| |
| |
| |
Wessel te Gussinklo
door R.P. Zweedijk
1. Biografie
Wessel te Gussinklo werd op 9 januari 1941 geboren te Utrecht, als enig kind van niet onbemiddelde ouders. Zijn vader overleed in de Tweede Wereldoorlog. In zijn geboortestad bezocht hij de lagere en middelbare school. De jonge Wessel bracht in die tijd zijn vakantie door in de jaarlijks op de Veluwe georganiseerde zomerkampen voor kinderen van onvermogende of alleenstaande ouders. Hij studeerde in de jaren zestig psychologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht en werkte aansluitend enige tijd als psychotherapeut en later als charterschipper op de bruine vloot. Het schrijven had al vroeg zijn interesse, maar het duurde twintig jaar voor in 1986 zijn eerste boek, De verboden tuin, verscheen. In hetzelfde jaar werd de roman bekroond met de Anton Wachterprijs.
Voor zijn tweede roman, De opdracht (1995), ontving Te Gussinklo maar liefst drie literaire prijzen: in 1996 mocht de auteur zowel de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs als de F. Bordewijkprijs (van de Jan Campertstichting) in ontvangst nemen. De roman werd bovendien in 1997 bekroond met de ECI-prijs en genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en De Gouden Uil. Te Gussinklo publiceerde regelmatig in literaire tijdschriften: van 1977 tot 1983 in Maatstaf, vanaf 1990 voornamelijk in De Revisor.
Wessel te Gussinklo heeft een volwassen dochter; zijn vrouw Jacomine verloor hij in 1998 ten gevolge van een ongeval. Hij woont en werkt in Den Dolder en is een verklaard zeilliefhebber.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
In de romans en verhalen van Wessel te Gussinklo figureren onhandige, wereldvreemde personen. Kenmerkend is hun paradoxale streven zich normaal en onopvallend te gedragen en zich tegelijkertijd te onderscheiden van de massa. Het zijn schlemielen zoals die vaker te vinden zijn in het werk van Nederlandse auteurs, zij het dat Te Gussinklo's hoofdpersonen zich onderscheiden door hun sociale isolement, hun grenzeloze vertrouwen in het eigen intellect en een manische gedrevenheid bij hun pogingen om geaccepteerd en bewonderd te worden. Zij zien zich geplaatst voor een onmogelijke keuze tussen twee kwaden: enerzijds een leven in eenzaamheid, maar met behoud van eigen inzichten, anderzijds een onopvallend bestaan in de marge, ondergeschikt aan de anderen, die zij evenzeer verafschuwen als bewonderen.
In zijn romans De verboden tuin (1986) en De opdracht (1995) lijkt de jeugdige hoofdpersoon Ewout Meyster geen normaal contact te kunnen hebben met anderen. Hij is voortdurend op zoek naar erkenning en bevestiging; hij wil graag deel uitmaken van een groep en zoekt geborgenheid. Dat verlangen houdt hem zozeer in zijn greep dat hij nergens anders meer aan kan denken: alles wat er gedaan en gezegd wordt, zowel door anderen als door hemzelf, brengt hij in verband met zijn behoefte om ‘iemand te zijn’. Ewout past zich aan om in de smaak te vallen, hij bereidt zijn gedrag en taalgebruik minutieus voor. Maar hij wil te graag: in zijn gretigheid verprutst hij alles, zodat hij, in een wanhopige poging zijn gezicht te redden, verkrampt en zichzelf belachelijk maakt. Bij leeftijdgenoten en volwassenen roept zijn mateloosheid alleen maar wantrouwen en irritatie op. Een complicerende factor is dat Ewout, wanneer hij nadenkt over wat er met hem aan de hand is en hoe de wereld in elkaar steekt, heldere ideeën lijkt te hebben: hij doorziet alles - dat denkt hij althans - en lijkt volledig overtuigd van zichzelf. Hij heeft, naar zijn eigen mening, een uniek inzicht. Hij zal de anderen versteld doen staan, zo neemt hij zich meermalen voor: ‘Als hij thuis was zou hij het allemaal opschrijven om het te kunnen oefenen. Verborgen achter het wandkleed in zijn kamer zou hij de briefjes
| |
| |
steeds bij de hand hebben om ze te bekijken en te overdenken - en misschien zouden hem nog andere dingen invallen, bijzonderheden die iedereen verbaasden.’ (De opdracht)
Deze solipsistische manier van doen, het isolement, de strikt individuele werkelijkheidsbeleving en het voortdurende gepsychologiseer maken de hoofdpersonen van Te Gussinklo tot zeer eenzame figuren. Er is een groot verschil tussen wat zij zich voornemen en wat zij uiteindelijk doen, verlamd van angst en van verlangen om niet te falen. Hun geestelijke voorbereidingen worden veelal vormgegeven in monologue intérieur, hun hoop is vrijwel altijd gevestigd op de kracht van de taal: met woorden zullen zij hun ‘tegenstanders’ vernietigen, anderen imponeren, vrienden maken.
Te Gussinklo's romans en verhalen kunnen gelezen worden als een commentaar op menselijke machtsstructuren in het algemeen en totalitaire systemen in het bijzonder. De auteur betoogt impliciet dat angst, in combinatie met een streven naar macht en erkenning, mensen voortdrijft, maar hen tegelijkertijd te gronde richt. Vervreemding van de omgeving, het losstaan van de werkelijkheid, is Te Gussinklo's belangrijkste thema. Daarnaast speelt de taal, als machtsmiddel, een grote rol. De hoofdpersonen zijn schrijvers die in het dagelijks leven communicatieproblemen ondervinden en adolescenten die trachten hun omgeving door middel van hun taalgebruik te imponeren. Hun taal blijft ontoereikend: zij lijden aan het onvermogen zich adequaat van taal te bedienen.
| |
Visie op de wereld
In Aangeraakt door goden (2003) plaatst Te Gussinklo dit onvermogen en de daaruit voortvloeiende teleurstelling in een breder kader, te weten dat van de epistemologische twijfel. Deze twijfel aan de functionaliteit van taal en aan het menselijk vermogen de werkelijkheid te kennen en te beschrijven, vormt een belangrijk onderdeel van zijn wereldbeeld. In het genoemde boek bespreekt Te Gussinklo niet zozeer indirect - namelijk door het werk van anderen (Sartre, Mulisch) te bespreken - zijn eigen werk, maar zijn poëticale opvattingen: ‘Het is als met het Chinese alfabet: 35.000 karakters in het Mandarijns; maar altijd ontglipt iets, ontsnapt iets: het is ontoereikend; het definitieve, het uiteindelijke dat gezegd moet worden is onzegbaar, onuit- | |
| |
baar, het zijn de laatste woorden niet. En dat verlangen [...] het gevoel dat een verbroken verbinding hersteld moet worden, wordt niet vervuld [...]. Het is een afschuwelijke valstrik waarin wij al benoemend en rubricerend belanden: zonder benoeming, zonder rubricering is er alleen chaos, ruis [...].’ En: ‘Het enige wat bestaat is een bombardement van de zintuigen. En uit dat moeras van vormloosheid moet de mens zich steeds weer omhoog trekken, als een Baron von Münchhausen aan zijn eigen haar.’ (Bakker, 1996)
| |
Thematiek
De belangrijkste motieven in het werk van Te Gussinklo zijn het contrast tussen buiten- en binnenwereld, de ontoereikendheid van menselijk contact (geconcretiseerd door middel van het ‘falend taalgebruik’ van de hoofdpersonen), problematische seksualiteit en overdreven aandacht voor het uiterlijk. De jeugdige hoofdpersonen van De verboden tuin en De opdracht kennen bovendien een soort ‘overbewustzijn’: als gevolg van een groot gebrek aan zelfvertrouwen en zoekend naar een eigen identiteit zijn zij zich zeer bewust van hun omgeving en betrekken zij alles wat er om hen heen gebeurt op zichzelf. Zodoende ontstaat er een hiaat tussen werkelijkheid en werkelijkheidsbeleving. Deze hoofdpersonen zien taal als het enige middel dat die afstand kan verkleinen of opheffen. In die zin zijn zij te beschouwen als kleine ‘schrijvers’; de voorbereidingen die zij treffen voor monologen en de ervaring dat het onmogelijk is exact te zeggen wat zij bedoelen, zijn te interpreteren als aspecten van het schrijverschap. In De opdracht verstopt Ewout Meyster de woorden die hem toegang zouden moeten verschaffen tot de wereld van de anderen achter een wandkleed op zijn kamer. Wanneer hij ze vervolgens gebruikt, worden zij overgenomen en tot vervelens toe herhaald, waardoor ze voor hem hun waarde verliezen. Ten slotte besluit hij alles nog eens voor zichzelf op te schrijven om ervan te kunnen leren. De hoofdpersoon blijft dus geloven in de kracht van het (al dan niet geschreven) woord en is daarmee een soort personifiëring van het schrijverschap. Hij is geen schrijver in strikte zin, maar ‘verbeeldt’ hoe een schrijver te werk gaat. Hoewel het concreet niets oplevert, blijft hij tegen beter weten in zoeken naar de perfecte formulering, zoals een schrijver blijft werken aan het perfecte boek hoewel hij weet dat iets dergelijks niet bestaat.
| |
| |
| |
Stijl / Techniek
De stijl is in het werk van Te Gussinklo een belangrijk element en is dan ook vaak het onderwerp van besprekingen. Veelvuldig wordt verwezen naar de spanningsopbouw, de sfeertekening en de dikwijls toegepaste monologue intérieur. Ook de ‘taligheid’ van de benadering van de buitenwereld komt vaak aan bod: het geheel eigen taalgebruik, de bezwerende opsommingen of juist het plotselinge gebrek aan woorden, zoals de hoofdpersoon in Het engeltje (1995) ervaart, zijn in het werk van Te Gussinklo van groter belang dan de handeling. Het werkelijke verhaal leest men bij hem in de ongebruikelijke combinaties van woorden die hij gebruikt, de dwingende cadans van de zinnen en het onvermogen van de hoofdpersonen zich adequaat uit te drukken, zich aan te passen aan een situatie.
Het lijkt erop dat de handeling, die in traditionele zin bij Te Gussinklo nauwelijks een rol speelt, zich afspeelt in de hoofden van de hoofdpersonen: zij denken zich een weg door de werkelijkheid, worden in hun meanderende overpeinzingen gestoord door (fragmenten van) een werkelijkheid die hard, chaotisch en onbegrijpelijk is. Hun psychologiserende blik blijkt zeer bevattelijk voor uiterlijkheden, wat bijvoorbeeld regelmatig leidt tot zeer beeldende beschrijvingen van lichamelijke onvolkomenheden. Bovendien is er een duidelijk verschil in welsprekendheid tussen de hoofdpersonen en de anderen.
Voor zowel de romans als de verhalen van Te Gussinklo geldt dat de wijze van vertellen de geestesgesteldheid van de hoofdpersoon verbeeldt en dus ook in dat opzicht functioneel is. De hoofdpersonen zijn chaotisch en emotioneel. In hun vergeefse pogingen de zaken op een rijtje te krijgen en invloed uit te oefenen op hun omgeving, herhalen zij zich vaak. Zij herhalen zich niet alleen in hun doen en laten, zodat zij elke keer dezelfde domme fouten maken en telkens stotteren als het moeilijk wordt, maar ook in hun denken. Zij herhalen bijvoorbeeld voor zichzelf dingen die iemand gezegd of gedaan heeft, om na te kunnen denken over het effect van die woorden of handelingen. Dat effect verzinnen zij er overigens veelal zelf bij. Zij proberen zichzelf er zodoende door middel van een soort mantra van te overtuigen dat zij precies weten hoe alles in elkaar zit. Op een vergelijkbare manier vertelt Te Gussinklo zijn verhaal, dat mede daardoor een pulserend en dwingend karakter krijgt.
| |
| |
In zijn romans en verhalen hanteert Te Gussinklo een personaal perspectief. De verteller gebruikt in De verboden tuin en De opdracht de hijvorm, waarbij hij zich beperkt tot de gedachten en gevoelens van één persoon. Zodoende bekijkt de lezer de verhaalwereld van de romans bijvoorbeeld uitsluitend door de ogen van Ewout. Dat perspectief is onbetrouwbaar te noemen in de zin dat de lezer al snel doorheeft dat de hoofdpersoon last heeft van een soort overbewustzijn: hij fantaseert zijn eigen werkelijkheid bij elkaar en verdraait dingen zo dat ze in zijn wereldje passen.
| |
Verwantschap
Zoals de hoofdpersoon uit De verboden tuin en De opdracht herinneringen oproept aan de Anton Wachterromans van Vestdijk, zo doet de wijze waarop de omgeving wordt beschreven denken aan Couperus. Evenals deze schrijvers gebruikt Te Gussinklo regelmatig herhalingen en neemt hij de ruimte voor uitgebreide natuurbeschrijvingen. Hij maakt daarbij veelvuldig gebruik van synesthesie en laat verzelfstandigde werkwoorden vergezeld gaan van onbepaalde lidwoorden, hetgeen abstracte, impressionistische natuurbeschrijvingen oplevert: ‘Niet het bos [...] maar de gewaarwording van verzadiging [...] - volheid, een rond en mollig opdringen - of juist van droge warme stoffigheid, ijl en doorschoten met banen zonlicht [...] En dichterbij, vlak naast hem, het langsschieten van bomen en takken, een streepachtig bewegen.’
Te Gussinklo heeft desgevraagd meer dan eens verklaard dat hij zich met geen enkele Nederlandse schrijver verwant voelt. Hij maakt echter geen bezwaar tegen vergelijkingen met Vestdijk, wiens naam regelmatig valt in recensies. Hij is een verklaard bewonderaar van diens werk: ‘Maar ook staat in De koperen tuin [...] de meest overweldigende beschrijving van hartverscheurend totaal ontwrichtend verdriet die ik uit de wereldliteratuur ken’, schrijft hij in Aangeraakt door goden. In zijn dankwoord bij het accepteren van de F. Bordewijkprijs voor De opdracht in 1996 sprak Te Gussinklo over zijn merkwaardige verhouding tot Vestdijk. In 1964 had deze geweigerd het manuscript van De expeditie te beoordelen. Hij schreef: ‘Ik doe dit soort dingen mijn leven lang al, nu moet een ander het maar eens doen.’ De teleurgestelde Te Gussinklo reed vervolgens als een razende op
| |
| |
zijn motor heen en weer voor het huis van Vestdijk. Het is onduidelijk wat hij daarmee trachtte te bereiken, de schrijver liet zich althans niet zien. Deze afwijzing heeft ervoor gezorgd dat Te Gussinklo pas vele jaren later debuteerde. De expeditie is nooit gepubliceerd. Ironisch genoeg ontving de schrijver voor zijn ‘verlate’ debuut de Anton Wachterprijs.
Te Gussinklo noemt zelf geen namen van schrijvers die hem beïnvloed hebben, wél van degenen die hij bewondert: ‘Ik noem een paar schrijvers - niet de grootsprekers en bluffers, of de naïeven [...] de echten, Oek de Jong bijvoorbeeld [...] of Thomése; of Van der Heijden [...]. Allard Schröder’ (Aangeraakt door goden). Verder zegt hij veel geleerd te hebben van Thomas Mann: ‘versnellen en vertragen. [...] voortdurend dalen en weer opbouwen’ (De Tijd, 1986) en van Mahler: ‘Toen ik die muziek voor het eerst hoorde, die sombere stroom met kleine venijnige muzieklijntjes erdoorheen [...] toen wist ik: zo wil ik schrijven.’ (Bakker, 1996) Later noemde Te Gussinklo Harry Mulisch een verwant schrijver. Het grootste deel van Aangeraakt door goden is aan diens werk gewijd.
| |
Kritiek
De kritiek op het werk van Te Gussinklo is het beste te omschrijven als sterk wisselend. Dat wil zeggen: de meningen verschillen zeer en gematigd is het oordeel nooit. Critici zijn grofweg te verdelen in twee kampen: men is ondubbelzinnig voor of tegen. Het is opmerkelijk hoeveel aandacht de boeken van Te Gussinklo in de pers krijgen. Op Aangeraakt door goden na is zijn werk veel tot zeer veel besproken. Daarnaast valt op dat de waardering voor Te Gussinklo's latere werk aanzienlijk groter is dan voor zijn debuut.
De recensie van Frank Ligtvoet over De verboden tuin is positief. Hij schrijft dat ‘[het] uiterst zorgvuldig opgeschreven [is]: geen detail van het gevoelsleven wordt overgeslagen. Daarmee onderscheidt De verboden tuin zich wel van alle andere jongensboeken, maar het is natuurlijk de vraag of dat onderscheid positief te beoordelen is.’ De roman wordt voornamelijk gewaardeerd om het feit dat de auteur zich in stilistisch opzicht onderscheidt van zijn ‘voorgangers in het genre’. Als voorbeelden van die fictieve groep worden Vestdijk, Van Oudshoorn, Rosenboom en Proust genoemd. Op Te Gussinklo's stijl is volgens de critici het
| |
| |
nodige aan te merken: ‘breedsprakig [...] zo dik en pathetisch dat je lange stukken [...] overslaat om je genoegen niet kwijt te raken’, schrijft Alfred Kossmann. Wam de Moor roemt daarentegen Te Gussinklo's ‘grote overtuigingskracht en [...] prachtige stijl’.
De recensenten zijn eveneens verdeeld in hun oordeel over De opdracht. Enkelen lieten zich leiden door hun antipathie voor de hoofdpersoon. Een zeer negatieve recensie werd bijvoorbeeld geschreven door Arjan Peters. Hij noemt het onderwerp flauw, de situatie voorspelbaar en de formuleringen ‘verwrongen en hoekig’. Doeschka Meijsing noemt De opdracht daarentegen een ‘gedreven boek’ en ‘een zeer sterke tweede roman’. Door anderen wordt de auteur geprezen om zijn opvallende beschrijvingen en beeldende stijl: ‘ook het taalgebruik is bijzonder geslaagd [...] Te Gussinklo schrijft een vloeiende taal, die getuigt van een fijngevoelige zintuiglijkheid, verbositeit en plasticiteit’, schrijft Filip Devos. T. van Deel geeft aan dat ‘hier [...] juist die oceanische uitbreiding van ook maar het miniemste voorval mij erg [heeft] geïmponeerd’. In het juryrapport van de ECI-prijs staat: ‘De taal van dit boek is niet alleen geëigend voor het onderwerp, maar lijkt er eenvoudig voor geschapen [...] een massieve, onweerstaanbare en imponerende roman.’
Het engeltje en Heimwee naar de DDR (1998) zijn overwegend positief gerecenseerd. Opmerkelijk is dat de waardering voornamelijk de stijl geldt. De verhalen die verteld worden, schuift men, onder verwijzing naar de flaptekst, veelal terzijde als kolderiek, grotesk en ironisch.
| |
Publieke belangstelling
De opdracht is verreweg Te Gussinklo's meest succesvolle boek. Er verschenen binnen korte tijd twee drukken, de roman werd herdrukt in de Schrijvers van Nu-reeks van de ECI en is vertaald in het Duits. Ook de positief ontvangen novelle Het engeltje, aanvankelijk verschenen als nieuwjaarsgeschenk van uitgeverij Meulenhoff, werd binnen een jaar herdrukt. Hoewel hij meerdere literaire prijzen heeft gewonnen en zijn boeken veelvuldig zijn besproken, is de publieke belangstelling voor het werk van Te Gussinklo bescheiden te noemen. Uitgeverij Meulenhoff, die het grootste deel van zijn werk heeft uitgegeven, heeft nooit veel reclame voor zijn romans gemaakt. Er zijn bij- | |
| |
voorbeeld geen bijzondere edities verschenen en er is nauwelijks geadverteerd. De schrijver schuift zelf de schuld in de schoenen van zijn critici: zij zouden zijn boeken niet hebben doorgrond en ze verkeerd hebben gelezen.
Als promotor van zijn eigen werk is Te Gussinklo weinig actief. Hij geeft zelden interviews en treedt weinig in de openbaarheid. Optreden behoort dan ook niet tot de kerntaken van een schrijver, stelt hij.
| |
Kunstopvatting
Wat het schrijven betreft onderscheidt hij twee werelden, die van de grote thema's, de buitenwereld, en die van de zelfkennis, de binnenkant. Het beste zou zijn deze te verenigen, zowel het persoonlijke in het algemene te tonen, als omgekeerd. ‘Ik heb ook eerst psychologie gestudeerd en ik heb dat een poosje gedaan, maar ik kies voor schrijven. Dan maar armoe. In kunst kom je toch het dichtst in de buurt bij het raadsel, bij het geheim en bij je eigen bronnen. En bij... niet wat de sleutel is, maar, hoe zal ik het zeggen, bij wat het contact herstelt met wat er is en wat je bent. Dat klinkt bijkans als de rubriek uit de Privé, maar daar zit het toch ergens in de buurt. Natuurlijk, kunst verminkt, maar het is toch een andere verminking dan jezelf tot slagwapen maken door er een kruidenierswinkel op na te houden, of directeur van een fabriek te worden [...].’ (De Tijd, 1986)
In een polemisch essay in De Revisor (2000) verklaart Te Gussinklo dat hij als zestienjarige een ‘gedreven Bouquetreekslezer’ was, gefascineerd door wat hij ‘grote verhalen’ en ‘archetypen’ noemt. Op latere leeftijd ging hij op zoek naar het authentieke, het unieke. Aan de hand van die constatering bemerkt hij een cesuur die alleen werkelijk grote schrijvers weten te slechten: hun persoonlijke mythologie (de term is van Mulisch) bevat diepe, elementaire waarheden. Grote schrijvers, somt Te Gussinklo op, zijn Thomas Mann, Dostojevski, Emily Brontë, Multatuli en Bordewijk. In tegenstelling tot P.F. Thomése, tot wie de polemiek gericht is, heeft Te Gussinklo waardering voor de ‘kleine grote verhalen’. De bron waaruit de schrijvers van de triviaalliteratuur drinken is dezelfde, schrijft hij, als die waaraan grote schrijvers hun dorst lessen: kwaliteit hangt af van de drinker, niet van de bron. Het is aan de grote schrijver om de kloof te overbruggen tussen grote thema's en particuliere obsessies.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Wessel te Gussinklo, De verboden tuin. Amsterdam 1986, Meulenhoff, Hollands Maandblad-reeks, R. (tweede druk 1996, Meulenhoff Quarto) |
Wessel te Gussinklo, Het engeltje. Amsterdam 1995, Meulenhoff, N. (tweede druk 1996, Meulenhoff Editie 1517) |
Wessel te Gussinklo, De opdracht. Amsterdam 1995, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 1436, R. |
Wessel te Gussinklo, Heimwee naar de DDR en andere vrolijke vertellingen. Amsterdam 1998, Meulenhoff, Meulenhoff Editie 1720, VB. |
Wessel te Gussinklo, Aangeraakt door goden. Amsterdam 2003, Querido, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], [Zonder titel]. In: De Tijd, 14-11-1986. (interview) |
Anton Brand, Debuut met veel overtuigingskracht. In: Nieuwsblad van het Noorden, 23-5-1986. (over De verboden tuin) |
P.M. Reinders, Het kind dat wij waren: debuut van Wessel te Gussinklo. In: NRC Handelsblad, 30-5-1986. (over De verboden tuin) |
T. van Deel, Te Gussinklo walst tere kinderziel plat. In: Trouw, 12-6-1986. (over De verboden tuin) |
Frank Ligtvoet, Gewoel in een jongenshoofdje: Wessel te Gussinklo en ontluikende seksualiteit. In: de Volkskrant, 13-6-1986. (over De verboden tuin) |
[Anoniem], Een debuut dat veel losmaakt. In: Rotterdams Nieuwsblad, 28-6-1986. (over De verboden tuin) |
Alfred Kossmann, Kinderangsten. In: Het Vrije Volk, 19-7-1986. (over De verboden tuin) |
Wam de Moor, Afscheid van een jeugd. Een laat debuut maar een groot talent. In: De Tijd, 22-8-1986. (over De verboden tuin) |
Michaël Zeeman, Tiende uitreiking Anton Wachter Prijs aan Wessel te Gussinklo. Grimmig literair steekspel Harlingen. In: NRC Handelsblad, 20-10-1986. (algemeen) |
Jelle van der Meulen, Het incident Wessel te Gussinklo. In: Jonas Hilversum, jrg. 17, nr. 6, november 1986, pp. 14-18. (interview) |
Matthijs van Nieuwkerk, Ik kan geen lawaai om me heen maken. In: Het Parool, 7-11-1986. (interview) |
Corine Spoor, Wessel te Gussinklo: ik ben maar een onvruchtbaar talent. In: De Tijd, 14-11-1986. (interview) |
J. Kleisen, Wessel te Gussinklo. In: Uitgelezen. Reakties op boeken, 10. Den Haag 1988, pp. 121-126. |
Martijn Niemeijer, De roekeloze moed een eigen volwassenheid te ontwerpen. In: Ruim, jrg. 3, nr. 5, 1995, pp. 7-16. (interview) |
Arjan Peters, Geitebreiers met sandalen op de Veluwe. In: de Volkskrant, 31-3-1995. (over De opdracht) |
Sam de Graeve, Langzaam groot worden. In: Leesidee, jrg. 1, nr. 4, april 1995, p. 259 (over De opdracht) |
Jan Hendrik Bakker, De mens op het kookpunt. In: Leidsch Dagblad, 2-5-1996. (interview) |
Doeschka Meijsing, Kruiperige etterbuil. Sterke tweede roman van Wessel te Gussinklo. In: Elsevier, 6-5-1995. (over De opdracht) |
T. van Deel, Het leven als een voortdurend gevecht om macht, om liefde en bewondering. In: Trouw, 19-5-1995 (over De opdracht) |
Filip Devos, Alles moet anders. Het dwingende proza van Wessel te Gussinklo. In: De Standaard, 26-5-1995. (over De opdracht) |
Jeroen Vullings, Anton Wachter op zomerkamp. In: Vrij Nederland, 27-5-1995. (over De opdracht) |
Bart Vervaeck, Wessel te Gussinklo. ‘De opdracht’. Allemachtig, een dik boek. In: De Morgen, 7-7-1995. (over De opdracht) |
Gerrit Jan Zwier, Een ‘raar lulletje’. In: Leeuwarder Courant, 7-7-1995. (over De opdracht) |
Ton Verbeeten, Ritmische verhevigingen van de taal. Obsederende ontwikkelingsroman ‘De opdracht’ van Wessel te Gussinklo. In: De Gelderlander, 20-7-1995. |
Janet Luis, Slapen met de kaak vooruit. Vitale roman van Wessel te Gussinklo. In: NRC Handelsblad, 28-7-1995. |
Yves van Kempen, Macht moet je hebben. Macht! In: De Groene Amsterdammer, 16-8-1995. (over De opdracht) |
Janet Luis, Ewout en de anderen. In: Jan Campertprijzen 1996, Nijmegen 1996, pp. 77-90. (over De opdracht) |
Rob Schouten, Hé lekkere sik! Ha, lekkere sik! Effe voelen, zei ze. In: Trouw, 8-3-1996. (over Het engeltje) |
Arjan Peters, Op weg naar het zoveelste fiasco. In: de Volkskrant, 15-3-1996. (over Het engeltje) |
Gerrit Jan Zwier, Willoos en slap. In: Leeuwarder Courant, 22-3-1996. (over Het engeltje) |
| |
| |
Jeroen Vullings, Nooit meer drinken. In: Vrij Nederland, 23-3-1996. (over Het engeltje) |
Yves van Kempen, Nooit meer naar Amsterdam. In: De Groene Amsterdammer, 17-4-1996. (over Het engeltje) |
Frank Hellemans, Novelle schrijfslaafjes. In: Knack, 24-4-1996. (over Het engeltje) |
Co Welgraven, Wessel te Gussinklo. In: Trouw, 4-5-1996. (interview) |
Jan Hendrik Bakker, Wessel te Gussinklo werd genomineerd voor de Libris Prijs. In zijn roman ‘De opdracht’ veegt een gedreven schrijver de vloer aan met alles wat het leven schijnbaar vertrouwd maakt. Een gesprek. In: Drentse Courant, 9-5-1996. (interview) |
Aukje Holtrop, De weerbarstigheid van Wessel te Gussinklo. In: Vrij Nederland, 21-9-1996. (interview) |
Filip de Vos, De hel is een café in Amsterdam: verrukkelijk anti-sprookje van Wessel te Gussinklo. In: De Standaard, 17-10-1996. (over Het engeltje) |
Ellen de Jong-de Wilde, Het voortdurend herscheppen van het weerbarstig aanwezig zijn: een gesprek met Wessel te Gussinklo. In: Kreatief Wevelgem, jrg. 31, nr. 1, 1997, pp. 34-41. (interview) |
Peter van Vlerken, Bekroning voor eindeloze roman. In: De Limburger, 7-2-1997. (over De opdracht) |
Jeroen Vullings, De afgrond kijkt ook in jou. In: De Revisor, jrg. 27, nr. 5, oktober 2000, pp. 23-34. (over poëticale opvattingen) |
Jeroen Vullings, De compositie van het paradijs. Wessel te Gussinklo's verbluffende Elternsuche. In: Vrij Nederland, 7-6-2003. (over Aangeraakt door goden) |
Arnold Heumakers, Zonder voorbeeld door het leven. Eindelijk weer een substantieel boek van Wessel te Gussinklo. In: NRC Handelsblad, 13-6-2003. (over Aangeraakt door goden) |
Arjan Peters, Streven naar heilige gekte. Wessel te Gussinklo gaat chaotisch te werk. In: de Volkskrant, 20-6-2003. (over Aangeraakt door goden) |
Jaap Goedegebuure, Sartre en Mulisch als halfgoden. In: Haagsche Courant, 20-6-2003. (over Aangeraakt door goden) |
Kees 't Hart, Onweerstaanbare woede. In: De Groene Amsterdammer, 26-7-2003. (over Aangeraakt door goden) |
93 Kritisch lit. lex.
mei 2004
|
|