| |
| |
| |
Kees 't Hart
door K. Beekman
1. Biografie
Kees 't Hart werd geboren in Den Haag op 12 juli 1944. Hij is diverse malen van woonplaats veranderd. Behalve in Den Haag heeft hij in Egmond aan Zee gewoond en op Curaçao. Verder heeft hij een groot deel van zijn jeugd doorgebracht in Nijmegen, waar hij tot zijn tweeëntwintigste is blijven wonen. Daar heeft hij ook de middelbare school bezocht en in 1964 het hbs B-diploma gehaald. Tussen 1964 en 1968 was hij beroepsofficier. Aansluitend studeerde hij van 1968 tot 1975 Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna werd hij leraar Nederlands te Purmerend. Dit bleef hij tot 1978. In dat jaar verhuisde hij naar Leeuwarden, waar hij docent Nederlands aan de lerarenopleiding werd. Vanaf 1985 was hij er studentbegeleider Cultuurwetenschappen bij de Open Universiteit.
In 1994 werd Kees 't Hart redacteur van het tijdschrift De Revisor, waaraan hij zelf ook poëzie en (literair en beschouwend) proza bijdroeg. Verder publiceerde hij in Optima, Raster, Tirade en Literatuur. Daarnaast werkte hij incidenteel mee aan verschillende landelijke dag- en weekbladen, zoals Vrij Nederland, de Volkskrant en vooral De Groene Amsterdammer. In 2009 besloot hij na acht jaar te stoppen met het recenseren van Nederlands proza voor laatstgenoemde krant.
Behalve als schrijver is Kees 't Hart werkzaam geweest als beeldend kunstenaar. Tezamen met Hein de Graaf ontwikkelde hij in 1988 het project ‘Rousseau’, bestaande uit een toneelstuk, een kunstwerk en een tentoonstelling. Hij was medeorganisator van ‘De Nacht van het Verdriet’(1990) onder auspiciën van de Stichting Literaire Activiteiten Leeuwarden. Onder regie van
| |
| |
Gusta Gerritsen werd in 1993 het door 't Hart geschreven toneelstuk ‘Warenhuis’ opgevoerd.
Voor Blauw Curaçao ontving hij van de gemeente Leeuwarden in 1998 de Pieter Jelles Priis. De roman werd in het Duits vertaald. In 2000 kreeg hij de Multatuliprijs voor De revue. Voor Kinderen die leren lezen ontving hij in hetzelfde jaar ook nog de Ida Gerhardt Poëzieprijs.
Kees 't Hart is getrouwd met beeldend kunstenaar Euf Lindeboom. Zij hebben een zoon en een dochter. Sinds 2004 woont hij in Den Haag.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling / Relatie leven/werk
De verhalen, romans en gedichten van Kees 't Hart hebben met elkaar gemeen dat zij in de ikvorm zijn geschreven. Het werk krijgt daardoor een autobiografisch karakter. Dit wordt nog versterkt als iemand zich letterlijk Kees 't Hart noemt, zoals in Kinderen die leren lezen (1998). De verteller, tevens hoofdpersoon, is steeds een jongen, een adolescent, die doorgaans anoniem blijft en wiens verhouding tot zijn familieleden wordt beschreven. In ‘De wolken’ (in Vitrines, 1988) roept het gelijknamige gedicht van Martinus Nijhoff de relatie die hij heeft met zijn moeder in hem wakker. Land van genade (1989) beschrijft onder meer de verhouding tussen vader en zoon. In De neus van Pinokkio (1990) is de ikfiguur door zijn ouders het huis uitgezet en nemen een oom en tante zijn opvoeding ter hand. Zwembad (1992) is een boek waarin de ikfiguur verwoede pogingen doet om afscheid te nemen van zijn broer. In Blauw Curaçao (1996) probeert de hoofdpersoon een geheim dat rond zijn moeder hangt te ontraadselen. Kinderen die leren lezen bevat gedichten, waarin onder meer wordt beschreven hoe de ikfiguur tezamen met zijn broer naar de Verenigde Staten reist om er het spoor van de dichter Walt Whitman te volgen. In De revue (1999) wordt verteld over de Snip-en-Snaprevue, waarvan de medewerkers door de directeur als één grote familie werden beschouwd. Heel scherp zijn die familieverhoudingen niet. 't Hart heeft daar zelf eens over opgemerkt: ‘er is bij mij altijd sprake van vage familie-verhoudingen, ouders ontbreken, of zijn alleen in de verte te zien, er zijn broers en zussen, dubieuze ooms en tantes, die elkaar om onduidelijke redenen het leven zuur maken en die het hoofdpersonage uiteraard van de regen in de drup helpen’ (‘Boodschappenlijstje’, 1995).
De boeken van 't Hart zijn echter slechts in schijn autobiografieën. 't Hart moet helemaal niets hebben van welke vorm van realisme dan ook. In een lang artikel dat handelde over het literatuuronderwijs schreef hij in de Volkskrant (19-4-1991) dat het een misverstand is te denken dat literatuur de wereld zelf laat zien of inzicht geeft in het leven of in de maatschappij: ‘Hoogstens biedt literatuur het gevoel of de illusie dat men inzicht in
| |
| |
de wereld krijgt. Het gevoel dat men transcendeert, de illusie dat men iets doorziet.’ Later heeft hij dit standpunt bij verschillende gelegenheden verduidelijkt. In ‘Ik zwijg over de werkelijkheid’ (1996) sprak hij zich uit tegen literatuur - hij heeft het in genoemd artikel weliswaar over poëzie, maar zijn opmerking heeft een grotere reikwijdte -, die op ‘werkelijkheidsverdubbeling’ uit is: ‘Te vaak functioneert het persoonlijk leven in de huidige poëzie als spiegeling en/of detaillering van een uitgeholde weergave van de werkelijkheid.’
| |
Thematiek
Techniek / Thematiek
In feite gaat het in de verhalen, romans en gedichten van 't Hart om zoektochten, die in gang worden gezet door twijfel omtrent de manier waarop anderen in het leven staan en naar de dingen kijken. Dat de ikfiguren adolescenten zijn - 't Hart zelf spreekt van ‘op hol geslagen pubers’ (‘Boodschappenlijstje’) -, is in dit verband niet zonder betekenis. Zij balanceren op de grens van puberteit en volwassenheid. Het zijn drempelfiguren. Hun twijfel en onzekerheid vormt het kader van waaruit zij naar de werkelijkheid kijken. Enerzijds wordt dit als een tekort ervaren, anderzijds als iets positiefs, omdat die twijfel hen vrijwaart voor verstarring. Zij slagen er mede daardoor in op een hoogst originele wijze naar de werkelijkheid te kijken en daarvan verslag te doen. In ‘De Wolken’ (in Vitrines) kijkt de ikfiguur, tevens tekstinterpreet, met de ogen van Franciscus van Assisi naar Nijhoffs gelijknamige gedicht, wat tot een wonderbaarlijke zienswijze leidt. De naam van Franciscus van Assisi duikt opnieuw op in Land van genade, waar de verteller stelt dat de kracht van Franciscus erin bestond dat deze in staat was ‘overal net iets anders in te zien dan wat anderen erin zagen’. Assisi wordt welhaast een metafoor voor een bijzondere zienswijze. Wanneer de ikfiguur in het gedicht ‘Assisi’ (in Kinderen die leren lezen) naar die stad reist, kan hij een kreet dan ook niet onderdrukken: ‘ik riep Assisi jij / bent mijn toonbank / mijn vitrine van de wereld’. In De neus van Pinokkio zegt de hoofdpersoon, een student in de fysische geografie, dat hij geen eigen identiteit heeft en geen vast perspectief van waaruit hij naar de wereld kijkt en dat dit de reden is waarom hij zich probeert in te leven in anderen, als kind in romanpersonages - Pinokkio, kapitein Nemo, Vitalis en Moeder Barberin uit Alleen op de
wereld -, als volwassene in de
| |
| |
Franse filosoof Louis Althusser. Dat leidt tot een paradox. Vaste perspectieven schrikken af, doordat ze tot een clichématige kijk op de wereld leiden, maar tegelijkertijd zoeken de figuren bij 't Hart een vast perspectief om greep op de wereld te houden en niet volkomen vervreemd te raken. De ironie wil echter dat dit vaste perspectief wordt gezocht bij Althusser, iemand die wars was van een vast perspectief en alle conventies wat betreft waarneming en vertelling overboord gooide. Over de positie waarin zijn personages verkeren, heeft 't Hart eens opgemerkt dat ‘onwetendheid de motor van de gebeurtenissen’ is: ‘Ik vind overigens dat onwetendheid een noodzakelijke voorwaarde is voor het schrijven zelf’ (‘Boodschappenlijstje’).
| |
Thematiek
In alle publicaties van 't Hart komen de hoofdpersonen in verzet tegen fixaties, processen waarin iemand of iets wordt vastgelegd, bijvoorbeeld door biografen, historici en letterkundigen. Voor hen vertegenwoordigt J.-J. Rousseau het gevoel, staat Elvis Presley voor drugsverslaving en seks, was M. Nijhoff een symbolistische dichter, die de relatie met zijn moeder tot uitdrukking probeerde te brengen, wist Samuel Beckett veel te zeggen met weinig woorden, is poëzie te onderscheiden in twee categorieën - zuivere en onzuivere poëzie - en is de psychoanalyse een theorie met behulp waarvan betekenis aan verschijnselen in de werkelijkheid kan worden toegekend op grond van een vaststaand symbolenarsenaal. Tegenover Alfred Lehmann bracht 't Hart zijn kritiek op deze voorstelling van zaken aldus onder woorden: ‘Iedereen wordt in een netwerk van clichés ingekaderd en voorgoed onbruikbaar gemaakt.’ Tegen die inkapseling tekent hij verzet aan: ‘Geef mij maar de Elvis van mijn jeugd. De fantasieën die ik daarbij had, de dagdromen...’ Zijn personages denken er net zo over. Zij verlangen terug naar een onbevangen jeugd en kritiseren vaststaande en vastgeroeste denkbeelden, zoals in ‘De weg naar Camden’ (in Kinderen die leren lezen), waar de indeling in zuivere en onzuivere poëzie door professor Sötemann ter discussie wordt gesteld, in Land van genade, waarin de hoofdpersoon geschiedenis weigert op te vatten als iets dat uitsluitend bestaat uit hoogte- en dieptepunten, zoals zijn vader, een historicus, geneigd is te doen, of in De revue, waar het schrijven van een scriptie over het fenomeen
| |
| |
revue het moet afleggen tegen de warrige herinneringen aan een gelukkige tijd bij de revue. 't Hart merkte in het eerder genoemde interview over deze thematiek op: ‘Ik denk dat ik over het algemeen alle soorten van inkadering probeer te bediscussiëren. Dat komt steeds in mijn werk terug.’
| |
Techniek / Thematiek
In de meeste boeken van 't Hart komen warenhuizen, etalages en vitrines voor. Het zijn metaforen van de samenleving, in de zin dat het leven een uitstalling is, zoals 't Hart dat zelf heeft genoemd, maar ook in de zin dat deze begrippen staan voor verzamelen, ordenen en classificeren. Daarvan hebben de adolescenten een grondige afkeer. Alles wat met verzamelen en ordenen te maken heeft, boezemt hun angst in. Verzamelen en ordenen staat voor ouder worden en ingeburgerd raken. Tegelijkertijd echter zien zij er de voordelen van in. Door dingen te verzamelen en te ordenen, bewaart men zijn greep op de werkelijkheid en raakt men niet vervreemd, constateert de hoofdpersoon in De neus van Pinokkio. Al eerder, namelijk in ‘Warenhuis’ in de verhalenbundel Vitrines, liet de hoofdpersoon zich positief uit over ‘vitrines’, die hij opvat als metaforen van zijn eigen leven. Hij wijst erop dat classificerende begrippen het voordeel hebben dat daarmee ordening kan worden aangebracht in het verleden. In het werk van 't Hart leidt dat herhaaldelijk tot paradoxale omstandigheden, zoals in Land van genade, waax de hoofdpersoon kritiek levert op het schrijven van biografieën - zijn vader was als historicus gebiologeerd door het leven van Elvis Presley en dat van Franciscus van Assisi - en tegelijkertijd zelf aan een biografie werkt, te weten die van zijn vader. De gevoelens van de personages zijn vrijwel nooit eenduidig. Het fenomeen ‘zwembad’ roept bij de broer van de hoofdpersoon tegelijkertijd ‘afgrijzen en verrukking’ op (Zwembad). Van die tegenstrijdigheden zijn de personages zich overigens terdege bewust, evenals hun auteur, die over het feit dat zij in paradoxen opgesloten zitten eens opmerkte dat het hun iets ‘geloofwaardigs’ en ‘tragisch’ gaf en hun vlucht ‘in allerhande merkwaardige obsessies’
verklaarde.
Die obsessies hebben niet zelden met het denken over het verleden te maken. Het verleden, de herinnering en daarmee ook het geheugen stellen de hoofdpersonen, respectievelijk vertel- | |
| |
lers van alle verhalen permanent voor problemen. In Blauw Curaçao, zijn eerste roman met een echte ‘plot’, leidt dit zelfs tot suspense. Wat is er in Curaçao voorgevallen, toen hij daar als kind met zijn moeder verbleef? Iedereen in zijn omgeving zwijgt over het voorval. Het hele boek door pijnigt hij zijn hersenen af in een poging om zich iets van die tijd te herinneren. Ook De revue is een zoektocht naar het verleden, naar de tijd toen de hoofdpersoon bij de revue werkte en daar uitzinnig verliefd werd op Zwiep, een van de danseressen. Plaatst het geheugen iemand in het ene geval voor problemen, in het andere is het de drijfveer van alles. Het eerste gedicht in de bundel Kinderen die leren lezen, ‘De weg naar Camden’, opent met de woorden: ‘Waarmee begint een reis een reis begint / met de herinnering aan reizen’. Een reis roept ook weer herinneringen wakker. In hetzelfde gedicht heet het: ‘Op weg naar Philadelphia ben ik verdwaald / in mijn herinneringen’, waarna een beschrijving van een droom volgt. Want waar ligt de grens tussen de beschrijving van een herinnering en die van een fantasie rond een herinnering? De scheidslijn tussen werkelijkheid en fantasie, tussen waarneming en droom, is flinterdun. Dat blijkt vooral als de adolescenten met seksualiteit worden geconfronteerd. De fantasie van de hoofdpersonen, die toch al nauwelijks is te beteugelen, slaat pas echt op hol als er erotiek in het spel is. Elvis Presley verging het al niet anders. In de biografie die de hoofdpersoon uit Land van genade van zijn vader schrijft, laat deze Elvis over zijn vrouw Priscilla en zijn manager, Colonel Parker, denken: ‘Zou hij het ook wel eens met
Priscilla hebben gedaan? In de kleedkamer voor de spiegel? Terwijl hij, Elvis, z'n show bracht? “Vlug, vlug, ouwe viespeuk,” riep ze, “steek 'm d'r in!” Weer die pornoboekjes! Daar moest hij toch echt mee ophouden. Wezen dit soort gedachten op een gemis?’ (p. 86). In De neus van Pinokkio spreekt de hoofdpersoon zichzelf bestraffend toe, omdat hij als uitweg voor zijn ‘ervaringsoverschot’ erotische fantasieën over zijn tante de vrije loop had gelaten: ‘Wat een kinderachtige manier was dit om wraak te nemen! Mijn oom wezenloos te slapen leggen en tante Sylvia als de eerste de beste del met een verhuizer laten vozen!’ (p. 39). De erotische fantasieën vinden hun hoogtepunt in Blauw Curaçao. Net
| |
| |
als Elvis Presley in Land van genade heeft de hoofdpersoon in deze roman bij het zien van een pornoblad ongebreidelde fantasieën. 't Hart speelt met een dergelijke fantasie door de jongen, wanneer hij door zijn moeder wordt geroepen, te laten antwoorden: ‘Ik kom!’ Die erotische fantasieën, die hem op allerlei zijwegen in het verhaal brengen, werken door in zijn ervaringswereld, waardoor het voor de lezer onmogelijk wordt te bepalen waar de grens precies ligt. Die overgang van ervaring of waarneming naar fantasie, of omgekeerd, vindt geleidelijk plaats en wordt beschreven in opmerkelijk lange zinnen. Hoe ingewikkeld de verhouding tussen fantasie en waarneming ligt, blijkt wanneer de ikfiguur, tevens verteller en waarnemer van de gebeurtenissen, zich verbeeldt hoe de figuren op een schilderij zien dat de ex-man van de vriendin van zijn moeder seks heeft met zijn secretaresse. Wat bepaalt wat? De waarneming de fantasie of juist omgekeerd? Wanneer hij twee vrouwen elkaar met een ‘schoonheidslotion’ ziet insmeren of zich dat verbeeldt, heet het: ‘Ze lieten het kijken zelf aan me zien.’ Dat verband tussen observatie en fantasie is ook de inzet van de gedichtenbundel Kinderen die leren lezen, waarin een jongen zich overgeeft aan ‘zintuigelijke dromen’, die weliswaar niet in erotische fantasieën omslaan, maar daarbij wel in de buurt komen door het taalgebruik, bijvoorbeeld ‘zintuigelijk verlangen’, een verlangen dat met synesthetische beschrijvingen tot uitdrukking wordt gebracht, zoals ook in Blauw Curaçao, waar de ikfiguur het gevoel heeft, ‘dat ik met mijn oren aan het kijken was en met mijn ogen luisterde’. Daarmee is tegelijkertijd aangegeven hoe de adolescenten tegen het leven aankijken. Zij zijn buitenstaanders, alleen met hun eigen fantasieën, voortkomend uit leef- of
leeservaringen.
| |
Techniek
Kunstopvatting
Schrijven en lezen zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden in het werk van 't Hart. Iemand herkent in de gedichten van Nijhoff zijn eigen moeder (Vitrines), probeert aan Pinokkio een eigen identiteit te ontlenen (De neus van Pinokkio), weet dankzij Goethes ‘Erlkönig’ zich iets uit zijn jeugd te herinneren (Blauw Curaçao), gebruikt de gedichten van Whitman als reisgids, beseft hoe gecompliceerd de relatie tussen taal en werkelijkheid ligt, dankzij een gedicht van Nijhoff: ‘Ik ging naar Bommel om de
| |
| |
brug te zien / wil zeggen dat de brug allang bekeken was’ (Kinderen die leren lezen). 't Hart probeert aldus te voldoen aan eisen die hij zelf heeft gesteld waar het om verwijzingen naar andere schrijvers gaat. Tegen citaten en verwijzingen naar andere literatuur heeft hij geen bezwaar, als deze maar geen doel op zichzelf worden. Zij moeten zijn gebaseerd op een ‘poëticale argumentatie’ (‘Ik zwijg over de werkelijkheid’). Verwijzingen dienen te zijn ingebed in een specifieke literatuuropvatting, aldus 't Hart. Waar hij figuren als Pinokkio of Franciscus van Assisi ten tonele voert, voldoet hij aan de door hem gestelde voorwaarde, doordat deze figuren, net als andere personages uit zijn romans, een aantal eigenschappen in zich verenigen die voor hem cruciaal zijn. Die eigenschappen zijn: ‘onwetendheid, verzet tegen transformatie, leugenachtigheid, bekering, verwarring der zintuigen en navolging’ (‘Boodschappenlijstje’). Deze eigenschappen plaatsen de personages van 't Hart lijnrecht tegenover hun leeftijdgenoten, die onder anderen Theo Thijssen creëerde. In ‘Oud speelgoed’ (1995) rekent 't Hart letterlijk af met jeugdliteratuur zoals Kees de jongen. Zijn bezwaar tegen literatuur als die van Thijssen - 't Hart neemt Nescio in zijn kritiek en passant mee - zit hem in het ‘gewone’ taalgebruik: ‘Nescio schrijft heel gewoon. En Theo Thijssen ook.’ Thijssen schrijft in een stijl ‘die het gewone in termen van het kleine, pittoreske, piëtistische en half-religieuze probeert te formuleren’. In die stijl wordt verzet tegen de wereld aangetekend, ‘een verzet dat in laatste instantie een fundamenteel vertrouwen in taal en wereld aan het licht brengt’. Die stijl en die mentaliteit hebben 't Hart naar eigen zeggen van het schrijven afgehouden, doordat hij
lange tijd, net als Thijssen, geloofde dat literatuur ‘ter opvoeding van de mensheid’ moest worden geschreven. Tegenover die vaste wereldbeschouwing en beschrijvende stijl van auteurs als Thijssen staan de onzekerheid en het zoeken van 't Hart. Wat deze over een gedicht van Arjen Duiker schreef, geldt in niet mindere mate voor zijn eigen werk, zijn poëzie zowel als zijn proza: ‘Dit gedicht is empirisch, het beschrijft niets, het schrijft alleen, van woord naar woord, van mogelijkheid naar mogelijkheid.’ En: ‘Dit gedicht is een demonstratie van poëzie, het toont, het schrijft niets voor en doet dit in zintuigelijke termen’ (‘Ik zwijg over de werkelijkheid’).
| |
| |
| |
Thematiek / Techniek
Techniek / Stijl
Het werk van 't Hart gaat onder meer over de (on)mogelijkheid om het leven of de geschiedenis in te delen, in een rechtlijnig verhaal weer te geven of samen te vatten. Die problematiek wordt in De neus van Pinokkio tot uitdrukking gebracht met behulp van opvattingen die Louis Althusser huldigde. Deze zag de wereld ‘als een verhaal’, een verhaal vol ‘toevallige gebeurtenissen’, ‘zonder kop of staart’. In De revue is het de directeur van het gezelschap die deze opvatting uitdraagt. Wanneer de hoofdpersoon van de roman bij hem komt met de mededeling dat hij een scriptie over de revue wil schrijven, reageert deze afwijzend: ‘Geen rode draad, geen verhaal, zei hij, taal, geluid, onnatuur, bedachtheid en vonkideeën, geen draden maar losse draden.’ Zoals ook in andere boeken van 't Hart, wordt in De neus van Pinokkio en De revue de strijd aangebonden tegen literatuuropvattingen en wereldbeschouwingen die steunen op concepties als eenheid, samenhang, logica en een vast perspectief. Die strijd wordt expliciet gevoerd, bijvoorbeeld door de opvattingen van Althusser aan te halen, maar ook impliciet. Bij 't Hart verloopt een verhaal zelden of nooit rechtlijnig. Er worden voortdurend zijpaden bewandeld. De digressie is misschien wel de meest gebruikte stijlfiguur in zijn oeuvre. Welke wending een verhaal zal nemen, is onvoorspelbaar, omdat een verhaal niet wordt geregeerd door chronologie of logica, maar door associaties en vergelijkingen. Die vergelijkingen krijgen iets absurdistisch doordat daarin zaken met elkaar in verband worden gebracht, die op het eerste gezicht niets met elkaar uitstaande hebben. ‘Er zijn zovele betrekkingen en samenhangen, dat je aan vrolijke paranoia gaat denken,’ schreef Kossmann naar aanleiding van Land van genade. De weinig voor de hand liggende verbanden die 't Hart aanbrengt,
hebben de goedkeuring van nogal wat critici kunnen wegdragen. Zij werkten op hun lachspieren, evenals de pastiches op het wetenschappelijk verslag (‘De wolken’), het absurdistisch theater (‘Rousseau’) en het jongensboek (Land van genade), de relativering van eigen beweringen en het naast elkaar plaatsen van verheven en banale opmerkingen. 't Hart wisselt beschrijvende zinnen af met de meest bizarre woord- en klankformaties, vooral in De revue, waar de twee geheven in een geheel eigen jargon met elkaar converse- | |
| |
ren: ‘“Voorgrond,” zei ik. “Appelstam.” Ze zei het heel zacht. “Steelpanhandvat” “Wil je aardappelen of poffertjes?” zei ze. “Stippellijn.” “Blindloper.” “Aangelengd.” “Emmertjes blauw.”’ Dat gebeurt overigens niet zo maar. 't Hart wil daarmee ook niet alleen op de lachspieren van de lezers werken. Die ogenschijnlijk betekenisloze woord- en klankformaties hebben alles te maken met de gevoelens die de
hoofdpersoon verbinden met Zwiep en via haar met de revue, een metafoor voor een verloren paradijs. Dat die gevoelens bij de critici zijn overgekomen, bewijst het veel gebezigde woord ‘ontroerend’ in de recensies.
| |
Verwantschap
't Hart voelt zich verwant met schrijvers die een hilarische toon toelaten, zoals Louis Ferron, Gustave Flaubert en de Zwitserse schrijver Robert Walser, auteur van onder meer Jacob von Gunten (1909). Daar zijn de namen van Willem Brakman, Julian Barnes, schrijver van Flaubert's papegaai en Robert Coover, de auteur van Pinocchio in Venice, aan toe te voegen, evenals die van Atte Jongstra, terwijl critici ook nogal eens Gerrit Krol noemen, vanwege het vele wit tussen de regels en de aforistische uitspraken van de personages. Verder heeft 't Hart het nodige te danken aan S. Vestdijk, wiens roman De redding van Fré Bolderhey (1948) is te herkennen in De neus van Pinokkio, aldus Van Groningen - 't Hart zelf heeft in ‘Boodschappenlijstje’ zeer hoog opgegeven van deze roman, waarin onwetendheid de motor van alles is -, terwijl De koperen tuin (1950) op de achtergrond meespeelt in Blauw Curaçao, volgens Peters.
De luchthartige manier waarop 't Hart met de culturele erfenis omspringt, quasi-biografieën schrijft en semi-literaire genres herschrijft, brengt hem in het gezelschap van deze veelal met het postmodernisme in verband gebrachte auteurs. Volgens Vervaeck (1999) geldt dat zeker voor De neus van Pinokkio, onder andere omdat daarin de illusies die het realisme koestert, worden ontmaskerd, de hoofdpersoon zijn eigen psyche in kaart brengt, de mens wordt voorgesteld als een netwerk van beelden, intertekstualiteit daarin een opmerkelijk grote rol speelt, de grens tussen het hoogstaande (de filosofie van Althusser) en banale (belangstelling voor majorettenkorpsen) is vervaagd en kennis omtrent de werkelijkheid is gebaseerd op onzekerheid. Het is het leven in een postmoderne wereld, dat wil zeggen een
| |
| |
wereld zonder (theoretisch) houvast, die de oorzaak is van de worsteling van 't Harts personages (Reugebrink).
| |
Kritiek
Het werk van 't Hart heeft in toenemende mate positieve reacties opgeroepen. Niet alleen van de leden van de fanclub die voor hem is opgericht omdat er te weinig aandacht voor zijn werk bestond. Toch waren er ook negatieve geluiden. Sommigen vonden zijn werk te intellectualistisch, te bespiegelend, te veel filosofische geschriften over het schrijven. De positieve reacties voerden echter de boventoon, ook bij zijn eerste romans, zoals die van Hans Warren op Land van genade, dat hij ‘buitengewoon origineel’ noemt. Zelfs de recensenten die minder gecharmeerd waren van de thematiek, moesten erkennen dat zij waren getroffen door de stijl en de humor van 't Hart. Soortgelijke oordelen werden geveld over de gedichtenbundel Kinderen die leren lezen, waarvan het heette dat deze zwaar leunde op de gedichten van Whitman, Van Ostaijen en Nijhoff, maar die tegelijkertijd werd gewaardeerd op grond van de schrijfwijze en humor. Blauw Curaçao en De revue zijn de meest positief besproken boeken: met deze romans is 't Hart erin geslaagd een appel te doen op zowel het intellect als het gevoel van de lezer.
| |
Kunstopvatting / Techniek / Verwantschap
Van de boeken die 't Hart in de eenentwintigste eeuw publiceerde, hebben sommige een essayistisch karakter. Uit die publicaties blijkt dat hij een ‘leesgek’ is. In De ziekte van bewondering (2002) doet hij verslag van zijn leeservaringen van Nederlandse en buitenlandse romanschrijvers, van dichters, zangers, wetenschappers en filosofen. Hij brengt er zijn bewondering in tot uitdrukking voor schrijvers als Simon Vestdijk en Hans Faverey, Gustave Flaubert en Herman Melville, voor de literatuurwetenschapper Vladimir Propp en voor een zanger als Elvis Presley. In Engelvisje & andere verhalen (2010) brengt hij zijn bewondering onder woorden voor onder anderen Mark Twain, opnieuw Vestdijk en de zanger Jack Scott. De essays en verhalen -
voor 't Hart bestaat er geen scherpe grens tussen deze genres, net zomin trouwens als tussen proza en poëzie - zijn tegelijkertijd te beschouwen als metaforen: zij zeggen namelijk vaak ook iets over zijn eigen literatuuropvatting. Zo merkt hij op dat hij, net als Walt Whitman en Martinus Nijhoff, een vreemde wil blijven Voor wat hij schrijft. Hij beseft dat zijn bewondering voor ande- | |
| |
ren hem in een paradoxale situatie brengt. Bewondering is een uiting van gemis, dat erom vraagt opgelost te worden. Maar bewondering bestaat juist ook bij gratie van het ontbreken van informatie. Daarom moet men niet alles van iemand willen weten, vindt 't Hart, die de raadselachtigheid koestert.
Ook in De kunst van het schrijven heeft hij het op indirecte wijze over zijn eigen schrijverschap. Het zijn volgens hem de gebruikte technieken, zoals allerlei stijlfiguren, waaronder de paradox en de parodie, en het gelijktijdig gebruik van diverse taalregisters en genres, die de kwaliteit van moderne romans zoals die van Van der Heijden en Rosenboom, maar ook die van hemzelf, bepalen en het lezen sturen.
In Pleidooi voor arrogante romankunst zegt hij niet te horen tot de auteurs die de werkelijkheid willen afbeelden of expliciet engagement nastreven. Hij rekent zich tot de schrijvers die zich uitdrukken in nieuwe metaforen en aan elkaar tegengestelde taalwerelden. Zij zijn meer geïnteresseerd in ‘herschrijvingen van dan inzichten in de realiteit’, aldus 't Hart, die onder meer Vestdijk en Kellendonk, en in het buitenland Joyce en Nabokov, dus zowel modernisten als postmodernisten tot dit type romanschrijvers rekent.
| |
Relatie leven/werk
Het werk van 't Hart is bovenal het resultaat van leeservaringen. Niet dat zijn leefervaringen geen enkele rol spelen in zijn oeuvre. Hij heeft de voetbalclub Heerenveen in 2000-2001 op de voet gevolgd en daarvan verslag gedaan in Het mooiste leven... (2001). Hij is naar New York geweest om er onderzoek te doen naar kunstinstituten, waarover hij schrijft in De krokodil van Manhattan (2006), en net als de hoofdpersoon van deze roman is hij in Leeuwarden werkzaam geweest aan een onderwijsinstelling en heeft hij zich daar met toneel beziggehouden. Wie de gedichten ‘Mijn huizen’, ‘Kleine hoogstraat’ en ‘Jeugd in de Jaarsveldstraat’ uit de bundel Ik weet nu alles weer (2008) leest, zal zien dat zij sterk autobiografisch gekleurd zijn. Hetzelfde geldt voor verschillende verhalen in Engelvisje (2010), waarin hij terugblikt op zijn jeugd, de tijd dat hij was ingekwartierd als militair en de reizen die hij maakte door de Verenigde Staten.
Zijn literaire werk wordt bevolkt door personages die zo uit de werkelijkheid lijken te komen, zoals de hoogleraren in de
| |
| |
Nederlandse letterkunde F.P. van Oostrom en P.J. Buijnsters in Ter navolging (2004), de schrijver Derek Walcott in De krokodil van Manhattan en Simon - in wie het niet moeilijk is Vestdijk te herkennen in De keizer en de astroloog (2008). Maar al deze personages worden gefictionaliseerd, zelfs de personen die de naam Kees 't Hart dragen. Het verschil tussen feit en fictie is bij 't Hart in veel gevallen moeilijk te bepalen.
| |
Techniek
Daarnaast zijn het de leeservaringen die er in 't Harts literaire universum toe doen en diens werk een eigen karakter geven. Dit geldt voor Ter navolging, waarvan de structuur is ontleend aan de roman-in-brieven, zoals die in de achttiende eeuw werd geschreven door Wolff en Deken, aan wie hij trouwens de nodige citaten heeft ontleend. Het geldt voor De keizer en astroloog, waarvoor hij onder meer uit Vestdijks Else Böhler, Duits dienstmeisje heeft geput en dat is geënt op de structuur van het sprookje: Simon vergelijkt zichzelf met de prins uit Assepoester, Marie-lotte wordt vergeleken met een prinses naar wie hij op zoek is, en het slot van de keizer lijkt op het sprookjespaleis uit Doornroosje. Ook diverse gedichten in Ik weet nu alles weer blijken te zijn geënt op andere literatuur en worden gekenmerkt door intertekstualiteit. Zo beschrijft 't Hart in ‘Het leven van Franciscus’ de heilige in termen die afkomstig zijn uit de lagere cultuur, getuige citaten als ‘huilen is voor jou te laat’ (Corrie Konings) en ‘de glimlach van een kind’ (Willy Alberti), of via allusies op volksliedjes, zoals ‘Toen wij uit Rotterdam vertrokken’, in: ‘Toen wij uit Assisi vertrokken/ Vertrokken wij uit Assisi’. Maar ook het dagboek Het mooiste leven... en het epische gedicht Tuitjenhorn, die beide over voetbal gaan, koppelt 't Hart voortdurend in vergelijkingen aan kunst. In Het mooiste leven... bijvoorbeeld wordt de wereld van het voetbal vergeleken met de glamourwereld van de revue en heet het dat voetballen en schrijven met elkaar gemeen hebben dat je er hard voor moet werken. En in Tuitjenhorn vergelijkt de dichter zich met een voetbaltrainer - elk gedicht/ elke wedstrijd herinnert aan vorige gedichten/ wedstrijden -, trekt hij
vergelijkingen met het door hem bewonderde gedicht Pan van Herman Gorter, waarin het eveneens over voetbal gaat, en stelt hij dat poëzie, net als voet- | |
| |
bal, een kwestie is van weerstanden overwinnen en ruimte innemen.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
't Hart is geïnteresseerd in de manier waarop men in de verschillende werelden waartoe hij zich aangetrokken voelt omgaat met taal, zoals in die van het voetbal, het onderwijs, de wetenschap en, zoals uit vrijwel al zijn werken blijkt, in die van de literatuur. Die aandacht voor taal heeft altijd twee kanten. Er is fascinatie voor het eigene van een bepaald taalgebied, maar tegelijkertijd neemt 't Hart er op ironische wijze afstand van en levert hij kritiek, zoals op het nietszeggende jargon van beleidsmedewerkers (De krokodil van Manhattan) en op het quasi-exacte taalgebruik van literatuurwetenschappers (Ter navolging). Verder wijst hij, net als de door hem bewonderde Herman Gorter in de negentiende eeuw, op het tekort dat taal eigenlijk altijd aankleeft: het niet precies kunnen zeggen wat je beweegt (Engelvisje en andere verhalen). Daarnaast stelt hij vast dat taalgebieden eigenlijk helemaal niet zoveel van elkaar verschillen, zoals vaak wordt beweerd. Het voetbaljargon en het taalgebruik van wetenschappers, psychologen, astrologen en onderwijskundigen zijn minstens zo metaforisch als dat van literaire auteurs. Waarmee 't Hart in feite een taalfilosofisch statement afgeeft: alle taalgebruik is metaforisch van aard, ook dat van hemzelf, of hij zich nu van proza bedient of van poëzie, van fictie of nonfictie.
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
Evenals in zijn vroegere romans ligt het vertelperspectief in zijn latere werk doorgaans bij een personage dat tot scherpe observaties in staat is, maar dat zich tegelijkertijd ook vaak laat meeslepen door zijn eigen fantasie. Net als de hoofdpersoon in De neus van Pinokkio verbeelden zij zich hoe anderen denken, kijken en handelen. Vooral op seksueel vlak laten zij hun fantasie de vrije loop. Zoals de jonge onderzoeker Vincent Gorter in Ter navolging met betrekking tot de schrijfsters Wolff en Deken. Evenals de personages in het vroegere prozawerk zijn die in de publicaties van na 2000 buitenstaanders. Zij stellen alles in het werk om toegang te krijgen tot een andere wereld. In Het mooiste leven... doet de intellectueel Kees 't Hart verwoede pogingen de wereld van het voetbal binnen te komen. In Ter navolging probeert de promovendus Vincent Gorter zich toegang te
| |
| |
verschaffen tot de kring van groten in de literatuurwetenschap. In De krokodil van Manhattan onderneemt Kees 't Hart, beleidsmedewerker aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, het nodige om binnen te komen bij grote Amerikaanse kunstinstituten. En in De keizer en de astroloog is het Simon, een jonge student medicijnen, die probeert binnen te dringen in de (waan)-wereld van keizer Wilhelm II. Veel van die pogingen mislukken. Wat niet zonder meer als negatief wordt ervaren. Want de personages willen tegelijkertijd afstand bewaren van de wereld waartoe zij zich aangetrokken voelen. De romans van 't Hart onderzoeken juist het wankele evenwicht tussen het verlangen van het individu ergens bij te horen en het minstens zo grote verlangen de eigen autonomie te bewaren.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld / Techniek
't Harts literatuuropvatting en wereldbeschouwing zoals die uit zijn literaire werk naar voren komen, zijn paradoxaal en worden door hem vaak in paradoxen tot uitdrukking gebracht. Het gaat erom, heet het in De krokodil van Manhattan, het verlangen naar ervaringen gestalte te geven en niet die ervaringen zelf. Maar het zijn juist de erotische en andere ervaringen die de hoofdpersoon in New York beleeft, welke een groot deel van het boek vullen. En in Het mooiste leven... zegt de hoofdpersoon wel dat het zijn ideaal is deel uit te maken van de voetbalwereld. Maar tegelijkertijd wil hij daarvan afstand houden. Ook in Ik weet nu alles weer is de paradox alom aanwezig. In de gedichten wordt gesteld dat het in hét leven gaat om het ‘dingmatige’, het empirische, of het nu voetbal betreft of biografische feiten, wat wordt onderstreept door tal van opsommingen in de gedichten. Tegelijkertijd echter wordt dit standpunt gerelativeerd door te zeggen dat dingen niet zonder woorden kunnen. Het dingmatige kan alleen in metaforische begrippen tot uitdrukking worden gebracht. En in De keizer en de astroloog is het nota bene de aan ‘godjeswanen’ lijdende Simon die de eveneens aan wanen lijdende keizer moet zien te genezen. En dan te bedenken dat beiden eigenlijk helemaal niet van hun wanen verlost willen worden.
| |
Kritiek
De romans die 't Hart na 2000 publiceerde kregen doorgaans een enthousiast onthaal. Vooral zijn met humor gelardeerde schrijfwijze werd hogelijk gewaardeerd. Critici prezen Het
| |
| |
mooiste leven... vooral vanwege de stijl en het verband dat de schrijver wist aan te brengen tussen hoge en lage cultuur. De krokodil van Manhattan werd met gemengde gevoelens ontvangen. Waar de een meent: ‘Grappig is het niet echt’ (Clara Strijbosch), zegt de ander volop te genieten van het doordraven en ‘oeverloze geouwehoer’ in deze roman (Arnold Heumakers). In het algemeen is men het erover eens dat 't Hart vooral een meester is in de pastiche. Dit laat hij zien in Ter navolging, waarin hij zich onder andere van de stijl van Gorter bedient, alsook in De keizer en de astroloog, waarin hij zich de schrijfwijze van Vestdijk heeft toegeëigend. Hoewel ook De keizer en de astroloog kritiek kreeg, onder andere van Pieter Steinz, die het verhaal te lang vond, waren de meeste recensenten er zeer over te spreken. Zoals Piet Grijs, die meende dat 't Hart erin geslaagd is in de stijl van Vestdijk te schrijven en net als deze ‘mooie zinnen van meer dan zeventig woorden’ op papier te zetten.
Behalve van de pastiche maakt 't Hart gebruik van de parodie, zoals blijkt uit sommige gedichten in Ik weet nu alles weer, bijvoorbeeld ‘Het leven van Frank Zappa’, ‘een in toenemende mate ontsporende parodie [...] op de poëzie van Walt Whitman’, aldus Ilja Leonard Pfeijffer. De gedichten in deze bundel, door de recensenten beschouwd als ‘anti-gedichten’, als gedichten die in de spreektaal zijn geschreven en zichzelf naar het schijnt niet ernstig nemen, wisten de meesten buitengewoon vrolijk te stemmen, onder wie de eerder genoemde Pfeijffer, die schrijft: ‘Ik weet nu alles weer is de meest bizarre en grappigste bundel die ik in tijden heb gelezen.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Kees 't Hart en Nico van der Zee, Fries voor Elfstedenrijders. Heeft u hier ook schaatsers voorbij zien komen? Leeuwarden/Amsterdam 1986, Van der Velde & De Harmonie, Taalcursus. |
Kees 't Hart, Vitrines. Amsterdam 1988, Querido, VB. |
Kees 't Hart, Land van genade. Amsterdam 1989, Querido, R. |
Kees 't Hart, De neus van Pinokkio. Amsterdam 1990, Querido, R. |
Kees 't Hart, Hartverscheurende taferelen. De literatuurless als bron van genot. In: de Volkskrant, 19-4-1991. |
Kees 't Hart, Zwembad. Amsterdam 1992, Querido, R. |
Kees 't Hart, Boodschappenlijstje. In: Optima, jrg. 13, nr. 45/46, april 1995, pp. 78-88. |
Kees 't Hart, Oud speelgoed. In: De Revisor, jrg. 22, nr. 2, mei 1995, pp. 34-41. |
Kees 't Hart, Ik zwijg over de werkelijkheid. In: De Revisor, jrg. 23, nr. 1, 1996, pp. 35-43. |
Kees 't Hart, Blauw Curaçao. Amsterdam 1996, Querido, R. |
Kees 't Hart, Kinderen die leren lezen. Amsterdam 1998, Querido, GB. |
Kees 't Hart, De revue. Amsterdam 1999, Querido, R. (licentieuitgave Vianen 2000, ECI, Schrijvers van nu; 5e druk 2006, Leesclubeditie) |
Kees 't Hart, Het mooiste leven... Het seizoen 2000/2001 van SC Heerenveen. Hard gras 27, D. (4e, uitgebreide druk 2006, Querido) |
Kees 't Hart, De ziekte van bewondering. Amsterdam 2002, Querido, EB. |
Kees 't Hart, Tuitjenhorn. [Z.pl.] 2002, De Kleine Hoogte, G. |
Kees 't Hart, Ter navolging. Amsterdam 2004, Querido, R. |
Kees 't Hart, De krokodil van Manhattan. Amsterdam 2006, Querido, R. |
Kees 't Hart, De kunst van het schrijven. Amsterdam 2007, Querido, Schrijf!, EB/Interview-bundel. |
Kees 't Hart, De keizer en de astroloog. Amsterdam 2008, Querido, R. |
Kees 't Hart, Ik weet nu alles weer. Amsterdam 2008, Querido, GB. |
Kees 't Hart en John Schoort (red.), Wees niet wreed. Gedichten voor Elvis Presley. Amsterdam 2008, Nijgh & Van Ditmar, Bl. |
Jan 't Hart en Kees 't Hart, Onmisbaar Chinees. Voor sporters, bobo's en supporters. Amsterdam 2008, Querido, Conversatiegids. |
Kees 't Hart, Pleidooi voor arrogante romankunst. Nijmegen 2009, Nijmegen University Press, Kellendonklezing. |
Kees 't Hart, Nawoord. Gorters gevoelsengagement. In: Herman Gorter, Verzen. De editie van 1890. Amsterdam 2010, Athenaeum - Polak & Van Gennep, Perpetua-reeks, pp. 119-126, E. |
| |
| |
Jan 't Hart, Kees 't Hart & Henk Vonk, Onvermijdelijke voetbaltaal voor Nederlanders. Voor Nederlanders, Afrikaners en Zulu's. Amsterdam 2010, Querido, Taalcursus. |
Kees 't Hart, Engelvisje & andere verhalen. Amsterdam 2010, Querido, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Hans Warren, Kees 't Hart speelt briljant spel. In: Provinciale Zeeuwse Courant 4-3-1988. (over Vitrines) |
Atte Jongstra, Het roestende beton van Kees 't Hart. In: Het Parool, 6-10-1988. (over Vitrines) |
Hans Warren, Origineel proza van Kees 't Hart. In: De Gooi- en Eemlander, 1-3-1989. (over Vitrines) |
Hans Warren, Kees 't Hart speelt in bundel Vitrines een briljant spel. In: Tubantia, 4-3-1989. |
Hanneke Hollander, Debuut. In: Magazijn, nr. 177, september 1989, pp. 32-33. (interview) |
Paul Merkc, De biograaf gezien als Freudiaanse kwakzalver. In: De Stem 6-1-1990. (over Land van genade) |
Alfred Kossmann, Rondedans der ikken. In: Provinciale Zeeuwse Courant 27-1-1990. (over Land van genade) |
Alfred Lehmann, Kees 't Hart schreef roman als eerbetoon aan Elvis Presley. In: Leeuwarder courant, 16-2-1990. (over Land van genade) |
Willem Kuipers, De jongen die zich te pletter verveelde. In: de Volkskrant, 2-3-1990. (over Land van genade) |
Robert Anker, Paradoxale historie en humor met uitroeptekens. In: Het Parool, 14-4-1990. (over Land van genade) |
Gerrit Jan Zwier, Afdaling in de maalstroom. In: Leeuwarder Courant, 9-11-1990. (over De neus van Pinokkio) |
Willem Kuipers, Zelfs de haringboer filosofeert over Manet. In: de Volkskrant 23-11-1990. (over De neus van Pinokkio) |
Alfred Kossmann, Adolescente wanen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-1-1990. (over De neus van Pinokkio) |
Bart Vervaeck, Pinokkio zonder vleugels. In: De Morgen, 25-1-1991. (over De neus van Pinokkio) |
Wim Vogel, Althusser in de snackbar. In: Vrij Nederland, 16-2-1992. (over Zwembad) |
Alfred Kossmann, De schok van de inwijding. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-11-1992. (over Zwembad) |
Arnold Heumakers, Als een zwembad vol water. Mateloze woordenstroom van Kees 't Hart. In: de Volkskrant 4-12-1992. (over Zwembad) |
Rob Schouten, Chloor, zweet en kinderangst. In: Trouw, 17-12-1992. (over Zwembad) |
Xandra Schutte, Van chloor doordrenkte luchtspiegelingen. In: De Groene Amsterdammer, 27-1-1993. (over Zwembad) |
Janet Luis, Gepieker van een rare snuiter. In: NRC Handelsblad, 5-2-1993. (over Zwembad) |
Gerrit Jan Zwier, Duik in het diepe. In: Leeuwarder Courant, 26-2-1993. (over Zwembad) |
Sietse de Vries, ‘Heb je het begrepen? ...Dan heb ik het verkeerd uitgelegd.’ In: Leeuwarder Courant, 12-3-1993. (over het toneelstuk ‘Warenhuis’) |
Johan Diepstraten, Een wereld van wonderlijke waarnemingen. Keest 't Hart experimenteert verder in ‘Blauw Curaçao’. In: De Stem 23-1-1995. |
Sander Pleij en Miljam Vosmeer, ‘Ik heb geprobeerd Kees de Jongen te vermoorden.’ Gesprek met de auteur van ‘Blauw Curaçao’. In: De Groene Amsterdammer, 29-1-1995. |
[anoniem], Opgericht: Eerste Echte Kees 't Hart Fanclub. In: de Volkskrant, 15-12-1995. |
Marc Reugebrink, De wanhoop van de touwtjesknoper. In: De Gids, jrg. 159, nr. 3, september 1996, pp. 724-730. (over de eerste vijf boeken van 't Hart) |
Kees 't Hart Fanzine. Amsterdam, september 1996, waarin onder meer:
- | Arie Storm, ‘Ik wil een warhoofd zijn’, pp. 3-7 (interview); |
- | Joris van Groningen, Aanstekelijke verzamelwoede, pp. 10-11 (over De neus van Pinokkio); |
- | Mirjam Windrich, Een roman die geen
|
|
| |
| |
| vraag laat staan. Over Land van genade van Kees 't Hart, pp. 12-14. |
|
Arnold Heumakers, De naam voor het gat in zijn herinnering. In: NRC Handelsblad, 27-9-1996. (over Blauw Curaçao) |
Arjan Peters, Zonder kompas op ontdekkingsreis. In: de Volkskrant, 4-10-1996. (over Blauw Curaçao) |
T. van Deel, ‘Ik wil een warhoofd zijn’. In: Trouw, 11-10-1996. (over Blauw Curaçao) |
Marc Reugebrink, Het verlangen niet aan Curaçao te denken. In: Nieuwsblad van het Noorden, 12-10-1996. (over Blauw Curaçao) |
Yves van Kempen, Een en al verwachting. In: De Groene Amsterdammer, 16-10-1996. (over Blauw Curaçao) |
Jaap Goedegebuure, Ins Blaue hinein. In: HIP/De Tijd, 1-11-1996. (over Blauw Curaçao) |
Gerrit Jan Zwier, Dartel en duister. In: Limburger Courant, 1-11-1996. (over Blauw Curaçao) |
Jeroen Vullings, Afbreker en schepper tegelijk. In: Vrij Nederland, 2-11-1996. (over Blauw Curaçao) |
Doeschka Meijsing, Blikverbijsteringen. Kees 't Hart tussen Theo Thijssen en Alain-Fournier. In: Elsevier, 29-11-1996. (over Blauw Curaçao) |
Joris Gerits, Erlkönig in Den Haag. In: De Morgen, 19-12-1996. (over Blauw Curaçao) |
Robert Anker, Een van de eigenaardigste schrijvers van ons land. In: Het Parool, 3-1-1997 (over Blauw Curaçao) |
Joris van Groningen, Verzamelingen van onbeduidende momenten en vergeten ogenblikken. Over het werk van Kees 't Hart. In: Bzzlletin, jrg. 7, nr. 251-252, januari 1998, pp. 20-27. |
Arie Storm, Vader gaat niet op reis. Over ‘Blauw Curaçao’ van Kees 't Hart. In: Bzzlletin, jrg. 27, april 1998, nr. 255, pp. 272-274. |
Rob Schouten, Alles verborgen en toch niel. In: Vrij Nederland, 7-11-1998. (over Kinderen die leren lezen) |
Remco Ekkers, De schaamte van een romanticus. In: Leeuwarder Courant, 18-12-1998. (over Kinderen die leren lezen) |
Maarten Doorman, Streven naar zintuigelijkheid. In: NRC Handelsblad, 15-1-1999. (over Kinderen die leren lezen) |
Bart Vervaeck, Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman. Brussel/Nijmegen 1999. (onder meer over De neus van Pinokkio) |
Janet Luis, Losse draden in een stapelhoofd. In: NRC Handelsblad, 28-5-1999. (over De revue) |
Aleid Truijens, Pancake en vonkverlangen. In: de Volkskrant, 28-5-1999. (over De revue) |
Onno Blom, ‘Je kijkt als een pismossel,’ zei Zwiep. In: Trouw, 29-5-1999. (over De revue) |
Jeroen Vullings, Volgspot op amusementsfamilie. In: Vrij Nederland, 29-5-1999. (over De revue) |
Ingrid Hoogervorst, Mooie roman over de revue. In: De Telegraaf, 5-6-1999. (over De revue) |
Jan Paul Bresser, Achter Snip & Snap. Revue herleeft in roman van Kees 't Hart. In: Elsevier, 5-6-1999. (over De revue) |
Robert Anker, Het grote revueverlangen. In: Het Parool, 11-6-1999. (over De revue) |
Marja Pruis, Altijd Zwiep. In: De groene Amsterdammer, 23-6-1999. (over De revue) |
Arjan Peters, ‘Ik had een Rekel willen zijn’. In: de Volkskrant, 9-7-1999. (interview over De revue) |
Ron Elshout en Arie Storm, ‘Woede is voor mij een belangrijke drijfveer om te schrijven’. In gesprek met Kees 't Hart. In: Bzzlletin, jrg. 29, nr. 270, december 1999 - januari 2000, pp. 73-80. |
Marc Reugebrink, Geschiedschrijver van het geluk. In: Bzzlletin, jrg. 29, nr. 270, december 1999 - januari 2000, pp. 80-89. |
Joris van Groningen, Verhuiswagens van giganteske afmetingen. Kees 't Harts bewerking van ‘De redding van Fré Bolderhey’. In: Bzzlletin, jrg. 29, nr. 270, december 1999 - januari 2000, pp. 89-100. |
Peter van Altena en Céline Beijer, Omweg als methode. Geschiedschrijving in ‘De revue’ van Kees 't Hart. In: Bzzlletin, jrg. 29, nr. 270, december 1999 - januari 2000, pp. 100-107. |
Klaus Beekman, Manet bij postmoderne
|
| |
| |
schrijvers en schilders. In: G.J. van Bork en N. Laan (red.), Kunst & Letterkunst Amsterdam 2000, pp. 9-20. (over De neus van Pinokkio) |
Jeroen Vullings, Kees 't Hart: ‘Voor mij geen Praxis of Gamma meer’. In: Vrij Nederland, 11-3-2000. (interview over Ida Gerhardtprijs voor Kinderen die leren lezen) |
Niek Miedema, Het profvoetbal is een gezwel. In: Vrij Nederland, 23-6-2001. (over Het mooiste leven...) |
Paul Steenhuis, Voetballen met Heerenveen. In: NRC Handelsblad 26-6-2001. (over Het mooiste leven...) |
Arnold Heumakers, De kunst van het onbevangen kijken. In: NRC Handelsblad, 6-7-2001. (over Het mooiste leven...) |
Onno Blom, Huisvoyeur, beroepskijker en rondhanger: Kees 't Hart: schrijver als profvoetballer. In: De Standaard, 2-8-2001. (over Het mooiste leven...) |
Guus Luijters, De ziekte van de ijdelheid. In: Het Parool, 6-9-2002. (over De ziekte van de bewondering) |
Raoul Heertje in gesprek met Kees 't Hart. In: Vrij Nederland, 20-4-2002. |
Robert Anker, Kees heeft grote haast, grote haast. In: Het Parool, 13-9-2002. (over De ziekte van de bewondering) |
Arnold Heumakers, Spelen met dekselse kwajongens. Het verknipte lezen van Atte Jongstra en Kees 't Hart. In: NRC Handelsblad, 20-9-2002. (over De ziekte van de bewondering) |
Clara Strijbosch, Hartstochtelijk schelden en prijzen. Essays van leesverslaafde Kees 't Hart. In: de Volkskrant, 11-10-2002. (over De ziekte van de bewondering) |
Alexandra de Vos, Dweepzucht op zijn Hollands. Kees 't Harts bewonderingsziekte. In: De Standaard, 14-11-2002. (over De ziekte van de bewondering) |
Klaus Beekman, Pinokkio bij Kees 't Hart en Robert Coover, of: Freud bij de neus genomen. In: Dorin Perie e.a. (red.), Identiteit. Literatuur, filosofie en maatschappij. Delft 2002, pp. 119-126. (over De neus van Pinokkio) |
Arjan Peters, Ondeugende Wolff en Deken. Kees 't Hart bestrijdt de braafheid in de briefroman. In: de Volkskrant, 27-2-2004. (over Ter navolging) |
Janet Luis, Onder professoren en andere grapjassen. In: NRC Handelsblad, 27-2-2004. (over Ter navolging) |
Wim Vogel, Betje Wolff en Aagje Deken als pornografen. In: Haarlems Dagblad, 28-2-2004. (over Ter navolging) |
Iris Pronk, ‘Ik ga de dames ontbraven. Bij de schrijfsters om de hoek werden 4000 mensen naar de guillotines gevoerd’. In: Trouw, 28-2-2004. (interview n.a.v. Ter navolging) |
Kirsten van Santen, Een scharrelaar in Frankrijk. In: Leeuwarder Courant, 5-3-2004. (interview n.a.v. Ter navolging) |
Thomas Vanheste, Betje en Aagje zijn weer terug. Kees 't Hart zit aan Wolff en Deken. In: Vrij Nederland, 13-3-2004. (over Ter navolging) |
Onno Blom, Sletje & Blaagje. In: De Standaard, 15-4-2004. (over Ter navolging) |
Laurent Meese, ‘Ter navolging’. In: De Leeswolf, 1-6-2004. (over Ter navolging) |
Jos Borré, Niets is wat het lijkt. In: De Morgen, 4-8-2004. (over Ter navolging) |
Coen Peppelenbos, ‘Ik ben een traditioneel schrijver’. Kees 't Hart over Betje Wolff en Aagje Deken. In: Tzum, nr. 25, 2004, pp. 33-39. (interview) |
Yves van Kempen, Verlangen naar onbevangenheid. Het werk van Kees 't Hart. In: Ons Erfdeel, jrg. 46, nr. 1, februari 2005, pp. 549-555. |
Klaus Beekman, De leukste schrijver van Nederland. Humor in postmodern proza. In: Vooys, jrg. 23, nr. 4, december 2005, pp. 50-59. |
Elsbeth Etty, ‘Ze moeten in de mist lopen’. Kees 't Hart over de zoekende personages in zijn romans. In: NRC Handelsblad, 24-2-2006. (interview over De krokodil van Manhattan) |
Arnold Heumakers, ‘Kees’ is weerloos te midden van ceremonies en rituelen. In: NRC Handelsblad, 24-2-2006. (over De krokodil van Manhattan) |
Fleur Speet, Met een zweem van echtheid. In: Het Financieele Dagblad, 25-2-2006. (over De krokodil van Manhattan) |
| |
| |
Peter de Boer, Denk erom: de chaos valt niet te ordenen! In: Trouw, 25-2-2006. (over De krokodil van Manhattan) |
Thomas Vanheste, Alles is in nevelen gehuld. In: Vrij Nederland, 25-2-2006. (over De krokodil van Manhattan) |
Clara Strijbosch, Ontbloting, talentverdoezeling. Kees 't Hart begeeft zich in de New Yorkse wereld van theater en dans. In: de Volkskrant, 3-3-2006. (over De krokodil van Manhattan) |
Coen Peppelenbos, Case tea Heart in New York. In: Leeuwarder Courant, 10-3-2006. (over De krokodil van Manhattan) |
Thomas van den Bergh, Op zoek in NY. In: Elsevier, 11-3-2006. (over De krokodil van Manhattan) |
Daniëlle Serdijn, Schrijfsuggesties voor de ongedefinieerde lezer. In: de Volkskrant, 11-5-2007. (over De kunst van het schrijven) |
Remco Ekkers, Fragmenten uit het leven van Kees 't Hart. In: Leeuwarder Courant, 12-4-2008. (over Ik weet nu alles weer) |
Guus Middag, Bemin mij teder. In: NRC Handelsblad, 18-4-2008. (over Wees niet wreed) |
Ilja Leonard Pfeijffer, Dank voor de meisjesstemmen. Grappige antigedichten in de bizarre, tweede bundel van Kees 't Hart. In: NRC Handelblad, 2-5-2008. (over Ik weet nu alles weer) |
Rob Schouten, Kotsen bij het schrijvershuis. Tweede bundels van Kees 't Hart, Willem Thies, Benne van der Velde en Alexis de Roode. In: Vrij Nederland, 31-5-2008. (over Ik weet nu alles weer) |
Piet Gerbrandy, Takel en hoedenspeld, dat zijn de dingen graag. In: de Volkskrant, 13-6-2008. (over Ik weet nu alles weer) |
Pieter Steinz, De ziener en de arme Wilhelm. Loepzuivere Vestdijk-pastiche van Kees 't Hart over de Kaiser in ballingschap. In: NRC Handelsblad, 31-10-2008. (over De keizer en de astroloog) |
Piet Grijs, Hoe Simon Vestdijk werd. In: Vrij Nederland, 1-11-2008. (over De keizer en de astroloog) |
Daniëlle Serdijn, Nooit over Mahler beginnen! In: de Volkskrant, 7-11-2008. (over De keizer en de astroloog) |
Diana Chin-A-Fat, Ontknopingen in Doom. In: Algemeen Dagblad, 15-11-2008. (over De keizer en de astroloog) |
Klaus Beekman, E-mail september 2002. In: Yra van Dijk (red.), ‘Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend’. Brieven uit de Nederlandse letteren, verzameld en van commentaar voorzien door vrienden van Marita Mathijsen. Op: www.dbnl.org (geraadpleegd op 30 oktober 2009), (http://www.dbnl.org/redesign/tekst/dijko69-math0101/) (over Ter navolging) |
Daniëlle Serdijn, Roman vertelt verhaal. In: de Volkskrant, 23-10-2010. (over Engelvisje & andere verhalen) |
122 Kritisch lit. lex.
september 2011
|
|