| |
| |
| |
Jacob Israël de Haan
door Elisabeth Leijnse
1. Biografie
Jacob Israël de Haan wordt op 31 december 1881 in Smilde geboren als zoon van de rebbe of gazzan (godsdienstleraar voor joodse kinderen) Izak de Haan en diens tweede vrouw Betje Rubens, en als broer van de één jaar oudere Carolina de Haan, de latere schrijfster Carry van Bruggen. Het gezin is groot (biograaf Jaap Meijer registreert dertien geboorten, M.-A. Jacobs zelfs achttien), het inkomen klein. In 1885 vestigt het gezin zich in Zaandam.
Na zijn bar mitswa (de joodse meerderjarigheid) volgt Jacob gratis onderwijs op de Rijkskweekschool voor Onderwijzers in Haarlem (1896-1900). Hij verwaarloost de joodse geloofspraktijk en ontwikkelt sympathie voor het anarchistisch socialisme. Nog op de kweekschool zoekt hij contact met Frederik van Eeden, die zijn belangrijkste literaire vriend zal worden, ondanks diens diepe afkeer van De Haans proza. Na de kweekschool onderwijst De Haan in Zaandam, Culemborg, Krommenie, Amsterdam en Voorschoten. Zijn eerste gedichten verschijnen in De Gids (onder het pseudoniem Rob. Roberts) en in Nederland. Hij maakt in 1902 kennis met Arnold Aletrino, romanschrijver, arts en crimineel-antropoloog die zich inzet voor de maatschappelijke acceptatie van ‘uranisme’ (homoseksualiteit).
Jacob de Haan treedt toe tot de SDAP in 1903. Tot het SDAP-partijblad Het Volk draagt hij journalistiek proza en poëzie bij, en hij wordt redacteur van de kinderrubriek. Zijn socialistisch engagement blijft niet bij woorden. Na de spoorwegstaking maakt hij een tocht rond de Zuiderzee om steun te zoeken voor
| |
| |
de kinderen van de afgedankte stakers. In augustus 1903 slaagt hij voor het Staatsexamen A dat toegang geeft tot de universiteit, en gaat rechten studeren.
Een jaar later verschijnt De Haans expliciet homo-erotische roman Pijpelijntjes, opgedragen ‘Aan goede A. Aletrino’, die zich in een van de personages herkent. Samen met De Haans verloofde en mede onder druk van de Amsterdamse wethouder voor volksgezondheid koopt Aletrino alle nog bereikbare exemplaren van het boek op. Er volgen maatschappelijke represailles voor De Haan: het verlies van zijn baan als onderwijzer en zijn ontslag als medewerker aan Het Volk door de hoofdredacteur P.L. Tak. De Haan beschuldigt Tak van broodroof in zijn Open brief aan P.L. Tak (1905), voor het eerst gesigneerd met de dubbele voornaam Jacob Israël. Na de publicatie van zijn tweede uranistische roman, Pathologieën (1908), schrapt de Amsterdamse wethouder van onderwijs De Haan van de lijst van ‘benoembaren’.
In 1909 slaagt De Haan voor zijn doctoraal examen. Hij is een veel gevraagd en goed betaald repetitor. In 1912 bezoekt hij samen met Van Eeden in Engeland de anarchist Peter Kropotkin. Daarna reist hij driemaal naar Rusland om zich te informeren over het regime van de politieke en administratieve gevangenen. Zijn reisverslagen en strafrechtelijke artikelen hierover worden gebundeld tot In Russische gevangenissen (1913). Vervreemd van het georganiseerde socialisme, keert hij - na een vage flirt met het katholicisme - terug tot het geloof van zijn jeugd. Zijn toetreding tot de Nederlandse Zionistenbond dateert van rond 1912. Al gauw noemt hij zich ‘de Dichter van de Zionisten’, hij gaat Hebreeuws studeren en respecteert vanaf 1915 de mitswoth, de orthodox-joodse leefregels. De poëzie met joodse thematiek, die vooral met de steun van Albert Verwey regelmatig wordt gepubliceerd in De Beweging, bundelt hij in Het Joodsche Lied (1915) en Het Joodsche Lied II (1921).
Na zijn promotie in 1916 (met Van Eeden als paranimf) wordt De Haan privaatdocent aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam, waar hij op 31 oktober zijn eerste openbare les geeft over Wezen en taak der rechtskundige significa, het onderwerp van zijn proefschrift. De verhoopte benoeming tot hoogleraar
| |
| |
blijft uit. Het Algemeen Handelsblad stuurt hem in 1919 als correspondent naar Palestina, waar hij vanaf 1923 ook werkt voor de antizionistische Daily Express. De steeds scherper antizionistische toon van zijn stukken irriteert zijn omgeving en de Nederlandse achterban. Waarschijnlijk na 1922 breekt hij officieel met de zionistische organisatie, vooral omdat deze een theocratische samenleving op oudtestamentische grondslag afwijst en een agressief nationalisme aan de dag legt. De Haan heeft wel aandacht voor de joods-Arabische tegenstellingen, en onderhoudt vriendschappelijke contacten met de Effendi's, de Arabische grootgrondbezitters. Hij zet zich in voor de orthodoxe Agoedat, meer een romantisch-religieuze dan een politieke beweging, die de oprichting van een joodse staat koppelt aan de Messiaanse verwachting.
Op 30 juni 1924 wordt De Haan in Jeruzalem neergeschoten, zoals hem in dreigbrieven was voorspeld. Het is de eerste politieke moord in de zionistische geschiedenis. Ze blijft onopgelost, en verjaart. In 1985 verklaart Awraham Tehomi dat hij de drie dodelijke schoten op De Haan heeft gelost in opdracht van de zionistische bevrijdingsorganisatie Hagana en met goedkeuring van Ben-Zvi, latere president van Israël.
In 1907 was De Haan getrouwd met de negen jaar oudere niet-joodse arts Johanna van Maarseveen. Zij begeleidde hem niet naar Palestina, waar hij zich uitgaf voor ongehuwd.
De Haan publiceerde poëzie, creatief proza en reisschetsen in onder meer Nederland, De Beweging, De Gids, De Nieuwe Gids, Groot Nederland, Ontwaking, De XXe Eeuw, Nieuw Leven en het door Domela Nieuwenhuis opgerichte maandschrift ter verbreiding van vrije ideeën Levensrecht. Juridische artikelen verschenen in De Joodsche Wachter, Weekblad van het Recht en Tijdschrift voor Strafrecht.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Stijl / Ontwikkeling
Traditie / Stijl
In zijn eerste proza is De Haan een kind van de Tachtigers. De schetsen gebundeld onder de titel Kanalje (1904) koppelen het socialistische gedachtegoed aan de stijlkenmerken van Arij Prins en Henri Hartog. Zo gaat het verhaal ‘De Standaard’ over een vijftigjarige glasblazer die lijdt aan ‘de helderroodbloedende blazersellende’ en die sterft wanneer hij hoort dat zijn zoon, ontslagen om zijn deelname aan de spoorwegstaking, zich heeft gemeld bij het Indische leger. Men kan deze soms nogal pathetische schetsen beschouwen als stilistische vingeroefeningen voor de eerste roman. De ‘woordkunst’ tekent immers ook Pijpelijntjes (1904), het onverholen relaas van de sadistisch gekleurde liefdesrelatie tussen de medische student Sam en zijn kamergenoot Joop, de ikverteller, tegen de achtergrond van het Amsterdamse volksleven in de Pijp. De roman staat niet alleen om zijn taboe-motieven (naast homofilie vooral ook sadisme en mannelijke prostitutie) in de realistisch-naturalistische traditie. Dialogische scènes uit de Pijp in spreektaal vol couleur locale worden afgewisseld met beschrijvingen in impressionistische toonzetting. Men kan nauwelijks van een plot spreken, veeleer van een serie momentopnamen, een tranche de vie uit het miserabele leven van de Pijpbewoners. De impressionistische stijl lijkt nog aangedikt in de geheel herschreven tweede versie van Pijpelijntjes, die slechts enkele maanden na de eerste op de markt kwam. Deze ‘andersche editie’, de enige die de tijdgenoten kenden, is weliswaar minder referentieel - de identificatiemogelijkheid van het personage Sam met Arnold Aletrino (wiens roepnaam Sam was) is weggewerkt - maar ze is allesbehalve gekuist: het aantal expliciterende toevoegingen over jongensliefde is zelfs enorm. Op deze tweede versie schreef De Haan ook een vervolg, dat verloren is gegaan.
In de latere prozawerken ontbreken de impressionistische woordverbindingen. De schrijftrant wordt meer gestileerd, precieus, archaïserend en aforistisch. Hiermee schaart De Haan zich ook stilistisch in de rijen van de internationale décadence en het sensitivisme. Zo luidt de openingszin van Pathologieën (1908): ‘Dit is mijne verfijnde, en op eene zeer nerveuse wijze verzorg- | |
| |
de, beschrijving van de pathologieën, dat zijn de ondergangen van Johan van Vere de With’, waarbij het woord ‘nerveus’ bij De Haan vaak slaat op een esthetisch, intens genot dat gepaard gaat met pijn. In de korte roman Ondergangen (1907; eerste boekpublicatie in 1984) doet de taal door de vele dialectwoorden denken aan een streekroman. Anderzijds is ook hier het taalgebruik maniëristisch in een decadente traditie, door de overvloedige aanwezigheid van dichterlijke stijlfiguren en taalexperimenten.
| |
Publieke belangstelling
Kritiek
De thematische vernieuwing van Pijpelijntjes als ‘eerste homoseksuele roman in de Nederlandse letteren’ wordt wat minder spectaculair wanneer men hem in Europees perspectief plaatst: Magnus Hirschfeld noemt in Die Homosexualitdt des Mannes und des Weibes (1914) voor de periode 1880-1910 ruim honderd werken uit de West-Europese literatuur waarin homoseksualiteit een hoofd- of neventhema is. Hoeveel maatschappelijke beroering Pijpelijntjes ook teweegbracht, een succès de scandale werd het boek zeker niet. Het werd door de literaire kritiek nagenoeg doodgezwegen en de verkoop was navenant. Het restant van de tweede versie kwam uiteindelijk terecht bij een semi-pornografische ramsjhandelaar; pas in 1974 werd het herdrukt. De enkele kritieken uit de begintijd passen in de darwinistische literatuurkritiek naar het model van Max Nordau's Ontaarding (1892) en bieden daardoor zelden meer dan aantijgingen van pornografie of perversie, met een vanzelfsprekende gelijkstelling van ikverteller en auteur. In de redenering van Frits van Raalte: een schrijver met een gezonde fantasie kan niet realistisch over de ‘perverse hartstocht’ schrijven, en wie er realistisch over schrijft, heeft zelf een ‘zieke ziel’. Lodewijk van Deyssel woog Pijpelijntjes (dat hij in de eerste versie las) wèl op zijn literaire merites en rekende het, in een brief aan De Haan, ‘tot het voortreffelijkste wat in de laatste jaren is verschenen’. Echter moest ook hij het ‘in een publicatie minder goed’ achten, omdat het ongewenste ‘gevoelingen en gedragingen’ bevordert. Daarmee distantieerde hij zich in wezen niet van de critici die het boek tot de ontaarde kunst rekenden. Hij ging niet in op De Haans vraag om een voorwoord bij de tweede versie en steunde hem ook anderszins niet.
| |
| |
| |
Verwantschap
Kunstopvatting
De eerste Belgische besprekingen van Pijpelijntjes hebben een andere teneur. Segher Rabauw (Victor Resseler) was diep onder de indruk van de naargeestige sfeer in deze naturalistische roman, maar laakte juist de Tachtiger-schrijfstijl: ‘een letterkundig “procédé”, een kunstmatig samenstel van uiterlijke schrijverstrukjes’. De befaamde auteur Georges Eekhoud noemde Pijpelijntjes in het Jahrbuch für sexuelle Zwischenstufen van de homo-emancipator Magnus Hirschfeld ‘mehr ein interessantes als ein schönes Werk’; aanleiding voor De Haan om contact met Eekhoud te zoeken. Zelf moest deze Franstalige Vlaming in 1900 voor het Assisenhof verschijnen wegens zijn openhartige homoseksuele roman Escal-Vigor (1899), waarna hij verklaarde de katholieke inquisitie nog te verkiezen boven de socialistische. De Haan bewerkte Escal-Vigor in verzen, evenals Eekhouds prozawerken La nouvelle Carthage (1888) en Les libertins d'Anvers (1912). In de pennenoorlog die De Haan naar aanleiding van Pijpelijntjes met P.L. Tak en anderen voerde, hamerde hij op twee poëticale kwesties: een ikverteller mag niet worden geïdentificeerd met de auteur, en een literair werk mag alleen worden beoordeeld met literaire criteria. Het eerste punt bracht De Haan tot uitdrukking in het motto van de tweede versie van Pijpelijntjes, een citaat van Catullus dat de biografisch interpreterende lezer een bijzondere kastijding beloofde. In de vertaling van Rob Delvigne en Leo Ross: ‘Ik zal van voren en van achteren ontucht met u plegen, gij die - omdat mijn versjes wat losbandig zijn - daarom ook mij voor weinig zedig houdt. Want het past een vroom dichter om zelf kuis te zijn; voor zijn versjes is dat geenszins noodzakelijk.’ In
zijn Open brief aan P.L. Tak (1905) verdedigde De Haan het gebruik van de ikvorm met een narratologisch argument: alleen de ikvertelling ‘leent [zich] tot zeer scherpe gedetailleerde fijnheid, wat in de schilderkunst pointillé is’.
| |
Techniek
De tweede poëticale kwestie - de loskoppeling van literatuur en moraal - vindt tevens haar uitdrukking in het feit dat De Haan geen andere dan literaire intenties met zijn werk had. Hoewel zijn vers ‘Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen’ prijkt op het homomonument bij de Amsterdamse Westerkerk, blijkt er geen enkele emancipatorische bedoeling uit zijn werk, anders
| |
| |
dan uit zoetsappige romans van die tijd over ongelukkige maar edele en zachte homojongens, zoals Levensleed: een boek voor ouders (1909) van M.J.J. Exler, of Anders (1918) van Charley van Heezen. De Haan wilde de homo-scene weergeven ‘zoals die is’, en juist géén tendenswerk schrijven: ‘geen mensch durft de homosexueele sentimenten harmonisch in zijne kunst op te nemen, en dat durf ik wel [...]. Maar het moet harmonisch blijven, niet verdraaid, tendencieus, ten bate van dien of dien’ (brief aan Eekhoud, 31-8-1905). Het streven naar objectiviteit vergt een vertelinstantie die nooit expliciet commentaar geeft. De ikverteller in Pijpelijntjes registreert de wreedheid van zijn vriend zonder verklaring of verschoning: we staan hier ver van de moraliserende alwetendheid die De Haans vriend Frederik van Eeden liet zien in Van de Koele Meren des Doods.
| |
Thematiek
Met de driedelige roman Pathologieën, meer dan met Pijpelijntjes, verwerft De Haan een plaats in de West-Europese décadence, meer bepaald in die van J.-K. Huysmans' A Rebours, waarin het pathologische wordt gekoppeld aan estheticisme, zenuwziekte en perversie. Het decadente programma wordt al geafficheerd in de opdracht van elk deel aan een ‘uranistisch’, door het gerecht vervolgd auteur: Georges Eekhoud (die het voorwoord schreef), Herman Bang en Oscar Wilde. De lijst van ‘afwijkingen’ is nog langer dan in de debuutroman: incestueuze fantasieën, opiumverslaving, fetisjisme, experimenten met wreedheid en dood als genotsmiddel. Naturalistische trekjes zijn minder prominent, maar niet afwezig: ontbrak in Pijpelijntjes, gesitueerd in de lagere klassen, iedere toespeling op erfelijkheid, de hoofdfiguur uit Pathologieën is de laatste loot uit een belaste adellijke stam.
Ook deze roman gaat over een homoseksuele verhouding met een uitgesproken sadomasochistische inslag. Johan is een jongen ‘van merkbare schoonheid’ met een speciale voorkeur voor ‘goedgekleede jongens in de eerste jaren van hun groei’. Zijn esthetische ingesteldheid grenst aan het neurotische: ‘Hij gebruikte een oud Fransch theekopje van porcelein, dat grijswit en dofgoud was. Een etensbordje had hij van zeldzaam Italiaansch steengebak, uit oude eeuwen uit de stad Faënza. En hij was zóó blij met het bezit en in het gebruik van die zeldene
| |
| |
voorwerpen, dat hij rilde.’ Hij wordt door zijn vader verstoten vanwege zijn geaardheid. De jonge estheet komt dan in de greep van de duivelse kunstschilder René Richell. Meer dan de helft van het boek beschrijft minutieus de ‘verfijnde lijdenstoestand’ van Johan, zijn onafwendbare aftakeling door de exquise martelingen van zijn homme fatal. Hij pleegt uiteindelijk op bevel van René Richell zelfmoord met cyaankali: ‘en je lijk is zoo mooi, Hans’.
Picturale motieven uit het fin de siècle, getuigend van een morbide esthetiek, volgen elkaar in het boek snel op: de moeder van Johan wurgt zichzelf met haar ‘weelderig haar’; Johan droomt van ‘het donkere hoofd van René in kobaltpaars water met een slangstreep van helder rood bloed’; René beschildert Johans huid met een oplossing van azijnzure natrium (waardoor ‘het vleesch daaronder zachtaardig kookte’) en maakt een ‘kobaltpaars en donkergoud’ prentenboek over hun verhouding waarbij ‘de onbekende prenten van Aubrey Beardsly [bedoeld is Under the Hill van Beardsley] nog jongensspel’ zijn. Impliciet becommentarieert deze kunstenaarsroman nationale en internationale kunsttendensen. De fijngevoelige natuurvriend Johan is ook schrijver. Hij stuurt zijn impressionistische fragmenten naar ‘een maandblad, dat bestuurd werd door eenen letterkundigen kunstenaar, dien Johan van onschatbare waarde vond’. Het is moeilijk hier niet De Haans literaire meester Van Deyssel te herkennen, die weigerde voor hem in de bres te springen. Maar Johans seksuele meester, René Richell, door de verteller als een begaafder artiest voorgesteld dan de onderdanige Johan, zoekt zijn invloeden bij de internationale avant-garde in Londen en Parijs. Hij stelt, zoals Oscar Wilde, kunst boven natuur en veracht het provinciale karakter van het impressionisme waarmee Johan ooit een ‘wereldberoemd kunstenaar in Haarlem en Cuilemborg’ zou kunnen worden. Hij beoefent de wildeaanse paradox op superieure wijze, en kan als de immorele tegenhanger worden beschouwd van de amorele Lord Henry Wotton uit Wilde's The Picture of Dorian Gray. Sommige van zijn uitspraken doen denken aan De Haans Besliste volzinnen (in 1907-1910 geschreven). René's houding tegenover Holland en de Hollandse kunst kan men gelijkstellen met de
opdracht die
| |
| |
De Haan schreef bij een van zijn Nerveuze vertellingen: ‘Naarmate ik echt sterk ben geworden in menselijk leven en kunstbedrijf, heb ik dit land zuiverweg gehaat. Mijn troost is deze, dat dit fatsoenlijke burgervolkje gerustwel voordertijd, aan christendom, Schiedam en marxisme zal ondergaan.’
In Leo Ross' interpretatie van Pathologieën kan men de zwakke Johan zien als de mens tussen Jahweh en Satan, verstoten als hij is door zijn vader, de oudtestamentische God van Recht en Wet, en opgevangen en vernietigd door de satanische René. De vaderfiguur heeft ook contouren van De Haans literaire vader Frederik van Eeden: zoals Van Eeden het typoscript van Pathologieën bijna kokhalzend had teruggestuurd met een citaat van John Ruskin, zo beroept de vader zich in het boek op Ruskins ‘verlichte’ theorieën om de neigingen van zijn zoon te verwerpen.
De Nerveuze vertellingen, uit dezelfde tijd als Pathologieën, vertonen dezelfde esthetisch getinte morbiditeit en sadisme. In de vertelling ‘Over een blauwe en een roode diamant’ beleeft de ikverteller een bijzonder genoegen aan het dragen van een bontmuts gemaakt van dieren die in hun liefdesnacht zijn gedood. In ‘Over de ervaringen van Hélénus Marie Golesco’ (de titel is van Delvigne en Ross) wordt Jezus door Golesco, die een pact met de duivel heeft, verkracht. ‘De lupuslijder’ verhaalt hoe de droom van een verblindend schoon jongensgezicht verwordt tot de fantasie van een door een gruwelijke huidziekte weggevreten hoofd. In ‘Het monster van China’ is een verzamelaar trots op een wel heel bijzondere curiositeit uit zijn rariteitenkabinet: een monsterlijk mismaakte Chinees, die hij uiteindelijk wurgt. De korte roman Ondergangen heeft nogmaals een meester-slaafverhouding als onderwerp, ditmaal tussen twee vrouwen en zonder seksuele component. De uitgediende cocotte Liesbeth van Arkel, terug uit Parijs, gaat inwonen bij haar zuster Anna, een spaarzame en oppassende verpleegster. Een wreed spel ontvouwt zich, waarbij de wereldse zuster de oudere als een vampier uitzuigt en te gronde richt. Het estheticisme en de reflectie op decadentie door middel van intertekstualiteit ontbreken ook hier niet geheel. Een bijfiguur in Ondergangen is Ninon de Tinan, die De Haan ontleende aan de roman
| |
| |
L'Exemple de Ninon de Lenclos, Amoureuse (1898) van Jean de Tinan, Parijs dandyistisch auteur bij uitstek.
Als men de prozawerken van De Haan - in amper vier jaar tijd totstandgekomen - naast elkaar legt, kan men moeilijk anders dan Stephan Sanders gelijk geven in diens mening dat De Haans thematiek ‘meer met Jean Genet te maken heeft dan met Van Eeden, of Emants’. Het zou een simplificatie zijn om deze thematiek vast te pinnen op homoseksualiteit. Eerder gaat het om het cluster van macht, dominantie en genot. Daarop wijst niet alleen de niet-homoseksuele roman Ondergangen, maar bijvoorbeeld ook het feit dat in Pijpelijntjes meer verteltijd wordt besteed aan dierenmishandeling dan aan het liefdesspel. Daarnaast komt in de romans het thema van de rusteloosheid naar voren (verhuizen - verjagen of verjaagd worden - is een waar Leitmotiv in Pijpelijntjes), zoals dat later vooral in de kwatrijnen zal worden vastgelegd.
Het journalistieke proza dat De Haan als correspondent in onder meer Rusland en Palestina schreef, wordt vaak getekend door humor en een verrassende vermenging van poëtische en betogende passages. Zo neemt hij poëzie van Oscar Wilde op in een artikel over Engelse gevangenissen, of zijn eigen gedicht ‘De zingende danser’ in een opstel over Russische gevangenissen. In de feuilletons uit Palestina krijgen, zoals ook in de poëzie, de joodse feestdagen veel aandacht. De Haans productie op dit vlak is enorm: Ludy Giebels schat zijn bijdragen aan het Algemeen Handelsblad op 2500 pagina's.
| |
Ontwikkeling
Zoals zijn proza, draagt ook De Haans eerste poëzie, vooral sonnetten, het stempel van Tachtig. Zijn ‘Verzen van Jezus’, in 1904 in het tijdschrift Nederland gepubliceerd, getuigen van een vaag christelijk idealisme, maar meer nog van de delectatio morosa die ook uit Pathologieën spreekt:
Ach 't arme hoofd van wonden vol en bloed
Wat hangt het zwaar, hoe gloort er door den nacht
Zijn bleek gelaat, met smartenschoone pracht
Van zijn roô-rozen en zijn doomenhoed.
O, lieve vrind van smart en schoonheid beiden,
| |
| |
Laat mij je zien, je hoog en heerlijk lijden,
Jou jongen zijn en om jou droefheid klagen.
Een aparte categorie jeugdwerk vormen de ‘rooie rijmsels’ voor Het Volk (in 1977 gedeeltelijk gebundeld als ‘Opstandige Liedjes’), vaak met refrein en niet zonder geforceerde humor, getuige dit fragment uit het gedicht ‘Loodwerkers’:
Nu werk ik weer in de loodfabriek,
En straks word ik natuurlijk ziek,
Naar keuze wat anders of weer koliek,
Maar bij al 't verdriet is er dit zoet,
Ik heb als een edelman blauw bloed,
En bovendien ook nog mijn broodje.
| |
Kunstopvatting
Hier wordt het poëtische vaak overspoeld door de dwingende didactisch-ideologische inhoud, die ook kan blijken uit een opdracht als ‘aan de Broeders van Rusland’ (naar aanleiding van de revolutie van 1905). Ook na zijn socialistische periode is De Haan de poëzie blijven beschouwen als een wapen in de strijd om een hogere zaak. In overeenstemming met de profetische taak die hij de dichter toekende, verwierp hij de ivorentorenpositie, zoals die naar voren komt in zijn verzen over de eerste wereldoorlog, opgedragen aan Karl Wolfskehl:
Wat is der Dichters Daad, wanneer hun woorden
Nu zwijgen bij de brand van stad en veld?
Wat is hun hart, als dit hartstochtelijk moorden
Tot een kreet van afkeer hen niet ontstelt?
| |
Techniek / Verwantschap
Na 1910 duidde De Haan zijn gedichten, traditioneel, als ‘liederen’ aan, om te benadrukken dat ze ontsprongen aan het oeroude joodse geloof. Liturgie en literatuur werden één, hij belichaamde de joodse variant van de priester-dichter. Ook verstechnisch is de aanduiding ‘lied’ steekhoudend. Muzikaliteit bereikte hij niet alleen door klankherhalingen, maar vooral door een karakteristiek ritme. In zijn versificatie wordt De Haan vergeleken met Verwey, uit wiens school hij stamt. Van Eeden (1916): ‘Hij heeft van [Verwey] geleerd, hoe men deugdelijke verzen maakt, expressief zonder holheid. En hij heeft, eevenals
| |
| |
Verwey, het ruige stroeve ritme, dat liever afwijkt van de mélodie dan van de echte émotie. Maar hij heeft meer hartstocht en smaak dan Verwey.’ Verwey zelf noemde De Haan ‘een getemd anarchist’ in zijn versificatie: Hij is bewust maatvast, wat ook wel blijkt uit zijn voorgeschreven stelsel van regellengten. Maar hij is tevens zoo los en vrij in zijn ritmische beweging dat alleen zijn stem aan het woord schijnt.’ Martinus Nijhoff sprak van een ‘van hartstocht onregelmatige ademhaling’, Garmt Stuiveling van een polymetrisch ritme.
| |
Traditie
De dichter De Haan schuwde de pathetiek niet. De plechtstatige stijl, verkregen door een archaïsche woordkeus, een nadrukkelijk hoofdlettergebruik en zwaar aangezette tegenstellingen, geeft hem een plaats in de neoromantische generatie van 1910. Ook de thematiek van onrust, verlangen en een ‘goddelijke onvervuldheid’ die soms samenvalt met een Zionsverlangen, maakt hem verwant met dichters als J.C. Bloem en Jan van Nijlen. Vaak geeft hij in zijn poëzie een idealiserende terugblik op zijn kinderjaren, zoals in het lange gedicht ‘Jeugddroom’:
Winter. Wij zaten rond het milde vuur.
De lamp spon rustig zijne gouden stralen.
Zóó zalig als kinderen ademhalen
Verging tot het avondmaal ieder uur.
| |
Thematiek
Veel verzen zijn religieus geïnspireerde gelegenheidspoëzie. De eerste cyclus van Het Joodsche lied (1915), ‘Rondom het Jaar’, bevat bijna uitsluitend gelegenheidsgedichten naar aanleiding van joodse feestdagen. De vrome beleving van het feest, de herinneringen aan de jeugd en de wroeging om het vroegere leven vormen een thematisch amalgaam, zoals in ‘Sabbath II’:
Al jeugd vergaat. Moeder, ik ben verdwaald,
Mijn heete handen tasten in het duister.
Moeder, ik wil weer terug naar den luister
Die van onzen heiligen Sabbath straalt.
Maar niet zelden lokt ‘het kozend kwaad van mijn Maten’ in dit zonderling mengsel van gelegenheids- en belijdenislyriek. In het lange gedicht ‘Aan den heiligen Sabbath’ bezwijkt de lyrische ik na veel tegenstreven voor een ‘lieven ontwijder’, waarna
| |
| |
de zondaar schreiend en om vergiffenis smekend naar de Sabbath terugkeert. De dualiteit tussen ‘heiligheid en onheilgen lust’, sterk verwant aan een christelijk zondebesef, vindt haar bondigste uitdrukking in De Haans kwatrijnen:
Wat wacht ik in dit avonduur,
De Stad beslopen door de slaap,
Gezeten bij de tempelmuur:
God of de Marokkaansche knaap?
Net zomin als in zijn proza is in De Haans poëzie de homo-erotische component gecensureerd, eerder lijkt dit met de heteroerotiek het geval. Zo bevat zijn bewerking in verzen van Eekhouds Les Libertins d'Anvers, een historische roman over de leider van de hedonistische sekte der Loïsten, wel Pijpelijntjes-achtige passages, maar voor het vrouwelijk liefje van de protagonist uit de prozaversie is in De Haans bewerking geen plaats.
| |
Publieke belangstelling
Kritiek
Terwijl De Haan in de herdenkingsartikelen 25 jaar na zijn dood als ‘een vergeten dichter’ werd bestempeld, beleefde men in de jaren tachtig een ware De Haan-revival, mede dankzij talrijke herdrukken. Niet minder dan drie heruitgaven van Pijpelijntjes verschenen naar aanleiding van De Haans honderdste geboortejaar. In 1986 werd de roman gedramatiseerd door toneelgroep Nijinski, en in 1990 bracht de NOS hem als hoorspel. Vooral het wetenschappelijk onderzoek en editiewerk van Rob Delvigne en Leo Ross zorgden voor een nieuwe receptie van het vroege proza. Critici plaatsten De Haan en Gerard Reve om hun stijl en thematiek in dezelfde romantisch-decadente traditie. Herre A. Halbertsma noemde Pijpelijntjes ‘beter en schokkender dan alle boeken die (van het) Reve over hetzelfde onderwerp heeft geschreven’. Ook De Haans poëzie mocht zich verheugen in een vernieuwde belangstelling dankzij Gerrit Komrij's bloemlezing Ik ben een jongen te Zaandam geweest (1982), waaruit De Haan nu meer als een Kavafis dan als een Ahasverus te voorschijn kwam. Niet iedereen vond die herwaardering terecht. T. van Deel laakte de ‘onmiskenbare gebreken van zijn verstechniek’, ‘de clichés’, ‘de ijdele bevlogenheid’, de ‘terreur van de paradox’.
| |
| |
| |
Relatie leven/werk
Opvallend is de overwegend biografische gerichtheid, ook in de recente De Haan-studie. Komrij gaat zelfs zo ver een verband te leggen tussen het tegenwringende ritme van de gedichten en ‘het homoseksuele temperament’, een analyse die in een naturalistische literatuurkritiek van een eeuw terug niet zou misstaan. De biografische lectuur is trouwens door De Haan - ondanks zijn eigen poëticale uitspraken - zelf in de hand gewerkt. Ontelbaar zijn de, duidelijk gewilde, parallellen tussen leven en werk. Zo laat hij in Pijpelijntjes zijn ikverteller Joop (De Haans eigen roepnaam) wonen op zijn eigen huisadres in de Pijp, een adres dat al een jaar boven de kinderrubriek van Het Volk prijkte, bij ene juffrouw Meks, wiens naam slechts één letter verschilt met die van de echte hospita, Feks; in Pathologieën trouwt Johans vader als student in de rechten met een veel oudere arts. Het geldt ook voor de poëzie. Homo-erotische verzen zijn opgedragen aan, of bezingen bestaande ‘makkers’ als Sidney Topham of Georges Dmitrenko. Maar vooral heeft De Haan het kwatrijn tot een memoire- of dagboekvorm verheven, nu eens voor intiemste ontboezemingen, dan weer voor haiku-achtige observaties. De appreciatie van deze autobiografische kwatrijnen was en is algemeen. En dat was ook De Haans wens:
Die na mij komen, lezen mijn kwatrijnen.
Zij zullen sidderen, als zij verstaan,
Met welk een marteling van hartepijnen
Ik zingend door het leven ben gegaan.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Voor tijdschriftoverdrukken en voor rijmprenten, kaarten en dergelijke wordt de lezer verwezen naar de Mededelingen van de documentatiedienst van het Letterkundig Museum. Daar niet opgenomen werken en publicaties van na 1986 zijn hier wel vermeld.
Jacob de Haan, Pijpelijntjes. Amsterdam [juni] 1904, Jacq. van Cleef, R. (3e [= 2e] druk [met een essay van Wim J. Simons]: 's-Gravenhage 1974, Kruseman; 4e [= 3e] druk, onder de naam Jacob Israël de Haan [met een nawoord door Willem Frederik Hermans]: Utrecht/Antwerpen 1981, Het Spectrum, Prismaboeken 1993; 4e herziene druk, met een nawoord van Pierre H. Dubois: 's-Gravenhage 1981, Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend Reeks; 6e [= 5e] druk, ingeleid en toegelicht door Rob Delvigne en Leo Ross: Amsterdam 1982, Peter van der Velden) |
Jacob de Haan, ‘Pijpelijntjes’. (Het leven van Cor Koning en Felix Deelman). Amsterdam [oktober] 1904, Jacq. van Cleef, R. (geheel herschreven versie van Pijpelijntjes uit juni 1904; 2e druk, onder de naam Jacob Israël de Haan, met de ondertitel De tweede versie [tekstverzorging Rob Delvigne en Leo Ross]: 1991, Nijgh & Van Ditmar) |
Jacob de Haan, ‘Kanalje’. Deventer [1904], G.J. Langkamp, VB. (2e druk, onder de titel Arbeidersvreugd: Amsterdam 1911, D. Pach; 3e druk, onder de naam Jacob Israël de Haan en onder de titel ‘Kanalje’ en Opstandige liedjes [ingeleid en vermeerderd met ongebundelde gedichten door Kees Joosse en Jaap Meijer]: 1977, De Engelbewaarder. Reeks De Engelbewaarder nr. 6, jrg. 2) |
Jacob Israël de Haan, Open brief dan P.L. Tak, Hoofdredacteur van ‘Het Volk’, Lid van het Partijbestuur der S.D.A.P.; Lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland; Lid van den Gemeenteraad van Amsterdam; Lid van de Schoolcommissie te Amsterdam; Lid van de Gezondheidscommissie te Amsterdam; Redacteur van ‘De Kroniek’; Voorzitter van de Vereeniging: ‘Kunst aan het Volk’. Amsterdam 1905, Jacq. van Cleef, Br. (2e druk, onder de titel Open brief aan P.L. Tak. De geschiedenis van de Pijpelijntjes-affaire [met een uitgebreid voor- en nawoord door Rob Delvigne en Leo Ross]: 1982, Peter van der Velden) |
Jacob Israël de Haan, Pathologieën. De ondergangen van Johan van Vere de With (met eene voorrede van Georges Eekhoud). Rotterdam 1908, Meindert Boogaerdt Jun., R. (2e druk [met een nawoord door Wim J. Simons, ‘Schrijven naar behoefte’]: 's-Gravenhage 1975, Kruseman; 3e druk: Amsterdam 1981, Peter van der Velden) |
| |
| |
Jacob Israël de Haan, In Russische gevangenissen. Amsterdam 1913, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Handboekjes Elck 't Beste, E. (2e druk [met een woord vooraf van Wim J. Simons]: 1986, Wereldbibliotheek) |
Jacob Israël de Haan, Libertijnsche liederen. Amsterdam 1914, P.N. van Kampen & Zoon, GB. |
Jacob Israël de Haan, Het Joodsche lied. Amsterdam 1915, W. Versluys, GB. |
Jacob Israël de Haan, Rechtskundige significa en hare toepassing op de begrippen: ‘verantwoordelijk, aansprakelijk, toerekeningsvatbaar’. Amsterdam 1916, W. Versluys, Proefschrift Gemeentelijke Universiteit Amsterdam. |
Jacob Israël de Haan, Wezen en taak der rechtskundige significa. Openbare les, uitgesproken bij den aanvang zijner lessen als privaat-docent in de rechtskundige significa aan de hoogeschool van Amsterdam, op Dinsdag 31 October 1916. Amsterdam 1916, P.N. van Kampen & Zoon, Wetenschappelijke publicatie. |
Jacob Israël de Haan, Liederen. Amsterdam 1917, P.N. van Kampen & Zoon, GB. |
Jacob Israël de Haan, Een nieuw Carthago. 's-Gravenhage 1919, J. van Krimpen, GB. |
Jacob Israël de Haan, Rechtskundige significa, [met een Voorwoord door Mr. Izak Prins], Amsterdam 1919, Johannes Müller, Wetenschappelijke publicatie. |
Jacob Israël de Haan, Jongens aangeboden. [Brochure waarin hulp wordt gevraagd voor een jongensweeshuis te Jeruzalem, uitgever onbekend]. |
Jacob Israël de Haan, Het Joodsche lied. Tweede boek. Amsterdam 1921, Maatschappij voor goede en goedkope lectuur, Wereldbibliotheek nr. 145, GB. |
Jacob Israël de Haan, Jeruzalem. Amsterdam 1921 [= 1922], Em. Querido, Literaire Luxe-reeks, Bl. (prozaschetsen) |
Jacob Israël de Haan, Kwatrijnen. Amsterdam 1924, P.N. van Kampen & Zoon, GB. (2e druk: 1994, Boekhandel De Verbeelding; de editie 1924 is via internet te raadplegen op adres: http://huizen.dds.nl/~aijandb/bio.htm) |
Jacob Israël de Haan, Palestina. Met portret van den schrijver en inleiding van Carry van Bruggen. Amsterdam 1925, Em. Querido, Br. |
Jacob Israël de Haan, Brieven uit Jeruzalem. [bloemlezing samengesteld en ingeleid door David Koker]. Amsterdam 1941 [= 1942], Joachimsthal, Massada Serie nr. 5, Br. |
Jacob Israël de Haan, Verzamelde gedichten. [tekstverzorging K. Lekkerkerker]. Amsterdam 1952, G.A. van Oorschot, [2 delen], GB. |
Jacob Israël de Haan, Besliste volzinnen. [tekstverzorging K. Lekkerkerker]. Amsterdam 1954, De Beuk, Aforismen. |
Jacob Israël de Haan, Brieven aan een jongen. Een kleine correspondentie van Jacob Israël de Haan uitgegeven en ingeleid door Arnold Saalborn. Amsterdam 1957, De Beuk, Br. |
Jacob Israël de Haan, Vriendschap en Adil. Gedichten, [bloemlezing samengesteld door Ger Kleis]. [Amsterdam] 1974, Sub Signo Libelli, Bl. uit Kwatrijnen. |
| |
| |
Jacob Israël de Haan, Bloemlezing uit zijn kwatrijnen. Met Hebreeuwse vertaling van [en samengesteld door] Saul van Messel. Heemstede 1977-1978 [= 1978], [Jaap Meijer], Bl. |
Jacob Israël de Haan, De Vriendschap lokt, de Vroomheid maant. Verzameld en ingeleid door M.M. Lommen. Hasselt [1981], Heideland, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden, Vlaamse pockets nr. 109, Bl. |
Jacob Israël de Haan, Nerveuze vertellingen. Met een nawoord van Marijke Stapert-Eggen. 's-Gravenhage 1981, Bzztôh, VB. (2e vermeerderde druk [ingeleid door Rob Delvigne en Leo Ross]: Amsterdam 1983, Bert Bakker) |
Jacob Israël de Haan, correspondent in Palestina 1919-1924. Samengesteld en ingeleid door Ludy Giebels. Amsterdam 1981 [= 1982], De Engelbewaarder, Reeks De Engelbewaarder, nr. 23, jrg. 6, Bl. uit journalistiek werk. |
Jacob Israël de Haan, Ik ben een jongen te Zaandam geweest. Een bloemlezing samengesteld en ingeleid door Gerrit Komrij. Amsterdam 1982, Bert Bakker, Bl. |
Jacob Israël de Haan, De bloemen en de brief. Verzorgd en van aantekeningen voorzien door Jef Sprankenis. Amsterdam 1982, D[e] L[ange] A[fstand], V. (opgenomen in de 2e druk van Nerveuze vertellingen, 1983) |
Jacob Israël de Haan, Ondergangen. Met een nawoord van Rob Delvigne en Leo Ross. Amsterdam 1984, Bert Bakker, R. |
Jacob de Haan, Verzen van Jezus. Met een naschrift van Jaap Meijer. Bedum 1985, Exponent [Menno Wielinga], GB. |
Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908. [Bezorgd door Rob Delvigne en Leo Ross]. Amsterdam 1994, Vrije Universiteit, Br. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
G.F. H[aspels], Jacob de Haan, Pijpelijntjes. In: Onze Eeuw, jrg. 4, nr. 4, 1904, pp. 329-330. |
P.M. Wink, Moderne literatuur? In: Levensrecht, 1904, p. 374-383. (afbrekende bespreking van Pijpelijntjes) |
S. R[abauw], Jacob de Haan, Boeken en tijdschriften. In: Ontwaking, jrg. 5, nr. 3, 1905, pp. 114-115. (over Pijpelijntjes) |
Georges Eekhoud, Jacob de Haan, Pijpelijntjes. In: Jahrbuch für sexuelle Zwischenstufen, jrg. 7, deel 2, 1905, pp. 907-908. |
Johan Schmidt, Van kunst en parasitisme II. In: Levensrecht, 1907, pp. 61-66. (over Pijpelijntjes) |
Frits van Raalte, Lectuur over de perverse hartstocht In: De Amsterdammer, 21-6-1908. (over de aangekondigde publicatie van Pathologieën; antwoord van De Haan in De Amsterdammer, 28-6-1908; repliek van Frits van Raalte in De Amsterdammer, 5-7-1908) |
Ed. Coenraads, Over Pathologieën. In: Levensrecht, 1908, pp. 487-496. |
H. van Loon, Afwijkingen. In: De Hofstad, 15-8-1908. (over Pathologieën) |
[Anoniem], Gevaarlijke kunst. In: De Tijd, 28-8-1908. (over Pathologieën) |
H[enri] B[orel], Indische omtrekken. In: Weekblad voor Indië, 30-8-1908. (over Pathologieën) |
C[arel] S[charten], Pathologieën. In: De Gids, jrg. 73, deel 1, 1909, pp. 211-212. (homofobe recensie) |
W.G.v.N[ouhuys], Jacob Israël de Haan, Pathologieën. In: Groot Nederland, jrg. 7, deel 1, 1909, pp. 374-380. |
M.H. van Campen, Oude en Nieuwe Joodsche Dichtkunst. Naar aanleiding van en over Jacob Israël de Haan's Het Joodsche Lied. In: De Gids, jrg. 74, deel 1, 1910, pp. 532-558. |
Carel Scharten, De Joden in de Litteratuur (Het Joodsche Lied). In: Carel Scharten, Kroniek der Nederlandsche letteren 1916. Amsterdam 1917, pp. 27-38. (over de raskenmerken van De Haans poëzie) |
Victor E. van Vriesland, Over Het Joodsche Lied. In: De Nieuwe Gids, jrg. 34, nr. 4, 1919, pp. 619-630. |
Albert Verwey, Jacob Israël de Haan. In: Proza. Deel IV. Amsterdam 1921, pp. 136-144. (over Libertijnsdie Liederen en Het Joodsche Lied) |
E[rnst] G[roenevelt], Journalistieke literatuur en literaire journalistiek. In: Het Getij, jrg. 7, 1922, pp. 182-183. (afbrekende recensie van Jeruzalem) |
Ernst Groenevelt, Het Joodsche Lied. 2 delen. In: Het Getij, jrg. 7, 1922, pp. 183-188 en pp. 205-208. (over de joodse poëziekenmerken) |
Victor E. van Vriesland, Het Joodsche Lied II. In: Groot Nederland, jrg. 20, deel 2, 1922, pp. 102-115. |
Mea Mees-Verweij, Leekebeschouwingen over het Zionisme en zijn dichter in Nederland. In: Groot Nederland, jrg. 20, deel 2, 1922, pp. 468-474. |
Johan de Groot, Jeruzalem. In: Den Gulden Winckel, jrg. 7, nr. 10, 1922, pp. 158-159. |
Henri Borel, Kwatrijnen. In: Het Vaderland, 6-7-1924. |
Frederik van Eeden, Bij den dood van Jacob Israël de Haan. In: De Maasbode, 12-7-1924. |
M. U[yldert], In memoriam Jacob Israël de Haan. In: De Bibliotheekgids, jrg. 3, 1924, pp. 219-221. |
J. Greshoff, Jacob Israël de Haan †. In: De Witte Mier, 1924, pp. 326-327. |
Gerard Walschap, Jacob Israël de Haan vermoord. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 24, 1924, pp. 697-707. |
Frederik van Eeden, Literaire beschouwingen. Albert Verwey, Henriëtte Roland Holst, Jacob Israël de Haan. Deel 3. In: Frederik van Eeden, Langs den weg. Verspreide opstellen. Roermond [1925], pp. 21-39. (raciale kritiek uit 1916 over De Haan als joods dichter) |
Siegfried E. van Praag, Joodsche literatuur. In: Algemeen Handelsblad 12-9-1925. (over Palestina en De Haan als joods dichter) |
| |
| |
D[irk] C[oster], Jacob Israël de Haan, Palestina. In: De Stem, jrg. 5, 1925, pp. 694-695. |
Bernard Verhoeven, Jacob Israël de Haan. In: Erts. Letterkundige Almanak, 1926, pp. 141-145. (pver Kwatrijnen) |
A.J. van Dijk, Mr. J.I. de Haan. In: M.J. Leendertse en C. Tazelaar, Christelijk letterkundige studiën. Deel III. Amsterdam 1927, pp. 120-170. (over De Haan als joods dichter) |
Herman van den Bergh, Het pathologische gedicht. In: Herman van den Bergh, Nieuwe tucht. Amsterdam [1928], pp. 60-64. (oorspr.: 1918; repliek op Carel Schartens kritiek uit 1916) |
Arnold Zweig, De Vriendt kehrt heim. Berlin 1932. (2e druk met nawoord van de auteur: Rudolstadt 1956; 3e druk: Berlin 1988; vertaling door Nico Rost, De Vriendt keert weer. Amsterdam 1933) (sleutelroman over de Palestijnse jaren van De Haan) |
J.C. Bloem, Jacob Israël de Haan. Ter herdenking. In: Geschenk 1933. Herinneringen aan Nederlandse schrijfsters en schrijvers bijeengebracht tv gelegenheid van de Nederlandsche Boekenweek 29 april-6 mei 1933, uitgegeven door de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels. 1933, pp. 160-163. |
Herman H.J. Maas, Een vergeten dichter. In: Dietsche Warande & Belfort, [jrg. 37], deel 1, 1937, pp. 209-217. (situering van De Haan, vooral van Pathologieën, in de Franse en Engelse décadence) |
[Anoniem], Jacob Israël de Haan als romanschrijver een Gideaan avant la lettre. In: De Maasbode, 10-4-1937. (reactie op artikel van Maas) |
Sam de Wolff, Jacob Israël de Haan 1924-1949. In: Vrij Nederland, 25-6-1949. (herdenkingsartikel) |
Ben Stroman, Tragedie van Joods dichter: vijf en twintig jaar geleden vond Jacob Israël de Haan de dood te Jeruzalem. In: Algemeen Handelsblad, 2-7-1949. |
P.J. Meertens, Jacob Israël de Haan, kwatrijnenzanger; Flora Meijer, De Haan's vergeefse reis. In: De Vlam, 2-7-1949. (herdenkingsartikelen) |
J.J. Buskes jr, Jacob Israël de Haan. In: In de Waagschaal, 5-7-1949 (herdenkingsartikel) |
Hendrik de Vries, Spanning tussen vroomheid en zinnelijkheid: Jacob Israël de Haan volledig. In: Vrij Nederland, 4-10-1952. (over Verzamelde gedichten) |
Ben Stroman, Zanger van het Joodse Bed en de libertijnse geest. De verzen van Jacob Israël de Haan herdrukt. In: Algemeen Handelsblad, 22-11-1952. (over Verzamelde gedichten) |
Hendrik de Vries, Jacob Israël de Haan: vol schone verrassingen. In: Het Vrije Volk, 27-11-1952. (over Verzamelde gedichten) |
C.J. Kelk, Jacob Israël de Haan: Verzamelde gedichten. In: De Groene Amsterdammer, 23-5-1953. |
Mies de Haan, Jacob Israël de Haan, mijn broer. Amsterdam 1954. (samen met Carry van Bruggen, mijn zuster gebundeld in De kinderen van de Gazzan, Amsterdam 1966) (memoires) |
Jan Greshoff, Manie van het Hedendaagse: ‘Besliste volzinnen’ van Jacob Israël de Haan. In: Het Vaderland, 4-9-1954. |
W.J. Simons, Een nieuw Carthago. In: Amsterdams tijdschrift voor letterkunde, jrg. 2, 1954, p. 117-123. |
W.J. Simons, Jacob Israël de Haan. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 9, 1955, pp. 664-673. (algemeen) |
W.J. Simons, Een ‘onzedelijk’ boek. De geschiedenis van de Pijpelijntjes-affaire. In: Maatstaf, jrg. 6, nr. 8, 1958, pp. 560-587. |
W.J. Simons, Mijn lied stikt in mijn hart als 'k aan U denk. Jacob Israël de Haan's reizen naar Rusland. In: Maatstaf, jrg. 7, nr. 8, 1959, pp. 481-505. |
J. Meijer, Lodewijk van Deyssel en Jacob Israël de Haan. Een rechtzetting. In: Roeping, jrg. 35, 1959-1960, pp. 697-726. (repliek op Simons' artikel uit 1958 ‘Een “onzedelijk” boek’) |
Wim J. Simons, Frederik van Eeden en zijn verhouding tot Jacob Israël de Haan. In: Mededelingen Frederik van Eeden Genootschap, jrg. 18, 1960, pp. 31-40. |
H.P.L. Wiessing, Bewegend portret. Levensherinneringen. Amsterdam 1960, pp. 20-23. (memoires) |
| |
| |
P.N. van Eyck, Jacob Israël de Haan. Onvoltooide studie. In: P.N. van Eyck, Verzameld werk. Deel IV. Amsterdam 1961, pp. 611-643. (oorspr.: 1925) |
Martinus Nijhoff, Jacob Israël de Haan. Jeruzalem. Kwatrijnen. In: Martinus Nijhoff, Verzameld werk II. Deel I. [Amsterdam] 1961, pp. 165-167, 187-191. |
M.-A. Jacobs, Carry van Bruggen. Haar leven en literair werk. Gent 1962. (monografie met gegevens over de familie De Haan) |
Jaap Meijer, Moord in Jeruzalem. In: Algemeen Handelsblad, 20-1-1962. (over achtergronden van de moord) |
Eddy-Lex Israël, Jacob Israël de Haan. De dichter van het Joodsche Lied. Amsterdam [1963]. (zwakke biografische studie met analyse van Het Joodsche lied) |
Wim J. Simons, Trouw als een hond en vol goeds. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 11-7-1964. (algemeen) |
G. Oznowicz, Jacob Israël de Haan, de eeuwige rusteloze. In: Het Vrije Volk, 6-3-1965. (algemeen) |
Jaap Meijer, De zoon van een gazzan. Het leven van Jacob Israël de Haan 1881-1924. Amsterdam 1967. (homofobe biografie) |
Jaap Meijer, Inleiding bij ‘Over de opleiding van Palestina-pioniers in Groningen. Een feuilleton van Jacob Israël de Haan.’ In: Groningen, jrg. 12, nr. 2-3, 1970, pp. 60-66. |
Jaap Meijer, Willem Kloos aan Jacob Israël de Haan. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 64, nr. 3, 1971, pp. 215-216. |
Wim J. Simons, Jacob Israël de Haan... die te Amsterdam vaak zei ‘Jeruzalem’. In: Elseviers Literair Supplement, 24-6-1972. |
J. Meijer, Jacob Israël de Haan en Karl Wolfskehl. Albert Verwey en het joodse dichterschap. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 65, nr. 2, 1972, pp. 81-103. |
J. Meijer, Jacob Israël de Haan in het Hebreeuws. In: Ons Erfdeel, jrg. 17, nr. 1, 1974, pp. 14-22. (over een modern-Hebreeuwse vertaling van Kwatrijnen) |
J. Meijer, Moord in Jeruzalem. 30 juni 1924. In: Ons Erfdeel, jrg. 17, nr. 2, 1974, pp. 207-215. |
Herre A. Halbertsma, Jozef [sic] Israël de Haan, zionist en anti-zionist. 50 jaar geleden vermoord. In: De Nieuwe Linie, 29-5-1974. |
Leo Ross, Jacob Israël de Haan als decadent romanticus. In: De Gids, jrg. 137, nr. 6-7, 1974, pp. 460-466. (over Pathologieën) |
Leo Ross, Commentaar op ‘Pijpelijntjes’. In: De Revisor, jrg. 1, nr. 7, 1974, pp. 29-32. (over herdruk door W.J. Simons) |
Gerard Kool, [over Pijpelijntjes]. In: Sek, jrg. 4, nr. 8, 1974, p. 7. |
Kees Fens, Pijpelijntjes van Jacob Israël de Haan. In: de Volkskrant, 10-8-1974. |
Paul van 't Veer, Beeld van de Pijp rond de eeuwwisseling. In: Het Parool, 31-8-1974. (over Pijpelijntjes) |
Peter van Eeten, Arnold Aletrino en een moedig boek uit 1904. In: NRC Handelsblad, 22-11-1974. |
Leo Ross, Jacob de Haan, Pijpelijntjes. In: Spektator, jrg. 4, nr. 3, 1974-1975, pp. 154-155. |
Leo Ross, Inleiding bij een Nerveuze Vertelling. In: De Gids, jrg. 139, nr. 8, 1976, pp. 541-542. (met publicatie van ‘Nerveuze Vertelling (Over de ervaringen van Hélénus Marie Golesco)’, pp. 543-548) |
Rob Delvigne en Leo Ross, Mythologieën rondom Jacob Israël de Haan. In: De Revisor, jrg. 4, nr. 2, 1977, pp. 68-70. (over ‘Kanalje’ en Opstandige liedjes, editie Kees Joosse & Jaap Meijer) |
Hans Bakx, De Engelbewaarder. In: NRC Handelsblad, 4-3-1977. (over ‘Kanalje’ en Opstandige liedjes) |
Kees Fens, Kanalje en kapitaal. In: de Volkskrant, 14-3-1977. (over ‘Kanalje’ en Opstandige liedjes) |
Herre A. Halbertsma, Kanalje en Opstand van Jacob de Haan. In: De Nieuwe Linie, 23-3-1977. (over ‘Kanalje’ en Opstandige liedjes) |
J.J. Buskes jr, [over ‘Kanalje’ en Opstandige Liedjes]. In: Literama, jrg. 12, nrs. 2-3, juni-juli 1977, pp. 112-113. |
Joop Bromet, Hoe maak je een Joodsche film? Menten en Jacob Israël de Haan op het witte doek. In: Elseviers Magazine, 8-10-1977. (over plannen van Dan Wolman voor speelfilm over het leven van De Haan) |
| |
| |
Rob Delvigne en Leo Ross, Een correspondentie van Jacob Israël de Haan. In: Spektator, jrg. 7, nrs. 9-10, 1977-1978, pp. 595-598. (over de correspondentie met Arnold Saalborn) |
Gust Vercammen, Jacob Israël de Haan. Ik heb u vroeger, omdat ik u zoo liefhad, het geheim van mijn gevoelensleven verteld. In: De Rooie Vlinder, jrg. 2, nr. 6, 1978, pp. 6-7. (algemeen) |
Willem Frederik Hermans, De verboden boeken van de tachtigers II: Pijpelijntjes. In: Willem Frederik Hermans, Houten leeuwen en leeuwen van goud. Amsterdam 1979, pp. 315-322. (ook over het impressionistisch taalgebruik) |
Jan Rogier, Een uitdrager op de wolken van de dichterlijke verbeelding. In: Jan Rogier, De geschiedschrijver des Rijks en andere socialisten. Nijmegen 1979, pp. 317-328. (biografisch) |
J.M. Broekman, Betere taal is beter recht De rechtskundige significa van Jacob Israël de Haan. In: Wijsgerig perspectief op maatschappij en wetenschap, jrg. 20, nr. 2, 1979, pp. 48-55. |
L.A.M. Giebels, De ontmoeting van Frerik Kisch en Jacob Israël de Haan met Hoessein, koning van de Hedjaz in januari 1924; een driehoeksverhouding in Amman. In: Studia Rosenthaliana, jrg. 13, nr. 2, 1979. pp. 194-219. |
Herre A. Halbertsma, De gevoelige ommezwaai van Jacob Israël de Haan. In: De Nieuwe Linie, 11-4-1979. (biografische schets, met vermelding van De Haans huwelijk met Aletta Jacobs!) |
Adriaan Venema, De laatste uren. Baarn 1979. (pp. 61-63 over de moord op De Haan) |
Abel J. Herzberg, Over Jacob Israël de Haan. In: Abel J. Herzberg, De man in de spiegel: opstellen, toespraken en kritieken 1940-1979. Amsterdam 1980, pp. 223-228. |
Maurice vin Lieshout, Lustvijandig, wetenschappelijk, voorzichtig en volhardend. De Nederlandse homobeweging in het begin van de 20e eeuw. In: Groniek, jrg. 12, nr. 66, 1980, pp. 55-62. (onder meer over de Pijpelijntjes-affaire) |
Rob Delvigne en Leo Ross, Het conflict tussen Jacob Israël de Haan en P.L. Tak 1904-1905. In: De Revisor, jrg. 7, nr. 1, 1980, pp. 30-37. (reactie door Sjoerd van Faassen, ‘Morele non-valeurs?’ en antwoord van de auteurs, ‘Clichés?’ in: De Revisor, jrg. 7, nr. 2, 1980, p. 81) |
Willem Kuipers, Pathologieën. In: de Volkskrant, 6-9-1980. |
Ruth Wolf, Van alles het middelpunt. Over leven en werk van Carry van Bruggen. Amsterdam 1980. (met gegevens over jeugd De Haan, speciaal pp. 207-211) |
F. Coenen, Pathologieën. In: Jan Fontijn en Gideon Lodders, Frans Coenen. Amsterdam 1981, pp. 137-141. (bespreking uit 1909) |
L.A.M. Giebels, Jacob Israël de Haan in Palestina (3 delen). In: Studia Rosenthaliana, jrg. 14, nr. 1, 1980, pp. 44-79; jrg. 15, nr. 1, 1981, pp. 111-142 en nr. 2, 1981, pp. 188-216. |
Rob Delvigne en Leo Ross, Bij ‘Ondergangen’ van Jacob Israël de Haan. In: De Revisor, jrg. 8, nr. 4, 1981, pp. 34-35. |
M[aurice] v[an] L[ieshout], Pathologieën. In: Sek, jrg. 11, nr. 4, 1981, p. 15. |
Wim Sanders, Folteraar levendig neergezet. In: Het Parool, 3-7-1981. (over herdruk Pathologieën) |
Ron Mooser, Pathologieën: geen schandaalboekje maar een zeer belangrijk kunstwerk. In: Homologie, jrg. 3, nr. 6, winter 1981, p. 13. |
Rob Delvigne en Leo Ross, In oude en nieuwe zetting. Inleiding bij een nerveuze vertelling. In: De Gids, jrg. 144, nrs. 9-10, 1981, pp. 569-574. (met publicatie van het verhaal ‘Over een rode en een blauwe diamant’) |
Maurice van Lieshout, Jacob Israël de Haan 1881-1981. Inleiding tot de nerveuze vertellingen. Pijpelijntjes herdrukt. In: Sek, jrg. 11, nr. 12, 1981, pp. 14-17 (met publicatie van het verhaal ‘Over een rode en een blauwe diamant’) |
Robert-Henk Zuidinga, Jacob Israël de Haan paste niet bij de mensen. In: de Volkskrant, 15-1-1982. (over drie heruitgaven van Pijpelijntjes) |
| |
| |
Corine Spoor, Jacob Israël de Haan, een joodse Lawrence of Arabia. In: De Tijd, 29-1-1982. (biografische schets met interview met Abel Herzberg) |
Gerrit Komrij, Een en ander. In: NRC Handelsblad, 17-2-1982 en 24-2-1982. (over de De Haan-revival) |
Jaap Meijer, Onze taal als een bare schat. Jacob Israël de Haan en het Hebreeuws. Amsterdam 1982. (over contacten van De Haan met de Nederlandse zionisten tussen 1909 en 1919, met twee artikelen van De Haan en L. Straschun voor de Hebreeuwse periodiek Hamizrach) |
J. Huisman, Jacob Israël de Haan: 3 titels in 1 week. In: Algemeen Dagblad, 5-3-1982. (over Pijpelijntjes, Jacob Israël de Haan, correspondent in Palestina 1919-1924 en Jaap Meijer, Onze taal als een bare schat) |
Hans Warren, Letterkundige kroniek. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-3-1982. (over Pijpelijntjes) |
Jan Fontijn, Een temperamentvolle persoonlijkheid met geniale trekken. In: NRC Handelsblad, 26-3-1982. (over De vriendschap lokt, de vroomheid maant, de herdrukken van Pijpelijntjes en Jaap Meijer, Onze taal als een bare schat) |
Hans Werkman, ‘Pijpelijntjes’ van Jacob Israël de Haan het sterkst als Amsterdams tijdsbeeld. In: Nederlands Dagblad, 24-4-1982. |
Maurice van Lieshout, Jacob Israël de Haan. In: Sek, jrg. 12, nr. 6, 1982, p. 25. (algemeen) |
Rob Delvigne en Leo Ross, Ik ben toch zo innig blij dat U mijn vriend bent De brieven van Jacob Israël de Haan aan Georges Eekhoud. In: De Revisor, jrg. 9, nr. 3, 1982, pp. 61-71. (reactie door L.A.M. Giebels, ‘Mythevorming in het De Haanonderzoek: een bedenkelijk verschijnsel’ en ‘Antwoord aan Ludy Giebels’ in: De Revisor, jrg. 9, nr. 5, 1982, p. 77-80) |
T. van Deel, ‘Wij ontraden de lezing dan ook ten stelligste’. In: Trouw, 1-7-1982. (over Pijpelijntjes en Open brief aan P.L. Tak) |
Alfred Kossmann, Jacob Israël de Haan: aandacht voor een groot dichter. In: Het Vrije Volk, 7-8-1982. (over Open brief aan P.L. Tak en Ik ben een jongen te Zaandam geweest) |
[Anoniem], Hernieuwde belangstelling voor Jacob Israël de Haan. In: Leeuwarder Courant, 21-8-1982. (over Open brief aan P.L. Tak en Ik ben een jongen te Zaandam geweest) |
Ron Mooser, Er zijn geene onzedelijke kunstenaars, maar er is een onzedelijk publiek. Jacob Israël de Haan en de homoseksualiteit In: Bzzlletin, jrg. 11, nr. 101, 1982, pp. 9-12. |
Corine Spoor, ‘Jacob Israël de Haan was een man van vrede’. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 1, nr. 1, 1983, pp. 33-37. (herinneringen van De Haans huishoudster) |
T. van Deel, Vergeeft het leven de kunst? Komrijs bloemlezing van Jacob Israël de Haan. In: Vrij Nederland, 30-10-1982. |
Luc Verhuyck, Jacob Israël de Haan. Pijpelijntjes. In: Boekengids, jrg. 61, nr. 6, 1983, p. 328. |
Rob Delvigne en Leo Ross, Besliste volzinnen. Commentaar op Jacob Israël de Haan en het editeerprobleem. In: Maatstaf, jrg. 31, nr. 12, 1983, pp. 40-55. (zelfingenomen kritiek op alle niet door Delvigne en Ross gerealiseerde De Haan-uitgaven) |
Kester Freriks, Jacob Israël de Haan. Ik heb dit land zuiverweg gehaat In: NRC Handelsblad, 9-12-1983. (over Nerveuze vertellingen) |
Alfred Kossmann, ‘Nerveuze vertellingen’ schokken nog steeds. Jacob Israël de Haan, een man in vele verschijningsvormen. In: Het Vrije Volk, 21-1-1984. |
Rudi Boltendal, Jacob Israël de Haan. In: Leeuwarder Courant, 27-1-1984. (over Nerveuze vertellingen) |
Hans Warren, De nerveuze vertellingen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 11-2-1984. |
Jacques Malschaert, Het esthetische gecultiveerd. In: HN Magazine/Hervormd Nederland, 14-7-1984. (over Nerveuze vertellingen) |
Ed. van Eeden, De miskende decadent. De Haans Nerveuze Vertellingen maken Gerard Reve minder uniek. In: Vrij Nederland, 21-7-1984. |
| |
| |
Han, Warren, Het vreemde experiment. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 6-10-1984. (over Ondergangen) |
Harry Janssen, Ondergangen voor de eerste keer in boekvorm: ‘Vrouwenboek’ van Jacob Israël de Haan uit 1907. In: De Gelderlander, 16-11-1984. (over Ondergangen) |
Rob Delvigne en Leo Ross, Een zeldzaam bondgenoot. De brieven van De Haan aan De Koo. In: Bzzlletin, jrg. 13, nr. 120, 1984, pp. 11-19. |
Mario Verstraete, Jacob Israël de Haan; een turbulent leven, een veelzijdig oeuvre. 2 delen. Gent 1984. (scriptie, algemeen) |
Gerhard Stavenuiter, Slachtoffer van politieke moord in 1924. Jacob Israël de Haan dwarsligger en dichter. In: De Gooi- en Eemlander, 28-2-1985. (algemeen) |
Ludy Giebels, Een dichter in de leeuwekuil. In: NRC Handelsblad, 7-6-1985. (over achtergronden van de moord) |
Jan J. Vermeulen, Jacob Israël de Haan. In: De Nieuwe, 20-6-1985. (over Ondergangen) |
Kees Joosse, Arnold Aletrino. Pessimist met perspectief. Amsterdam 1986, pp. 150-197. (over de Pijpelijntjes-affaire) |
Aleid Truijens, Een droevig jongensboek. In: Diepzee, jrg. 4, nr. 1, 1986. (over Pijpelijntjes) |
Rob Delvigne en Leo Ross, Jacob Israël de Haan als onderwijzer. In: Literatuur, jrg. 3, nr. 3, 1986, pp. 152-160. |
Hans Driessen, Jacob Israël de Haan en de Russische politieke gevangenen. In: Hans Driessen, Rusland in Nederlandse ogen. Amsterdam 1986, pp. 132-151. (over de herdruk van In Russische gevangenissen) |
Rob Delvigne en Leo Ross, Jacob Israël de Haan als bakkeling. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 3, nr. 6, 1986, pp. 13-16. (over De Haans kweekschooltijd) |
Rob Delvigne en Leo Ross, Brieven aan een boef. Jacob Israël de Haan schrijft Frank van der Goes. In: De Gids, jrg. 149, nr. 6, 1986, pp. 419-432. |
Rob Delvigne en Leo Ross, Het Russisch engagement van Jacob Israël de Haan. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 4, nr. 1-2, 1986, pp. 28-34. |
M. van Lieshout, De ‘ondergangen’ van ‘een zuiver homosexueelen jongen’. De Haans Pathologieën als homoseksuele en decadente roman. In: Deugdelijk vermaak. Opstellen over literatuur en filosofie in de negentiende eeuw. Amsterdam 1987, pp. 136-150. (met receptiegeschiedenis van Pathologieën) |
Jaap Goedegebuure, Decadentie en literatuur. Amsterdam 1987, pp. 62-68. (over De Haans decadent proza, ook in West-Europese context) |
Kees Verheul, ‘Waarom bij de Klaagmuur?’ In: Kees Verheul, Een volmaakt overwoekerde tuin. Opstellen over literatuur. Amsterdam 1987, pp. 34-40. (over de poëzie, algemeen) |
Rob Delvigne en Leo Ross, De onoverkomelijke kloof. De correspondentie tussen Jacob Israël de Haan en Herman Robbers. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 5, nr. 6, 1988, pp. 26-38. |
Max Arian, De correspondent van het Algemeen handelsblad: ‘Een Araber, een Araber, riepen de helden Israëls’. In: De Groene Amsterdammer, 19-4-1989. (over De Haans reisbrieven vanuit Palestina) |
Jehoeda Sofer, De eerste politieke moord van het zionisme: ‘Een mooi idee, maar leelijke menschen’. In: De Groene Amsterdammer, 19-4-1989. (over achtergronden van de moord) |
Johan Polak en Frans Goddijn, De kwatrijnen als dagboek: ‘Op het heilloos bed woelen mijn doffe leden’. In: De Groene Amsterdammer, 19-4-1989. |
Stephan Sanders, ‘Het scherp geweld van bitse tanden’; Pathologieën herlezen. In: De Groene Amsterdammer, 19-4-1989. |
Mattias Duyves, Jacob Israël de Haan: ‘Als een koorddanser op een draad’. In: De Groene Amsterdammer, 19-4-1989. (biografische schets) |
Rob Delvigne en Leo Ross, ‘Graaf Leo is dom’. Moeilijkheden rondom Jacob Israël de Haan vóór Pijpelijntjes. In: De achtervolging voortgezet. Opstellen over moderne letterkunde aangeboden aan Margaretha H. Schenkeveld. Amsterdam 1989, pp. 62-70. |
Rob Delvigne en Leo Ross, Gefnuikte bewondering. De Haan en Kloos; Kloos en De Haan. In: Literatuur, jrg. 7, nr. 6, 1990, pp. 352-360. |
Rob Delvigne en Leo Ross, Pijpelijntjes. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 9, februari 1991. |
| |
| |
Janet Luis, Een allesgevende liefde. In: NRC Handelsblad, 27-9-1991. (over de VPRO-documentaire over De Haan ‘Het eind dat niemand keren kan’) |
Freddy de Schutter, Geen blad voor de mond. In: De Standaard, 22-2-1992. (over de herdruk van Pijpelijntjes, tweede versie) |
J.M.J. Sicking, Overgave en verzet. De levens- en wereldbeschouwing van Carry van Bruggen. Groningen 1993. (monografie met gegevens over de familie De Haan) |
Jaap Goedegebuure, 9 juni 1904: Jacob Israël de Haan wordt ontslagen als medewerker van Het volk. Homoseksualiteit en literatuur. In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993, pp. 586-591. |
Philo Bregstein e.a., Herinneringen aan Joods Amsterdam. Amsterdam 1994, pp. 281-282. (Abel Herzberg over De Haan) |
Johan Diepstraten, Affaires rond schrijvers. Afl. 1. In: De Stem, 28-7-1995. (over moord op De Haan) |
Paul Arnoldussen, Dichter tegen het zionisme. In: Het Parool, 9-11-1995. (algemeen) |
J.M.J. Sicking, Judaism and Literature in Carry van Bruggen and Jacob Israël de Haan. In: Studia Rosenthaliana, jrg. 30, nr. 1, 1996, pp. 99-108. (over De Haan als joods schrijver) |
Rob Delvigne en Leo Ross, Pathologieën. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 31, augustus 1996. |
Lisette Lewin, Vorig jaar in Jeruzalem. Israël en de Palestinapioniers. Amsterdam 1996, passim en vooral pp. 175-207. (algemeen biografisch) |
Elisabeth Leijnse, ‘Als een boek artistiek goed is, dan hebben de leuterlui er verder niets mee van doen’. Over verschillen tussen de twee Pijpelijntjes. In: François van Elmbt e.a. (red.), Het talig wezen. Opstellen aangeboden aan professor dr. Louis Gillet ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Université de Liège. Luik 1997. |
69 Kritisch lit. lex.
mei 1998
|
|