| |
| |
| |
H.A. Gomperts
door G.F.H. Raat
1. Biografie
Henri Albert Gomperts (roepnaam Hans) werd op 26 december 1915 geboren in Amsterdam. Hij groeide op in Amsterdam-Zuid, in een welgesteld gezin. Zijn vader was advocaat. Vanaf 1927 bezocht Gomperts het Vossiusgymnasium, dat hij in 1933 verliet na het behalen van het diploma gymnasium alfa. In dit jaar ging hij rechten studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Hij voltooide deze studie niet, omdat hij op 14 mei 1940 naar Engeland vluchtte, aangezien hij als jood weinig goeds te verwachten had van de Duitse bezetters. In Londen meldde hij zich eerst aan als militair, maar later werd hij ambtenaar bij de Nederlandse regering in ballingschap. In die hoedanigheid maakte hij reizen naar de Verenigde Staten en Zuid-Amerika.
Na de bevrijding woonde Gomperts een jaar in Amsterdam. Van 1946 tot 1949 was hij correspondent voor Het Parool in. Parijs. In 1949 keerde hij terug naar Amsterdam om redacteur letterkunde te worden bij hetzelfde dagblad. Daar ook volgde hij in 1952 S. Carmiggelt op als toneelrecensent, een functie die hij tot 1965 zou vervullen. Zijn literair-kritische activiteiten beperkte hij vanaf 1952 tot een maandelijkse kroniek.
In het begin van de jaren zestig verwierf Gomperts landelijke bekendheid als presentator van het televisieprogramnia ‘Literaire ontmoetingen’, dat hij samen met Hans Keiler maakte. Een kortstondige come-back met ‘De Letteren’, bijna twintig jaar later, was niet succesvol.
In 1965 werd Gomperts benoemd tot buitengewoon hoogleraar en in 1970 tot gewoon hoogleraar moderne Nederlandse
| |
| |
letterkunde aan de Universiteit van Leiden. Hij ging in 1981 met emeritaat. In de zomer van 1982 vestigde hij zich in Grimaud (Zuid-Frankrijk).
Gomperts was redacteur van Propria Cures (1936-1938), Libertinage (1948-1953) en De Vrije Bladen (1948-1949). Hij had zitting in de redactieraad van Tirade (1966-1967) en werkte behalve aan dit blad mee aan Criterium en Hollands Weekblad. Het werk van Gomperts werd diverse malen bekroond. Hij ontving in 1953 de Dr. Wijnaendts Francken-prijs voor Jagen om te leven, in 1960 de Pierre Bayle-prijs voor zijn kritische toneelbeschouwingen, in 1961 en 1965 de Essayprijs van de gemeente Amsterdam voor respectievelijk De schok der herkenning en De geheime tuin en in 1963 de Nipkovschijf voor het televisieprogramma ‘Literaire ontmoetingen’. Ten slotte werd hem in 1982 de G.H. 's-Gravesandeprijs toegekend voor zijn publikaties op het verbindingsvlak van literatuurkritiek en literatuurwetenschap.
H.A. Gomperts is getrouwd, heeft twee dochters en vier kleinkinderen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap / Traditie
De eerste stappen in de wereld van de literatuur zet H.A. Gomperts onder leiding van Menno ter Braak en E. du Perron. In 1937 publiceert hij een essay in het Amsterdamse studententijdschrift Propria Cures, waarin hij Ter Braak kwalificeert als ‘de boeiendste schrijver in onze taal en van dit ogenblik’ (Jagen om te leven, p. 104). Het artikel blijft niet zonder gevolgen. Hij maakt persoonlijk kennis met Ter Braak, die hij in de volgende jaren regelmatig zal ontmoeten, en via hem ook met Du Perron. Gomperts' eerste publikaties in boekvorm, de dichtbundel Dingtaal en het polemische essay Catastrofe der scholastiek, waarin hij de verdediging van Ter Braak op zich neemt na een aanval van de katholieke criticus Anton van Duinkerken, komen uit in de mede door Ter Braak geredigeerde reeks De Vrije Bladen.
Na de oorlog is Gomperts mede-oprichter van het tijdschrift Libertinage (1948-1953), dat de lijn probeert door te trekken van Forum (1931-1935), het blad dat gezicht kreeg door Ter Braak en Du Perron. In later jaren werkt hij mee aan Tirade, het tijdschrift dat op zijn beurt probeert het erfgoed van Forum te beheren. Ook is hij betrokken bij de uitgave van het verzamelde werk van de bewonderde meesters.
Het woord ‘meesters’ is hier met opzet gebruikt, want Gomperts schreef een gedicht met de titel ‘De leerling’. Daarin spreekt de ik-figuur met de vogels ‘Verlies’ en ‘Dood’. Refererend aan de meidagen van 1940, toen hij gedwongen was te vluchten, zegt hij tegen de vogel ‘Verlies’:
- Toen ik je dit land en mijn vrienden gaf
in de maand van de grootste nood,
nam je mij mijn twee meesters nog af.
- Dat was ik, zei de Vogel Dood.
(Van verlies en dood, p. 25)
Het gedicht brengt tot uitdrukking dat de gestorvenen, die met name worden genoemd, in de geest van de leerling voortleven. Het werk van Gomperts, het vroege meer dan het latere, getuigt dan ook van de blijvende betekenis van Ter Braak en Du Perron. Hun hang naar vrijheid en intellectuele onafhanke- | |
| |
lijkheid, zich manifesterend in polemiek en spotlust, hun voorkeur voor literatuur waarin de ideeën prevaleren boven de fraaie vorm, en hun opvatting van literatuur als een menselijke uiting en niet als een autonoom verschijnsel keren thematisch, technisch en poëticaal terug in de geschriften van Gomperts.
| |
Thematiek
In Catastrofe der scholastiek trekt Gomperts van leer tegen wat hij omschrijft als ‘jurisme’, het verstarde, formalistische denken. Net als Ter Braak wil hij intellectueel in beweging blijven, naar ook blijkt uit de levenshouding die hij verwoordt in het titelessay van, Jagen om te leven. Gomperts vestigt zijn hoop op wat hij ‘de derde elite’ noemt, nu de officiële elite (de machthebbers) en de verborgen elite (de cultuurdragers) in toenemende mate naar elkaar toegroeien. Over de leden van deze derde elite schrijft hij: ‘Zij zullen de gehechtheid hebben van mensen die jagen om te leven, die houden van hetgeen waaraan zij voorbijgaan en die niet toekomen aan de rechten en dogma's van de gevestigde landbouwers’ (p. 293). Hier wordt een levensleer verkondigd die gekenmerkt wordt door vrijheidszin en afkeer van fixatie.
‘Jagen om te leven’ is een pleidooi voor geestelijke lenigheid en levenslust, die bedreigd worden door dogma's en systemen. Deze mentaliteit wortelt in een vrijheidszin die ook de poëzie van Gomperts beheerst. Het openingsgedicht van Dingtaal, getiteld ‘Rappel’, beschrijft de beklemming die de ik-figuur voelt tijdens een samenzijn met de geliefde in de natuur. Zijn gevoel van onvrijheid projecteert hij in de omgeving:
En op het land liep tweeërlei paard
tussen hekken en sloten gevangen.
Het verlangen naar ongebondenheid is ook herkenbaar in het lange gedicht ‘Slinger’:
tot ik de haven ontwaarde
en de schepen gemeerd onder stoom
en de wind voelde gaan langs mijn hoofd
en tegen de lucht scherp en groot
| |
| |
Zowel de wind als de vogel roept de vrijheid op, die blijkens de slotregel een zekerheid vertegenwoordigt.
Een verouderde betekenis van ‘dingtaal’ is ‘pleidooi’ en dit weerklinkt ook in Van verlies en dood, zij het met meer nuancering dan in de debuutbundel. In het openingsgedicht symboliseert de vogel weer de ongebondenheid. De eerste strofe luidt aldus:
Een kleine vogel heeft het mij verteld:
dat het geheim van vliegen simpel is,
een onbezorgdheid in het rijke veld,
een onbevreesdheid voor woestijn en wildernis;
Het is geen zwaarwichtige boodschap die hier wordt verkondigd, afkomstig als zij is van een ‘kleine vogel’. Het komt erop aan onbezorgd en moedig te leven, zich te hoeden voor verstarring en daarom in beweging te blijven. Gomperts verdedigt in Van verlies en dood de moraal die hij in Jagen om te leven karakteriseert met de aan E.M. Forster ontleende trefwoorden: ‘“sensitive, considerate and plucky”, ontvankelijk, attent en dapper’ (p. 30). Voorwaarde voor de begeerde onafhankelijkheid is een zekere distantie tot de wereld, daar ‘slechts onbewogenheid / tot enige beweging leidt’ (Van verlies en dood, p. 60).
| |
Relatie leven/werk
Deze distantie, nauwelijks te onderscheiden van gevoelloosheid, wordt niet de hele bundel door volgehouden. Het isolement waartoe zij de ik-figuur dwingt, benauwt nu en dan. Zo eindigt een tot een jeugdvriend gericht gedicht, waarin een bootreis naar Amerika wordt beschreven, op deze wijze:
Dit is de witte weg die naar Amerika
en ons tezamen wèl had willen voeren
en die mijn boeg bespat met gouden snoeren
van vragen, waarom ik hem alleen nu ga.
(Van verlies en dood, p. 53)
De scheiding van de geliefde, veroorzaakt door de oorlogssituatie, wordt eveneens betreurd.
| |
| |
Want er is zee van Harwich tot IJmuiden:
ik ben wel duizend mijlen van je af.
Want er is zee en krijg en grote twijfel,
wie van ons beiden staan zal op wiens graf
(Van verlies en dood, p. 49)
Ook in andere gedichten die geïnspireerd zijn door de oorlogsomstandigheden (‘De soldaat’, ‘De gewonde’, ‘De piloot’), treft een minder afstandelijke houding.
| |
Techniek
Gezien zijn thematiek is het niet verwonderlijk dat Gomperts zich vooral op het beschouwende proza heeft toegelegd. Het essay is het aangewezen genre voor wie de wereld met een kritisch oog wenst te beschouwen, zeker als daarbij de omschrijving wordt betrokken die Gomperts zelf heeft gegeven. ‘Een essay is de eenvoudigste, gewoonste, meest voor de hand liggende vorm van literatuur. [...] een essayist blijft op de begane grond. Hij deelt iets mee zonder stemverheffing en voor eigen rekening’ (De geheime tuin, p. 179). Het is een adequate karakteristiek van Gomperts' eigen essayistiek. Hoewel hij niet alle zijpaden versmaadt, handhaaft hij in zijn essays een duidelijke, soms bijna didactische opbouw.
De nuchterheid die Gomperts inherent acht aan de beoefening van de essayistiek, valt ook in zijn poëzie te onderkennen. Formeel is zij weinig opmerkelijk: rijm en metrum worden op onopvallende wijze gehanteerd en ontbreken een enkele maal zelfs geheel, zoals in ‘Slinger’ (Dingtaal). De vorm van Gomperts' poëzie richt nooit de aandacht op zichzelf, maar heeft vaak de functie een mogelijke overmaat aan ernst of schoonheid te temperen. Vandaar een stilistisch detonerende regel als ‘Ik vaar de romantieke koers’ in een liefdesgedicht of het frustreren van een gave cyclische structuur door de inzet niet volledig te herhalen, maar te bekorten tot ‘In de kamer vlogen de vogels op, / enz. (da capo)’ (Van verlies en dood, p. 13 respectievelijk 37).
Afkeer van gezwollenheid ligt ook ten grondslag aan de toespelingen op populaire liedjes. Het kan een soldatenlied zijn (‘Old soldiers never die’), zoals in ‘De veteraan’, met de regels: ‘Oudgedienden gaan niet dood / maar vallen langzaam uit elkaar’ (p. 35), of een slaapliedje, zoals in de volgende strofe:
| |
| |
En alles door de nacht bedekt,
niet meer verlangt dan slaap, dan slaap
en zelfs het buiten lopend schaap,
verzadigd, heeft niet meer gemekt.
(Van verlies en dood, p. 59)
Een enkel gedicht, ‘De moeder’, heeft in zijn geheel het karakter van een volksliedje.
| |
Visie op de wereld
Overeenkomstig zijn streven naar intellectuele onafhankelijkheid heeft Gomperts zich nooit gebonden aan enige politieke of religieuze stroming. Godsdienstige onderwerpen zijn afwezig in zijn werk en de politiek wordt met argusogen bekeken. In Jagen om te leven schrijft hij: ‘men moet bezield blijven door een diep en onverzoenlijk wantrouwen jegens het gehele sinistere bedrijf, dat politiek heet’ (p. 244).
Dit wantrouwen heeft hem er niet van weerhouden in voorkomende gevallen partij te kiezen. In Libertinage neemt hij bijvoorbeeld stelling tegen degenen die een zogenaamde derde weg mogelijk achten tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Gomperts waarschuwt tegen een al te lankmoedige houding tegenover de expansie van het communistische machtsblok en verwijt zijn politieke tegenstanders dat zij hun verstand niet gebruiken.
| |
Traditie
Het laatste verwijt typeert de rationalist Gomperts. Kaleis heeft hem gekenschetst als een achttiende-eeuwse ‘philosophe’, die in de rede een middel ziet om het leven draaglijk te maken. Deze karakteristiek vindt bevestiging in Gomperts' grote scepsis tegenover de Romantiek, die irrationele tendensen alle kans gaf en in verband daarmee de kunstenaar beschouwde als ‘een geniale dorpsidioot, een begenadigde krankzinnige of een lallende wijze’ (Intenties 1, p. 52). De Romantiek vormde naar de mening van Gomperts de opmaat tot de l'art pour l'art-beweging, die de waarheid opofferde aan de schoonheid. Ofschoon Gomperts geen pleitbezorger is van geëngageerde literatuur, vindt hij deze ontwikkeling gevaarlijk, daar zij betekent dat kunst geïsoleerd wordt uit haar maatschappelijke context. Welke gevaren naar zijn mening dan dreigen, wordt duidelijk uit de passage in De schok der herkenning waarin hij fulmineert tegen ‘het typische filosofisch-getin- | |
| |
te kunstenaarsdefaitisme tegenover de waarheid, dat iedere karakterloze aanvaarding van leugens van tevoren heeft gelegitimeerd. Wil men weten, hoe het mogelijk was, dat zoveel kunstenaars medeplichtig zijn geweest aan de grote falsifikaties, die de nationaal-socialisten en de kommunisten in onze eeuw ondernomen hebben en ondernemen, dan vindt men een aanknopingspunt in deze teorie’ (p. 95).
Er loopt volgens Gomperts een rechte lijn van de Romantiek naar het estheticisme van de Tachtigers. In het voetspoor van de kopstukken van Forum laakt hij de gekunstelde taal en het gebrek aan ideeën in het werk van bijvoorbeeld Kloos en Van Deyssel. En niet toevallig kiest Gomperts enkele regels van Leopold, volgens Ter Braak een dichter van sierpoëzie, om op te variëren: ‘Des avonds, als de waters klaarder blinken / en zachter het fluweel wordt van het groen.’ Het gedicht, getiteld ‘Op een motief van Leopold’, zet welluidend in, maar eindigt met de volgende regels, die zowel voor de beschreven vrouw als voor de dichtkunst van Leopold hardvochtig zijn:
zij suggereert mij in één enkle zoen
de gracht, die zij zich koos om te verdrinken
en 't gas, waarmee zij zich wel zal verdoen,
des avonds, als de waters klaarder blinken
en zachter het fluweel wordt van het groen.
| |
Kunstopvatting
Het weren van intellect en filosofie uit de literatuur, die bijgevolg slechts fraai kan zijn, berooft haar van de functie een middel te zijn om door te dringen tot het leven. Kunst, ook literatuur, geeft op haar eigen wijze informatie over het bestaan. Van een tegenstelling tussen intellect en gevoel wil Gomperts daarbij niets weten: ‘De mening dat het “cerebrale” de gevoeligheid bedreigt wijst op een leeg hoofd of een zwak hart’ (De schok der herkenning, p. 38).
De opvatting dat literatuur niet op zichzelf staat, maar ingebed is in het menselijk verkeer, is Gomperts altijd trouw gebleven. In de inleiding van de verzamelbundel Intenties 1 definieert hij een literair werk als ‘geen aparte werkelijkheid, geen wereld in woorden’, maar ‘een uitgedrukte bedoeling’ (p. 8). Eerder in
| |
| |
dezelfde inleiding poneert hij de stelling: ‘literatuur kan alleen begrijpelijk worden gemaakt in de samenhang van schrijver, maatschappij en lezers’ (p. 7). Anders dan de aanhangers van een autonomistische visie op literatuur beklemtoont Gomperts niet het specifieke van de literaire communicatie.
| |
Techniek
De literatuuropvatting van Gomperts heeft consequenties voor zijn kritische arbeid. Hij citeert spaarzaam, mede doordat hij weinig aandacht schenkt aan formele verschijnselen. Volgehouden analyses van het vertelperspectief of de strofenbouw zal men in zijn werk vergeefs zoeken. Hij is vooral geïnteresseerd in de persoonlijkheid van de auteur. Daarbij verliest hij soms het onderscheid uit het oog tussen auteur en personage, zoals in de volgende zin: ‘Wat Vestdijk uitvoerde in de tijd, toen Marsman zijn “Seinen” schreef, kan men lezen in de tweede helft van de Anton Wachter-reeks’ (Intenties 2, p. 23). De romanfiguur Anton Wachter en de schrijver Vestdijk worden hier vereenzelvigd.
Gomperts heeft een voorliefde voor een biografische en psychologische argumentatie. Zo verklaart hij Du Perrons herkenning van Multatuli uit hun overeenkomstige situatie: ‘de vreemde snoeshaan, het uit Indië komende buitenbeentje tegenover de degelijke hollandse burgerheren’ (De schok der herkenning, p. 153). In het eindoordeel over een roman speelt de norm van de psychologische geloofwaardigheid vaak een beslissende rol.
De aandacht voor de persoonlijkheid van de auteur doet denken aan de opvattingen van Ter Braak en Du Perron. Er is echter een belangrijk verschil. Waar de laatsten de persoonlijkheid als maatstaf aanlegden, acht Gomperts deze norm moeilijk hanteerbaar ‘bij schrijvers, die vaak gekompliceerde wezens zijn met zwakke of tegen zich zelf verdeelde karakters’ (De geheime tuin, p. 210).
Dat Gomperts slechts in beperkte mate belangstelling heeft voor literaire techniek, blijkt duidelijk uit zijn toneelkritieken. Hij beschouwt de kunstvorm van het toneel als een literair genre, dat gekenmerkt wordt door ‘de zelfstandig geworden retoriek’ (De eend op zolder, p. 9-10). Onder retoriek dient daarbij te worden verstaan: de kunst van het overtuigend overbrengen.
| |
| |
Elke kunst kent deze retorische component, maar volgens Gomperts heeft deze in het toneel een zelfstandige gedaante aangenomen: de voorstelling, inclusief aankleding, decor, prestaties van acteurs en regisseur. Opvallend is nu dat de recensent Gomperts vooral gericht is op de inhoud van het toneelstuk. De kwaliteit van de voorstelling meet hij af aan het beeld dat hij zich uit de lectuur van het toneelstuk heeft gevormd.
| |
Ontwikkeling
In de loop der jaren hebben zich geen ingrijpende veranderingen voorgedaan in het werk van Gomperts. Geconstateerd kan slechts worden dat het accent daarin is verlegd van het verkondigen van persoonlijke levensinzichten naar een meer op het behandelde onderwerp toegespitste benadering. Er tekent zich, anders gezegd, een tendens tot objectivering af, die ook blijkt uit de stagnatie van Gomperts' poëzieproduktie na Van verlies en dood, twee reeksen ‘Slordige notities’ in Tirade daargelaten. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een versobering van stijl.
| |
Stijl
De taal is voor Gomperts primair een instrument om op heldere wijze gedachten en emoties vorm te geven. Daarom zijn bombast en loze versiering uit den boze. Hij prefereert ‘dingtaal’, klemmende taal, al ontaardt die in zijn vroegste werk wel eens in studentikoze pedanterie: ‘Culpeus denken is psychologisch vervalst kausaal denken’ (Jagen om te leven, p. 39). Overheersend is echter, met de jaren steeds meer, de voorkeur voor het gewone woord en de afkeer van alle verbale gewichtigdoenerij. Gomperts wapent zich daartegen door alledaagse metaforiek te bezigen, niet zelden betrokken uit het dierenrijk, en door ironische neologismen te ontwerpen, zoals ‘koffiehuis-genieën’ (Jagen om te leven, p. 9) en ‘bijvoegsel-filosofen’ (Grandeur en misère van de literatuurwetenschap, p. 5). Hij verstaat de kunst zich door vlijmscherpe ironie te distantiëren van wie hem te na komt. Een mooi voorbeeld vormt de raad die hij in de herdruk van De geheime tuin geeft aan de critici die bezwaar hadden gemaakt tegen het bundelen van krantestukken. ‘Wie de gedachte ergert dat krantestukjes opnieuw in een boek zijn gezet (““'t Staat in een boek!”, gilde juffrouw Pieterse”), geef ik in overweging de bladzijden eruit te scheuren, om er bijvoor- | |
| |
beeld kleine versterkende hapjes in te pakken of er beslagen brilleglazen mee schoon te wrijven.’
| |
Ontwikkeling
In een interview met Renate Rubinstein uit 1963 koppelt Gomperts de ontwikkeling in zijn werk aan een verschuiving in zijn voorkeur van Menno ter Braak naar Edmund Wilson, die trouwens in Jagen om te leven al even wordt vermeld (p. 223). Waar de eerste de eigen opinies centraal stelt, maakt de laatste zich dienstbaar aan het onderwerp dat hij behandelt. Na Jagen om te leven heeft Gomperts niet meer gepoogd een eigen levensvisie essayistisch te ontvouwen. Hij schrijft, buiten zijn kritieken, alleen nog over literatuur en literatuurbeschouwing. Een uitzondering vormt de nog niet gebundelde verhandeling ‘De tumor van het bewustzijn’, in 1982 gepubliceerd in Tirade, een stuk met een sterk objectiverende inslag. Het werk van Gomperts krijgt allengs een wetenschappelijker aanzien. Nuis constateert in 1979, niet zonder spijt, dat de hoogleraar het gewonnen heeft van de criticus.
| |
Kunstopvatting
In 1959, als Deschok der herkenning uitkomt, een bundel waarvoor Gomperts de titel ontleende aan de door Wilson samengestelde bloemlezing The Shock of Recognition, is het nog niet zo ver. Het boek bevat echter wel al een reeks voordrachten voor het Studium Generale van de Leidse universiteit en bovendien maakt Gomperts gebruik van begrippen uit de informatietheorie, zij het op eigenzinnige wijze. De neiging tot objectivering spreekt terstond uit de eerste zinnen, waarin hij literatuur omschrijft als ‘een bepaald soort informatie die de schrijver aan de lezer verstrekt. Dit is een zakelijk, onemotioneel gezichtspunt, dat vage begrippen als schoonheid en schoonheidsontroering nog even op een afstand houdt.’ De informatie die de lezer wordt geboden, bestaat uit een kijk op het leven waardoor hij in afgeronde vorm voor zich ziet, wat in hemzelf onvoltooid en in statu nascendi leeft. Dan treedt ‘de schok der herkenning’ op, een gevolg van het feit ‘dat de lezer die informatie vindt, die ordenend werkt in zijn bewustzijn’ (p. 181). Hoewel Gomperts schrijvers bespreekt bij wie zich deze schok heeft voorgedaan (Nietzsche, Ter Braak, Du Perron en anderen), is het hem begonnen om een algemene kwestie: Wat gebeurt er precies, als een lezer een literaire tekst leest? De
| |
| |
concrete gevallen die hij aan de orde stelt, kwalificeert hij dan ook als ‘de vergrote projekties van wat er normaal gebeurt bij het lezen van lektuur, die “boeit”’ (p. 28). Ongeveer vijftien jaar voordat de Nederlandse literatuurwetenschap de receptie-esthetica uit het Duitse taalgebied importeert, legt Gomperts al belangstelling aan de dag voor onderzoek naar lezersreacties. Gomperts' ideeën over literatuur ondergaan in essentie geen verandering: hij weigert het literaire werk als een wereld in woorden op te vatten, doch accentueert het referentiële en communicatieve aspect ervan. Dit blijkt uit zijn afscheidsrede, Wij tolken, waarin hij het behoren tot een ‘begripsgemeenschap’ als voorwaarde beschouwt voor het begrijpen van een literaire tekst. Polemisch had hij dezelfde stelling al betrokken in zijn inaugurele rede, De twee wegen van de kritiek, waarin hij de autonomistische literatuuropvatting van het tijdschrift Merlyn (1962-1966) attaqueert, alsook de daarop geënte kritische praktijk. Merlyn propageerde een analytische kritiek, waarin elke bewering controleerbaar diende te zijn en de criticus zich op de achtergrond hield. Blijkens de volgende retorische vraag verwerpt Gomperts de autonomistische literatuuropvatting: ‘Welk doel is ermee gediend om te doen alsof een literair werk een zelfstandig bestaan leidt en niet de communicatie is van een auteur met lezers?’ (De twee wegen van de kritiek, p. 14). De taak die hij de criticus toebedeelt, vloeit hieruit voort: ‘De taak van de criticus bestaat niet uit het doen van controleerbare uitspraken: dat is zijn taakje, zijn elementaire en preliminaire verrichting. Zijn taak en zijn verantwoordelijkheid is het zelfstandig en oncontroleerbaar oordelen, met zijn hoofd, maar ook met zijn hart en zijn
ingewanden’ (p. 14). De subjectiviteit die Gomperts gewenst acht in de kritiek, laat hij minder makkelijk toe in de literatuurwetenschap, naar uit Grandeur en misère van de literatuurwetenschap valt op te maken. Dit boek is een reactie op de geruchtmakende aanval die Karel van het Reve in 1978 uitvoerde op de literatuurwetenschap in zijn Johan Huizinga-lezing, getiteld Literatuurwetenschap: het raadsel
der onleesbaarheid. Gomperts huldigt een rekkelijke opvatting van wetenschap, die hem in staat stelt onderscheid te maken tussen een minimale en een vrije interpretatie
| |
| |
van een literair werk. De norm voor de eerstgenoemde interpretatie is ‘de uitgedrukte bedoeling van de auteur’ (p. 84) - waarmee het begrip is genoemd dat in de titel van zijn in 1981 gepubliceerde verzamelbundels, Intenties 1 en 2, zal figureren. Behoort de minimale interpretatie tot het domein van de literatuurwetenschap, de vrije interpretatie wordt opgesteld door de criticus.
Ondanks zijn evolutie in wetenschappelijke richting blijft Gomperts huiverig voor benaderingswijzen die literatuur in een maatschappelijk vacuüm doen belanden. Ook in Grandeur en misère van de literatuurwetenschap verbindt hij de verzelfstandiging van de literatuur, nu niet veroorzaakt door het estheticisme, maar door abstracte modellen, aan de grote catastrofes uit de geschiedenis van de mensheid. ‘Er komen teksten op ons af die van niemand zijn. Een woord dwarrelde rond, “Endlösung”, maar niemand wist ergens van’ (p. 116).
| |
Kritiek
Het werk van Gomperts is door de kritiek in het algemeen zeer goed ontvangen, naar ook blijkt uit de vele prijzen die hem werden toegekend. Ter Braak prees de combinatie van ‘gevoeligheid en scherpzinnigheid’ in Dingtaal. Op grond van deze bundel riep Du Perron de jonge dichter uit tot ‘de meest opmerkelijke poëtische verschijning’ naast Vasalis.
Van verlies en dood oogstte eveneens veel lof. ‘De zuiverheid en helderheid van deze poëzie zijn moeilijk te overtreffen’, schreef Willem Frederik Hermans, die later uitgesproken ongunstig over Gomperts zou oordelen: ‘een epigoon, een beprater, een feestredenaar, een voorwoordenaar, een nabauwer, een herkauwer’ (Mandarijnen op zwavelzuur, p. 72).
Het essayistische werk van Gomperts wordt eveneens in brede kring gewaardeerd, zij het niet zonder voorbehoud. Smolenaars bekritiseert de vrijmoedige wijze waarop Gomperts in De schok der herkenning begrippen uit de informatietheorie gebruikt. Ross meent onjuistheden op te merken in deze bundel en oordeelt negatief over De geheime tuin, daarin bijgevallen door De Jong, die als feilen tegenspraken, fouten en het napraten van anderen signaleert. Deze afkeurende opmerkingen vallen overigens in het niet bij de waardering die de essayistiek van Gomperts krijgt.
| |
| |
Naar aanleiding van De twee wegen van de kritiek ontstaat een polemiek met de autonomistisch georiënteerde critici van Merlyn, met name Oversteegen en D'Oliveira. Gomperts wordt gebrek aan kennis van zaken aangewreven en een onwetenschappelijke opstelling.
Gomperts' interventie in het door Karel van het Reve aangezwengelde debat over de kwaliteit van de literatuurwetenschap krijgt een overwegend positief onthaal. Ook vertegenwoordigers van de literatuurwetenschap - maar die zijn in deze kwestie partij - oordelen in het algemeen gunstig over Grandeur en misère van de literatuurwetenschap.
In de recensies van de gebundelde toneelkritieken wordt de visie van Gomperts op het toneel aangevochten, volgens welke de voorstelling van secundair belang is. Tindemans schrijft bijvoorbeeld: ‘Gomperts zit onderuit in zijn luie stoel en noteert grimmig of die misbare agenten van het teater zijn eigen leeskamerversie hebben ontdekt en gevolgd.’
| |
Publieke belangstelling
Alle waardering en prijzen hebben niet kunnen verhinderen dat de publikaties van Gomperts geen hoge oplagen hebben gehaald, iets wat bij moeilijk verkoopbare genres als poëzie en essay niet verbaast. Het mag derhalve als een succes worden aangemerkt dat diverse essaybundels werden herdrukt, De schok der herkenning zelfs een aantal malen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Romain Rolland, Liluli. In de Nederlandse bewerking door F. Dekking, H.A. Gomperts en W.F. van Leeuwen als lustrumspel 1937 van het Amsterdams Studentencorps. Met tekeningen van Gerard Hordijk. Amsterdam 1937, Contact, T. (vert.) |
H.A. Gomperts, Ook Hermes bekeerd. In: De jongste generatie over J. Greshoff. Den Haag 1938, H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij N.V., pp. 7-14, E. |
H.A. Gomperts, Dingtaal. Gedichten. Den Haag 1939, H.P. Leopold's Uitgevers-Mij N.V., De Vrije Bladen, jrg. 16, schrift 8, augustus 1939, GB. (2e vermeerderde druk Amsterdam 1948, Meulenhoff, De Ceder, deel 14) |
H.A. Gomperts, Catastrofe der scholastiek. Anton van Duinkerken contra Menno ter Braak. Den Haag 1940, H.P. Leopold's Uitgevers-Mij N.V., De Vrije Bladen, jrg. 17, schrift 2, februari 1940, E. (opgenomen in Jagen om te leven) |
H.A. Gomperts, Van verlies en dood. Gedichten. Amsterdam 1946, Meulenhoff, De Ceder, deel 7, GB. |
H.A. Gomperts, Jagen om te leven. Amsterdam 1949, G.A. van Oorschot, EB. (2e gewijzigde druk 1960) |
Menno ter Braak, Verzameld werk. Voorbereid door M. van Crevel, H.A. Gomperts en G.H. 's-Gravesande. Amsterdam 1950-1951, G.A. van Oorschot, 7 delen, Tekstuitgave. |
E. du Perron, Verzameld werk. Verzorgd door E. du Perron-de Roos, F.E.A. Batten en H.A. Gomperts. Amsterdam 1955-1959, G.A. van Oorschot, 7 delen, Tekstuitgave. |
H.A. Gomperts, De schok der herkenning. Acht causerieën over de invloed van invloed in de literatuur. Amsterdam 1959, G.A. van Oorschot, Stoa, EB. (5e vermeerderde druk Amsterdam 1981, Meulenhoff Editie) |
H.A. Gomperts, De geheime tuin. Amsterdam 1963, G.A. van Oorschot, Stoa, EB. (2e vermeerderde druk Amsterdam 1972) |
Herman Heijermans, Toneelwerken. Voorbereid door S. Carmiggelt, H.A. Gomperts, H.S.F. Heijermans e.a. Amsterdam 1965, G.A. van Oorschot, 3 delen, Tekstuitgave. |
H.A. Gomperts, De twee wegen van de kritiek. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar in de moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden op vrijdag 25 februari 1966. Amsterdam 1966, G.A. van Oorschot, Oratie. (opgenomen in Intenties 1) |
H.A. Gomperts, Slordige notities. In: Tirade, jrg. 12, nr. 142, december 1968, pp. 24-28, GC. |
| |
| |
H.A. Gomperts, Inleiding. In: E. du Perron. Samengesteld door E. du Perron-de Roos, Ellen Warmond, H.A. Gomperts e.a. 's-Gravenhage 1969, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Schrijversprentenboek nr. 13, p. 2, E. |
H.A. Gomperts, De eend op zolder. Toneelkritieken uit de jaren 1952-1965 (Klassiek en romantisch repertoire). Amsterdam 1970, G.A. van Oorschot, EB. |
H.A. Gomperts, Wachten op niets. Toneelkritieken uit de jaren 1952-1965 (Modern repertoire). Amsterdam 1970, G.A. van Oorschot, EB. |
H.A. Gomperts, Slordige notities. In: Tirade, jrg. 18, nr. 200, oktober-december 1974, pp. 503-513, GC. |
H.A. Wage, Waar zijn de muzen gebleven? Samengesteld door H.A. Gomperts, P. Lukkenaer en H. Scholten. Leiden 1976, EB. |
E. du Perron, Brieven. Verzorgd door P. Deelen, J. Goedegebuure en H.A. Gomperts. Amsterdam 1977-1984, G.A. van Oorschot, 8 delen, Tekstuitgave. |
H.A. Gomperts, Grandeur en misère van de literatuurwetenschap. Amsterdam 1979, G.A. van Oorschot, E. |
H.A. Gomperts, Een snuifje wetenschap en een slok literaire kritiek. In: Tirade, jrg. 24, nr. 255, april 1980, pp. 202-219, E. |
H.A. Gomperts, Wij tolken. College gegeven bij zijn ajscheid als gewoon hoogleraar in de moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden op donderdag 24 september 1981. Amsterdam 1981, Meulenhoff, Afscheidscollege. |
H.A. Gomperts, Intenties 1. Kritieken en over kritiek. Amsterdam 1981, Meulenhoff, EB. |
H.A. Gomperts, Intenties 2. Terug tot Simon Vestdijk en andere essays. Amsterdam 1981, Meulenhoff, EB. |
H.A. Gomperts, De tumor van het bewustzijn 1. In: Tirade, jrg. 26, nr. 272-273, januari-februari 1982, pp. 69-92, E. |
H.A. Gomperts, De tumor van het bewustzijn 2. In: Tirade, jrg. 26, nr. 274-275, maart-april 1982, pp. 152-173, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Een uitvoeriger opgave van publikaties over en interviews met H.A. Gomperts is te vinden in de bibliografische gegevens, toegevoegd aan de beschouwing van Peter Schmitz in Jan Campertprijzen 1982.
Nol Gregoor, H.A. Gomperts: ‘Van Verlies en Dood’. In: De Waarheid, 12-10-1946. |
[Anoniem], Intelligentie en gevoeligheid. Wantrouwen jegens den schoonen vorm. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 26-10-1946. (over Van verlies en dood) |
W.F. H[ermans], Kinderlijkheid en modernisme. In: Vrij Nederland, 4-1-1947. (over Van verlies en dood) |
F. Sierksma, De phalluszwaaier. In: Podium, jrg. 5, nr. 12, december 1949, pp. 717-735. (over Jagen om te leven) |
[Anoniem], De wereld als jachtterrein. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 11-2-1950. (over Jagen om te leven) |
S. Vestdijk, De onopgehelderde jager. In: Handelsblad, 4-3-1950. (over Jagen om te leven) |
Menno ter Braak, De verschuiving. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, deel 7. Amsterdam 1951, pp. 344-350. (over Dingtaal) |
E. du Perron, H.A. Gomperts. Dingtaal In: E. du Perron, Verzameld werk, deel 6. Amsterdam 1958, pp. 468-479. |
H. Marsman, H.A. Gomperts. In: H. Marsman, Verzameld werk. Amsterdam 1960, pp. 822-825. (over Dingtaal) |
J.H.W. Veenstra, Leidersfiguur in onze letterkunde. In: Vrij Nederland, 13-2-1960. (over De schok der herkenning) |
Anthonie Donker, Commentaar op de schok der herkenning. In: De Nieuwe Stem, jrg. 16, nr. 1, januari 1961, pp. 50-54. |
A.J. Smolenaars, Informatietheorie. In: Wetenschap en samenleving, mei 1961, pp. 73-78. (over De schok der herkenning) |
A. Nuis, Joris en St. Draak. Over H.A. Gomperts en zijn tegenstanders. In: Hollands Weekblad, jrg. 3, nr. 137, 29-12-1961, pp. 3-7. (algemeen naar aanleiding van de kritiek op De schok der herkenning) |
Renate Rubinstein, H.A. Gomperts: ‘Het woord cerebraal vervult mij met weerzin’. In: Vrij Nederland, 30-3-1963. (interview) |
[Anoniem], ‘Buitengewoon knap’. Nipkofschijf voor Hans Gomperts. In: Haagse Post, 27-4-1963. (interview) |
Kees Fens, Een bundel literaire kritieken. De geheime tuin van H.A. Gomperts, hoffelijk en helderziend. In: De Tijd/Maasbode, 9-11-1963. |
A. Nuis, De geheime tuinman. In: Hollands Maandblad, jrg. 5, nr. 197, december 1963, pp. 19-21. (over De geheime tuin) |
Willem Frederik Hermans, Plucky Gomperts en het klein geluk. In: Willem Frederik Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. Amsterdam 1963, pp. 71-76. (polemiek) |
J.H.W. Veenstra, Een man van ironie en nuances. In: Vrij Nederland, 18-1-1964. (over De geheime tuin) |
L. Ross, Klein zieltje. In: De Nieuwe Stem, jrg 19, nr. 8, augustus 1964, pp. 474-489. (over De schok der herkenning en De geheime tuin) |
Kees Fens, Ik zie wat jij niet ziet. In: Kees Fens, De eigenzinnigheid van de literatuur. Opstellen en kritieken. Amsterdam 1964, pp. 125-129. (over De schok der herkenning) |
J. van Tijn, Een hoogleraar moet worden tegengesproken. In: Vrij Nederland, 5-3-1966. (interview) |
H. van Galen Last, Een bestrijder van literaire apartheid. In: NRC, 14-5-1966. (over De twee wegen van de kritiek) |
J.J. Oversteegen, Leiden ontzet (en Amsterdam niet minder). Notities bij de ontgroening van H.A. Gomperts. In: Merlyn, jrg. 4, nr. 3, mei 1966, pp. 149-178. (over De twee wegen van de kritiek) |
| |
| |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Heldhaftige literatuurbeschouwing. In: Merlyn, jrg. 4, nr. 3, mei 1966, pp. 235-242. (over De twee wegen van de kritiek) |
Huug Kaleis, Gomperts, de rede en het geluk In: Huug Kaleis, Schrijvers binnenste buiten. Essays. Amsterdam 1969, pp. 61-74. (algemeen) |
Martien J.G. de Jong, Goochelen met reputaties. In: Martien J.G. de Jong, Flierefluiters apostel. Meningen en meningsverschillen. Leiden 1970, pp. 129-143. (over De geheime tuin) |
H. van den Bergh, Criticus Gomperts en het toneel. Literatuur in de schouwburg. In: Het Parool, 16-1-1971. (over De eend op zolderen Wachten op niets) |
C. Tindemans, H.A. Gomperts: de blinde ziener. In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 4, herfst-winter 1971, pp. 153-155. (over De eend op zolder en Wachten op niets) |
Aad Nuis, Universitaire pluizers en journalistieke dwepers. In: Haagse Post, 20-10-1979. (over Grandeur en misère van de literatuurwetenschap) |
W. Bronzwaer, Gomperts ontkomt niet aan Reviaanse grappen. In: De Tijd, 2-11-1979. (over Grandeur en misère van de literatuurwetenschap) |
H. Bekkering, De hartekreet van een wetenschapper. In: Forum der Letteren, jrg. 21, nr. 2, juni 1980, pp. 139-145. (over Grandeur en misère van de literatuurwetenschap) |
Pim Lukkenaer, Van Frankfort tot Leiden. Gomperts, de maatschappij en de literatuurwetenschap. In: De Gids, jrg. 143, nr. 3-4, 1980, pp. 255-263. (over Grandeuren misère van de literatuurwetenschap) |
Hans Warren, Een professor voor een breed gehoor. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-6-1981. (over Intenties) |
Aad Nuis, De intenties van een bezorgde badmeester. In: Haagse Post, 25-7-1981. (over Intenties) |
Willem Kuipers, De schrijver als persoonlijkheid. In: De Volkskrant, 15-8-1981. (over Intenties) |
Meta, jrg. 16, nr. 1, 24-9-1981. Speciale aflevering over H.A. Gomperts, waarin onder meer:
- | Arie Pos, Interview met prof. H.A. Gomperts, pp. 2-13. |
- | Jacqueline Bel, Gomperts als hoogleraar, pp. 14-21. |
- | Dick van Teylingen, H.A. Gomperts, dichter, pp. 21-25. (over de poëzie van Gomperts) |
- | Michiel de Bakker, Toneel als dienend verschijnsel bij de literatuur, pp. 25-26. (over Gomperts' toneelkritieken) |
- | Barend van Heusden, Literatuur als herkenning (of: Vossen en Egels in de ALW), pp. 30-34. (over Gomperts' ideeën over literatuurbeschouwing) |
- | Arie Pos, Begrip en belezenheid, pp. 35-38. (algemeen) |
|
Jaap Goedegebuure, Het herkennen van intenties. In: Tirade, jrg. 25, nr. 270, november 1981, pp. 545-557. (algemeen) |
Maarten 't Hart, Het taalsnobisme van Gomperts. In: NRC Handelsblad, 5-2-1982. (over Wij tolken) |
Peter Schmitz, De koele emotie van H.A. Gomperts. In: Jan Campertprijzen 1982. 's-Gravenhage 1982, pp. 95-106. (algemeen) |
Max Pam, H.A. Gomperts. In: Max Pam, God dobbelt niet. Interviews met medewerking van Rob Sijmons. Amsterdam 1986, pp. 147-160. (interview) |
Carel Peeters, Voor het ontwikkelde hart. In: Carel Peeters, Hollandse pretenties. Amsterdam 1986, pp. 214-228. (algemeen) |
51 Kritisch lit. lex.
november 1993
|
|