| |
| |
| |
Rose Gronon
door Luc Daems
1. Biografie
Rose Gronon werd als Marthe Bellefroid op 16 april 1901 geboren in Antwerpen. De Bellefroids stamden uit een oud hugenotengeslacht. Guillaume Bellefroid, Marthes vader, was tolbeambte. Thuis gedroeg hij zich autoritair en dictatoriaal en stelde excessief hoge eisen aan zijn enig kind.
Haar schrijversnaam ontleende Gronon aan grootmoeder van moederszijde, Eugénie Gronon, een Parijse die met de Waals-Brabantse hoefsmid Bernard Dandois getrouwd was. Na het overlijden van haar echtgenoot ging zij inwonen bij het gezin van haar zoon Guillaume. Marthe was daar getuige van de vijandschap die tussen de gezinsleden heerste.
Als kind uit een franskiljons gezin doorliep Gronon haar middelbare studies in Antwerpen in het Frans. Daarna volgde zij een opleiding tot letterkundige regentes. Na het beëindigen van haar studie in 1920 gaf zij les op enkele lagere scholen in de Antwerpse volkswijk de ‘Seefhoek’. In 1930 werd zij lerares op de normaalschool van haar stad. Daar begon zij in 1933 een relatie met een gehuwde man, die ze (naar Rodion Raskolnikow uit Dostojevski's Misdaad en straf) ‘Rodja’ zou blijven noemen. De relatie, die dertig jaar duurde, leidde nooit tot een huwelijk. Omdat zij tijdens de bezetting in de jaren 1940-1944 een benoeming aanvaardde, werd zij na de bevrijding zonder wedde en zonder pensioen uit het onderwijs weggestuurd. Ze kon toen aan de slag bij uitgeverij De Sikkel, waar ze werkte tot 1950. Eind jaren veertig werd de ‘onderwijszaak’ geregeld en in 1951 - ze was toen vijftig - is ze op pensioen gesteld.
De vroegste teksten van Rose Gronon verschijnen vanaf eind
| |
| |
1929 in Franstalige kranten en tijdschriften. In de tweede helft van de jaren dertig worden onder eigen naam en in het Frans haar eerste drie verhalenbundels uitgebracht. Bij de publicatie van Le livre d'Amd (1951) gebruikt de schrijfster voor het eerst het pseudoniem Rose Gronon. Opmerkelijk is dat het boek onmiddellijk in het Duits vertaald wordt. Nog slechts bij uitzondering doet zij afstand van haar pseudoniem. Dat is het geval voor haar bijdragen aan het gezinsblad Vrouw en Huis, waarvoor ze als Bella (van) Wildert in de jaren zestig informatieve artikelen en kinderverhalen schrijft. Maar ook op het omslag van de ‘late’ Franse roman Le peilt cheval blanc (1956) - die in Zwitserland verschijnt wanneer de schrijfster al volop in het Nederlands werkt en denkt - vermeldt ze nog een keer haar eigen naam. Filip de Pillecijn had er Rose Gronon al in 1954 van weten te overtuigen in het Nederlands te schrijven. Via hem zal haar werk verder onderdak krijgen bij Boekengilde De Clauwaert. De schrijfster is de uitgeverij, die op de Vlaamse markt gericht is en geen internationale belangstelling heeft, haar hele leven trouw gebleven.
Heel jong al was Rose Gronon gefascineerd door de geschiedenis. Ze documenteerde zich grondig over de periodes waarin ze haar werk wilde situeren. Enkele keren per jaar ondernam zij reizen, bijna altijd in functie van haar werk. Soms schreef zij over die reiservaringen bovendien in kranten of tijdschriften, zoals De Standaard, Gazet van Antwerpen, Spectator...
Rose Gronon zag haar werk in de loop der jaren bekroond met de literatuurprijs van Hilvarenbeek voor Het huis aan de Sint-Aldegondiskaai (1959), met de prijs voor dramatische literatuur van de Vlaamse gemeenschap voor het luisterspel Het veer te Corvey (1965), en met de literatuurprijs voor scheppend proza van de provincie Antwerpen voor De Ramkoning (1965). In 1973 kreeg ze de premie voor letterkunde van de provincie Antwerpen voor haar gehele oeuvre.
De schrijfster overleed op 16 september 1979 aan de gevolgen van een hersenbloeding die haar zes weken eerder thuis had getroffen. Zoals ze het had gewenst, werd ze onder een eenvoudig houten kruis begraven op het kerkhof van Wildert (bij het Belgische Essen). In 1981 is in dezelfde gemeente het Rose Grononpad ingewandeld.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Relatie leven/werk
Het werk van Rose Gronon heeft een sterke biografische verankering. Met enige restrictie kan gesteld worden dat haar schrijverschap gegroeid is uit de traumatiserende ervaringen waarmee ze als klein meisje en als jonge vrouw te maken kreeg. Het isolement van het onbegrepen kind Marthe eerst en de onvervuld gebleven passionele liefde van de ongehuwde dertiger later, hebben hun neerslag gevonden in de belangrijkste karakteristiek uit haar werk, de fundamentele eenzaamheid. Beide aspecten van haar persoonlijke leven zijn terug te vinden in enkele van de belangrijkste motieven. Zo blijkt de verlatenheid van het kind in haar werk haast doorlopend gekoppeld aan de extreme bekrompenheid van de wereld van de volwassenen. De combinatie van die elementen is duidelijk weer te vinden in de novelle De reis (1966). Het is het relaas van een weektrip door de Ardennen, culminerend in de onverdiende klap die de kleine Justine van haar vader krijgt. Lucide doorziet het kind de kleinzielige poging van het burgermannetje om zich tegenover de buitenwereld, die hem verplettert, te rehabiliteren. Later komt de auteur op het gebeuren terug in het postume Laatste tocht (1985), waarin de hoofdfiguur naar het Ardense dorpje Marbais weerkeert en er furieus met het verleden afrekent. Ook in ander werk van Gronon worden variaties op het thema van ‘het eenzame kind in een hem vijandige wereld’ uitgetekend: in Het land Mordor (1973) bijvoorbeeld dat uit een reis naar Turkije en de lectuur van Tolkien ontstond en in De groene dijk (1955), waarvoor is doorgedacht op de calvinistische predestinatieleer. De scherpste confrontatie tussen de sferen van het kind en die van de volwassenen vindt wellicht plaats in de roman Iokasta (1970). Het lijdt geen twijfel dat uitgerekend deze roman - waarin de kleine Louise het kortzichtig doen en laten van haar ooms en tantes rapporteert - een nadrukkelijke
biografische inslag heeft. De hallucinante figuur van tante Stéphanie vooral, die alles en iedereen offert aan haar uiteindelijk zelfverterend egoïsme, is op jeugdervaringen van de schrijfster geïnspireerd.
De bladzijden uit dit ‘familiealbum’ maken tevens duidelijk hoe
| |
| |
het motief van het kinderlijk isolement niet zelden ook al raakt aan het tweede, dat van de onvervulbaarheid van de liefde. Beide motieflijnen worden harmonisch met elkaar verweven in het verhaal ‘De Indische halsdoek’ (uit Het glazen karveel, 1988) over een vijftienjarig meisje. De introverte Mit geeft daarin haar onuitgesproken liefde voor de bakkerszoon Romein op, om diens net zo hopeloze liefde voor een andere vrouw toch nog enige ruimte te gunnen. ‘De Indische halsdoek’ blijkt de ultieme drager van de onmogelijkheid tot realisatie van het geluk. Slechts hoogst zelden trouwens komt in het werk van Rose Gronon een harmonieuze relatie voor tussen man en vrouw.
De vroege novelle Anne-Marie de Wuestenraedt (1939) - geschreven tijdens de eerste jaren van Gronons relatie met Rodja - lijkt voor het titelpersonage even beloften in te houden met betrekking tot een laat en niet meer verwacht geluk. Maar in het gewelddadige slot van de geschiedenis komen zowel de angst voor het onbestendige van de passie als gevoelens van wraak tegenover diegenen die haar geluk bedreigen naar voren. Dat Rose Gronon in het personage van Anne-Marie nogal expliciet haar eigen problematiek heeft doorgelicht, staat buiten kijf. Drie decennia later lijkt De Roodbaard (1965) - waarin Odysseus na een jarenlang verblijf bij de ‘Moeder’ een einde maakt aan zijn twijfel en terugkeert naar zijn vrouw Penelope - opnieuw nauw aan te sluiten bij de realiteit van de auteur. Ook in het leven van Marthe Bellefroid wordt een periode afgesloten, en de indruk ontstaat dat de schrijfster met de novelle haar persoonlijke verwachtingen definitief heeft begraven.
Kort na Anne-Marie de Wuestenraedt reeds sluipen in Gronons mannelijke personages de Hamletiaanse twijfel, de lafheid en de wankelmoed, die hen verder het hele oeuvre door zullen blijven typeren. Is Simone della Verna uit Orso (1954) - een roman die gesitueerd is in het woelige veertiende-eeuwse Italië - nog ongenuanceerd daadkrachtig en enkel zwak in de liefde voor zijn broer Gianmaria, dan blijkt dat niet meer het geval met Claudius, het hoofdpersonage uit De Gyldenlöve Saga (1956). Hij vooral wordt in dit hoog-romantische boek over rondreizende komedianten geregeerd door angst en twijfel. In Sarabande (1957) - gesitueerd in het zeventiende-eeuwse Antwerpen -
| |
| |
gaat Johan, de hoofdfiguur, aan het onvermogen tot handelen ten onder. Hasso van Bodman, de hoofdpersoon uit het gelijknamige boek (1966), wordt door zijn zuster Ute als wraakengel door het middeleeuwse Europa gezonden, maar aarzelt zo lang dat de vergelding alle zin verliest. De onbeslistheid van het titelpersonage speelt opnieuw een beslissende rol in de ontknoping van Pentheus (1969), een subjectieve hertaling van de Dionysosmythe. Zelfs Cervantes profileert zich in De man die Miguel heette (1963) als een innerlijk verscheurde figuur.
Dat in het werk van Rose Gronon zo vaak (in Orso, Ik zal leven, De heks, De Gyldenlöve Saga...) twee niet enkel fysiek, maar vooral geestelijk sterk met elkaar verbonden broers voorkomen, kan nauwelijks toeval zijn. Eén van beiden wordt vaak door trouw gedreven, offert zich op, verdwijnt en zadelt de ander met schuldgevoelens op. Onvermijdelijk intensifieert het procédé de twijfel en ontoereikendheid in de achterblijvende figuur. Wezenlijk blijken deze mannelijke karakters dus allemaal verwanten van elkaar. Ze lijken op de vader van Marthe Bellefroid of vertonen trekken van de minnaar die haar heeft teleurgesteld. Veel principiëler, doch bijna altijd verteerd door gevoelens van haat en wrok, zijn de vrouwelijke personages. De meest extreme is Klytaimnestra uit De Ramkoning (1962), een roman waarin de ikfiguur de moord op haar echtgenoot Agamemnoon tracht te rechtvaardigen in een flashback die het hele boek omvat. Maar nagenoeg alle andere vrouwelijke personages uit Gronons oeuvre zijn in zekere zin ook zusters van de Griekse koningin. Dat geldt voor de bijbelse Ishtar uit het gelijknamige boek (1974) en zeker voor het titelpersonage uit het donkere Ballade van doña Maria de Alava (1963). Als courtisane aan het Spaanse hof wacht ze jarenlang haar moment af van wraak op de koning, die om politieke redenen heeft toegestaan dat de zoon die ze van hem had, werd omgebracht. Amanda uit de novelle Het huis aan de Sint-Aldegondiskaai (1958), Ute (Ik, Hasso van Bodman) en de majestueuze Stéphanie (Iokasta, 1970) zijn echter evenzeer door rancune en wraak gedreven personages met een geweldige présence. In de consequentie van hun gedrag worden ze eerder indrukwekkend dan eerbiedwaardig. Lijken ze monolieten van zelfverzekerde onverdraagzaamheid, in wezen willen ze - na een
| |
| |
hevige maar kortstondige passie - geen van allen nog liefhebben zodat ze ook nooit meer kwetsbaar zijn.
Acht jaar voor haar dood - ze zou nadien nog een roman en een novelle schrijven - leek Rose Gronon met de novelle Venetiaanse herfst (1971) de vervulling van een wensdroom te hebben willen verwoorden. Op haar levensavond komt voor het hoofdpersonage Mathilde daarin een soort sublimatieproces op gang: bitterheid en ontgoocheling ebben van lieverlede weg en maken plaats voor overgave en berusting bij het naderende einde.
Het werk van Gronon kan dan ook in hoge mate als therapeutisch beschouwd worden. Hoezeer dat het geval is, blijkt uit het motto van Iokasta: ‘Ze [de dagen] wegen zo zwaar. Daarom wil ik ze opnemen, één voor één. Wie weet? De winterwind grijpt ze in zijn klauwen. Zijn adem gaat over hun boosaardigheid, hij jaagt ze als dorre bladeren uit mekaar. Ik blijf bevend achter. Bevend - en eindelijk vrij?’
| |
Techniek
Marcel Janssens heeft erop gewezen (in zijn Feestrede Rose Gronon) dat de basis van het oeuvre van Gronon in feite novellistisch is. Ook in haar romans immers vertrekt de schrijfster van een crisispunt (of innerlijke conflictsituatie) van waaruit het verhaal - dat in verklaring en afwikkeling onverbrekelijk verbonden blijft met dat motorisch moment - zich dan ontwikkelt. Dat Gronons romans dikwijls gegroeid zijn uit een beknoptere synopsis - en misschien zelfs oorsponkelijk als novelle geconcipieerd waren - werd duidelijk toen kort na haar dood in de nalatenschap oudere, maar vooral ook veel kortere Franse versies van een aantal romans werden teruggevonden. Dat Rose Gronon haar chef-d'oeuvre De Ramkoning oorspronkelijk zag als een novelle, heeft ze overigens verteld aan José de Ceulaer. Het novellistisch karakter van haar werk brengt een frequent gebruik mee van de flashback: wanneer je van een crisispunt vertrekt, dan moet je wel naar het verleden terug. Omdat in Gronons belangrijkste romans (De Ramkoning, De ballade van doña Maria de Alava...) bovendien de eenheid van plaats en van tijd gerespecteerd wordt, is behalve de novellistische structuur ervan ook die van het klassieke drama herkenbaar.
| |
Visie op de wereld
Thematiek en personages in het werk van Gronon laten de matriarchale structuur al vermoeden die aan de basis ervan
| |
| |
ligt. Gronon volgt daarin de hypothese van Robert Graves en anderen, die stellen dat de oorspronkelijke Griekse gemeenschap - en bijgevolg de origine van onze beschaving - matriarchaal was. Het systeem biedt een alternatief voor de patriarchale maatschappij die de schrijfster in realiteit tot tweemaal toe, als kind en als minnares, zeer teleurgesteld heeft. In de romans De Ramkoning en Ishtar, en in de novellen De Roodbaard. Pentheus en De Heks (1978), waarin gebruikgemaakt wordt van het Demetermotief, is de matriarchale onderbouw het duidelijkst aanwijsbaar.
Mythe en geschiedenis kunnen bij Rose Gronon begrepen worden als middelen om uiting te geven aan ‘wat blijft in wat voorbijgaat’. Dat veel van haar romans en novellen gesitueerd zijn in een historische context, betekent niet dat ze de loutere neerslag zijn van evasiedrang bij hun auteur. Het ‘situeren in de tijd’ moet eerder gezien worden als pogingen tot identificatie met de ‘eeuwige mens’, die, geplet tussen ideeën, stromingen en bewegingen, wanhopig oplossingen zoekt voor een onveranderlijke, tijdloze problematiek.
Enerzijds ontdoet ze in haar literaire werk historische figuren van hun mythische dimensie. Ze licht ze door, herkent ze en herleidt ze tot hun kwetsbare menselijkheid (Orso, Pentheus of De Roodbaard). Anderzijds verwerven personages uit het ‘niet-historisch’ werk, die aanvankelijk gewoon uit de kennissenkring of familie van de schrijfster lijken te zijn gerecruteerd, gaandeweg een quasi-mythische status. Hun specificiteit wordt door de tijd zelf enigszins toegedekt en hun schamele alledaagsheid krijgt waarachtig allure (meester Daems in Persephone wordt Pluto, tante Stéphanie Iokasta in de gelijknamige roman). In dat spel van ‘ontkleden’ en ‘aankleden’ slecht Rose Gronon de voor haar relatieve grenzen tussen heden en verleden, het alledaagse en het mythische. In haar queeste naar de realiteit achter de realiteit, brengt zij personages op die manier samen en laat ze hen hetzelfde universele lot delen.
Die voorkeur voor het mythische heeft in haar werk zelden geleid tot metafysische of religieuze bekommernissen. Vanuit haar opvoeding had dat bijvoorbeeld christelijk geïnspireerd kunnen zijn. In de schaarse gevallen waarin de romans en
| |
| |
novellen toch raken aan meer existentiële themata lijkt de schrijfster zich eerder antidogmatisch op te stellen, zoals in De heks, of erg kritisch, zoals in Het land Mordor. De relativiteit van elke waarheid dwingt haar tot tolerantie. Zo gaat in De late oogst (1954) Gronons sympathie in haar beschrijving van het beleg van Antwerpen en de nasleep ervan, spontaan uit naar de volgelingen van de verdraagzame Prins van Oranje.
Hoog op de morele waardenschaal in dit oeuvre staan verder kwaliteiten als trouw, moed en rechtlijnigheid. Ze lijken haast desperaat ‘zin’ te willen geven aan het bestaan.
| |
Stijl
Een van de opvallendste trekken van het werk van Rose Gronon is het vermogen tot sfeerschepping. Die komt volgens de schrijfster zelf voort uit een zeer scherp beeld, dat diep in haar is doorgedrongen en dat ze niet meer kwijt kan raken. Soms gaat het om een flard uit een droom, dan weer om een heel precieze landschapsimpressie: indrukken die zo indringend blijken te zijn dat ze achteraf nog door de lezer worden herkend. Zo ging het met De ballade van doña Maria de Alava: ‘Ik droomde van een donkere tuin in Spanje met zwarte oranjebomen en met daarachter een hoge krijtwitte gevel. Dat was de muur van het Escoriaal, hoewel het Escoriaal in de realiteit helemaal niet wit is. Ik ging de tuin binnen en ik had het gevoel dat ik iets heel gevaarlijks zou doen, maar dat het goed zou aflopen. Wat het was, wist ik niet.’ Dat sterk sensitieve beeld geeft de aanzet tot het verhaal.
Stilistisch onderscheidt haar werk zich door een zekere voornaamheid, door sierlijkheid. Zorgvuldig geconstrueerde zinnen dirigeren ritme en klank van al haar romans en novellen en verlenen ze doorgaans een wat plechtstatige, aristocratische allure. Het veelvuldig gebruik van het epitheton ornans en van metaforen draagt daar aanzienlijk toe bij.
Het feit dat Rose Gronon in het Frans debuteerde en pas later koos voor het Nederlands heeft ongetwijfeld het karakter van haar taal gekleurd. Zelf zegt de schrijfster daarover: ‘Ik ondervond dat het Nederlands veel plastischer en rijker was dan ik vermoedde. Het Nederlands is uitstekend geschikt voor sfeerschepping, om de gewaarwordingen van kleur, licht, beweging en geluid, de zintuiglijke sensaties uit te drukken. Je beschikt
| |
| |
daarvoor in het Nederlands over veel meer dan in het Frans. Het Frans is een klare en logische taal, die je veel meer bindt, een oude en meer vastgelegde taal. Het Nederlands daarentegen is een jonge taal met veel scheppingsmogelijkheden. Vaak kun je met een Nederlands woord iets uitdrukken waar het Frans een hele zin voor nodig heeft. Natuurlijk is het ook zo dat de kleur en de klank van het Frans, die eigenaardige helderheid, ook niet te vertalen zijn.’
Al is haar ‘idioom’ nu en dan wat onzuiver, die symbiose van elementen uit de Franstalige en de Nederlandse (Vlaamse) cultuur, verleent er een cachet aan dat bijzonder is in onze literatuur.
| |
Traditie / Verwantschap
Paul Hardy heeft Gronon ooit ‘de exponent van het romantisch magisch-realisme’ genoemd. Ook Bernard Kemp situeert haar werk in de lijn van dat van Johan Daisne en - meer nog misschien - in dat van Hubert Lampo. Zo die verwantschap er al is, dan dient ze toch vooral gezocht te worden in enkele latere novellen van de schrijfster, zoals Venetiaanse Herfst en De heks, dat trouwens aan H.L. [Hubert Lampo] werd opgedragen.
In wezen is Gronon echter een neoromantica van wie het werk raakpunten vertoont met dat van de door haar bewonderde Arthur van Schendel (Een zwerver verliefd, Een zwerver verdwaald) en Alain-Fournier (Le grand-Meaulnes), waarin telkens droom en werkelijkheid met elkaar geconfronteerd worden. Verwant is dit oeuvre beslist ook aan dat van haar leidsman Filip de Pillecijn. Kemp constateert echter dat Rose Gronons creativiteit een bewuste poging inhoudt tot zelfgenezing en dus verder reikt dan de weemoedscultus van haar voorganger. Het werk van twee grote vrouwelijke romancières - Selma Lagerlöf (Gösta Berling) en Emily Brontë (Wuthering Heights) - heeft naar eigen getuigenis van Gronon grote indruk op haar gemaakt, al gelooft ze niet dat één van beiden haar echt beïnvloed heeft. Voor wat de gevoelsintensiteit betreft, doet Sarabande niettemin denken aan de klassieker van de Engelse romanschrijfster. Hoe je historische stof verwerkt, heeft Rose Gronon kunnen vaststellen bij Heidenstam (Karolinerna) van wie ze het werk goed kende. Bepaald geestdriftig was ze over C.S. Lewis' Till we have faces. Het boek presenteert de geschiedenis van Psyche door één van
| |
| |
haar zusters verteld. In geen ander verhaal wordt de werkelijkheid achter de werkelijkheid zo nadrukkelijk aangevoeld. En dat was iets waarmee zij ook in haar eigen werk begaan was.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Doordat het werk van Rose Gronon bijna in extenso verscheen bij Boekengilde De Clauwaert - een vereniging die werkte op basis van lidmaatschap dat automatisch recht gaf op de tijdens dat jaar gepubliceerde boeken - valt het moeilijk om aan de hand van oplage- of verkoopcijfers het succes van de auteur te meten.
Aangenomen mag worden dat de renommee van Rose Gronon in Vlaanderen vanaf het verschijnen van haar eerste roman Orso (1954) bestendig is gegroeid tot aan haar dood in september 1979. Haar literaire faam belandde in een stroomversnelling na de publicatie van Het huis aan de Sint-Aldegondiskaai (1957), dat zes drukken heeft gekend en dat in 1979 voor de televisie werd bewerkt. Van De Ramkoning (1962), de roman die algemeen als haar meesterwerk wordt beschouwd, verscheen in 2002 de dertiende druk in de serie ‘Vlaamse bibliotheek’, waardoor zijn status van klassieker bevestigd werd.
Dat het succes van Rose Gronon beperkt bleef tot Vlaanderen heeft ongetwijfeld te maken met de politiek van de uitgeverij (waaraan de schrijfster om principiële redenen haar hele leven lang trouw is gebleven) die geen grensoverschrijdende ambitie had. Er zijn van boven de Moerdijk geen noemenswaardige reacties op haar werk bekend.
Ook in Vlaanderen heeft het imago van de uitgever de waardering voor haar werk soms negatief beïnvloed. Zo noemde Hedwig Speliers haar ooit ‘een katholieke schrijftante’, hoewel haar werk nauwelijks of niet aan een ‘katholieke’ problematiek raakt. Maar over het algemeen werden de romans en novellen van Gronon in Vlaanderen van waarderend tot zeer gunstig onthaald. Eén jaar voor haar dood (in 1978) miste de schrijfster op een haar na de ‘Staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan’. Die ging toen naar Louis Paul Boon. Na haar overlijden is het ook in Vlaanderen snel opmerkelijk stil geworden rond de auteur.
De tragiek van dit in menig opzicht toch klassieke werk bestaat erin dat het tot rijping kwam vanaf de jaren zestig, op het
| |
| |
moment dat het nieuwe proza zich reeds had aangediend en er door Michiels, Boon en anderen al duchtig met taal en structuur werd geëxperimenteerd. De traditionele expressievormen die Rose Gronon net met zoveel brio leerde hanteren, werden toen alweer gesloopt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Marthe Bellefroid, Chandeleur. Brussel 1936, Editions de la Phalange, VB. |
Marthe Bellefroid, Colloque nocturne. L'appel inutile, le mouchoir. Bruxelles 1938, Editions de la Phalange, VB. |
Marthe Bellefroid, Anne-Marie de Wuestenraedt. Brussel 1939, Editions de la Phalange, N. (vertaald in het Nederlands onder dezelfde titel, door Luc Daems: Wommelgem 1987, Den Gulden Engel) |
Bella van Wildert, Rondedansje om het jaar. Antwerpen 1948, De Sikkel, J. |
Rose Gronon, Le livre d'Arnd. La Chaux-de-Fonds [1951], La Nouvelle Bibliothèque, R. |
Rose Gronon, Orso. Leuven 1954, De Clauwaert, R. |
Rose Gronon, De late oogst. Leuven 1954, De Clauwaert, De Clauwaert-Vereniging 6, N. (schooluitgave met aantekeningen door J. Vlasselaers, Leuven 1965, De Clauwaert, Caleidoscoop der Nederlandse letteren) |
Rose Gronon, De groene dijk. Leuven 1955, De Clauwaert, De Clauwaert-Vereniging 8, N. |
Rose Gronon, Le petit cheval blanc. Neuchâtel 1956, Les éditions de la Baconnière, R. (in 1959 herwerkt als Ik zal leven) |
Rose Gronon, De Gyldenlöve saga. Zaltbommel/Antwerpen 1956, Jan van Tuyl, R. (herdruk met een inleiding door Henri-Floris Jespers: Antwerpen 1979, Beckers, Vlaamse auteurs) |
Rose Gronon, Sarabande. Leuven 1957, De Clauwaert, Boekengilde De Clauwaert 1956/1957, 3, R. |
Rose Gronon, Het huis aan de Sint-Aldegondiskaai. Leuven 1958, De Clauwaert, Novellenbibliotheek De Clauwaert 13, N. |
Rose Gronon, Ik zal leven. Leuven 1959, De Clauwaert, Boekengilde De Clauwaert 1958/1959, 3, R. (bewerking van Le petit cheval blanc, opgenomen in Omnibus Rose Gronon, 1982) |
Rose Gronon, Het veer te Corvey. Een luisterspel. [Amsterdam] 1961, [Corvey], Het Model voor de Uitgever, T. |
Rose Gronon, De Ramkoning. Leuven 1962, De Clauwaert, R. (herdruk, met een nawoord van Elke Brems: Antwerpen/Amsterdam 2002, Houtekiet, Vlaamse bibliotheek 23) |
Rose Gronon, De ballade van Doña Maria de Alava. Leuven 1963, De Clauwaert, Boekengilde De Clauwaert 1962/63, 5, R. |
Rose Gronon, De man die Miguel heette. Leuven 1963, De Clauwaert, Novellenbibliotheek 24, N. |
Rose Gronon, Goudenregen. Een serie leesboekjes voor de lagere school. Leuven 1963-1966, Wolters, 6 dln. |
Rose Gronon, De Roodbaard. Leuven 1965, De Clauwaert, De Clauwaert-Vereniging 29, N.
|
| |
| |
(licentie-uitgave met commentaar en aantekeningen door L. Scheer: Leuven 1968, Caleidoscoop der Nederlandse letteren) |
Rose Gronon, Ik, Hasso van Bodman. Leuven 1966, De Clauwaert, Boekengilde De Clauwaert 1965/1966, 4, R. |
Rose Gronon, De reis. Leuven 1966, De Clauwaert, Clauwaert-vereniging 33, N. |
Rose Gronon, Persephone. De Indische halsdoek. Brugge 1967, Verbeke-Loys, Miniboek MB/2, VB. |
Rose Gronon, Pentheus. Leuven 1969, De Clauwaert, Clauwaert-vereniging 40, N. |
Rose Gronon, Iokasta. Leuven 1970, De Clauwaert, Boekengilde De Clauwaert 1970/1971, 1, R. (opgenomen in Omnibus Rose Gronon, 1982) |
Rose Gronon, Venetiaanse Herfst. Leuven 1971, De Clauwaert, N. |
Rose Gronon, Verzamelde novellen. Leuven 1971, De Clauwaert, NB. (tweede, uitgebreide druk 1973) |
Rose Gronon, Anders. Antwerpen en Amsterdam 1972, ALMO en DONETO, T. |
Rose Gronon, Het land Mordor. Leuven 1973, De Clauwaert, Novellenbibliotheek 50, N. |
Rose Gronon, De zilveren weg. Geïllustreerd door Leo Fabri. Tielt 1973, Lannoo, J. |
Rose Gronon, Ishtar. Leuven 1974, De Clauwaert, Boekengilde De Clauwaert 5, R. |
Rose Gronon, De heks. Leuven 1978, De Clauwaert, Novellenbibliotheek 62, N. (opgenomen in Omnibus Rose Gronon, 1982) |
Rose Gronon, Monda de Munck e.a., Dag kind. Leuven 1978, Davidsfonds, Romanreeks 612, N. |
Rose Gronon, Omnibus Rose Gronon. Leuven 1982, Davidsfonds, Romanreeks 636, N/R. (waarin opgenomen De heks, Ik zal leven, Iokasta) |
Rose Gronon, Laatste Tocht. Met een analyse door Luc Daems. Leuven 1985, De Clauwaert, Novellenbibliotheek 83, N. |
Rose Gronon, Het glazen karveel en andere verhalen. Met een essay van Luc Daems. Korbeek-Lo/Wommelgem 1988, De Clauwaert/Den Gulden Engel, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Voor een quasi-volledige secundaire bibliografie van Rose Gronon tot 1984 consultere men de lijst van Luc Decorte in het tijdschrift Vlaanderen, jrg. 33, 1984, nr. 202/203: ‘Een kwartet van prozaschrijvers: Rose Gronon, Paul Lebeau, Valère Depauw en Maria Rosseels’, gemaakt met bijzondere aandacht voor bijdragen die in boeken of periodieken verschenen.
Hubert Lampo, Rijpheid redt romantiek. In: Volksgazet, 9-6-1960. (over Ik zal leven) |
Dries Janssen, Realiteit en magie. Gesprek met Rose Gronon naar aanleiding van haar zestigste verjaardag. In: Boekengids, jrg. 33, nr. 4, mei 1961, pp. 121-126. |
Hubert Lampo, Klytaimnestra vertelt zelf. In: Volksgazet, 15-2-1962. (over De Ramkoning) |
Urbain van de Voorde, De Ramkoning. In: De Standaard, 17-3-1962. |
Raymond Herreman, De Ramkoning - Herlevende Griekse geschiedenis - Het matriarchaat. In: Vooruit, 19-4-1962, 20-4-1962 en 21-4-1962. (over De Ramkoning) |
Raymond Brulez, De Ramkoning: tragedie van het matriarchaat. In: Het Parool, 7-7-1962. |
Lieve Scheer, De Griekse sage herverteld. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 107, nr. 9, november 1962, pp. 651-657. (over De Ramkoning) |
Em. Janssen, Landen, tijden en zielen bij Rose Gronon. In: De Periscoop, jrg. 13, nr. 12, oktober 1963, p. 5. (over De man die Miguel heette) |
Raymond Herreman, Rose Gronon - De ballade van Doña Maria de Alava. In: Vooruit, 25-11-1963 en 26-11-1963. |
J. de Ceulaer, Rose Gronon: conciesheid. In: J. de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Vierde reeks. Antwerpen 1964, pp. 52-59. |
Lieve Scheer, Ballade en suspense. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 109, nr. 1, januari 1964, pp. 64-68. (over De ballade van Doña Maria de Alava) |
Lieve Scheer, Odysseus op een matriarchaal eiland. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 110, nr. 6, juli-augustus 1965, pp. 440-445. (over De Roodbaard) |
Lieve Scheer, Hasso van Bodman: vaag schaduwbeeld in kleurrijk fresco. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 111, nr. 9, november 1966, pp. 705-707. |
Wim Hazeu, Knappe romans van Vlaamse schrijfsters. In Delftse Courant, 30-10-1965. (onder meer over De Ramkoning). |
M. Kraewinkels, Rose Gronon, of geschiedenis als magisch verhaal. In: Het Belang van Limburg, 29-3-1966. |
Lieve Scheer, Geput uit eigen verleden? In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 112, nr. 8, 1967, pp. 631-633. (over De reis) |
Bernard Kemp, Twee romancières: Rose Gronon en Maria Rosseels. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 113, nr. 1, januari 1968, pp. 32-42. (algemeen) |
Joos Florquin, Rose Gronon. Lange Beeldekensstraat 44, Antwerpen. In: Joos Florquin, Ten Huize van. Zesde reeks. Leuven 1970, pp. 107-148. (algemeen interview) |
P. van Look, Rose Gronon: een alleenstaande vrouw is nog altijd een buitenissigheid in onze maatschappij. In: Ons Land, 9-1-1970, pp. 17-19. |
Marcel Janssens, Feestrede viering 70e verjaardag Rose Gronon. Leuven 1971. |
Marcel Janssens, Oud en nieuw bij Rose Gronon. In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 2, winter 1971, pp. 123-125. (algemeen) |
Hugo Brems, Een andere klasse. In: Het Volk, 12-1-1971. (over Iokasta) |
Luc Daems, Rose Gronon: Iokasta. In: Vlaanderen, jrg. 20, nr. 121, september-oktober 1971. pp. 355-356. |
Luc Daems, Rose Gronon 70. In: Vlaanderen, jrg. 20, nr. 123, december 1971, pp. 445-446. |
Joris Gerits, Iokasta. In: Streven, jrg. 25, nr. 3, december 1971, pp. 320-321. |
Gaston Claes, Wie bent U, Rose Gronon? Gekwetst maar niet ontgoocheld. In: Gazet van Antwerpen, 7-12-1971. |
Marcel Janssens, Nog een roos voor Gronon. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 117, nr. 2, februari 1972, pp. 144-146. (over onder meer Verzamelde novellen) |
| |
| |
Rita Ghesquière, Twee verhalen van Rose Gronon. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 117, nr. 10, november 1972, pp. 792-793. (over Persephone) |
Hugo Bousset, Venetiaanse herfst. In: Spectator, 11-3-1972. |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Rose Gronon. In: De Vlaamse Gids, jrg. 56, nr. 6, juni 1972, pp. 21-23. |
Frans Heymans, De novellen van Rose Gronon. In: Lectuurgids, jrg. 19, nr. 5-6, 1972, pp. 135-136. |
Rudolf van de Perre, Rose Gronon. De geschiedenis als leermeester. In: Het teken, jrg. 46, nr. 4, oktober 1972, pp. 105-108. |
Jos Borré, Rose Gronon: Alexanders overheersing ging niet veel verder dan de vurige lijn die hij doorheen het Middenoosten getrokken heeft. In: Spectator, 2-12-1972. |
Paul Hardy, Rose Gronon. In: Paul Hardy, Bij benadering. Dagwerk van een recensent, deel 1: A-K, Brecht/Antwerpen 1973, pp. 259-297. |
A. Vandeghinste, Rose Gronon. In: A. Vandeghinste, Ontmoetingen... met 73 Vlaamse kunstenaars. Teksten en foto's. Kortrijk 1974, pp. 54-55. |
F. Vanhee, Rose Gronon: standbeelden doen tuimelen. In: Spectator, 21-6-1975. |
Gaston Claes, De vrouw van de maand. Met 75 is Rose Gronon nog lang niet uitgeschreven. In: Gazet van Antwerpen, 23-3-1976. |
André Demedts, Matriarchaat? In: De Standaard, 6-10-1978. (over Ishtar en De Heks) |
Gaston Claes, De schrijfster die moest worden doodgezwegen... Afscheid van Rose Gronon. In: Gazet van Antwerpen, 22 en 23-9-1979. (in memoriam en overzicht van het werk) |
Em. Janssen, In memoriam Rose Gronon. In: De Periscoop, jrg. 30, nr. 1, november 1979. |
A. Tireliren, Wandelpad Rose Gronon te Wildert. In: De Spycker, jrg. 38, nr. 1-2, 1980, pp. 26-38. |
Luc Daems (ed.), ‘Een kwartet van prozaschrijvers: Rose Gronon, Paul Lebeau, Valere Depauw en Maria Rosseels’. Speciaal nummer van Vlaanderen, jrg. 33, nr. 202-203, september-december 1984. Daarin onder meer:
- | Marcel Janssens, Rose Gronon in een handspiegeltje, pp. 300-302. |
- | Luc Daems, Pentheus aan flarden, pp. 303-308. |
- | J. Vlasselaers, De geschiedenis vertelt zichzelf, pp. 309-311. |
- | Rik Jacobs, Rose Gronon en het theater, pp. 312. |
- | Luc Decorte, Bio-bibliografie van Rose Gronon, pp. 314-319. |
|
I. de Smet, Rose Gronon. In: Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 11. Brussel 1985, pp. 334-341. |
Luc Daems, Onbekende novelle ontdekt. De laatste tocht van Rose Gronon. In: De Standaard, 23-3-1985 en 13-4-1985. |
Luc Daems, Laatste tocht. De processie. Naar de kern van een verhaal: naar de kern van een leven. In: Rose Gronon, Laatste tocht. Leuven 1985, pp. 41-68. |
Wim Zaal, Sinte-Godelieve. In: Wim Zaal, Vlak bij Vlaanderen. Antwerpen/Amsterdam 1986, pp. 59-72. (over Laatste tocht) |
Luc Daems, Silhouetten van de schimmenspeler. In: Rose Gronon, Anne-Marie de Wuestenraedt. Wommelgem 1987, pp. 35-67. |
Luc Daems, De moeder van Rose Gronon. In: Rose Gronon, Het glazen karveel en andere verhalen. Korbeek-Lo 1988, pp. 131-158. |
Luc Daems, Rose Gronon. In: Marcel Janssens e.a. (ed.), Geboekstaafd: Vlaamse prozaschrijvers na 1945. Leuven 1988, pp. 136-140. |
Jaak de Maere, Rose Gronon herlezen: constanten en varianten. In: Handen, jrg. 5, nr. 2, 1989, pp. 8-16. |
Jef Ector, Rose Gronon en de klassieke Oudheid. In: Diogenes, jrg. 5, nr. 5-6, mei 1989, pp. 411-425. |
J. Smeijers, Rose Gronon. De Ramkoning. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 6. Groningen 1990, pp. 1-10. |
Marcel Janssens, Rose Gronon 10 jaar later. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 135, nr. 1, januari 1990, pp. 48-54. |
Jef Ector, Het matriarchaat, inspiratiebron
|
| |
| |
van sagebewerkingen. In: Didactica classica gandensia, nr. 29-30, 1989-1990, pp. 50-56. |
Gerti Wouters, De wraak van de gehoorzame dochter. Rose Gronon, een Klytaimnestra met de pen. In: Lisette Keustermans en Brigitte Raskin (eds.), Veel te veel geluk verwacht. Schrijfsters over schrijfsters. Amsterdam/Antwerpen 1996, pp. 47-64. |
Luc Daems, Het debuut van Rose Gronon. In: Vlaanderen, jrg. 48, nr. 274, januari-februari 1999, pp 48-50. |
Luc Daems, De weemoed van het najaar. Over ‘Venetiaanse Herfst’ van Rose Gronon. In: Verslagen en mededelingen van de koninklijke academie voor taal- en letterkunde, jrg. 112, nr. 2, 2002, pp. 209-228. |
Elke Brems, Nawoord. In: Rose Gronon, De Ramkoning. Antwerpen/Amsterdam 2002. |
Brigitte Raskin, Het onvolprezen meesterwerk van Rose Gronon. Mijn hart was koud. In: De Standaard, 14-5-2003. (over De Ramkoning) |
98 Kritisch lit. lex.
augustus 2005
|
|