| |
| |
| |
Lloyd Haft
door Henk van der Ent
1. Biografie
Lloyd Lewis Haft werd op 9 november 1946 geboren te Sheboygan, Wisconsin (V.S.), destijds overwegend bevolkt door Duitse en Nederlandse immigranten. Tot zijn zeventiende jaar, toen hij aan Harvard University in Massachusetts sociologie en linguïstiek ging studeren, groeide hij op in een stille omgeving, ‘met veel bomen en weinig mensen’.
Na de voltooiing van zijn studies, in 1968, vestigde hij zich in Nederland en ging hij Chinese taal- en letterkunde studeren aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Zijn doctoraalexamen deed hij in 1973; in hetzelfde jaar werd hij wetenschappelijk medewerker aan het Sinologisch Instituut van deze universiteit. In 1981 promoveerde hij op de poëzie van de Chinese dichter Bian Zhilin. Verschillende malen verbleef hij in China en Taiwan, waar hij studie maakte van Zhou Mengdie en Yang Lingye, van wie hij poëzie in het Nederlands vertaalde.
Hij publiceerde gedichten, verhalen, poëzievertalingen en kritieken in een groot aantal literaire tijdschriften en dagbladen, waaronder Tirade, De Revisor, Raster, Poetry Wales, Leviathan Quarterly, Het trage vuur, NRC Handelsblad. Voor laatstgenoemd dagblad schreef hij in de jaren 1993 en 1994 poëzierecensies. In het Engels vertaalde hij gedichten van H.H. ter Balkt, Anton Ent, Anna Enquist en Gerrit Kouwenaar. Zijn eigen poëzie is in verschillende talen vertaald.
Zijn bundel Atlantis (1993) werd in 1994 genomineerd voor de VSB-poëzieprijs en in datzelfde jaar bekroond met de Jan Campertprijs.
Op vijftienjarige leeftijd veranderde hij van kerkgenootschap,
| |
| |
van methodist werd hij anglicaan, een overgang van een bevindelijke naar een liturgische omgeving. De oosters-orthodoxe en katholieke vorm van de christelijke religie spreekt hem het meest aan. Haft is gehuwd en woont in Oegstgeest.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting / Traditie
De vraag waar Lloyd Haft in het spectrum van de Nederlandse poëzie thuishoort, is moeilijk te beantwoorden. Niet omdat de inhoud of de vorm van zijn werk uniek zou zijn, maar vanwege zijn uitzonderlijke woordgebruik. Haft onderging de invloed van Amerikaanse dichters, zoals Hart Crane, van wie hij uit de bundel White Buildings een bloemlezing samenstelde en vertaalde, Gefluisterd licht (1996). Zijn poëzie laat zien dat hij Crane navolgt, als deze beweert dat hij minder geïnteresseerd is in het behoud van de logische betekenissen van de woorden dan in de niet-logische connotaties en associaties, die in de dichterlijke verbeelding belangrijker zijn. Hij gebruikt de woorden meer om de suggestieve kracht dan om de betekenis.
Toch is Haft geen surrealistisch en zelfs geen impressionistisch dichter, ook al is de titel Wijl wij dansen (1987) ontleend aan een gedicht van Herman Gorter. Van de uitbundigheid van Gorters impressionistische manier van schrijven is bij Haft geen sprake. Zijn poëzie is bedachtzaam, bespiegelend en in de nauwkeurigheid van natuurwaarnemingen verwant aan die van Chr. J. van Geel. Dit geldt vooral voor de korte notities in Slakkehuis en andere korte gedichten (1985). Zijn poëzie wil niet noterend of beschrijvend zijn, maar bezwerend. Hier en daar lijkt Hafts poëzie op die van H.H. ter Balkt. Diens toon is bijvoorbeeld te horen in een regel als ‘Eer aan de bast van de berken!’. Maar Haft redeneert niet, hij tóónt.
| |
Stijl
Al in zijn debuut, Ikonen bij daglicht (1982), valt op te merken dat beeldend suggereren voor hem belangrijker is dan redeneren. Archaïsmen en neologismen vormen daartoe geschikt materiaal: hiermee herijkt en vernieuwt hij het Nederlandse idioom. Omdat in deze plastische taal de redenering niet op de eerste plaats komt, treffen we bij hem geen vergelijkingen aan.
Hafts voorkeur gaat uit naar trefzekere woorden en naar beelden met zeggingskracht. Wat dit aangaat is hij verwant aan Ezra Pound, die het beeld omschrijft als ‘datgene wat een samengaan van verstand en emotie ogenblikkelijk overbrengt’. Een goed voorbeeld hiervan biedt het gedicht ‘Blauwe reiger’ uit de bundel Wijl wij dansen:
| |
| |
komen de twee halve cirkels samen
die vleugel willen worden,
grijs door wringend wit omringd -
tot hartverscheurende samenhang bezield.
- verwikkeld in genadeloze rust,
mensen, ramen daarlatend.
Ontstellend de vleugelslag.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
De wiekslag waarvan in dit gedicht sprake is, is geen symbool, maar een ikoon. Dat geldt voor veel van de motieven die vanaf zijn debuut in Hafts werk aanwezig zijn: het licht, het vuur, de boom, de vogel, de dood, de tijd, de vlinder, het lichaam. Bij symbolen is het mogelijk op te sporen welke twee zaken op elkaar worden betrokken, bij ikonen is dit onmogelijk. De evocatieve kracht van het beeld moet volstaan en begripsmatig moet oningevuld blijven wat dit teken oproept. In de byzantijnse kunst zijn ikonen gestileerde voorstellingen van Christus of een heilige, die meestal in door kaarslicht verlichte gebedsruimten te bewonderen zijn. De titel van Hafts debuut wijst op het plaatsen in een ander perspectief en roept de vraag op in hoeverre ikonen het daglicht verdragen. Zijn poëzie zoekt naar een antwoord hierop en tast af hoe de waarden van de tijdelijke wereld (de dag, de buitenwereld) zich verhouden tot die van de eeuwige werkelijkheid (de nacht, de binnenwereld).
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
Naar deze laatste gaat in de eerste twee bundels de voorkeur uit. De verschijnselen om ons heen zijn slechts schaduwen van een andere realiteit. ‘Vóór de wekker gaat’ (Ikonen bij daglicht) stelt het heel scherp: onze zon, de ‘strengste der Moeders’, kan het licht uit de droomwereld niet verbleken.
De dichter van Brandende lisdodden (1984), een bundel waarin de gedichten alfabetisch zijn gerangschikt om te benadrukken dat alle elementen in onze dagelijkse werkelijkheid gelijkwaardig zijn, noemt zich ‘zwanger bij nacht’. Ook in Wijl wij dansen hemelt hij de nacht op:
| |
| |
Wie zoiets weet bevindt zich in de nachten
waar hang en samenhang één weven zijn.
In deze bundel overweegt de dichter een andere keus te maken. Zo vraagt hij zich in het gedicht ‘Van hovenieren’ af of de voorkeur voor de binnenwereld wel terecht is. ‘Wat de wilde distelbloem/wuivend bij dag te kennen geeft/ zingt 's nachts moeizaam waaiend de mens’.
Het belang van de aardse dingen blijkt uit de beschrijving van fiere kauwen die in een hondendrol pikken en van vrolijke mussen die op een composthoop (‘een berg rottigheid’) zingen.
Deze aandacht voor het aardse was al zichtbaar in Slakkehuis en andere korte gedichten, een bundel haiku's, die poogt de werkelijkheid tot ‘woonstede’ te maken. Daarvoor is geduld en vooral inzicht nodig, bijvoorbeeld het inzicht dat voor een vlieg een paardebloem een zonnebloem kan zijn. Haft wil zich identificeren met alle aspecten van de werkelijkheid, vooral met elementen in de natuur: dwergdennen, lijsterbessen en rendieren.
Hij richt zich op de gehele wereld. Zelfs de onbeduidende dingen van het bestaan zijn van belang. In de taal van de dichter: ‘steentjes tot grind verheffend/ waar eerst zo lang geen weg was.’ Dit zijn de laatste regels van ‘Herfstantifoon’, het openingsgedicht van Wijl wij dansen.
Na deze bundel is de keuze duidelijk: van primair belang is de werkelijkheid van het daglicht, waarin via het visioen, dat soms gepaard gaat met een vleugelslag, de andere wereld even zichtbaar kan zijn.
In De Psalmen in de bewerking van Lloyd Haft (2003) trekt hij deze lijn door. Hij noemt degene die de Hebreeuwse poëzie met ‘Here’ en ‘God’ aanspreekt, ‘de Ziende’. Deze omvat onze werkelijkheid. Haft noemt zich in een gesprek over Ken mij in uw klacht (1998) een panentheïst. Zelfs zijn ervaring van de mens ‘is op de een of andere wijze ook Gods ervaring.’
| |
Thematiek
Met de hierboven beschreven ontwikkeling valt de ontwikkeling van een belangrijk motief in zijn werk samen: het zien en het gezien worden. Ikonen bij daglicht beschrijft anekdotes, situaties, beelden, dromen, foto's, herinneringen, natuurverschijnselen die dieper reiken dan wat er staat. De tekst op de achter- | |
| |
flap wijst op ‘het verband tussen de vlakke waarneming en het schitterende vermoeden’. Veel titels duiden een locatie aan, zoals ‘Bij de watermolen’, ‘Aan de Lek’, ‘Bij het kampvuur’. Deze gedichten nemen weliswaar het uitgangspunt in de werkelijkheid, maar ze kiezen voor de nacht, de geest en de mystiek, een keuze die voortkomt uit Hafts idealistische werkelijkheidsopvatting. De mens is verblind, de werkelijkheid bestaat alleen in gedachten. Als hij zijn ogen opent, dringt de waarheid door:
Dan weet ik: wat zich voorttrekt
zijn vormen, geen water, geen bomen
veilig aan de overkant die wuiven
of zwijgen - zoals wij altijd zeiden.
De mens kan een prooi van het relativisme worden. Om houvast te verkrijgen is een visie vanuit een ander standpunt noodzakelijk:
daar werd je mee geboren,
met twee ogen die groeiden.
‘Wat je niet ziet, ben je zelf,’
dat er een ander bij kwam,
Ook de zichtbare werkelijkheid kan het uitgangspunt zijn. Dit geeft de openingscyclus van de bundel Atlantis (1993) aan, ‘Helga, bij schilderijen en tekeningen uit de Helga-Suite van Andrew Wyeth’. Evenals de beeldend kunstenaar is Haft niet geïnteresseerd in een fotografische weergave, maar meer in een geïntensiveerde realiteit. Andrew Wyeth verklaart: ‘Het is mijn streven die abstracte flits vast te leggen - als iets dat je vanuit je ooghoek opvangt, maar waarnaar je rechtstreeks kunt kijken op de afbeelding. Het is iets heel erg ongrijpbaars.’
Dit ongrijpbare wil Haft onder woorden brengen. In het gedicht ‘Hertjes’ uit deze cyclus valt het geluid van een ontspoord spinnewiel samen met de wiekslag van een gans. Dit inslaande auditieve ‘visioen’ is van een andere orde dan de kinderachtige
| |
| |
beelden van ‘de knaap met z'n mutsje/ die grind tot hopen harkt’ en ‘hertjes die één keer eerder ons pad kruisten’.
Het motief van de vleugelslag komt enkele malen voor. In alle gevallen Echt de alledaagse werkelijkheid plotseling op. Tussen deze ‘buitenwereld’ en de psychische binnenwereld van de dichter is er tijdens een bijzondere ervaring een flits van inzicht, een verbinding. De gedichten waarin zij optreedt, wijzen op een kortstondige overweldiging van buitenaf. De werkelijkheid kan plotseling in een ander perspectief komen te staan. Dit zien is een pijnlijke zaak. Het visioen breekt altijd met geweld door. Atlantis accentueert het belang van wat in het daglicht te zien valt. Het gaat om het wonen, hier op aarde. ‘Koffie in de tuin’ eindigt met:
Als de staart van de ekster
draaide je pols als een roer in de stilte
dat mij wedervoerde naar waar ik
| |
Visie op de wereld
Zien is licht ontvangen. Het is een opvatting waarvan ook Ken u in mijn klacht, dertig psalmbewerkingen, vervuld is. De aandacht van de Ziener is levensnoodzaak en heeft een genezend aspect: ‘wat u ziet is heel’ (‘Naar Psalm 33’). Het gevolg daarvan is dat de mens kan zien. ‘Niets is aan mij heel, zolang/ ik u niet zie.’ (‘Naar Psalm 38’)
| |
Verwantschap
Haft behoort tot de veertig dichters die door de redactie van Parmentier in 1995 werden uitgenodigd een eigentijdse psalm te schrijven. Met name voor Haft en Leo Vroman bleek de uitnodiging de aanzet tot het maken van meer door de psalmen geïnspireerde gedichten. Vroman heeft in Psalmen en andere gedichten (1995) en latere bundels gedichten gepubliceerd waarin hij het ‘Systeem’ aanroept en ter verantwoording roept. Hij gebruikt de joodse liederen niet als uitgangspunt. Haft doet dit wel: hij volgt de genummerde psalmen op de voet.
Toch bevat De Psalmen in de bewerking van Lloyd Haft geen vertalingen of berijmingen. Hafts gedichten zijn bewerkingen, waarin de dichter parafraseert en interpreteert. Konden de gedichten in Ken u in mijn klacht bij eerste oogopslag worden opgevat als tekstgetrouwe berijmingen, in De Psalmen in de bewerking van Lloyd Haft is dit uitgesloten. Omvang, structuur en
| |
| |
inhoud wijken beduidend af. Psalm 37 bijvoorbeeld, een lied van vijfhonderd woorden, bevat er nu veertien. Het zijn zelfstandige gedichten, reflecties op wat de psalmliederen zeggen.
| |
Techniek / Thematiek
Meer dan de helft van Hafts psalmen bevat één of meer vraagtekens. Het zoekende betreft de relatie tussen de ikfiguur en de ‘u’, de Ziener. Deze is de bevrijder, die licht, leiding, kracht en vrede moet geven. Zo is de ikfiguur afhankelijk van de ‘u’. Het omgekeerde is ook waar: de ‘u’ is afhankelijk van de ikfiguur. Wanneer deze hem niet roept en zoekt, leeft de ‘u’ niet. De Ziener bestaat zodra de ikfiguur zegt: ‘U bent’.
Deze onderlinge afhankelijkheid leidt tot een cirkelvormige omschrijving, als een slang die in zijn staart bijt. ‘Is dat ik ben, dat u er bent?’ (‘Naar Psalm 54’). Hij houdt het woord staande dat hém overeind moet houden (‘Naar Psalm 56’).
| |
Stijl
Kenmerkend voor de poëzie van Haft is het visuele dat soms neigt naar het surrealistische, waarmee de lezer in de eerste plaats emotioneel en muzikaal kan instemmen en vervolgens ook rationeel. ‘Inborst’ (Wijl wij dansen) beschrijft een religieuze ervaring in de morgen en eindigt met:
Ik adem en daar kromt het al:
een takje, met geen vruchtgewicht bezwaard,
dat wichelt langs nog witte wateren.
| |
Thematiek
Haft heeft nogal wat droomgedichten geschreven. Ze vinden hun bron in het collectieve onbewuste, zoals de door hem bewonderde psychoanalyticus C.G. Jung het noemt. Deze verzen vergen dan ook een psychoanalytische interpretatie. Vooral de bundel Anthropos (1996) bevat veel droomgedichten.
In de mensbeschouwing van deze bundel is het lichaam (het ‘bottending’) het uitgangspunt. Op het hart na komt geen enkel inwendig orgaan ter sprake. Het gaat in deze gedichten om handen en polsen, voeten en tenen, borst en heup. Het lichaam deelt lessen uit: de knokkels onderwijzen iets over het verweren, de lijnen in de handen leren dat we schakels zijn in de gang van de geslachten en de armen worden berispt, omdat ze niet reiken tot de horizon.
| |
Techniek / Stijl
In veel opzichten onderscheidt Anthropos zich van de andere bundels. Allereerst door samenstelling en vorm. Hij bevat 42
| |
| |
Shakespearesonnetten, 21 in het Engels en een even groot aantal in het Nederlands geschreven gedichten. Haft publiceert vaak van hetzelfde gedicht de Engelse en de Nederlandse versie naast elkaar en laat zien dat ze een symbiose vormen, waarbij de eerste de laatste aanvult.
Het tweede verschil is dat er in deze bundel meer vraagtekens voorkomen dan in het voorafgaande werk. Dit duidt op een andere toon, een voorzichtig beschouwen. De inhoud is moralistisch. De werkelijkheid draagt levenslessen in zich: mensen kunnen een voorbeeld nemen aan de nederige dwergden en de witte populier.
| |
Relatie leven/werk / Stijl
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat Chinese literatuur het werk van deze sinoloog beïnvloed heeft. De apostrof, de stijlfiguur waarbij de tekst zich richt tot een aangesproken persoon, komt in de moderne Chinese poëzie vaak voor en is ook in Hafts werk opvallend aanwezig. Titels als ‘Aan een overleden spin’ of ‘Aan een slapend meisje’ maken duidelijk wie de toegesproken figuur is. Ook richten gedichten zich tot het innerlijk van de dichter, dat met ‘je’ wordt toegesproken, vervolgens tot een Vrouwe (de Moeder Gods), een Zuster, een Moeder, een anima-figuur en ten slotte tot een ziener, een weter, een Tegenover in de psalmen.
Het blijft overigens de vraag in hoeverre Hafts poëzie inhoudelijk aan de Chinese schatplichtig is. Wanneer we de dichter zelf mogen geloven, is er van een dergelijke invloed nauwelijks sprake. In Ikonen bij daglicht verwijzen veel gedichten naar plaatsen die hij in het najaar van 1979 heeft bezocht Ook Brandende lisdodden bevat reisgedichten.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
In de literaire kritiek moet Hafts woordkeus het vaak ontgelden. Sommige critici herleiden deze tot zijn herkomst, andere zien er een verfrissende kijk op onze taal in. Recensenten wijzen erop dat zijn poëzie door de bijzondere woordcombinaties en syntaxis raadselachtig is. De een vindt zijn werk zwaarwichtig, de ander prijst zijn humor.
De belangstelling voor zijn poëzie is niet groot. De toekenning van de Jan Campertprijs in 1994 bracht daarin geen verandering. Alleen de bundel Ken u in mijn klacht raakte geheel uitverkocht.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
L.L. Haft, De anti-Confucius campagne in China. Lelystad 1975, Stichting IVIO, AO-reeks 1548, E. |
Lloyd Haft, Pien Chih-lin. [Oegstgeest 1981, eigen beheer], Academisch proefschrift. |
Wen I-To, Dood water en andere gedichten. Samenstelling en vertaling Lloyd Haft en T.I. Ong-Oey. Leiden 1981, De Lantaarn, Cahiers van de Lantaarn 9, GB. (vert.) |
Lloyd Haft, Ikonen bij daglicht. Amsterdam 1982, Querido, GB. |
Tweesprong. Vijf Chinese dichters 1919-1949. Samenstelling en vertaling Lloyd Haft en T.I. Ong-Oey. Amsterdam 1983, Querido, GB. (vert.) |
Lloyd Haft, Brandende lisdodden. Amsterdam 1984, Querido, GB. |
Lloyd Haft, Slakkehuis en andere korte gedichten. Amsterdam 1985, Querido, GB. |
Wilt Idema en Lloyd Haft, Chinese letterkunde. Utrecht/Antwerpen 1985, Het Spectrum, Prisma Pocket 2559, E. (tweede, herziene druk: Amsterdam 1996, Amsterdam University Press) |
Lloyd Haft, Wijl wij dansen. Amsterdam 1987, Querido, GB. |
Lloyd Haft, Beyond the Din. In: Dat was nog eens lezen 2. Negenentwintig schrijvers en dichters van Querido over boeken uit hun jeugd. Amsterdam 1987, Querido, pp. 36-41, E. |
China. Verhalen van een land. Samengesteld door Daan Bronkhorst en Lloyd Haft. Met een inleidend verhaal van Lloyd Haft. Amsterdam 1988, Meulenhoff, Bibliotheek voor de literaire reiziger, Bl. |
Een onafzienbaar ogenblik. Chinese dichters van nu. Samengesteld en vertaald door Maghiel van Crevel en Lloyd Haft, Met een nawoord van Lloyd Haft. Amsterdam 1990, Meulenhoff, Poetry International Serie, GB. (vert.) |
Lloyd Haft, Atlantis. Amsterdam 1993, Querido, GB. |
Lloyd Haft, Anthropos. Den Haag 1994, Mikado Pers, Jan Campertreeks 8, G. (opgenomen in Anthropos) |
Hart Crane, Gefluisterd licht. Vertaald door Lloyd Haft. Met een inleidend essay van James Geary. Amsterdam 1996, Athenaeum-Polak & Van Gennep, GB. (vert.) |
Lloyd Haft, Anthropos. Amsterdam 1996, Querido, GB. |
Lloyd Haft, Kanttekeningen bij een bewerking van Psalm 139. In: Maandbrief voor Leerhuis en Liturgie, jrg. 2, nr. 3, april 1997, pp. 3-4, E. |
Lloyd Haft, Ken u in mijn klacht. Psalmbewerkingen. Amsterdam 1998, Querido, GB. |
Lloyd Haft, Nieuw verbond: zes lezingen. (Epistelbewerkingen). In: Liter, fg. 4, maart 2001, pp. 13-18, E. |
Lloyd Haft, De Psalmen in de bewerking van Lloyd Haft. Amsterdam 2003, Querido, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Hans Maarten van den Brink, ‘Dus haal nog even de haan die bij het morgenrood kraait van stal en besluit met een dramatische frase. Proefschrift over de spanning tussen esthetiek en propaganda in moderne Chinese poëzie’. In: Mare, 17-12-1981. (over Pien Chin-Li) |
Hans Warren, ‘Ik doe met taal maar vreemde dingen’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 26-8-1982. (over Ikonen bij daglicht) |
Rudi Boltendal, Vijf Chinezen op een tweesprong. In: Leeuwarder Courant, 28-10-1983. (over Tweesprong) |
Hans Warren, Poëzie in vertaling. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-12-1983. (over Tweesprong) |
R.L.K. Fokkema, De werkelijkheid als ikoon. In: Trouw, 2-8-1984. (over Ikonen bij daglicht en Brandende lisdodden) |
Rudi Boltendal, Eén debutant en zes ‘herhalers’. In: Leeuwarder Courant, 24-8-1984. (over Ikonen bij daglicht en Brandende lisdodden) |
Christiaan Visser, Verschillende technieken van drie Leidse dichters. In: Leidsch Dagblad, 17-7-1985. (over Slakkehuis en andere korte gedichten) |
Leontine Veerman, ‘Lloyd Haft dicht in het Nederlands en bestudeert China’. In: Trouw, 17-10-1987. (over Wijl wij dansen) |
H.H. ter Balkt, Vluchtig als citroenolie. In: Het Parool, 8-1-1988. (over Wijl wij dansen) |
Wiel Kusters, Lezen in cirkels. In: Wiel Kusters, De geheimen van wikke en dille. Aantekeningen over poëzie. Amsterdam 1988, pp. 107-108. (over Slakkehuis en andere korte gedichten) |
Gerrit Jan Zwier, Zijden gewaden en maneglans. In: Leeuwarder Courant, 16-9-1988. (over China. Verhalen van een land) |
Rob Schouten, Werelddelen vallen in het niet naast je nagels. In: Vrij Nederland, 5-3-1994. (over Atlantis) |
Ries Agterberg, ‘Schrijven is een daad van hoop’. Amerikaan Lloyd Haft krijgt Nederlandse poëzieprijs. In: Mare, 29-8-1994. (over Atlantis) |
Arend Evenhuis, Kun je nagaan: een koptelefoon noem ik modern. In: Trouw, 8-12-1994. (over Atlantis) |
Wiel Kusters, Twee lippen rondom de stilte. In: NRC Handelsblad, 16-12-1994. (over Atlantis) |
Jan Kuijper, Het Brahman. In: Raster, nr. 68, 1994, pp. 41-47. (over Atlantis) |
Ad Zuiderent, Atlantis, bij benadering. Over Lloyd Haft. In: Ad Zuiderent (red.), Jan Campertprijzen 1994. Baarn 1994, pp. 22-31. |
Piet Gerbrandy, Taal vol knoesten. In: de Volkskrant, 24-1-1997. (over Anthropos) |
Jeroen Brouwers, Dobbelstenen van verdronken mannenbotten. In: De Morgen, 30-1-1997. (over de vertaling van Hart Crane) |
Herman de Coninck, De behoudzucht van het sonnet. In: De Morgen, 13-3-1997. (over Anthropos) |
Leo Vroman, Weer die psalmen. In: Roodkoper, jrg. 3, nr. 3, april 1998, p. 34. (over Ken u in mijn klacht) |
Peter Henk Steenhuis, Wederwicht, ontwaak! In: Trouw, 9-5-1998. (over Ken u in mijn klacht) |
Hans Groenewegen, Als door een macht omsingeld. In: Hervormd Nederland, 27-6-1998. (over Ken u in mijn klacht) |
Piet Gerbrandy, Van u is de vleugelslag. In: de Volkskrant, 31-7-1998. (over Ken u in mijn klacht) |
Bert van Weenen, De Bouwstenen van het gebed. In: Friesch Dagblad, 30-9-1998. (over Ken u in mijn klacht) |
Ad Zuiderent, Poëzie van de andere macht. Over Lloyd Haft, Anthropos. In: Ons Erfdeel, jrg. 40, nr. 5, november-december 1997, pp. 755-757. |
Louise Broekhuysen en Gerard Zuurbier, ‘Ik ben niet zozeer een pantheïst als wel een pan-inthëïst [sic]’. In: Ruim, jrg. 6, nr. 12, voorjaar 1999, pp. 13-27. (over Ken u in mijn klacht) |
Gerda van de Haar, Alsof we weten wie we zijn. In gesprek met Lloyd Haft. In: Liter, jrg. 4, nr. 16, maart 2001, pp. 4-12. |
Wiel Kusters, Van A tot Z. Alfabetisch geor- |
| |
| |
dende dichtbundels van Pierre Kemp en anderen. In: Ad Zuiderent en Evert van der Starre (red.), De tweede gisting. Over de compositie van dichtbundels. Amsterdam 2001, pp. 183-189. (over de ordening van gedichten in onder andere Brandende lisdodden) |
Henk van der Ent, Zij groot wie ik verlang. In: Roodkoper, jrg. 8, nr. 1, lente 2003, pp. 41-45. (over De Psalmen in de bewerking van Lloyd Haft) |
Arie van den Berg, Van 90 regels terug naar drie. In: NRC Handelsblad, 11-4-2003. (over De Psalmen in de bewerking van Lloyd Haft) |
91 Kritisch lit. lex.
november 2003
|
|