| |
| |
| |
René Gysen
door Jan Flamend
1. Biografie
René Gysen werd te Antwerpen geboren op 8 maart 1927 in een gezin van kleine middenstanders. Hogere middelbare studie volbracht hij in volle oorlogstijd aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen, waarna hij als leerjongen op een fabriek en later als kantoorjongen bij het Amerikaanse leger terechtkwam, om ten slotte ambtenaar bij de stedelijke administratie te worden. Eind 1945 liep hij longtuberculose op, wat een jaar later gecompliceerd werd door een etterpleuris. Hij werd herhaaldelijk voor lange tijd in ziekenhuizen en sanatoria opgenomen, zo van oktober 1946 tot augustus 1949 en van oktober 1957 tot april 1959. Heelkundige ingrepen ten spijt zou deze ziekte hem blijven achtervolgen. Op 2 maart 1969 overleed hij in het Sint-Norbertusziekenhuis te Antwerpen, op nauwelijks tweeënveertigjarige leeftijd. Gedurende de vijftien jaar dat hij literaire activiteit aan de dag legde, was hij redactielid van vormvernieuwende tijdschriften als Gard Sivik, van 1956 tot 1964 en Komma, van 1964 tot 1969. Daarnaast werkte hij ook wel mee aan polemische jongerentijdschriften als Daele, Mep, Heibel en Bok, en aan meer gevestigde tijdschriften als Podium en De Vlaamse Gids. Verder was hij ook als literair criticus werkzaam voor dagbladen als Vooruit en De Nieuwe Gazet, en voor periodieken als Sodipa (Maandblad voor het Personeel van de Stad Antwerpen), Lektuurgids en Kunst van Nu.
Het in omvang beperkte creatieve werk van Gysen werd
| |
| |
nooit bekroond. Na zijn dood stelden de mederedacteuren van Komma, Pierre H. Dubois, Paul de Wispelaere, Willy Roggeman en Gust Gils, een boek samen waarin de verschillende aspecten van het schrijverschap en de persoonlijkheid van René Gysen belicht werden.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek / Publieke belangstelling
Zowel in de toenmalige kritiek als in de huidige literatuurgeschiedschrijving vond en vindt René Gysens werk betrekkelijk weinig weerklank. In de Vlaamse literatuurgeschiedenissen van Paul van Aken, Lieven Rens en R.F. Lissens wordt er enige aandacht aan geschonken en wordt het op een summiere wijze gekarakteriseerd als complex, veeleisend, experimenteel, tragisch-existentieel. In de Nederlandse literatuur-historische overzichten van Calis en Knuvelder wordt Gysen niet vermeld. Op de Komma-herdenking (1969) en de postuum door Gust Gils uitgegeven roman Op weg naar de literaire receptie en enkele overzichtsartikelen na is het zo mogelijk nog stiller geworden rond dit moeilijk toegankelijke werk.
De traditionele kritiek (Paul Hardy) bracht weinig waardering op voor Gysens teksten, de complexiteit van zijn experimentele schrijfwijze zou slechts verhulling zijn en ook de te enge ‘zelfbetrokkenheid’ van de behandelende thematiek werd op de korrel genomen. Uitgediepte besprekingen en analyses van zijn romans werden, in minieme getale, geschreven door geestverwanten en medestanders uit de literaire vernieuwingsbeweging van de jaren zestig, zo bijvoorbeeld Paul de Wispelaere en Willy Roggeman, die gewagen van Gysens ‘onmiskenbaar literair talent’ en zijn ‘autentiek doorvorsend schrijverschap’. In 1976 schreef Georges Adé een essay over de positie van Gysen in de toenmalige links-rechts polemiek en een waarderend overzichtsartikel waarin voor hernieuwde aandacht voor Gysens onterecht als marginaal afgedaan werk wordt gepleit.
| |
Ontwikkeling
Bij zijn dood liet René Gysen een weinig omvangrijk oeuvre na, dat zowel roman, essay als poëzie bevat, of liever teksten die zich moeilijk in strikte genre-indelingen laten onderbrengen en vaak deze grenzen overschrijden. In 1960 stelde Gysen in samenwerking met het later bijgekomen Gard Sivikredactielid, de Nederlander Hans Sleutelaar, een bloemlezing van experimentele poëzie samen, Met andere woorden, waarvoor zij samen een programmatisch klinkende inleiding schreven. Gysens eerder in Gard Sivik verschenen essay over
| |
| |
de moderne poëzie, ‘Die aan de overkant’, werd opgenomen in de tweede editie van Jan Walravens belangrijke bloemlezing Waar is de eerste morgen?. Eveneens in 1960 verscheen een eerste verhalenbundel Een mand zonder alibi, waarin Gysens interesse voor de zelfkant en zijn fascinatie voor het thema van de verloren onschuld al duidelijk tot uiting komen. De vormgeving blijkt evenwel nog stroef en gewrongen te zijn. De slecht befaamde Markies de Sade, een uitgebreid essay waarin de figuur van de Sade scherp verdedigd wordt en diens voornaamste geschriften op een grondige manier besproken worden, verscheen in 1961. Gysens interesse betreft hier vooral de bevrijding uit de ‘persoonlijk bepaalde konditie’ die door limiet-situaties als ongebreidelde sexualiteit bereikt kan worden. Samen met Freddy de Vree en Gust Gils vertaalt hij de Sades L'histoire de Juliette dat in 1965 sis Juliette gepubliceerd wordt. Veel belang hechtte Gysen ook aan zijn essay over de Franse schrijver Pierre Klossowski en diens roman La révocation de l'Edict de Nantes (1964). De belangrijkste publikaties zijn de experimentele ‘romans’ Processie all stars (1964), Grillige Kathleen (1966), Op weg naar de literaire receptie (1969). Vermeldenswaard verder is de Engelstalige erotische roman The French Way die in 1963 onder de schuilnaam John T. Lamoureux bij Tower Publications in New York uitgegeven werd.
| |
Verwantschap / Traditie
Gysens plaats en belang in het toenmalige literaire bedrijf is te omschrijven als een exponent van de modernistische en vormbewuste schrijfwijze zoals die beoefend werd in tijdschriften als Gard Sivik en Komma. Tijdens de eerste, Vlaamse periode van Gard Sivik, waarin de als vijfenvijftigers bestempelde dichters Hugues Pernath, Gust Gils en Paul Snoek de toon aangaven, schreef Gysen enkele pleidooien voor deze moderne poëzie, ‘Die aan de overkant’ en ‘De poëzie begon in 1950’, waarin onder andere de link gelegd werd met de analytische psychologie van Garl Gustav Jung en het surrealisme van André Breton. Meer prozaïst dan dichter zal Gysen vooral in Komma, dat onder andere in navolging van de nouveau roman gewijd is aan de vernieuwing van de romantechniek, zijn specifieke tekstopvatting kunnen uitwerken in fragmenten die later in boekvorm samengebracht worden. Kenmerkend voor de romanconceptie zoals die in Komma
| |
| |
door auteurs als Paul Wispelaere en Willy Roggeman beleden werd, is het problematiseren van de schrijfdaad, het doorbreken van de traditionele vertelpatronen, het uitwissen van het personage, het confronteren van verschillende bewustzijnsvormen. De reflectie op het schrijfproces komt hierbij centraal te staan. De buitenlandse literaire modellen die deze auteurs hierbij voor ogen stonden zijn, naast de nouveau romanciers, subversieve en controversiële schrijvers als de Sade, Beckett, Genet, Bataille, die vanuit een kritiek op de verstarde, repressieve maatschappelijke orde pleiten voor een Vitalistische en lichamelijke levensaanvaarding. Ook de geschriften van Sartre en Camus, waarin het ambivalente levensgevoelen, de problemen van absurdisme en existentiële onverschilligheid worden behandeld, werkten inspirerend op deze generatie. Het taalkritische en taalcreatieve aspect dat in deze opvattingen een belangrijk onderdeel van de roman vormt, wordt verder op de spits gedreven in het werk van auteurs als Daniël Robberechts en Mark Insingel.
| |
Kunstopvatting / Relatie leven/werk
In zijn sterk belijdende Geloofsbrief, die de veelbetekende titel ‘Langs een kronkelend pad met aarzelend licht aan de einder’ draagt, omschrijft Gysen het schrijverschap met de volgende gelijkstelling: ‘Lezen is schrijven is zich herinneren is leefbare realiteit scheppen is zich als persoon handhaven’. Bij andere gelegenheden spreekt hij van een ‘proces van individuatie’, literatuur niet als vluchtheuvel of therapie maar als levensnoodzakelijke positiebepaling en zelfverwerkelijking. Mede door zijn langdurige, pijnlijke ziekte en de lichamelijke beperkingen die dat met zich meebrengt, worden zowel het eigen bestaan als de omgang met anderen als ontoereikend ervaren. ‘Een zekere onontbeerlijke tonus dreigde in te zakken,’ bekent hij in zijn Geloofsbrief, ‘maar de literatuur gaf je hem weer, redde je van de definitieve melancholie. Je vluchtte niet in boeken, neen, ze gaven je de smaak weer van een werkelijker leven dan het absurde waarin je was verzeild geraakt.’ Het door ziekte en schaamte als zeer pijnlijk ervaren menselijk tekort wordt uitgepuurd en overstegen in diepborende introspecties als de genoemde ‘geloofsbrief’ en in nauwelijks verhulde mystificaties als de aangrijpende Dostoïevskiparafrase ‘Nieuwe mémoires uit het souterrain’. In vraaggespekken met Fernand Auwera en Herman J.
| |
| |
Claeys beweert Gysen dat zijn werk ‘van A tot Z geëngageerd is’, in de zin ‘dat er geen enkel gratuït woord in staat’. Zijn linkse opstelling mondt niet uit in sociaal-realistische of pamflettaire geschriften, noch koestert hij de illusie dat literatuur in maatschappelijk opzicht een revolutionair effect kan hebben. ‘Wel voel ik me geëngageerd door wat ik schrijf en kan ik niets anders uitdrukken dan wat me echt beweegt, beschrijven wat me werkelijk interesseert, al schrijvend zoekend naar het heil, tastend naar de grond, die ik zelf niet ken’, zegt Gysen aan Auwera. In verband met Het conflict tussen de mogelijke sociale relevantie en de feitelijke zingeving van literatuur zegt hij: ‘Een schrijver moet er zich niet om bekommeren of velen hem kunnen lezen, wel of wat hij schrijft zin heeft. Beter één goede lezer van één werkelijke idee dan miljoenen lezers voor gemeenplaatsen.’
In deze visie komt de bewerking van de ‘feitelijke’ werkelijkheid steeds meer centraal te staan. Zo zal hij in het historische nummer 33 van Gard Sivik uit 1964, waarin het neo-realisme geproclameerd wordt, pleiten voor een poëzie waarvan de dagelijkse realiteit de grondstof vormt. Conform aan zijn opvatting dat ‘we zeer weinig weten en tussen dwalingen en vergissingen een beeld van de werkelijkheid pogen op te bouwen, dat steeds onvoltooid blijft’, neemt de roman bij Gysen de vorm aan van een ‘onvolledig dossier’, waarbij een beroep gedaan wordt op de mede-constituerende activiteit van de lezer. De aldus in ‘romanvorm’ samengebrachte teksten balanceren tussen het fragmentarisch en verbrokkelde karakter van een principiële onvooropgezetheid en een naar volledigheid strevende, veelzijdig omcirkelde behandeling van het thema. Leo Geerts schrijft in dit verband dat Gysens werk een ‘lucide grilligheid’ vertoont: ‘herkenningspunten in een grillige wereld van verbeelding, dagdromen, impressionistische beschrijvingskunst en ingehouden tragiek’.
| |
Thematiek
Wat de door Gysen behandelde thematiek betreft kan men bezwaarlijk gewagen van een uitgebreid arsenaal aan thema's en motieven. In plaats van thematiek (in de zin van coherent betekenisgeheel) spreekt men wellicht beter van benaderinswijzen van deze drie in hun ambivalentie nauw verbonden aspecten: realiteit, schrijfdaad en persoonlijke
| |
| |
identiteit, die schrijvenderwijze aan een proeve van vormgeving onderworpen worden.
Uit angst voor stolling en verstening wordt elke vorm van definitieve betekenis uit de weg gegaan, elke vastlegging blijkt telkens de bedoelde complexiteit niet voldoende weer te geven. Het bewustzijn van en de reflectie op dit angstvallig uitstellend schrijverschap worden daarbij bijna noodzakelijkerwijze zelf voorwerp van dit schrijven. Enerzijds wordt dit besef nog scherper door het ontoereikende en vertekende karakter van de taal, het onvermijdelijke instrument van de schrijver, ‘dat anderen voor ons hebben gesmeed en dat ons beïnvloedt tot in onze intiemste gedachten en gevoelens, ja, dat onze gedachten en gevoelens creëert en ons dan doet geloven dat het de onze zijn’. Anderzijds biedt het ‘in woorden weergeven’ van een herinnering of een banaal reëel feit een (voorlopige) artistieke en existentiële bevrediging. Zo kan hij tegelijk beweren dat niets vaststaat en geloven aan de herinnering, ‘als interiorisatie van een reëel moment, reëler geworden dan dat moment zelf, omdat ze dynamisch betrokken wordt op het geheel van iemands ervaringen en zijn bestemdheid voor bepaalde visioenen met uitsluiting van andere’.
De authenticiteit van dergelijke intense schoonheidsmomenten wordt echter meteen in twijfel getrokken door ontnuchterende zelfkritiek. Dat geldt vooral voor de ‘lucide, serene en gelukzalige realiteit’ die hij tracht in woorden te scheppen. De feitelijke banale realiteit wordt opgevat als een teken van de buiten het bewustzijn liggende werkelijkheid en is als dusdanig niet waarneembaar. Ook de creatieve inwerking van verscherpte waarneming en van vervreemdende associaties bij de beschrijving van die werkelijkheid kan uiteindelijk niet in een waarachtige realiteit resulteren. Vastlegging betekent immers dood en vervalsing. Hetzelfde in wezen uitzichtloze schema van obsessionele zuiverheidsdrang vinden we terug bij de telkens verschuivende pogingen tot zelfbepaling. Paul de Wispelaere spreekt in dit verband van het weigeren van de eigen identiteit, de verbrokkeling van het ik dat ten opzichte van zichzelf en de buitenwereld telkens als ‘een ander’ dient te verschijnen. In Op weg naar de literaire receptie schrijft Gysen het volgende over een van zijn personages:
| |
| |
‘Maar op zeker ogenblik zal hij dan tot het inzicht komen dat gestalten, maskers, kostumes, rollen verwisselbaar zijn en dat hij zich niet alleen wenst te ontmaken van het odium der ziekelijkheid, maar van elke eigenschap die hem zou kunnen bepalen.’
| |
Stijl / Techniek
Het overwegend zelfbetrokken pessimisme dat voortdurend poogt zichzelf te overstijgen treft men ook aan in de teksten waarin men nog van een zekere fictionaliteit en narrativiteit kan gewagen, bijvoorbeeld in de verhalen uit Mond, zonder alibi, en in een ‘normaal vertellend’ fragment als ‘Afscheid van een stad’ uit Processie all stars.
Ook de erotiek blijkt een belangrijke plaats in te nemen in Gysens geschriften. Zo wordt in de opmerkelijk gecomponeerde roman Grillige Kathleen de fascinatie van een oudere man voor een zestienjarig meisje behandeld. Het gegeven van de verloren onschuld en het terugverlangen naar de eigen jeugd wordt hier in een omcirkelende beweging tot uiting gebracht, waarbij het door elkaar gebruiken van Verschillende teksttypes (essay, dagboek, mythe, enzovoort) en de merkwaardige mengeling van autobiografische bezinning en fictionalisering, ingegeven wordt door Gysens opzet ‘implicaties, variaties en aspecten’ van dit gegeven aan te brengen. Geen rechtlijnig verteld verhaal met uitgestippelde karakters dus, maar een heterogene en gebroken tekst waarvan de ‘innerlijke structurele noodwendigheid’ bepaald is door de wijdvertakte probleemstelling. Het lijkt er wel op dat Gysen zowel in vormtechnisch als inhoudelijk opzicht in deze opzet geslaagd is. Vooral de raadselachtigheid en onvatbaarheid van de Kathleen-figuur is sterk intrigerend. Waarschijnlijk zit Leo Geerts er het dichtst bij wanneer hij schrijft: ‘ze heeft de grillige toevalligheid van het reële bestaan en de doorgedreven toevalligheid van elk bewust doorgedreven literair symbool: noch als symbool, noch als reëel personage kan ze in een cliché gevangen worden’.
Het meest experimentele prozastuk van Gysen is het lange fragment ‘Herinneringen van een jonge kerkvorst’ uit Processie all stars. De zoektocht van de jonge Oswald naar zichzelf en zijn ouders en de confrontatie met verwarde, onkenbare realiteit wordt op een stilistisch zeer verscheiden en verteltechnisch complexe manier weergegeven, als ‘een meerstem- | |
| |
mige fuga’ (W. Roggeman). Een decadente sfeer wordt op een surreële en soms visionair verbeelde manier verbonden met oedipale schema's en moderne kitschcultuur. Innerlijke ontreddering wordt door typografische onderscheiding uitgespeeld tegen de bizarrerie van mondaine oppervlakkigheid en de dreigende atoomapocalyps. De auteur speelt een vervreemdend spel met de dosering van verzwegen en uitgesproken feiten en toedrachten. Die sureëel aandoende vormgeving resulteert in een beurtelings uitdeinende en inperkende schrijfbeweging die een weerspiegeling is van de onachterhaalbaarheid van de werkelijkheid en van de identiteit van zichzelf en de anderen.
In Op weg naar de literaire receptie wordt het proces van identiteitsvervaging verder op de spits gedreven door het optreden van de schrijver R.G. te laten afwisselen met het gebruik van maskers en verwisselbare rollen, en door de aanspreking van een afgesplitste jij. En op de volgende sereen desolate wijze eindigt Gysens laatste boek: ‘Maar het kloppen van mijn hart zegt: van iedereen verlaten, flikkerend waaklicht in de nacht, onder de maan die achter jagende wolkenrafels duikt, een schaduw tussen de geheimzinnige schaduwen van bomen, moederziel alleen, dool je, ben je.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Een volledige primaire en secundaire bibliografie door Hilda van Assche is te vinden in: Over René Gysen. Samengesteld door de redactie van Komma. 's-Gravenhage/Rotterdam 1970, pp. 100-156.
René Gysen, Die aan de overkant. In: Gard Sivik, jrg. 1, nr. 3, 1955, pp. 28-37, E. |
René Gysen, De poëzie begon in 1950. In: Gard Sivik, jrg. 2, nr. 6, 1956, pp. 27-37, E. |
René Gysen, Een mond zonder alibi. Drie verhalen. Zaandijk 1960, Uitgeverij Heijnis, Gard Sivik Reeks, Serie I, Deel 3, VB. |
Met andere woorden. Jonge dichters uit Noord en Zuid. Samengesteld en ingeleid door René Gysen en Hans Sleutelaar. Den Haag 1960, Bert Bakker/Daamen, Ooievaar nr. 119, Bl. |
René Gysen, De slecht befaamde Markies de Sade. Amsterdam 1961, Uitgeverij Heijnis, E. |
John T. Lamoureux, The French Way. An Original Novel. New York 1963, Tower Publications, A Midwood Book F 316, R. |
René Gysen, Anoniem 20ste eeuw. Pierre Klossowski, De herroeping van het Edikt van Nantes. Antwerpen 1964, eigen beheer, E. |
René Gysen, Processie all stars. 's-Gravenhage/Rotterdam 1964, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijgh Boeken 4, R. |
D.A.F. de Sade, Juliette. Vertaald door René Gysen, Gust Gils en Freddy de Vree. Antwerpen 1965, Walter Soethoudt, R (vert.). |
De onbekende twintigste eeuw. List en literatuur. Samengesteld door René Gysen. 's-Gravenhage 1965, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijgh Boeken 9, EB. |
René Gysen, Een vergelijking van twee drukken van ‘Mijn kleine oorlog’. In: Louis Paul Boon. Samengesteld door de redactie van Komma. 's-Gravenhage 1966, Nijgh & Van Ditmar, E. |
René Gysen, Grillige Kathleen. 's-Gravenhage/Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijgh Boeken 15, R. |
René Gysen, Gedichten. In: Komma, jrg. 2; nr. 1, 1966, pp. 1-7. |
René Gysen, Langs een kronkelend pad met aarzelend licht aan de einder. In: Geloofsbrieven. Samengesteld door de redactie van Komma. s-Gravenhage 1967, Nijgh & Van Ditmar, pp. 26-48, D. |
René Gysen, Develings einde van de roman. In: Komma, jrg. 2, nr. 4, 1967, pp. 51-68, E. |
René Gysen, Romanproblemen. In: Komma, jrg. 4, nr. 3, 1969, pp. 54-62, E. |
| |
| |
René Gysen, Kennismaking met de Japanse Nobelprijswinnaar. In: De Vlaamse Gids, jrg. 53, nr. 1, 1969, pp. 23-35, E. |
René Gysen, Als schrijver van korte verhalen. In: Rein Bloem, R.A. Cornets de Groot, René Gysen e.a., In gesprek met Hugo Raes. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, pp. 55-63, E. |
René Gysen, Op weg naar de literaire receptie. 's-Gravenhage/Rotterdam 1969, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijgh Boeken 27, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan Noordzij, Met dezelfde woorden. In: Gard Sivik, jrg. 5, nr. 21, 1960, pp. 47-49. (over Met andere woorden) |
Aad Nuis, Een bloemlezing van jonge dichters. In: Vrij Nederland, 7-1-1961. (over Met andere woorden) |
Jan Walravens, Jonge Vlaamse vertellers: Jos Vandeloo en René Gysen. In: Het Laatste Nieuws, 23-3-1961. (over Een mond zonder alibi) |
Louis Paul Boon, Markies de Sade en Vlaanderen. In: Vooruit, 28-12-1961. (over De slecht befaamde Marquis de Sade) |
Pierre H. Dubois, Monografieën en essays. In: Het Vaderland, 9-6-1962. (over De slecht befaamde Marquis de Sade) |
Weverbergh, Een mond vol alibi. In: Bok, jrg. 1, nr. 1, 1963, pp. 15-19. |
Herman Cluytens, Brief aan René Gysen. In: Bok, jrg. 1, nr. 2, 1963, pp. 73-74. |
Hedwig Leus, René Gysen over Klossowski. In: Bok, jrg. 2, nr. 8, 1964, pp. 75-76. |
Marcel Janssens, Proza van René Gysen. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 119, nr. 8, 1964, pp. 761-762. (over Processie all stars) |
Jan Greshoff, Authentiek schrijverschap en aanstellerij. In: Het Vaderland, 13-6-1964. (over Processie all stars) |
Frans de Bruyn, Muizenissen voor de muzen. In: De Nieuwe Gazet, 2-6-1965. (over Juliette) |
Hedwig Leus, Marquis de Sade. In: Yang, nr. 13-14, 1965, pp. 4-13. (over De slecht befaamde Marquis de Sade) |
Willem M. Roggeman, De onbekende 20ste eeuw. In: Het Laatste Nieuws, 26-4-1966. |
Rein Bloem, In de schaduw van Nabokov. In: Vrij Nederland, 18-11-1966. (over Grillige Kathleen) |
Herman J. Claeys, Wat is links? Vraaggesprekken over literair engagement. Brugge 1966, J. Sonneville, pp. 94-100. (interview) |
Paul de Wispelaere, Het trillen van de taalantennes. In: Paul de Wispelaere, Het Perzisch tapijt. Literaire essays en kritieken. Amsterdam 1966, pp. 96-100. (over Processie all stars) |
Paul de Vree, Tussen destalinisatie en depacellisatie. In: De Periscoop, jrg. 17, maart 1967, p. 4. (over Grillige Kathleen) |
Th. Govaart, De spin en de knikker. In: Th. Govaart, Lezen en leven. Vingerwijzingen en handreikingen. Utrecht 1967, pp. 320-323. (over Een mond zonder alibi) |
Frans Depeuter, De Wispelaere maakt school. In: Heibel, jrg. 3, nr. 2, 1967, pp. 3-16. (over 5 Geloofsbrieven) |
Paul de Wispelaere, Belangrijk proza van René Gysen. In: Paul de Wispelaere, Facettenoog. Een bundel kritieken gekozen en ingeleid door weverbergh. Brussel/Den Haag 1968, pp. 82-86. (over Grillige Kathleen) |
Pierre H. Dubois, In Memoriam René Gysen. In: Het Vaderland, 4-3-1969. |
Bernard Kemp, René Gysen keek om naar de toekomst. In: De Standaard, 4-4-1969. (in memoriam) |
Leo Geerts, René Gysen. De anti-hygiëne van het geluk. In: Streven, jrg. 37, 1969, pp. 184-191. (globale bespreking van Gysens werk) |
Willem M. Roggeman, René Gysen (1927-1969). In: De Vlaamse Gids, jrg. 53, nr. 4, 1969, pp. 3-5. (in memoriam) |
Fernand Auwera, Schrijven of schieten? Antwerpen/Utrecht 1969, pp. 21-25. (interview met René Gysen) |
Paul de Wispelaere, Postuum proza van René Gysen. In: Het Vaderland, 21-2-1970. (over Op weg naar de literaire receptie) |
Paul Hardy, Het moeilijke leven. In: De Gazet van Antwerpen, 10-6-1971. (over Op weg naar de literaire receptie) |
Paul de Vree, Literaire indexikaliseringen: Willy Roggeman - René Gysen. In: De Periscoop, jrg. 20, nr. 5, 1970, p. 3. (over Op weg naar de literaire receptie) |
Over René Gysen. Samengesteld door de redactie van Komma. 's-Gravenhage/Rotterdam 1970. Bevat bijdragen van: |
| |
| |
Willy Roggeman, Van artistiek concretum naar wetenschappelijke hypothese, pp. 13-16. |
Willy Roggeman, Ja, ja, iets zo eenvoudig als het dwarrelen van bladeren in de herfst, pp. 17-25. |
Paul de Wispelaere, René Gysen of het gevecht met de realiteit, pp. 26-42. |
Pierre H. Dubois, René Gysen als essayist, pp. 43-54. |
Gust Gils, Al het goud van uw Sahara: René Gijsen en de poëzie, pp. 55-65. |
Georges Adé, René Gysen tussen realisme en mythologie. In: Jeugd en Cultuur, jrg. 21, nr. 8, 1976, pp. 371-384. (overzichtsartikel) |
Georges Adé, René Gysen tussen links en rechts. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 29, nr. 5, 1976, pp. 425-436. (overzicht) |
Willy Roggeman, René Gysen: op weg naar Xing. In: Willy Roggeman, Glazuur op niets. Antwerpen 1981, pp. 145-158. (algemene karakterisering) |
16 Kritisch lit. lex.
februari 1985
|
|