (De buitenboei, p. 139)
| |
Publieke belangstelling
Het hierboven beschreven realiteitsbesef en het bijbehorende relativeringsvermogen zijn al vroeg opvallende elementen in De Hartogs werk. Erdoorheen spelen conflicterende rigoureuze toekomstplannen, fantastische wensdromen en extreme uitingen van vitaliteit, sociaal engagement en religieuze inspiratie. Soms domineert het ene, soms het andere element. In Schipper naast God gaat het helemaal om de sociale strekking, de redding van een groep joden van de vervolging. De inspiratie van de kapitein hiertoe wordt versterkt vanuit de bijbel. Het hemelbed daarentegen is een en al relativering. Het stuk kent nauwelijks dramatische spanning. Over een periode van vijfendertig jaar wordt in zes taferelen, die telkens in tijd verspringen maar zich alle in en rond hetzelfde hemelbed afspelen, een alledaags beeld geschetst van een echtpaar. Gaandeweg wordt dit stel ouder, het blijft bij elkaar ondanks conflicten: ‘Liegen, bedriegen, schreeuwen, schelden... alles heb ik je vergeven, moest ik je vergeven, omdat je net altijd dat ene gebaar wist te maken, of dat ene woord te zeggen... maar het werkt niet meer.’ (Het hemelbed, derde bedrijf). De verklaring voor de populariteit van deze komedie in de loop der jaren moet wel gelegen zijn in de algemeen menselijke herkenbaarheid van een doorsnee huwelijk.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Zijn eerste successen boekte De Hartog met een sociale generatieroman (Ave Caesar), de onder pesudoniem gepubliceerde detectiveromans en een toneelstuk over de zee en de zeesleepvaart (De ondergang van ‘De vrijheid’). Met Hollands glorie vestigde hij voorgoed zijn naam als meeslepend verteller. Hoe bekend zijn werk inmiddels ook is, nationaal en internationaal, mede door bewerkingen van boeken voor films, musicals en televisie, de literatuurcritici zijn in het algemeen toch geneigd om anders te oordelen dan het grote publiek. Moraliserend vertellen heeft blijkbaar hun voorkeur niet, terwijl De Hartog hier juist naar streeft, liefst in agressief vitale bewoordingen en met krachtige hoofdlijnen, opgesierd met veel anekdotes. Schrijven vat hij op als een middel om aandacht te vragen en te strijden voor onbegrepenen en maatschappelijk misdeelden, De felste vorm hiervan is te vinden in Het ziekenhuis. De breedste uitwerking ervan is de cyclus Het koninkrijk van de vrede. Het minst bekend is het pleidooi dat hij schreef voor een onbegrepene in de literatuur, Johan C.P. Alberts, ter inleiding van de door hemzelf samengestelde bloemlezing uit het werk van deze miskende schrijver (Feestelijke ondergang, 1950). In deze vermakelijke scheldkritiek à la Van Deyssel staan bovendien enkele voor hem essentiële poëticale eisen centraal: het bekenteniskarakter, de waarachtigheid en het waarheidsgehalte van literatuur. Ook voor de altijd wat verstoord gebleven verhouding tussen De Hartog en de literaire kritiek is het een verhelderend stuk:
‘Als ik de wereld had moeten bestormen met de aanbevelingen van de dames en de heren Nederlandse critici in mijn zak, had ik me net zo goed met een potkachel in de armen in de Singel kunnen storten.’ (Feestelijke ondergang, p. 20)
| |
Traditie / Verwantschap
Kritiek
In vroege interviews heeft hij geen geheim gemaakt van zijn bewondering voor Herman Heijermans en Arthur van Schendel. De eerste sprak hem aan om zijn actuele, sociale engagement, de laatste om zijn oer-Hollandse realisme. Critici herkenden dan ook ‘het oude naturalisme’ van Op hoop van zegen in De ondergang van ‘De vrijheid’. Hollands glorie brachten ze in verband met Het fregatschip Johanna Maria op grond van kenmerken als ‘nationale identiteit’ en het ‘Hollands christelijk tintje’. Met zijn
| |
| |
historische cyclus over de quakers voegde De Hartog zich bij Nederlandse schrijvers over religieuze stromingen zoals P.H. van Moerkerken en Helma Wolf-Catz, die over de Wederdopers schreven, en - opnieuw - Arthur van Schendel, die zijn roman De waterman wijdde aan de Zwijndrechtse Nieuwlichters. Anderen met wie hij vergeleken is, zijn de eveneens breed gelezen schrijvers Jan Mens en Johan Fabricius: ‘typische vertellers en vertegenwoordigers van het ongecompliceerde romantisch realisme’ (Max van Rooy). Als ‘pamflettist’ heeft hij op velen met Het ziekenhuis en De kinderen diepe indruk gemaakt. Het zijn betogen waarin maatschappelijke toestanden aan de kaak worden gesteld, met een kracht en verontwaardiging die doen denken aan de wijze waarop Multatuli en Emile Zola hun beschuldigingen de wereld inslingerden. ‘[Het ziekenhuis], meer een document dan een roman, had de kracht en het effect van een j'accusé’ (Han Jonkers). In Nederlandse literatuurgeschiedenissen is van al zijn werk echter niets terug te vinden. Zijn naam ontbreekt in de registers van de geschiedenissen van Gerard Knuvelder en Ton Anbeek. In Nederlandse Literatuur, een geschiedenis komt zijn naam slechts voor in een rijtje namen van ‘omnibussen-auteurs’ als Ina Boudier-Bakker, A.M. de Jong, A. den Doolaard, Herman de Man en Antoon Coolen, wier functie, aldus dit handboek, voornamelijk lijkt te hebben bestaan uit het vullen van de boekenkasten van ouderen anno 1950.
| |
Techniek / Stijl
Binnen zijn oeuvre is De Hartog het beste uit de verf gekomen als verteller. Zijn verhalen laat hij breed uitwaaieren, liefst in de vorm van een cyclus, een voorliefde die zich al openbaarde toen hij zijn reeks detectives schreef en heeft voortgeduurd tot in zijn laatste romans rond kapitein Harinxma. Naast de centrale, onderling heftig contrasterende karakters komt er een veelheid van andere personages aan bod, die ook weer eigen visies op de gebeurtenissen hebben. De dialogen in deze ‘meerstemmige romans’, zoals hij ze zelf wel eens noemde, komen spontaan en natuurlijk over. Ruwe zeemanshumor, erotische loslippigheid, stevig gevloek en een vrije omgang met bijbelteksten zijn er typerende bestanddelen van. Op natuurlijke wijze weet hij ook een diversiteit aan stijlprocédés en genres in zijn romans
| |
| |
te integreren. Zijn hoofdwerk, Het koninkrijk van de vrede, is hiervan een duidelijk voorbeeld. Genres als de historische roman, tendensroman, avonturenroman, griezelroman en western heeft hij hierin overtuigend geïntegreerd, vertellend in één lange adem en zonder grote emoties te schuwen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
De werken die De Hartog in het Engels publiceerde en die al dan niet door hemzelf vertaald eveneens in het Nederlands verschenen, zijn ook in deze bibliografie opgenomen. Zie voor onuitgegeven werk en voor scenario's, tv-producties, bewerkingen (musicals, radio- en tv-spelen, films) het bibliografische overzicht in Frans van Campenhout, Leven en werk van Jan de Hartog, 1987. Zie aldaar ook voor het gehele oorspronkelijk Engelstalige oeuvre van De Hartog.
Jan de Hartog, Het huis met de handen. Geïllustreerd door Lydia van Schagen. Bussum 1934, Van Dishoeck, R. |
F.R. Eckmar, Een linkerbeen gezocht. Bussum 1935, Van Dishoeck, R. (6e druk onder de naam Jan de Hartog, Utrecht 1959, Bruna, Zwarte beertjes nr. 225; 7e druk Amsterdam 1972, Elsevier; 10e druk Baarn 1987, De Fontein; opgenomen in: F.R. Eckmar Omnibus) |
F.R. Eckmar, Spoken te koop. Bussum 1936, Van Dishoeck, R. (2e druk onder de naam Jan de Hartog, Utrecht 1958, Bruna, Zwarte beertjes nr. 137; 3e druk Amsterdam 1972, Elsevier; 6e druk Baarn 1988, De Fontein; opgenomen in: Nieuwe F.R. Eckmar Omnibus) |
Jan de Hartog, Ave Caesar. Bussum 1936, Van Dishoeck, R. |
F.R. Eckmar, Ratten op de trap. Bussum 1937, Van Dishoeck, R. (4e druk onder de naam Jan de Hartog, Utrecht 1952, Bruna, Het boek van de maand; 5e druk Amsterdam 1972, Elsevier; 7e druk Baarn 1988, De Fontein; opgenomen in: F.R. Eckmar Omnibus) |
F.R. Eckmar, Drie dode dwergen. Amsterdam 1938, Querido, R. (onder de naam Jan de Hartog, Utrecht 1958, Bruna, Zwarte beertjes nr. 135; Amsterdam 1972, Elsevier; Baarn 1987, De Fontein; opgenomen in: F.R. Eckmar Omnibus) |
Jan de Hartog, Oompje Owadi. Verhalen uit het oude Rusland. Amsterdam 1938, Elsevier, VB. |
F.R. Eckmar, De maagd en de moordenaar. Amsterdam 1939, Querido, R. (3e druk onder de naam Jan de Hartog, Utrecht 1958, Bruna, Zwarte beertjes nr. 136; 4e druk Amsterdam 1972, Elsevier; 7e druk Baarn 1988, De Fontein; licentie-uitgave Oirschot 1990, Iris; opgenomen in: Nieuwe F.R. Eckmar Omnibus) |
Jan de Hartog, De ondergang van ‘De vrijheid’. Spel van de zeeslepers in vier bedrijven. Amsterdam 1939, Elsevier, T. |
Jan de Hartog, Mist. Amsterdam 1939, Elsevier, T. |
Jan de Hartog, Hollands glorie. Roman van de zeesleepvaart. Amsterdam 1940, Elsevier, R. (7e druk, 2e druk voor Nederlandsch-Indië) Batavia-Amsterdam 1942, Elsevier-Unie Bibliotheek, 44e druk Baarn 1988, De Prom) |
| |
| |
Jan de Hartog, Het hemelbed. Amsterdam 1942, Elsevier, T. |
Jan de Hartog, Gods geuzen. Roman in drie delen. Amsterdam-Brussel 1947-1949, Elsevier, R. (7e druk 1963, Elsevier grote pockets, G 18/G 19; 22e druk Baarn 1988, De Prom) |
Feestelijke ondergang. Leven en werk van Johan C.P. Alberts. Samengesteld en ingeleid door Jan de Hartog. Amsterdam-Brussel 1950, Elsevier, E. |
Jan de Hartog, Stella. Met tekeningen van J.F. Doeve. Amsterdam-Brussel 1950, Elsevier, R. (9e druk 1963, Elsevier pockets E3; opgenomen in: Jan de Hartog Omnibus en De verre kust) (vertaald uit het Engels, The Key, 1949) |
Jan de Hartog, Mary. Met tekeningen van J.F. Doeve. Amsterdam-Brussel 1951, Elsevier, R. (vertaald uit het Engels, Mary, 1950) |
Jan de Hartog, Thalassa. Met tekeningen van J.F. Doeve. Amsterdam-Brussel 1951, Elsevier, R. (opgenomen in: De verre kust) (vertaald uit het Engels, Thalassa, 1950) |
Jan de Hartog, De kleine ark. Met tekeningen van J.F. Doeve. Amsterdam-Brussel 1953, Elsevier, J. |
Jan de Hartog, Schipper naast God. Spel van de zee in drie bedrijven. Amsterdam-Brussel 1956, Elsevier, T. (8e druk met aantekeningen en leidraad door Antoon van Hoogenbemt, Antwerpen 1974, De Sikkel) |
Jan de Hartog, De dood van een rat. Toneelspel in drie bedrijven. Amsterdam-Brussel 1956, Elsevier, T. |
Jan de Hartog, Scheepspraat. Amsterdam-Brussel 1958, Elsevier, E. (3e druk Baarn 1991, De Prom) (vertaald uit het Engels, A Sailor's Life, 1956) |
Jan de Hartog, De kunstenaar. Amsterdam-Brussel 1959, Elsevier, Elsevier pockets nr. E 32, R. (4e druk Baarn 1989, De Prom; licentie-uitgave Eindhoven 1985, Grootdruk-Uitgeverij) (vertaald uit het Engels, The artist) |
Jan de Hartog, De inspecteur. Amsterdam-Brussel 1961, Elsevier, R. (14e druk Baarn 1988, De Prom) (vertaald uit het Engels, The Inspector, 1960) |
Jan de Hartog, Nee - dan Kroatië. In: Liber amicorum voor A. den Doolaard. Nijmegen 1961, pp. 23-27, E. |
Jan de Hartog, Jan de Hartog Omnibus. Amsterdam-Brussel 1961, Elsevier, R/J/E/T. (bevat Stella, De kleine ark, Scheepspraat, De kunstenaar, Schipper naast God) |
Jan de Hartog, De wateren van de Nieuwe Wereld. Met tekeningen van Jo Spier. Amsterdam-Brussel 1966, Elsevier, E. (2e druk Baarn 1995, De Prom) (vertaald uit het Engels, Waters of the New World, 1961) |
Jan de Hartog, Het ziekenhuis. Een verhaal uit Texas, dat nog altijd het wilde westen van Amerika is. Amsterdam-Brussel 1965, Elsevier, E. (16e druk Baarn 1987, De Prom (vertaald uit het Engels, The hospital, 1964) |
Jan de Hartog, Herinneringen van een bramzijgertje. Amsterdam 1967, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, N. (2e druk Baarn 1990, Hollandia) (vertaald uit het Engels, The lost sea, 1951) |
| |
| |
Jan de Hartog, De kapitein. Amsterdam-Brussel 1967, R. (14e druk Baarn 1987, De Prom) (vertaald uit het Engels, The captain) |
Jan de Hartog, De kinderen. Amsterdam-Brussel 1968, Elsevier, E. (2e druk Baarn 1992, De Prom) |
Jan de Hartog, De verre kust. Amsterdam 1969, Tirion, RB. (Haarlem 1969, Spaarnestad; Baarn 1987, De Prom ) (bevat Stella en Thalassd) |
Jan de Hartog, Stella, Mary, Thalassa. Amsterdam-Brussel 1970, Elsevier, RB. |
Jan de Hartog, Woord vooraf. In: A. Viruly, Kunst en vliegwerk. Rotterdam 1970, pp. I-IX, E. |
Jan de Hartog, De kinderen van het licht. Amsterdam-Brussel 1972, Elsevier, R. (= Het koninkrijk van de vrede, Deel I; vertaald uit het Engels, The Peaceable Kingdom. Part One. The Children of the Light, 1971) |
Jan de Hartog, Het heilig experiment. Amsterdam-Brussel 1973, Elsevier, R. (= Het koninkrijk van de vrede, Deel II; vertaald uit het Engels, The Peaceable Kingdom. Part Two. The Holy Experiment, 1971) |
Jan de Hartog, Het uitverkoren volk. Amsterdam-Brussel 1974, Elsevier, R. (= Het koninkrijk van de vrede, Deel III) |
Jan de Hartog, De oorlog van het lam. Amsterdam-Brussel 1975, Elsevier, R. (= Het koninkrijk van de vrede, Deel IV) |
Jan de Hartog, Gerard Reve heilig verklaard. In: Hollands Diep, jrg. 2, nr. 2, 17-1-1976, p. 16, E. |
Jan de Hartog, F.R. Eckmar Omnibus. Amsterdam-Brussel 1979, Elsevier, RB. (bevat Een linkerbeen gezocht, Ratten op de trap, Drie dode dwergen) |
Jan de Hartog, Nieuwe F.R. Eckmar Omnibus. Amsterdam-Brussel 1981, Elsevier, RB. (bevat De maagd en de moordenaar, Spoken te koop) |
Jan de Hartog, De grote brand. Met tekeningen van Julia de Hartog. Utrecht-Antwerpen 1981, Veen, J. (vertaald uit het Engels, The great fire, 1981) |
Jan de Hartog, Herinneringen aan Amsterdam. Amsterdam-Brussel 1981, Elsevier, E. |
Jan de Hartog, Schipper naast God. Amsterdam-Brussel 1983, Elsevier, R. (2e druk, onder de titel De scheepsarts, 1985; 3e druk, onder de oorspronkelijke titel, Baarn 1990, De Prom) (vertaald uit het Engels, Star of Peace, a novel of the sea, 1956) |
Jan de Hartog, De vlucht van de Henny. Amsterdam-Brussel 1984, R. (2e druk Baarn 1990, De Prom; licentie-uitgave Baambrugge 1992, Grote Letter Bibliotheek) (vertaald uit het Engels, The trail of the serpent, 1983) |
Jan de Hartog, De commodore. Roman van de zeesleepvaart. Baarn 1987, De Prom, R. (licentie-uitgave Den Haag 1998, Stichting XL) |
Jan de Hartog, De centurio. Baarn 1989, De Prom, R. |
Jan de Hartog, De buitenboei. Baarn 1994, De Prom, R. (licentie-uitgave Den Haag 1996, Stichting XL) |
Jan en Marjorie de Hartog, De vlucht. Baarn 1999, De Prom-NCRV, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Zie voor Engelstalige algemene informatie en Engelstalige recensies de bibliografie in Frans van Campenhout, Leven en werk van Jan de Hartog, 1987, pp. 85-101.
[Anoniem], Jan de Hartog, ‘Het huis met de handen’. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-12-1934. |
M. t[er] B[raak], Jan de Hartog, ‘Het huis met de handen’. In: Het Vaderland, 27-11-1934. |
A.M. de Jong, ‘Ave Caesar’ van Jan de Hartog. Een zeer goed boek. Roman van een wanhopige werkloze jeugd. In: Het Boek, 29-5-1936. |
G. Stuiveling, Noodlot of Obsessie? In: Tijd en Taak, 4-7-1936. (over Ave Caesar) |
[Anoniem], ‘Ratten op de trap’ door F.R. Eckmar. In: De Indische Courant, 8-5-1937. |
P.R.B., Boekbespreking. In: Het tijdschrift voor de Politie, december 1937, pp. 367-368. (over Linkerbeen gezocht, Spoken te koop en Ratten op de trap) |
Johan van der Woude, Jan de Hartog, ‘Oompje Owadi’. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 22-12-1938. |
G.H. Wallagh, Hollandsch toneel anno 1939; een gesprek met Jan de Hartog. In: Hollandsch Weekblad, 4-3-1939. (over De Hartogs werk tot dan toe en de situatie in de Nederlandse toneelschrijfkunst) |
M. t[er] B[raak], ‘De ondergang van “De vrijheid”’. In: Het Vaderland, 10-5-1939. |
Ed. Hoornik, ‘De ondergang van “De vrijheid”’ In: Hollandsch Weekblad, 13-5-1939. |
[Anoniem], Roman van de sleepvaart. Een werk met karakter, mannelijke levenskracht en breede allure. In: Algemeen Handelblad, 20-10-1940. (over Hollands glorie) |
Clara Eggink, Hollandsche scheepvaart. In: Critisch Bulletin, jrg. 11, nr. 12, december 1940, pp. 322-324. (over Hollands glorie) |
Gerard van Eckeren, Nederlandsch proza. Jan de Hartog, Hollands glorie. In: Groot Nederland, jrg. 39, dl. I, nr. 4, april 1941, pp. 309-312. |
Alfred A. Haighton, Hollands literaire glorie. In: De Nieuwe Gids, jrg. 56, dl. II, nr. 7, juli 1941, pp. 41-96. (over Hollands glorie) |
Robert F. van Eyck, ‘Skipper next to God’. In: Vrij Nederland, 8-12-1945. (over de première in Londen van Schipper naast God) |
H.B. Fortuin. Schipper in Londen. In: De Groene Amsterdammer, 5-1-1946. (over Schipper naast God) |
C.J.E. Dinaux. In: Haarlems Dagblad, 13-4-1947. (over Gods geuzen) |
Ben van Eysselsteijn, ‘Gods geuzen’ van Jan de Hartog. In: Haagsche Post, 17-5-1947. |
[Anoniem], ‘De dood van een rat’. In: Elseviers Weekblad, 6-12-1947. |
R. Blijstra, Karl May voor volwassenen. In: Het Vrije Volk, 11-5-1948. (over Gods geuzen) |
J.M. Kramer, ‘Gods geuzen’ van Jan de Hartog. In: De Nieuwe Eeuw, 29-5-1948. |
B. Stroman, Jan de Hartog als literair Rode Kruissoldaat. In: Critisch Bulletin, jrg. 17, nr. 8, augustus 1950, pp. 365-367. (over Feestelijke ondergang) |
Menno ter Braak, Werkeloosheid. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 6. Kronieken. Amsterdam 1950, pp. 119-125. |
J.W. H[ofstra], Bijna obsederende roman. De Hartog's ‘Stella’: zuster van Maja en Larrios. In: Elseviers Weekblad, 28-10-1950. |
H[arry] K[apteijns], Strijd op zee: romans van Jan de Hartog en Piet Bakker. In: De Linie, 11-5-1951. (over Mary) |
A. van Santen, Schipper naast God. Sneek, 1951. (preek naar aanleiding van de gelijknamige verfilming van het toneelstuk van Jan de Hartog) |
Ferdinand Langen, Eminente vertelkunst. ‘Thalassa’ van Jan de Hartog. In: Haagsche Port, 5-4-1952. |
Hans Warren, ‘De kleine ark’, geen meesterwerk maar niettemin boeiend geheel. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-11-1953. |
V.d.P., ‘De dood van een rat’. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 12, nr. 10, september 1956, pp. 272-273. |
K[ees] F[ens], ‘Scheepspraat’: Jan de Hartog tussen kombuis en kansel. In: De Tijd, 14-6-1958. |
A. Viruly, Een boeiende ‘Scheepspraat’. In: Elseviers Weekblad, 14-6-1958. |
| |
| |
C.J. Kelk, Niet aan grenzen gebonden: ‘Scheepspraat’ door Jan de Hartog. In: De Groene Amsterdammer, 13-9-1958. |
J. Greshoff, Jan de Hartog: zondagskind in onze letterkunde. Zijn laatste roman: ‘De kunstenaar’. In: Het Vaderland, 28-5-1960. |
Rico Bulthuis, Jan de Hartog's nieuwe roman: een kunstenaar droomt over ‘de kunstenaar’. In: Haagsche Courant, 20-8-1960. |
Kees Fens, ‘De inspecteur’. Scheep gaan als gewoonte. Een net-echte roman van Jan de Hartog. Rondborstig verhaal op actueel probleem. In: De Maasbode, 8-7-1961. |
M. Sybr. Koops, Jan de Hartog overtreft zichzelf met ‘De inspecteur’. In: Het Vrije Volk, 1-7-1961. |
Marie Schmitz, Roman van een kleine mens. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-7-1961. (over De inspecteur) |
A. Viruly, Jan de Hartogs nieuwe boek. In: Elseviers Weekblad, 5-5-1962. (over De wateren van de Nieuwe Wereld) |
A. den Doolaard, Ziekenhuis als een hel. In: De Standaard (der letteren), 7-11-1964. (over Het ziekenhuis) |
Age Scheffer, Jan de Hartog. Een quaker, ziekenhuisellende en een boek. In: Algemeen Handelsblad, 26-5-1965. (over Het ziekenhuis) |
M. Reckman, Gesprek met Jan de Hartog. In: Elseviers Weekblad, 24-7-1965. (over Het ziekenhuis) |
Anne Wadman, Ellende in 's werelds rijkste stad. In: Leeuwarder Courant, 31-8-1965. (over Het ziekenhuis) |
A. Viruly, Begon De Hartogs Nederlandse victorie bij St. Pietersberg? In: De Limburger, 17-12-1966. (dankwoord namens Jan de Hartog voor de toekenning van de ‘Edmond Hustinx-Prijs voor Nederlandstalige toneelauteurs’) |
J. van Doorne, ‘De kapitein’: een groot boek. In: Trouw, 20-2-1967. |
Ad. J. Odijk, Jan de Hartog als Grote Leugenaar. In: De Volkskrant, 24-2-1967. (over Herinneringen van een bramzijgertje) |
Rico Bulthuis, ‘Herinneringen van een bramzijgertje’ uitstekend geschenk in boekenweek. In: Haagsche Courant, 25-2-1967. |
M. Sybr. Koops, Meesterlijke zee-roman van verteller Jan de Hartog. In: Het Vrije Volk, 4-3-1967. (over De kapitein) |
Dick Voerman, Jan de Hartog en de kunst van het schrijven. In: Het Vaderland, 21-4-1967. (over De kapitein) |
Anne Wadman, Zeebonk met intellectueel randje. In: Leeuwarder Courant, 2-9-1967. (over De kapitein) |
Staf Knop, Van Broadway naar Rotterdam. ‘Het hemelbed’ als musical. In: Het Laatste Nieuws, 5-1-1968. |
Ab Visser, Jan de Hartog's ‘De kinderen’: Verrukkelijk avontuur met kleine schepsels. Ervaringen van een dilettant-opvoeder. In: De Telegraaf, 14-9-1968. |
J.G. de Haas, ‘De kinderen’ (van Vietnam en Korea). Jan de Hartog nog meer op de geëngageerde toer. In: Nieuwsblad van het Noorden, 27-11-1968. |
Hermine Heijermans, Jan de Hartog als Dr. Spock. In: Vrij Nederland, 14-12-1968. (over De kinderen) |
Ab Visser, Traktaat of monument. In: Leeuwarder Courant, 15-7-1972. (over Het koninkrijk van de vrede: De kinderen van het licht en Het heilig experiment) |
Th. J. Koeckhoven, Jan de Hartog beschrijft drie eeuwen quakerdom. In: De Tijd, 21-9-1972. (over Het koninkrijk van de vrede: De kinderen van het licht) |
Bert Jansma, Jan de Hartog gaf zichzelf vijf jaar cellulair om nieuwe romancyclus te schrijven. In: Het Binnenhof, 14-10-1972. (een gesprek over Het koninkrijk van de vrede) |
Johan van der Woude, De ‘ouderwetse’ schrijversbewogenheid van Jan de Hartog. In: Nieuwsblad van het Noorden, 31-1-1973. (over Het heilig experiment) |
J. van Doorne, Over een heilig experiment. In: Trouw, 24-3-1973. (over Het heilig experiment) |
Pierre H. Dubois, Romancyclus zonder diepgang. Jan de Hartog en de quakers. In: Het Vaderland, 2-6-1973. (over Het koninkrijk van de vrede) |
H. van den Bergh, Soms springlevend toneel. In: Het Parool, 2-5-1974. (over Het hemelbed) |
| |
| |
Kristine Duthoit, Jan de Hartog en de zin van de geweldloosheid. In: De Nieuwe Gazet, 14-3-1975. (over Het uitverkoren volk) |
J. Strating, ‘De oorlog van het lam’. In: Het Parool, 29-11-1975. |
Jet Kunkeler, ‘Je wordt geen quaker, je ontdekt dat je 't bent’. In: De Tijd, 16-1-1976. (een gesprek over leven en werk naar aanleiding van Het koninkrijk van de vrede) |
Max van Rooy, Jan de Hartog de beste leerling van Menno ter Braak. In: Hollands Diep, jrg. 2, nr. 2, 17-1-1976, pp. 12-15. (een uitgebreid gesprek over leven en werk) |
Jan Huisman, ‘Hollands glorie’, een baken in oorlogstijd. In: Het Vaderland, 6-3-1976. (over de tv-bewerking van Hollands glorie) |
Jos de Man, Schrijver Jan de Hartog: ‘In Nederland heb je nooit succes, je hebt alleen maar geluk.’ In: Haagse Post, 10-4-1976. (uitgebreid interview) |
K. Nolles. Een besmeurd monument I. Romancyclus van Jan de Hartog over de quakers. In: Nederlands Dagblad, 18-9-1976. (over Het koninkrijk van de vrede) |
K. Nolles. Een besmeurd monument II. Jan de Hartog schreef romancyclus zonder uitzicht. In: Nederlands Dagblad, 25-9-1976. (over Het koninkrijk van de vrede) |
Jan C. Roosendaal, Misdaad in Holland: een poging tot inventarisatie. In: Julian Symons, Moord en doodslag. Een geschiedenis van het misdaadverhaal. Utrecht-Antwerpem 1976, pp. 229-230. (over de vijf detectiveromans van F.R. Eckmar) |
Michel van der Plas, Jan de Hartog. Schrijven als een leeuw, leven als een lam. In: Michel van der Plas, Amerikaans dagboek. Amsterdam 1976, pp. 126-136. (biografisch) |
K. Nolles, De afgod van Jan Wandelaar. In: Nederlands Dagblad, 26-11-1977. (over Hollands glorie als televisieserie) |
Joop Bromet, ‘Hollands glorie’. Duurste Nederlandse tv-serie. In: Elsevier, 26-11-1977. |
Michel van der Plas, Filosofie en wereldbeschouwing wil ik uit mijn boeken weren. In: Knack, 21-12-1977, p. 232-234. (gesprek over de bijbel, het christelijke gedachtegoed en de quakers) |
Jan Zitman, Grote soberheid redde ‘Schipper naast God’. In: Tubantia, 17-3-1980. (over de tv-bewerking van Schipper naast God) |
Riet Diemer. In: Trouw, 11-11-1980. (over de NCRV-televisieserie Herinneringen aan Amsterdam) |
A. Viruly, Jan de Hartog en het succes. In: A. Viruly, Mannen. Den Haag 1980, pp. 70-86. |
Theo Capel, Thrillers: de herontdekking van twee gezonde opa's. In: Haagse Post, 15-8-1981. (over F.R. Eckmar Omnibus) |
Gerard Reve e.a., Jan de Hartog. Amsterdam-Brussel 1981. Liber amicorum ter gelegenheid van het feit dat Jan de Hartog 40 jaar aan uitgeverij Elsevier was verbonden, waarin:
- | Gerard Reve, Drie woorden, pp. 7-13; |
- | Max Dendermonde, Over het lieve vaderland, pp. 13-26; |
- | Jan Teulings, Beste Jan, pp. 27-31; |
- | Michel van der Plas, [Een gesprek], pp. 33-40; |
- | Hans Keuls, Een Nederlandse wereldburger, pp. 41-44; |
- | A. Viruly, [Herinneringen], pp. 45-55; |
- | Jef Geeraerts, Beste Jan de Hartog, pp. 57-59; |
- | Ted Klautz, Jantje-Jan-Jan de Hartog-De Hartog, pp. 61-64; |
- | Arthur Swart (Dick F. van de Pol), In de ouwe tijd zou ik op de markt hebben gestaan, pp. 65-71; |
- | Dolf van den Brink, De auteur en zijn (oude) uitgever, pp, 73-76; |
- | Max Dendermonde, De schipper werd boer, pp. 77-83. |
|
Gertie Evenhuis, Anne Frank schreef ook verhaaltjes. In: Trouw, 8-5-1982. (over De grote brand) |
Hans Toonen, Jan de Hartog, gedreven gids in eigen serie. In: De Limburger, 14-10-1982. (een vooruitblik op de NCRV-televisieserie over de geschiedenis van de quakers) |
H.S. Wolvaardt, [analyse]. In: Tydskrif vir letterkunde, N.R., jrg. 21, nr. 2, mei 1983, pp. 157-162. (analyse van De kleine ark) |
Bert Jansma, ‘Ik heb 't vak geleerd door naar de leugenaars te luisteren’. In: Het Binnenhof, 23-6-1984. (een gesprek over De vlucht van de Henny) |
Frans van Campenhout, Leven en werk van Jan
|
| |
| |
de Hartog. Dilbeek 1985. (2e druk Antwerpen 1987) |
Ischa Meijer, Jan de Hartog. Het vak. In: Ischa Meijer, Interviewen voor beginners. Utrecht 1987, pp. 147-153. (een gesprek over De Hartogs schrijftechniek) |
Martin Coenen, Humo sprak met Jan de Hartog. In: Humo, 5-3-1987, pp. 24-35. (een uitgebreid gesprek met veel biografische details) |
Maarten 't Hart, Een groot verteller. Een sleepboot met een luchtje. In: NRC Handelsblad, 8-5-1987. (over De commodore) |
Jan Verstappen, ‘De commodore’: opnieuw Schipper naast God. In: Amersfoortse Courant, 16-5-1987. |
John Oomkes, Waarop de oude meester van kleur verschoot, de ober wenkte en een korenwijn bestelde. In: Haarlems Dagblad, 1-8-1987. (over de bewerking van Het hemelbed door Ischa Meijer) |
Michel van der Plas, Jan de Hartog. In: Michel van der Plas, Vader en moeder: jeugdherinneringen van Bertus Aafjes [e.a.]. Baarn 1987, pp. 47-62. |
Gonneke Verschoor, Jan de Hartog. In: Murk Salverda (red.), Hollands glorie. Het water als thema in de Nederlandse literatuur tussen 1900 en 1960. Den Haag 1988, pp. 36-47. (catalogus van een expositie waarin leven en werk van Jan de Hartog een belangrijke plaats innamen) |
Fred Lammers, De pendel schreef de roman. Jan de Hartog: het is nu het boek zoals het moest van de Romeinen. In: Trouw, 6-3-1989. (over De centurio) |
Hans Werkman, Pendelen met De Hartog. In: Nederlands Dagblad, 28-4-1989. (over De centurio) |
Diny Schouten, De frisse geur van zeewater en oprecht calvinisme. Het schrijverschap van Jan de Hartog. In: Vrij Nederland, 29-7-1989. (overzichtsartikel naar aanleiding van De commodore en De centurio) |
Rob Schouten, De gedrevenheid van Jan de Hartog. In: Trouw, 14-9-1989. (overzichtsartikel ter gelegenheid van het feit dat De Hartog vijfenzeventig werd, met bijzondere aandacht voor zijn inleiding bij Feestelijke ondergang, 1950) |
F. Bordewijk, Jan de Hartogs roman ‘Stella’. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Deel 12. Kritisch proza. Amsterdam 1989, pp. 576-579. |
R. Ferdinandusse, Jan de Hartog, een zeeman schrijft zich het heelal in. In: Vrij Nederland, 21-5-1994. (uitgebreid gesprek naar aanleiding van ‘De buitenboei’) |
Gerrit Jan Zwier, Jan de Hartog, ‘De buitenboei’. In: Leeuwarder Courant, 24-2-1994. |
Jacek Szleszkowski, De receptie van Jan de Hartog in Polen. In: Acta Universitatis wratislaviensis, Neerlandica wratislaviensia, nr. 7 [= nr. 1640], 1994, pp. 133-140. |
J.C. Bloem, Jan de Hartog. In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Amsterdam 1995, pp. 784-786. (over Thalassa) |
Louis Paul Boon, Jan de Hartog en G.B. Shaw. In: Louis Paul Boon, Het literatuur- en kunstkritische werk, IV.1. [1997], pp. 523-525. |
Louis Paul Boon, Van Jan de Hartog naar Johan C.P. Alberts. In: Louis Paul Boon, Het literatuur- en kunstkritische werk, IV.1. [1997], pp. 527-530. (over Feestelijke ondergang) |
Henk Strabbing, De schrijver voor wie Nederland te klein was. Kopstukken van het laagland, aflevering 63. Een eeuw Nederland in honderd portretten. In: de Volkskrant, 23-12-1998. |
79 Kritisch lit. lex.
november 2000
|
|